Tag Archief van: landscape

Boeken / Non-fictie

Zoef! door de Russische literatuur

recensie: Arthur Langeveld - Russische literatuur in een notendop

Het kan altijd nog korter, maar de Russische literatuur in iets meer dan honderd bladzijden en daarbij vrijwel niemand missen, is een hele prestatie. Arthur Langeveld presenteert in een nieuwe aflevering uit de serie Alles wat je altijd wilde weten de geschiedenis van een letterkunde die voor de buitenstaander van clichés aan elkaar hangt, maar heel wat meer te bieden heeft.

Literatuur komt in de meeste taalgebieden pas behoorlijk laat serieus op gang, maar de Russen doen daar nog een schepje bovenop. Pas aan het begin van de negentiende eeuw zijn ze het eindelijk eens geworden over welke taal ze eigenlijk voor hun verzen, verhalen, toneel en romans willen gebruiken, nadat ze honderden jaren aan het tobben waren geweest. In deze lange periode leverde het Russisch niet echt veel op, moet ook Langeveld toegeven. Hier en daar eens een eenzame opflakkering, eigenlijk tot Poesjkin arriveert en niet veel later het geweld van de dikke romans losbreekt. Dan zijn we op, ook voor de wat minder ingewijden, herkenbaar terrein aanbeland, met reuzen als Dostojevski en Tolstoj. Zij zijn bepalend geweest voor een groot deel van de beeldvorming, maar helemaal terecht is dat niet. De al genoemde Poesjkin was slechts één van de vele dichters die het Russisch internationaal op de kaart zetten, en na de grote uitputtingsslag komen nog grootheden als Tsjechov, Pasternak en Solszjenitsin, naast minder bekende maar zeer interessante fenomenen als Boelgakov en de beide Jerofejevs.

Anton Tsjechov
Anton Tsjechov

Langeveld laat in zijn inleiding weer eens zien hoezeer de Russische literatuur verweven is met de geschiedenis van het land. In de tijd van de tsaren was de politieke stemming doorslaggevend voor bloei of voortmodderen in de letteren. Talloze schrijvers door de eeuwen heen zagen hun loopbaan gedwarsboomd door gevangenis, deportatie of erger – nog even afgezien van de duels die de heren soms met fatale gevolgen uitvochten. Noem een Russische schrijver van enig formaat, en de anekdote over een botsing met de autoriteiten ligt al klaar. Omgekeerd produceerden degenen die keurig met alle winden meewaaiden nooit iets van belang.

Omissies

In een dergelijk overzicht sla je uiteraard eerst het register op: kijken wie allemaal ontbreken. Dat valt reuze mee ditmaal, al blijft de afwezigheid van Eduard Limonov vreemd. Dat kan te maken hebben met diens ultranationalistische politieke opvattingen en actieve deelname aan het beleg van Sarajevo, waardoor – geheel in stijl – de politiek ook zijn weerslag heeft gekregen in dit verder voorbeeldige, maar niet geheel perfecte boekje. Nog twee schrijvers die wat ons betreft – maar dat kan een kwestie van smaak zijn – ten onrechte geen vermelding kregen, zijn de allebei in het Nederlands vertaalde Joez Alesjkovski en Michail Kononov. Alesjkovski lag ook al overhoop met de overheid en belandde zelfs in het kamp, vanwege zeer tegendraadse en levendige boeken als De hand en Kangoeroe, waarin het schelden tot een hogere kunstvorm wordt verheven en geen normaal mens voorkomt. Minstens zo bizar is Het naakte pioniertje van de naar Duitsland ausgewanderte Michail Kononov: een surrealistische roman in het spoor van Boelgakov, waarin de schrijver onbekommerd en vol verve tegen de nodige Russische heilige huisjes trapt, met als voornaamste doelwitten de Grote Patriottische Oorlog, kameraad Stalin en veldmaarschalk Zjoekov.

Boeken / Non-fictie

Zoef! door de Russische literatuur

recensie: Arthur Langeveld - Russische literatuur in een notendop

Het kan altijd nog korter, maar de Russische literatuur in iets meer dan honderd bladzijden en daarbij vrijwel niemand missen, is een hele prestatie. Arthur Langeveld presenteert in een nieuwe aflevering uit de serie Alles wat je altijd wilde weten de geschiedenis van een letterkunde die voor de buitenstaander van clichés aan elkaar hangt, maar heel wat meer te bieden heeft.

Literatuur komt in de meeste taalgebieden pas behoorlijk laat serieus op gang, maar de Russen doen daar nog een schepje bovenop. Pas aan het begin van de negentiende eeuw zijn ze het eindelijk eens geworden over welke taal ze eigenlijk voor hun verzen, verhalen, toneel en romans willen gebruiken, nadat ze honderden jaren aan het tobben waren geweest. In deze lange periode leverde het Russisch niet echt veel op, moet ook Langeveld toegeven. Hier en daar eens een eenzame opflakkering, eigenlijk tot Poesjkin arriveert en niet veel later het geweld van de dikke romans losbreekt. Dan zijn we op, ook voor de wat minder ingewijden, herkenbaar terrein aanbeland, met reuzen als Dostojevski en Tolstoj. Zij zijn bepalend geweest voor een groot deel van de beeldvorming, maar helemaal terecht is dat niet. De al genoemde Poesjkin was slechts één van de vele dichters die het Russisch internationaal op de kaart zetten, en na de grote uitputtingsslag komen nog grootheden als Tsjechov, Pasternak en Solszjenitsin, naast minder bekende maar zeer interessante fenomenen als Boelgakov en de beide Jerofejevs.

Anton Tsjechov
Anton Tsjechov

Langeveld laat in zijn inleiding weer eens zien hoezeer de Russische literatuur verweven is met de geschiedenis van het land. In de tijd van de tsaren was de politieke stemming doorslaggevend voor bloei of voortmodderen in de letteren. Talloze schrijvers door de eeuwen heen zagen hun loopbaan gedwarsboomd door gevangenis, deportatie of erger – nog even afgezien van de duels die de heren soms met fatale gevolgen uitvochten. Noem een Russische schrijver van enig formaat, en de anekdote over een botsing met de autoriteiten ligt al klaar. Omgekeerd produceerden degenen die keurig met alle winden meewaaiden nooit iets van belang.

Omissies

In een dergelijk overzicht sla je uiteraard eerst het register op: kijken wie allemaal ontbreken. Dat valt reuze mee ditmaal, al blijft de afwezigheid van Eduard Limonov vreemd. Dat kan te maken hebben met diens ultranationalistische politieke opvattingen en actieve deelname aan het beleg van Sarajevo, waardoor – geheel in stijl – de politiek ook zijn weerslag heeft gekregen in dit verder voorbeeldige, maar niet geheel perfecte boekje. Nog twee schrijvers die wat ons betreft – maar dat kan een kwestie van smaak zijn – ten onrechte geen vermelding kregen, zijn de allebei in het Nederlands vertaalde Joez Alesjkovski en Michail Kononov. Alesjkovski lag ook al overhoop met de overheid en belandde zelfs in het kamp, vanwege zeer tegendraadse en levendige boeken als De hand en Kangoeroe, waarin het schelden tot een hogere kunstvorm wordt verheven en geen normaal mens voorkomt. Minstens zo bizar is Het naakte pioniertje van de naar Duitsland ausgewanderte Michail Kononov: een surrealistische roman in het spoor van Boelgakov, waarin de schrijver onbekommerd en vol verve tegen de nodige Russische heilige huisjes trapt, met als voornaamste doelwitten de Grote Patriottische Oorlog, kameraad Stalin en veldmaarschalk Zjoekov.

Boeken / Non-fictie

Het failliet van het existentialistische liefdesideaal

recensie: Hazel Rowley - Tête-à-tête

De Franse schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre liet één van zijn personages in het toneelstuk Achter gesloten deuren (Huis clos) ooit het adagium verkondigen: “De hel, dat zijn de anderen”. Sartre ging er vanuit dat elk contact met een ander een machtsstrijd is: wie domineert wie en wie weet de ander tot een ding te objectiveren? In hun kleurrijke liefdesleven beschouwden Sartre en zijn partner Simone de Beauvoir al hun minnaars en minnaressen in ieder geval als gebruiksobjecten, zo blijkt wederom uit Hazel Rowleys Tête-à-tête.

Het boek is een optekening van het liefdesleven van Sartre en De Beauvoir. Het verhaal is al vele malen verteld in de talloze boeken die er in de loop der jaren over hen zijn geschreven. Rowley heeft echter een nieuwe bron aangeboord: ze mocht een deel van het archief van Sylvie le Bon inzien, de erfgename van De Beauvoir, waarbij ze op nooit eerder gebruikte correspondentie stuitte. Helaas concentreert het boek zich voornamelijk op de vrijpartijen en de sociale context daarvan. Als Rowley dit gecontrasteerd had met het denken van de twee existentialisten, hadden de inconsistenties van hun leven nog pregnanter aan de oppervlakte kunnen komen.

Sartre, Evelyne Rey en Serge Reggiani na een voorstelling van Sartre's toneelstuk <i>De gevangenen van Altona</i> waarin Rey en Reggiani speelden. Foto uit besproken boek.
Sartre, Evelyne Rey en Serge Reggiani na een voorstelling van Sartre’s toneelstuk De gevangenen van Altona waarin Rey en Reggiani speelden (1960). Foto uit besproken boek.

Liegen als middel

Maar hoe en hoe vaak het verhaal ook verteld wordt, het blijft toch een ontluisterende ervaring. Sartre en De Beauvoir (door intimi ‘de Bever’ genoemd), de twintigste-eeuwse toonbeelden van oprechtheid en authenticiteit, logen en bedrogen en richtten velen van hun “contingente liefdes” (zoals ze de derden in hun leven plachten te noemen) te gronde. Met name Sartre maakte het erg bont. Op de vraag van de journalist Oliver Todd hoe hij toch al die jaloerse vrouwen te vriend wist te houden, zei Sartre dat hij loog: “Dat is makkelijker en beleefder”:

Lieg je tegen elk van hen?
Hij glimlacht.
Ja tegen allemaal.
Ook tegen de Bever?
Voorál tegen de Bever.

Het is de verbijsterende demystificatie van het existentialistische programma, dat ooit als een strijd voor het individu was begonnen. Een ontmaskering – ook van de kinderlijke fantasie waarin Sartre en De Beauvoir leefden en de paradoxen waarin ze gevangen zaten: ze spraken elkaar met ‘u’ aan, maar combineerden dit met een haast kinderlijk taalgebruik in hun onderlinge brieven. Voor de rest regelden ze hun liefdesleven als een zakelijke aangelegenheid, met ingeplande uren voor ieder van hun minnaars.

De Beauvoir en Claude Lanzmann in Parijs, de winter van 1952/1953. Foto uit besproken boek.
De Beauvoir en Claude Lanzmann in Parijs, de winter van 1952/1953. Foto uit besproken boek.

Morele hoogdravendheid

Tête-à-tête is het verhaal van een liefdesleven, beoordeeld in het licht van hun eigen morele hoogdravendheid, dat enkel verbijstering op kan roepen. Beide adopteerden een pupil waarmee ze daarvoor nog een erotische relatie hadden gehad. En in hun haast om zo divers en gepassioneerd mogelijk seksuele contacten aan te gaan, walsten ze rücksichtslos over de derden in hun leven heen – weliswaar soms ietwat schuldbewust terugkijkend. Zoals in het geval van Sartres minnares Evelyn Rey, de zus van de cineast Claude Lanzmann met wie De Beauvoir weer zeven jaar samenwoonde. Rey pleegde zelfmoord, zeer waarschijnlijk vanwege haar mislukte acteercarrière, maar de geheimhouding die Sartre van haar vroeg over hun relatie zal ook niet hebben bijgedragen aan haar levensplezier.

Velen verbroken het contact met het existentialistische paar. De Amerikaanse schrijver Nelson Algren kon uiteindelijk alleen nog meer verbitterd zijn door de publieke bekentenissen van De Beauvoir over hun relatie in haar autobiografie. Hoewel Rowley haar best doet om een zekere sympathie voor Sartre en De Beauvoir op te wekken, is het onmogelijk om niet geschokt te zijn door de corrumpering van het existentiële programma, dat lijkt samengebald in het verhaal van hun relaties.

Het enige wat overeind bleef staan, als een vlag op een modderschuit, was hun eigen liefde, tot en met het treurige einde van Sartres dood. Rowleys beschrijving van zijn levenseinde is zeer aangrijpend: De Beauvoir die nog een laatste maal naast zijn (dode) lichaam in slaap valt. De schoonheid van het einde maakt het voorgaande echter des te banaler: over hoe grote denkers kleine mensen kunnen zijn.

Boeken / Non-fictie

Gedreven door minachting voor Bush

recensie: Kurt Vonnegut - Man zonder land

Tijdens een recent interview voor BBC radio over zijn nieuwe boek moest Kurt Vonnegut grinniken na bijna elke uitgesproken zin. De 82-jarige schrijver probeert zijn sardonische gevoel voor humor niet te verbergen, zo blijkt ook weer uit zijn laatste boek Man Zonder Land.

Vaste grap in Vonneguts repertoire is dat hij beweert Pall Mall aan te zullen klagen. Als kettingroker sinds zijn twaalfde is hij nog steeds niet overleden, ook al kondigt de verpakking zijn sterven sinds jaren aan. “Het laatste waar ik om gevraagd had, was nog in leven zijn als de drie machtigste mensen op aarde Bush, Dick en Colon zouden heten.”

Humor

“Humor is een bijna fysiologische reactie op angst”, schrijft Vonnegut aan het begin van Man Zonder Land. “Ik denk dat er in Auschwitz heel wat macabere grappen zijn gemaakt.” Zelf vocht hij als twintiger in de Tweede Wereldoorlog en maakte de bombardementen van Dresden mee, waarop hij overigens zijn moderne klassieker Slaughterhouse Five (1968) baseerde. En ook in die schuilkelders werd gegrapt, zo herinnert Vonnegut zich. Maar ooit blijkt ook aan galgenhumor een einde te komen: aan het slot van Man Zonder Land – als hij zo’n 120 pagina’s al ginnegappend de Bush administration naar beneden heeft gehaald – komt hij plots verrassend moegestreden tevoorschijn. “Humor is een manier om de verschrikkingen van het leven op een afstand te houden, om jezelf te beschermen. Maar op den duur word je gewoon te moe en is het nieuws te erg, en dan werkt humor niet meer.”

Vonneguts naar eigen zeggen allerlaatste fictiewerk blijft Timequake uit 1997. Man Zonder Land is op zijn beurt een bundeling van, voor het tijdschrift In These Times geschreven, politieke columns. De inspiratie voor die stukken ontleende hij, blijkens het BBC-vraaggesprek, aan zijn minachting voor president Bush. Want Vonnegut sluit zich aan bij de rij Amerikanen die Europa vertelt dat Bush de verkiezingsstrijd met Al Gore in Florida frauduleus in zijn voordeel heeft beslist, dat de oorlog in Irak onjuist is, dat de Amerikaanse regering met zijn soldaten omgaat als een verwend kind met zijn speelgoed, dat Amerika verslaafd is aan olie. Wat dat betreft is er niks nieuws onder de zon, alleen de verwoording is anders.

Niet zonder kwade dronk

Misschien kan je Man Zonder Land daarom het beste lezen als een korte introductie tot de persoonlijkheid van Vonnegut. In zijn onnadrukkelijke schrijfstijl en op zijn geheel eigen laconieke toon kondigt hij voortdurend het Einde der Tijden aan: “Zet geen domper op het feest, maar houd dit voor ogen: we hebben de hulpbronnen van onze planeet verkwist, inclusief lucht en water, alsof er geen dag van morgen bestaat, en daarom komt die er ook niet meer.” Dat is Vonnegut ten voeten uit. Ook dat hij tussen al die onheilsprofetieën door ongedwongen rept over een bezoekje aan de kiosk tegenover zijn huis aan 48th Street in New York, of terloops de literatuurdocent uithangt. Van Vonnegut mag je van de hak op de tak springen.

“A nice glass of champagne at the end of a life.” Zo karakteriseerde Vonnegut naar verluidt het Amerikaanse verkoopsucces van Man Zonder Land. De bubbels in die champagne zijn de cursiefjes in dit boek, dat echter niet geheel zonder kwade dronk is. Op Vonneguts onheilsprofetieën is het misschien goed proosten, maar de dag van morgen brengt de kater.

Muziek / Voorstelling

Scenische wereldpremière Faust’s Licht

recensie: Huss Janssen / Friso Haverkamp – Faust's Licht

.

Want de thema’s van deze avondvullende kameropera – verleiding, verlangen, schuld en boete – zijn overal in de omgeving van het klooster te vinden: het bevindt zich tenslotte midden op de Amsterdamse wallen. Felle neonlampen en hard rood licht zijn buiten alom aanwezig, terwijl binnen een welhaast serene rust lijkt te heersen.

A weird bunch

~

Totdat iedereen in de pauze naar buiten loopt om een sigaret te roken en te genieten van de ondergaande zon. De voorbij wandelende toeristen weten niet wat ze zien. “This must be the most happening bar in the red light district”, mompelt een passerende Engelsman vol nieuwsgierigheid.

Toen hij hoorde dat hier een operapremière plaatsvond, liep hij echter hoofdschuddend door: “You Dutch are a weird bunch…” En ongebruikelijk zijn componist Guus Janssen en librettist Friso Haverkamp zeker, al is Faust’s Licht in vergelijking met hun andere opera’s Noach en Hiero meer toegankelijk, omdat de stof vertrouwd is, zelfs al betreft het hier een vrije bewerking.

Iedereen heeft zijn prijs

Het Faust-verhaal is niet gemakkelijk navertellen, niet in de laatste plaats omdat er niet zoiets bestaat als het Faust-verhaal; er bestaan ontelbare beroemde en minder beroemde varianten. Faust behoort tot de meest bekende en meest beschreven personages in de westerse cultuurgeschiedenis. Het is verleidelijk om in het verhaal van Faust niet meer te zien dan iemand die uit zucht naar rijkdom, macht, kennis of liefde letterlijk zijn ziel verkoopt. Alleen dit verhaal is natuurlijk al boeiend genoeg: we kunnen ons afvragen waar die grens ligt, welke prijs we wel en niet bereid zijn te betalen voor onze dromen, onze ambities. Iedereen heeft immers zijn prijs.

~

De literaire bewerkingen dit materiaal door Marlowe en vooral Goethe zijn onsterfelijk gebleken, maar de lijst is bijkans eindeloos. Schrijvers als Poeskin, Heine, Byron, Thomas Mann en Jack Kerouac; schilders als Delacroix en Klee; componisten als Spohr, Gounod, Busoni, Berlioz, Smetana, Schumann, Liszt en Mahler – allen hebben zich door Faust laten inspireren, en ook populaire films als Indecent Proposal en The Devil’s Advocate zijn gemakkelijk te herleiden tot het Faust-verhaal. In veel van de bewerkingen staat niet alleen het duivelse pact centraal, maar draait het ook om identiteit en individualisme. Dat geldt zeker voor Doctor Faustus Lights the Lights van de Amerikaanse avant-gardistische schrijfster Gertrude Stein (1876-1946), bekend van de klassieke regel “a rose is a rose is a rose”, waarop deze voorstelling gebaseerd is.

Kunstlicht versus echt licht

In Faust’s Licht verkoopt Faust Mefisto zijn ziel om elektrisch licht te bemachtigen. Dit kunstmatige licht steekt achter schril af tegen het natuurlijke licht van een vrouw met vier namen (Marguerita Ide Helena Annabel) en gaandeweg komt Faust tot de conclusie dat er dankzij het kunstlicht geen nacht meer is en de dag daardoor ook geen betekenis meer heeft. “Wie ben ik?” vraagt Faust zich steeds wanhopiger af, tegen het stellige “Ik ben” van Marguerita. Faust kan uiteindelijk niet anders dan “Laat me alleen” fluisteren.

Een aangename aanslag op

~

de zintuigen

Maar noch Faust noch Marguerita speelt de hoofdrol in deze voorstelling: alles draait om het licht. Licht dat wordt vormgegeven met de live geschilderde projecties van ‘kinetic painter’ Norman Perryman en diens assistent. Zo nu en dan doet het denken aan psychedelische vloeistofdia’s, maar het is verbluffend effectief. Prachtig is het effect waarmee de adderbeet zichtbaar gemaakt wordt en ook het contrast tussen de zonnige en warme kleuren voor Marguerita in het tweede bedrijf en het harde en kille licht van de overheadprojectoren in het begin van derde bedrijf is meer dan alleen functioneel.

Ook het voortdurend verwisselen van plaats en rol van de vier leden van het uitmuntende Zephyr Kwartet maakt dat deze voorstelling een aangename aanslag op de zintuigen is, waarin passages die aan Cage en Messiaen doen denken afgewisseld worden met bijna laatromantische stukken (de jonge Schönberg) en aan jazz ontleende improvisaties.

Voorbij alle hokjes

Dat alles maakt deze voorstelling ook vermoeiend, zeker omdat er amper nog sprake is van een opera. De hoofdrol wordt vertolkt door de bariton Tido Visser, maar hij zingt geen noot, terwijl mezzosopraan Antje Lohse maar liefst vier rollen voor haar rekening neemt. Ook de verhouding tussen de tekst en muziek maakt Faust’s Licht eerder een (lang) toneelstuk dan een opera. Maar Janssen en Haverkamp hebben nooit in een hokje gepast en verdienen niets dan lof voor deze bijzondere voorstelling op een al even bijzondere locatie.

Boeken

Van amusant tot interessant

recensie: Matthew Sweet - Shepperton Babylon: The Lost Worlds of British Cinema

De filmcriticus Matthew Sweet probeert in Shepperton Babylon iets te redden van de voorheen verguisde Britse filmgeschiedenis. Dit levert een prettig geschreven boek op, met veel humor en gevoel voor understatement.

Het begint met de vermakelijke verzameling anekdotes over de langvergeten sterren van de stomme film en het eindigt met de boeiende achtergrond van de filmindustrie eind jaren zeventig van de vorige eeuw. Tussendoor wordt de strijd aangegaan met enkele hardnekkige vooroordelen.

Weinig bewaard gebleven filmmateriaal

Centraal staan de mensen die de filmindustrie bevolkten: hun verlangens, motieven, successen, desillusies, verslavingen en diverse zelfmoorden. Een boek als dit kan ook alleen geschreven worden op basis van talloze interviews met filmveteranen, want er is nog maar weinig bewaard gebleven van het originele filmmateriaal. Naar schatting tachtig procent van de cellulosefilms is verloren gegaan. Ze zijn onder andere omgesmolten omdat het perfecte grondstof bleek te zijn voor een coating op de canvas vleugels van Spitfires.

~

Zo mogelijk nog schadelijker was de Britse pers, die onophoudelijk negatief was over producten van eigen bodem, en sterren net zo snel uitspuugde als in de armen sloot. Acteurs en actrices die door Picturegoer Magazine waren uitgeroepen tot beste acteur/actrice konden een paar jaar later geen droog brood meer bij elkaar schrapen. Tegen de tijd dat Sweet zijn eerste interview houdt zijn velen al overleden, hun verhalen voorgoed verloren: “Flesh was not so recyclable as celluloid.” Renée Gadd (1908-2003) werd nog net op tijd geïnterviewd over haar korte periode van roem:

There were husbands during this period, some of them rich and good looking, but she could not remember their names without referring to the press reports of their weddings. The lovers with whom she betrayed them, however, were still lively in het mind.

Vooroordelen

Het boek begint met enkele anekdotes over de hoofdrolspeler van de (toen) populaire film Rescued by Rover. Deze film moest tweemaal helemaal opnieuw geschoten worden, omdat de originelen te veel versleten waren door het kopiëren:

At his passing in 1914, he was eulogised in the papers. The posthumous revelations that his real name was Blair and that he liked to eat shaving soap should not be allowed to dim his triumph. Nor should the fact that he was a sheepdog.

Het boek heeft een sappigheid die vergelijkbaar is met die van Hollywood Babylon van Kenneth Anger, waar de titel ook naar verwijst. Sweet doet echter veel meer dan alleen de vuile was buiten hangen. Het is duidelijk dat hij een aantal veelvoorkomende misvattingen wil rechtzetten. De hoofdstukindeling is hierdoor niet alleen chronologisch, maar ook thematisch: elk hoofdstuk een nieuw te bevechten vooroordeel.

De beruchte Cinematograph Films Act (1927) wordt gezien als belangrijke oorzaak van de aanhoudende slechte kwaliteit van de Britse film. Deze wet verplichtte bioscopen een bepaald percentage filmproducties van eigen bodem te vertonen. Het had een averechts effect; het aantal films steeg, maar de kwaliteit daalde veel sneller. Het resultaat was een enorme hoeveelheid low-budget troep, uitsluitend geproduceerd om aan het quotum te voldoen. Een roddel uit die tijd was, dat deze films in de bioscoop vertoond werden als alleen de schoonmaakploeg in de zaal was. Maar dezelfde wet zorgde ervoor, dat beleggers zeker waren van een goede return op hun investeringen in studio’s en productiemaatschappijen. Een bloeiende filmindustrie met overeenkomstige films was het gevolg.

~

Genres

De Ealing Comedies van de jaren ’50 onstonden onder deze omstandigheden. Ze staan te boek als zoetsappige niemendalletjes, maar Sweet benadrukt hun engagement, realisme en hun waarde in cultureel opzicht (alleen al vanwege hun invloed op latere filmmakers), met het onlangs herfilmde The Ladykillers als hoogtepunt. Dit argument geldt ook voor de exploitation films – sex en geweld onder het mom van artisticiteit – en experimentele films van de jaren ’60, met als diamantje van de montagetafel The Cut-Ups (1967): “This movie so disorientated audiences at the Oxford Street Cinephone that the lost-property room was soon filled with abandoned umbrellas and coats.”

De gewelddadige films met de generatiekloof als onderliggend thema uit dezelfde periode ontvangen weinig waardering van de schrijver. Sweet maakt uiteraard één uitzondering: A Clockwork Orange van Stanley Kubrick (1971).

Het een-na-laatste hoofdstuk behandelt de nudies waarin het blijkbaar gebruikelijk is om sex te vermengen met (of zelfs te vervangen door) educatie of goedkope humor. Tot slot aandacht voor experimenten rond Malcolm MacLaren en de Sex Pistols, met als enig eindresultaat het bijeengeraapte The Great Rock ‘n’ Roll Swindle (1979).

Ben je thuis in de Britse film, dan weet je net als filmhistoricus Roger Manvell dat “de goede films geen kleine verspreide eilandjes zijn, maar de toppen van een verloren gegaan continent”. En dan is Shepperton Babylon een verfrissing naast standaard kost als het zeventiendelige The History of the British Film van Rachael Low. Het is dan ook geschikter leesvoer voor de zomervakantie, en niet alleen omdat het makkelijker in de koffer past.

Muziek / Album

Dubbelaar met leunstoelmuziek

recensie: Red Hot Chili Peppers - Stadium Arcadium

Als je als popband een dubbelalbum uitgeeft, begeef je je op glad ijs: popmuziek is immers het medium van hapklare brokken, en niet van zaken die een langere aandachtsspanne vereisen. Je moet wel van erg goeden huize komen om de interesse niet te laten verslappen. Nu is de Red Hot Chili Peppers overdreven bombast niet vreemd – sterker nog, het is wellicht een deel van de aantrekkingskracht van de band – maar de vier Californiërs gaan met Stadium Arcadium voor het eerst in hun carrière faliekant op hun smoel.

Overdaad schaadt nu eenmaal, zeker als er geen visie aan ten grondslag ligt. Dat was al een soort probleem met de vorige twee albums van de Red Hots, die de maximale ruimte op een enkele schijf al volpropten met gewoonweg teveel nummers. Waren By the Way en Californication al nauwelijks coherente albums, Stadium Arcadium is met zijn 28 nummers al helemaal geen solide geheel: het is meer een collectie nummers dan een volwaardige plaat.

Geen uitschieters

Op zich hoeft dat geen halszaak te zijn, maar opmerkelijk genoeg zitten er tussen die 28 songs geen uitschieters. De mindere nummers komen niet boven het niveau uit van de opvullers op de twee voorgangers, de ambitieuzere (de single Dani California bijvoorbeeld) ontberen originaliteit en overtuigingskracht. Alle vaste ingrediënten die de band sinds de terugkomst van gitarist John Frusciante kenmerken, keren terug: de kale arrangementen, de minimalistische gitaarpartijen, de fröbelende bas, de funk, de rockriffs, de harmonieuze zangpartijen (met Frusciantes falsetzang) en Kiedis’ afwisselende rap en uitbundige vocalen.

Brein

Stadium Arcadium is niet zozeer een herhalingsoefening van deze succesformule als een uitgekristalliseerde versie ervan: de meeste nummers zijn virtuoos gespeeld, de songstructuren zijn subtiel, alles is minutieus verzorgd. Vooral Frusciante, nog steeds de drijvende kracht achter de hervormde band, geeft technisch alles wat hij in zich heeft. Maar het eerlijke enthousiasme van Californication en de sterke melancholie en bij vlagen overweldigende composities van By the Way zijn verworden tot een bijna geheel nietszeggende eenheidsworst.

Dat wil niet zeggen dat de muziek per se slecht is: de band heeft nog steeds een uniek eigen geluid en sommige nummers zijn met hun harmoniezang en sprankelende gitaarpartijen ronduit schitterend. Het ontbreekt de band (en producer Rick Rubin) echter zozeer aan zeggingskracht dat ze voor het eerst een album met louter leunstoelmuziek afleveren. Daar had een meer kritische selectie en het halveren van de lengte weinig aan kunnen verbeteren.

Boeken / Fictie

‘Gerard was, kortgezegd, gelukkig’

recensie: Marco Kamphuis - Een rusteloos leven

Marco Kamphuis grijpt met zijn vierde roman weer lekker hoog. Een machtig epos werd het, over de lotgevallen van een aantal ineengestrengelde levens, voortgedreven door het menselijke onvermogen om altijd en overal de juiste keuze te maken. Intrigerend bovendien, wat vooral op conto komt van de merkwaardige stijl die Kamphuis hanteert, in een boek dat nadrukkelijk verwijst naar antieke damesromans als Madame Bovary en Anna Karenina.

Twee personen dragen het verhaal. Gerard is een verlegen jongeman die niet zo goed raad weet met de wereld, maar zich overal redelijk doorheen slaat. Voor hem is het leven een leerproces. Anders is dat voor Astrid, op wie hij als student hopeloos verliefd wordt. Later trouwt hij zelfs met haar, maar dat eindigt in scheiding en tranen. Afwisselend beleven we het verhaal via hem en haar en nog wat bijfiguren, zodat enige afstand en ruimte tot reflectie ontstaat, die nog eens worden versterkt door het curieuze taalgebruik dat Kamphuis door zijn zinnen vlecht. Het is soms op het ambtelijke af, met de neiging om alles wat allang duidelijk is nog eens nadrukkelijk (en vaak tussen haakjes) te vermelden.

Seksuele escapades

~

Astrid is een ranke schoonheid die zich bij voorkeur overgeeft aan seksuele escapades met om het even welk geslacht, liefst in een onderworpen positie, een motief dat we bij Kamphuis al eerder tegenkwamen. Kenmerkend voor Astrid is de ontevredenheid die haar blijft kwellen. Levensvervulling en bevrediging verdwijnen als puntje bij paaltje komt telkens weer achter de horizon.
Hilarisch is haar relatie met de hobbysadist Igor Donkersloot, tevens hoogleraar filosofie. Donkersloot heeft zijn positie bereikt dankzij een scriptie waarvoor hij niet meer dan een bladzijde las uit een boek van Althusser, waarna hij zich als bekwaam commentator van geesten groter dan hijzelf aardig door het leven slaat. Dat zijn vrouw een dodelijke ziekte onder de leden heeft is een tegenvaller, maar voor het verhaal uitermate functioneel. De vrolijke professor laat zich bovendien geenszins uit het veld slaan. Ieder jaar mag hij zich immers weer aan een nieuwe lichting vers studentenvlees vergrijpen.
Gerard begrijpt wat sneller dan Astrid hoe de wereld in elkaar zit en wat zijn eigen beperkte plaats daarin is, vooral na de geboorte van hun dochter Iris. Het arme kind krijgt het dankzij de ongeremde levenswandel van haar moeder flink voor de kiezen, maar Gerard neemt zijn verantwoordelijkheid en zo loopt het met haar in ieder geval nog enigszins draaglijk af.

Verhalen zoals dit kennen we uit de wereldliteratuur, waarin het wemelt van de vrouwen die hun eigen driften niet in de hand houden en zo zichzelf te gronde richten, we noemden al enkele voorbeelden. Kamphuis verplaatst dat gegeven naar de moderne tijd – al blijft onduidelijk wanneer de voorvallen zich precies afspelen, concrete aanwijzingen zijn niet zelden tegenstrijdig – en hanteert een stijl die licht vervreemdend werkt. Nu eens zitten we in het hoofd van een protagonist, dan weer lezen we louter mededelingen, en in een niet gering aantal gevallen solliciteert Kamphuis naar een vaste functie bij Mijn Geheim, bijvoorbeeld als Astrid dan eindelijk begrijpt dat het, in een opwelling van woede, doormidden breken van Iris’ geliefde pop niet echt een strakke actie was, waarop ze een nieuwe voor haar gaat kopen:

Het was echter geen speelgoed waar Iris gebrek aan had, maar genegenheid. Ze zou er beter aan doen de nieuwe pop op een nadrukkelijke, liefdevolle manier te overhandigen. Ik moet erbij zeggen dat ik van haar hou, dacht ze.

Je kunt moeilijk geloven dat Kamphuis dit soort zinnen serieus meent, ook al doordat het proza toch al een behoorlijk tongue in cheeck-karakter heeft – wat weer mooi aansluit op het ironiserende toontje dat zijn voorbeeld Flaubert al in zijn meesterwerk aansloeg. Het werkt niet overal, omdat Kamphuis het regelmatig te bont maakt, met name in de beschrijving van de alom bedreven liefde. Maar wie zich overgeeft aan dit maffe proza raakt ondanks al dat opeenvolgende kleine leed vanzelf in een goed humeur – en quote nog dagenlang uit het raam vliegende passages als:

Hoe zou je je in een vrijpartij werkelijk kunnen laten gaan als de zuiverheid van de seks vertroebeld werd door vreemde bestanddelen, zoals liefde? Hoe zou je je kunnen verliezen in uitspattingen als je je druk moest maken om het beeld dat de ander van je had? Hoe zou je je diepste, meest ontuchtige verlangens moeten realiseren als je ondertussen ook nog aanspraak op respect wilde maken?

Wat goed werkt, is de opbouw van het boek. Drie delen behandelen elk een bepaalde periode in het leven van de helden. Veel dezelfde figuren keren in een nieuwe configuratie terug, zodat alles in een grote reuzencirkel weer bij elkaar komt. Het lijkt de ook al figurerende Nietzsche wel. De afloop balanceert op het randje van de waarschijnlijkheid, maar knoopt wel mooi alles samen. Astrid gaat ten onder met dezelfde onvermijdelijkheid die ook Emma en Anna naar hun noodlottige einde dreef, culminerend in een afsluitend ‘fysiek treffen’ dat voor haar opnieuw geen totale bevrediging biedt, waarna nog wat filosofische terzijdes volgen en een literair ingebedde slotapotheose.

Film / Films

Lauwe lofzang op romantische wispelturigheid

recensie: Ryan's Daughter (Special Edition)

Met het uitbrengen van een uitgebreide dvd-versie van Ryan’s Daughter heeft Warner Home Video de keuze gemaakt om een ‘klassieker’ uit de vergetelheid te ontrekken. De vraag is of David Leans langdradige en voorspelbare film deze speciale behandeling verdient.

De Britse Regisseur David Lean werd bekend met films naar romans van Charles Dickens en het romantische, maar gereserveerde Brief Encounter (1947). Met films als Bridge on the river Kwai (1957) en Lawrence of Arabia (1962) maakte Lean films die met hun exotische locaties en spectaculaire scènes grote kaskrakers werden. Het toppunt van deze reeks was Doctor Zhivago (1965), waar Lean de sentimentele romantiek verkoos boven het uitbeelden van de juiste historische context. De film werd zijn grootste commerciële succes en daarmee werd de basis gelegd voor Ryan’s Daughter. Lean kreeg van MGM vrij spel, wat resulteerde in een lange en moeizame productie.

Lege escapades

Ryan’s Daughter speelt zich af in een klein Iers vissersdorpje tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ierland is nog een deel van Groot-Brittannië en Ierse onafhankelijkheidsstrijders proberen zich klaar te maken voor een opstand. Deze achtergrond vormt de flinterdunne basis voor een voorspelbare romance tussen een onervaren Iers meisje en een Britse officier. Rosy Ryan (Sarah Miles) is na haar huwelijk met een verlegen leraar (Robert Mitchum) ontevreden over zijn seksuele gereserveerdheid. Met de komst van een knappe Engelse officier (Christopher Young) lijkt Rosy’s passie al snel te worden aangewakkerd, met alle gevolgen van dien.

~

Sarah Miles probeert als Rosy nog het meest te maken van een rol die te weinig ontwikkeling heeft. Ze valt voornamelijk terug op het gebruik van haar onschuldige gezicht en reeënogen om de dubbelzinnige onschuld van Rosy te illustreren. De rol van Young illustreert mooi hoe slordig men te werk ging met de casting. Lean viel op Youngs uiterlijk, maar hij bleek al snel vanwege zijn Amerikaanse accent niet geschikt te zijn voor zijn rol als een Britse officier. Zijn stem werd nagesynchroniseerd en zijn teksten werden flink ingeperkt. Youngs aanwezigheid is daardoor extra vervreemdend, gezien hij vaak zwijgend in het monotone Ierse landschap staat.

Verouderd vakmanschap

Ryan’s Daughter was het idee van Lean en scenarioschrijver Robert Bolt (die al eerder met Lean had samengewerkt en met Sarah Miles getrouwd was). Flauberts roman Madame Bovary werd als uitgangspunt genomen, maar eigenlijk is daar niets van terug te zien. Ryan’s Daughter vervalt al snel in platte stereotyperingen, romantische platitudes en ongegeneerde mooifilmerij. De film werkt niet als historisch drama of als liefdesverhaal, ondanks een duur van meer dan drie uur.

Er is ook een mate van onzekerheid besloten in de vreemde opbouw van de film. Lean opent met een lange ouverture, vervolgens wordt de film in tweeën gesplitst door een intermission en sluit de film af met exit music zonder aftiteling. Deze manier van presenteren was gebruikelijk voor lange epische films, maar op de dvd komt het effect anachronistisch over. Ook toont het een mate van pretentie, alsof Lean terug wilde vallen op een klassieke opbouw om zijn film een serieuze vorm te geven in een tijd waarin films moderner en rauwer werden.

Onzekerheid

Ryan’s Daughter staat misschien nog het meest symbool voor Leans onzekerheid als regisseur. Het is misschien ook niet vreemd dat hij na de slechte kritische ontvangst van de film besloot om tot A Passage to India uit 1984 geen films meer te maken. Leans erfenis ligt voornamelijk in de blauwdruk voor de grootse commerciële spektakelfilm die hij heeft geleverd. Met Ryan’s Daughter is zijn onderliggende thematische wispelturigheid merkbaar, naarmate het mooie camerawerk, de opzwellende muziek en het melodramatische acteerwerk een leeg en voorspelbaar verhaal niet meer kunnen redden van de groeiende onverschilligheid van de toeschouwer.

De bijgevoegde documentaires proberen de reputatie van de film nog enigszins te redden door het te laten zien als een vergeten en verguisd meesterwerk in een belangrijk oeuvre. Regisseur John Boorman vat het in een bijgevoegd interview misschien nog het beste samen: Lean wou van een simpel gegeven een grootse film maken terwijl het beter was geweest om het thema op een kleinschalige manier te benaderen. Helaas geven de bijgevoegde documentaires geen verdere info over het gerucht dat Robert Mitchum marihuana teelde op de set. Maar op het audio-commentaar van Sarah Miles is er wel een vreemde roddel over hoe Lean, Miles eigenlijk in gedachten had voor de rol van Lara in Doctor Zhivago; een rol die uiteindelijk naar Julie Christie ging.

Theater / Voorstelling

Preken voor eigen parochie

recensie: In Exil (Hotel Modern i.s.m. De Noorderlingen)

De jonge acteurs van De Noorderlingen vertellen samen met de poppetjes van Hotel Modern (onder andere bekend van Kamp) het verhaal van asielzoekers in Nederland. Met een voortdurende aaneenschakeling van indringende en indrukwekkende verhalen willen de makers de onrechtvaardigheid van het Nederlandse asielbeleid blootleggen. Dat lukt ten dele: In Exil zet niet aan tot denken, maar preekt vooral voor eigen parochie.

Hotel Modern is bekend van de prachtige live-animaties waarmee bijvoorbeeld vorig jaar in de voorstelling Kamp op bijzondere wijze leven en dood in Auschwitz werd getoond. Knap gemaakte maquettes werden gefilmd met kleine cameraatjes en zo werd het verhaal geprojecteerd op een groot doek. Voor In Exil is een samenwerking met de Groningse toneelgroep De Noorderlingen aangegaan, waardoor de live-animaties niet de hoofdmoot vormen, maar vooral fungeren als verbeelding van de gespeelde verhalen.

Schaduwspel

~


Wanneer bijvoorbeeld drie van de zeven jonge Groningse acteurs, zich inbeeldend Afrikaanse vluchtelingen te zijn, vertellen over de barre tocht naar Europa, verzorgt het overige deel van de acteurs de bijbehorende animaties. Door gefilmd en geprojecteerd schaduwspel zien we een boompje, een jeep en een boot vol gaten. Als de boot omslaat, geeft doorzichtig blauw vliegerpapier tussen de camera en de schimmen het geheel de kleur van de zee. Dat alles gebeurt niet netjes achter de schermen, maar gewoon op het podium, zoals ook de technische man een prominente plaats op het podium heeft. Dat geeft In Exil een bijzondere vorm, waarbij alle theatrale en technische foefjes worden getoond.

Tranentrekker

Het is een verstandige keuze geweest: de in In Exil vertelde verhalen zijn allemaal zo schrijnend, schokkend en sentimenteel, dat een gladde vormgeving het geheel tot een tranentrekker had gemaakt. In een nagesprek verklaarde Noorderlingen-regisseur Guido Kleene dat het huidige asielbeleid hem niet zint. Zo vertelt hij over een meisje dat bij een aanslag door de militaire politie haar been verloor. Al haar familieleden vluchtten daarop naar Nederland; alleen zij bleef achter om te revalideren. Zij volgde twee jaar later, toen haar familieleden reeds een verblijfsvergunning hadden ontvangen. Zijzelf viel echter in het nieuwe strengere beleid, en werd niet toegelaten. Onverteerbaar, aldus Kleene.

In de voorstelling komt datzelfde meisje ook voor, maar er wordt niet verteld dat zij, het slachtoffer van een aanslag, als enige van haar familie niet wordt toegelaten. In In Exil krijgen we alleen haar leven in een asielzoekercentrum te zien. Daardoor ontbreekt diepgang of waarheidsvinding; er wordt slechts een verhaal getoond, waarbij je als kijker niet kunt opmaken of ze liegt of de waarheid spreekt. Er worden geen verbanden gelegd in de voorstelling, of zaken uitgediept, of nieuwe gezichtspunten getoond. In Exil vertelt vooral dat asielzoekers het zwaar hebben, en dat is precies de opvatting die de aanwezigen ook hebben – bij het nagesprek blijkt dat velen met asielzoekers werken, of minimaal een hekel hebben aan het beleid van Verdonk.

Moralistisch

Typerend voor het gevoel van de avond is een opmerking, al in het begin van het stuk gemaakt. Als de jongens omslaan met de boot vol gaten, zegt een acteur tegen het publiek: “Zo zouden we niet moeten reizen. Eigenlijk zou niemand zo moeten reizen”. Té expliciet, té moralistisch: laat dat de kijker zelf maar uitmaken. Inhoudelijk sprankelt In Exil zeker niet, maar toch houdt de voorstelling de aandacht voldoende vast. Vooral de vormgeving maakt het geheel interessant.

De voorstelling speelt nog tot en met 22 mei. Zie de site voor de complete speellijst.

Muziek / Album

Lang leve de vage schoonheid

recensie: The Love Substitutes – More Songs About Hangovers and Sailors

De kruisbestuivingen en de experimenteerdrift in het Antwerpse bestaan nog steeds. Dat bewijst The Love Substitutes, een gelegenheids-sterrenviertal rondom Rudy Trouvé. Ze maakten vorig jaar al hun debuut en nu is er de tweede plaat More Songs About Hangovers and Sailors. Twintig songs opgebouwd vanuit een stevige basis van vaagheid, aangelengd met de mooiste en breekbaarste melodieën. Iets dat bekend was van de helden rondom de Kaaien van Antwerpen. Gelukkig, ze zijn er nog.

The Love Substitutes is een sterrencombo met Rudy Trouvé aan het roer. Hij brak door met dEUS, ging daarna zijn eigen weg met onder andere fantastische bands als Kiss My Jazz, Gore Slut en Dead Man Ray. Craig Ward ‘verving’ Trouvé in dEUS op een geweldige manier, maar verliet de band in 2005 en Mauro Pawlowski (ex-Evil Superstars, ex-Mitsoobishi Jacson en ex-Shadowgraphic City) nam Wards plaats bij dEUS in. Bij The Love Substitutes heeft Mauro de drumstokjes van Bert Lenaerts overgenomen, die zijn oude, vertrouwde bas weer ter hand genomen heeft.

Trouvé

The Love Substitutes ontstond toen Ward in 2004 voor een toertje met dEUS zijn woonplaats Glasgow eventjes verruilde voor België. Het viertal sloot zich voor één dag in een studio op en speelde zeventien nummers in. Het was redelijk succesvol en minder vaag dan My Sister = My Clock, een vergelijkbaar studioproject van dEUS. Na enkele optredens – Trouvé houdt niet van toeren – werd het weer stiller rond het project. Maar nu is er dan More Songs About Hangovers and Sailors. Twintig songs die klinken als wat Trouvé al jaren maakt, waarbij zijn solowerk het dichtst in de buurt komt. Of de dingen die hij deed met Kiss My Jazz. Maar niet alles klinkt Trouvé; vooral de riffjes, bijvoorbeeld in Bangladesh Fashions, doen denken aan de tweede plaat van Evil Superstars, Boogie-Children-R-Us.

Gekte

Hoewel de plaat eigenlijk te lang is, kun je de luistersessies het beste in stukken knippen, want alles is de moeite waard. Niemand heeft een vaste positie in de band, waardoor alles heel gevarieerd klinkt. Zo zingt Ward bijvoorbeeld heel bescheiden, terwijl Pawlowski veelal met meer inzet zijn teksten brengt. En zo zijn Dressed for the Sea, You Seem to Have Forgotten Who I Am en A Modern Band Needs its Sleep perfecte songs, terwijl aan The Sad Mathrocker, The Velvet Sailor (Slight Return) en Hate the Love Substitutes de liefhebbers van de oude Belgenpop hun hart kunnen ophalen. Daar tussenin zit een mengelmoes van schoonheid, Beefheart-achtige gekte en veel vakmanschap, iets dat je stiekem mag verwachten van zo’n sterrencombo. De Belgen slaan weer eens krachtig toe, laat het alsjeblieft geen laatste stuiptrekking zijn. Lang leve The Love Substitutes.