Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Non-fictie

Lachen om niet te huilen

recensie: Jelle Brandt Corstius - Spullen Brengen

Voor Jelle Brandt Corstius kon een publicatie over Oekraïne eigenlijk niet uitblijven. Hoewel de aanleiding een treurige is, weet de Rusland-duider des vaderlands in Spullen Brengen de roadtrip toch met de nodige humor te verslaan.

Brandt Corstius’ nieuwe tv-serie stond al even in de steigers; Generatie P, over jonge Russen die hun buik vol hebben van de machtswellustige Poetin. Door covid was de productie al twee jaar uitgesteld, maar met de inval van Rusland in Oekraïne begin 2022 ging er definitief een streep door de plannen. Ook onze Rusland-kenner had de inval niet voorzien: ‘Poetin is gek, maar ook weer niet zo gek om het grootste land van Europa, bewoond door 43 miljoen inwoners, proberen binnen te vallen.’ Helaas is de realiteit anders gebleken. Brandt Corstius voelt zich machteloos en gedesillusioneerd, zijn liefde voor Rusland is in één klap verdwenen.

Hulpkonvooi

De leegte die ontstaat door het wegvallen van Generatie P vult Brandt Corstius met het maken van podcasts over Oekraïne. Maar na een tijdje begint het te knagen dat hij enkel vanaf veilige afstand verslag doet. Veel overredingskracht heeft collega-schrijver Jaap Scholten dan ook niet nodig om Brandt Corstius te strikken voor zijn initiatief Protect Ukraine. Scholten rijdt sinds de uitbraak van de oorlog af en aan met auto’s, helmen en kogelvrije vesten. Brandt Corstius vergezelt hem op zo’n barre roadtrip en doet hiervan verslag in Spullen Brengen.

Ditmaal bestaat het team, naast Scholten en Brandt Corstius, uit een bont gezelschap: oude studievrienden van Scholten, Tommy Wieringa en een paar kennissen van hem, oud-correspondenten waarmee Corstius in Moskou heeft gezeten, de zoon van Scholten én twee hoogblonde vrienden van hem – die al snel tot ‘de drie jonge Ariërs’ worden gedoopt. Het plan is om in vier dagen met zeven auto’s naar Kiev te rijden, om vervolgens met de trein en het vliegtuig terug te keren.

Voorzichtig optimisme

Een deel van de auto’s sneuvelt al tijdens de rit of hangt aan elkaar met ijzerdraad. Ook de auto’s die het wél halen, houden het waarschijnlijk slechts enkele weken uit in het oorlogsgebied. Maar al is het een druppel op een gloeiende plaat, het is tenminste íets. Aan deze strohalm klampt Brandt Corstius zich vast.

Zijn reisverslag is hartverscheurend, maar er zijn ook lichtpuntjes. Het is alsof je naast Brandt Corstius in de auto zit, terwijl hij vertelt over de oorlogspropaganda van het Kremlin, zijn eerste reis naar Oekraïne en de Tweede Wereldoorlog. Hij voert je mee langs jagershutten en kastelen van graven, maar ook langs schuilkelders en geïmproviseerde oorlogsmusea. Brandt Corstius is dé gids voor deze plek en deze tijd.

Boeken / Non-fictie

Lachen om niet te huilen

recensie: Jelle Brandt Corstius - Spullen Brengen

Voor Jelle Brandt Corstius kon een publicatie over Oekraïne eigenlijk niet uitblijven. Hoewel de aanleiding een treurige is, weet de Rusland-duider des vaderlands in Spullen Brengen de roadtrip toch met de nodige humor te verslaan.

Brandt Corstius’ nieuwe tv-serie stond al even in de steigers; Generatie P, over jonge Russen die hun buik vol hebben van de machtswellustige Poetin. Door covid was de productie al twee jaar uitgesteld, maar met de inval van Rusland in Oekraïne begin 2022 ging er definitief een streep door de plannen. Ook onze Rusland-kenner had de inval niet voorzien: ‘Poetin is gek, maar ook weer niet zo gek om het grootste land van Europa, bewoond door 43 miljoen inwoners, proberen binnen te vallen.’ Helaas is de realiteit anders gebleken. Brandt Corstius voelt zich machteloos en gedesillusioneerd, zijn liefde voor Rusland is in één klap verdwenen.

Hulpkonvooi

De leegte die ontstaat door het wegvallen van Generatie P vult Brandt Corstius met het maken van podcasts over Oekraïne. Maar na een tijdje begint het te knagen dat hij enkel vanaf veilige afstand verslag doet. Veel overredingskracht heeft collega-schrijver Jaap Scholten dan ook niet nodig om Brandt Corstius te strikken voor zijn initiatief Protect Ukraine. Scholten rijdt sinds de uitbraak van de oorlog af en aan met auto’s, helmen en kogelvrije vesten. Brandt Corstius vergezelt hem op zo’n barre roadtrip en doet hiervan verslag in Spullen Brengen.

Ditmaal bestaat het team, naast Scholten en Brandt Corstius, uit een bont gezelschap: oude studievrienden van Scholten, Tommy Wieringa en een paar kennissen van hem, oud-correspondenten waarmee Corstius in Moskou heeft gezeten, de zoon van Scholten én twee hoogblonde vrienden van hem – die al snel tot ‘de drie jonge Ariërs’ worden gedoopt. Het plan is om in vier dagen met zeven auto’s naar Kiev te rijden, om vervolgens met de trein en het vliegtuig terug te keren.

Voorzichtig optimisme

Een deel van de auto’s sneuvelt al tijdens de rit of hangt aan elkaar met ijzerdraad. Ook de auto’s die het wél halen, houden het waarschijnlijk slechts enkele weken uit in het oorlogsgebied. Maar al is het een druppel op een gloeiende plaat, het is tenminste íets. Aan deze strohalm klampt Brandt Corstius zich vast.

Zijn reisverslag is hartverscheurend, maar er zijn ook lichtpuntjes. Het is alsof je naast Brandt Corstius in de auto zit, terwijl hij vertelt over de oorlogspropaganda van het Kremlin, zijn eerste reis naar Oekraïne en de Tweede Wereldoorlog. Hij voert je mee langs jagershutten en kastelen van graven, maar ook langs schuilkelders en geïmproviseerde oorlogsmusea. Brandt Corstius is dé gids voor deze plek en deze tijd.

Boeken / Fictie

De pampa: een labyrint zonder muren

recensie: De Haas – César Aira

Een boek van César Aira blijft altijd een verrassing; pas aan het einde begrijp je wat voor verhaal je hebt gelezen. Aira legt in zijn werken een bewonderenswaardige durf aan den dag, waarmee hij met verschillende genres en vertelstijlen experimenteert.

Zo bediende Aira zich in Het literatuurcongres al, nogal plotseling, van sciencefictionachtige elementen en verraste het anders tamelijk nostalgische Hoe ik een non werd de lezer met een wel erg sinistere plotwending. Op vergelijkbare wijze kronkelen in De haas dramatiek, spanning en filosofie continu om elkaar heen.

De haas vertelt het verhaal van een nogal onstuimige zoektocht naar de – overigens fictieve –legibreriaanse haas op de Argentijnse pampa’s. En die zoektocht verloopt niet zonder moeilijkheden: oorlogen, intriges en mysteries blijven elkaar in een wervelwind van gebeurtenissen opvolgen en werken samen toe naar een overrompelende ontrafeling. Al met al is De haas een koortsachtige onderzoeking van de raadsels van de Argentijnse pampa’s, van de sublieme schoonheid en verwoestende kracht van hun meteorologie en van het ruige leven van de inheemse Patagonische bevolking dat zich erop afspeelt.

Een leerling van Borges?

Zoals het werk van Aira zich niet gemakkelijk laat onderbrengen in een enkel genre, zo is ook zijn schrijfstijl niet eenvoudig te kwalificeren. De moderne Argentijnse auteur schrijft nu eens poëtisch, dan weer ironisch en af en toe opvallend informeel. Hoewel die aanpak bij wijlen wat onelegant taalgebruik oplevert, maakt het de tekst bovenal bijzonder verrassend en onnavolgbaar.

Precies vanwege die volkomen herkenbare stijl manifesteert Aira zich als een op zichzelf staande auteur met een unieke stem in het Argentijnse literaire landschap. Het feit dat Aira zich in zijn schrijven van magisch-realistische elementen bedient, is dan ook niet voldoende om hem zonder meer naast Jorge Luis Borges te plaatsen. Toch worden deze auteurs niet zelden met elkaar in verband gebracht: zo wordt Aira door de Frankfurter Allgemeine Zeitung een ‘leerling van Borges’ genoemd, en schrijft het literair platform Tzum dat de lezer in De haas ‘[net] als in het werk van … Borges’ in een magisch-realistisch verhaal terechtkomt. Maar dat Aira’s werk magisch-realistische elementen bevat, maakt alleen duidelijk dat Aira zich aansluit bij een inmiddels welbekende gewoonte van Latijns-Amerikaanse schrijvers, zoals Isabel Allende, Gabriel García Márquez en Tomás Eloy Martínez: zij mobiliseren het magisch-realistische genre om tot een uiteindelijk natuurgetrouwe weergave van de mysteries van het continent te komen.

Een geometrisch doolhof

De hoofdpersoon in De haas, Clarke, begeeft zich op de pampa’s in de hoop de zeldzame legibreriaanse haas in het echt aan te treffen. Toch laat hij zich zonder veel weerstand van zijn doel afleiden, om zich te mengen in de intriges van de indianen met wie hij meereist en om uiteindelijk een sleutelrol te spelen in de confrontaties die zich tussen de stammen ontspinnen. Gedurende dit alles probeert Clarke herhaaldelijk de wetten van de pampa te leren kennen. Op die manier raakt hij met regelmaat verstrikt in geometrische en metafysische overpeinzingen:

[…] bovendien leende de pampa met zijn gebrek aan topografie zich niet voor dat soort grappen. Het was puur terrein, geometrie […] Alles beperkte zich tot het trekken van lijnen, hoe sneller hoe beter: lijnen van aankomst en vertrek, die elkaar op magische wijze op élk punt kruisten, niet op een concreet punt. (p. 203)

De schijnbare eenvoud van de kale vlaktes is bedrieglijk; samen vormen zij een labyrint van lijnen, driehoeksmetingen en afstanden. Hoewel Aira zich loszingt van de bestaande Argentijnse literatuur en hij er zijn eigen fascinaties op nahoudt, moge het duidelijk zijn dat er in passages zoals die hierboven toch wat belangrijke inhoudelijke overeenkomsten met het werk van Borges te ontdekken zijn. Zo doen Clarke’s observaties over de pampa’s denken aan Borges’ verhaal De twee koningen en de twee labyrinten, waarin de ene koning de andere laat verdwalen in het labyrint van een woestijn. Ook een vergelijking met De dood en het kompas, waarin het labyrint bestaat uit één enkele, rechte lijn, ligt voor de hand.

De haas: feit of fictie?

Het verhaal is doorspekt met verwijzingen naar ‘de haas’, hoewel je als lezer geen grip krijgt op wat daar nou eigenlijk mee bedoeld wordt, omdat iedereen die het begrip in de mond neemt er iets anders mee lijkt aan te duiden. Gaat het om een daadwerkelijke haas, een diamant in de vorm van een haas, of is de haas een symbool voor iets veel abstracters?

Er ligt een waas van vaagheid over het Patagonische strijdtoneel in De haas. Door de taalproblemen en in elkaar overlopende mysteries voel je je als lezer bij vlagen net zo verdwaald in het verhaal als Clarke zich ontredderd voelt tussen de indianen. Maar Clarke is uiterst leerbaar: op den duur raakt hij eraan gewend dat sommige raadsels nou eenmaal onoplosbaar zijn, en probeert dan maar zijn schouders op te halen over zijn verrassende wederwaardigheden op de pampa’s.

En precies op het moment dat je denkt dat hem dat is gelukt, worden in de tamelijk bombastische ontknoping, die van zoveel plotwendingen is voorzien dat het haast parodistisch lijkt, alle losse eindjes nauwkeurig aan elkaar geknoopt. Zo nauwkeurig, dat je je als lezer niet kan voorstellen dat Clarke nog met een onopgelost mysterie blijft zitten.

Je kan dan haast niet anders dan concluderen dat hij zijn legibreriaanse haas heeft gevonden. Al is die van een totaal andere aard dan al die tijd voor de hand lag.

Boeken / Non-fictie

Een leven met losse eindjes

recensie: Achteraf bezien – Elizabeth Jane Howard

‘Turbulent’. Dat is het woord dat literatuurcritici vaak toekennen aan schrijfster Elizabeth Jane Howard (1923-2014). De Britse auteur, die internationaal furore maakte met de op haar eigen leven gebaseerde vijfdelige reeks The Cazalets (1990-1995), biedt met het memoir Slipstream (Nederlandse vertaling: Achteraf bezien) een kijkje in haar roerige verleden. Het is alsof je de wereld van The Cazelets opnieuw betreedt, maar nu een ‘behind the scenes’-rondleiding krijgt.

Waarom klom Howard nogmaals in de pen om het verhaal dat vele trouwe lezers en lezeressen al kenden opnieuw op te schrijven, ditmaal zonder enkele opsmuk? In het voorwoord van het autobiografische boek Achteraf bezien geeft de destijds 79-jarige schrijfster aan dat ze een trage leerling is die een groot deel van haar leven heeft geleefd in de slipstream van haar ervaringen. Door diverse rampzalige situaties keer op keer te herhalen, begrijpt ze nu pas de boodschap achter deze ervaringen. Dat wil niet zeggen dat ze als een oude juffer allemaal levenslessen verkondigt voor haar lezerspubliek. Integendeel. Het is slechts de onverbloemde weergave van haar eigen onstuimige verleden, heden en toekomst(beeld) én alle personen die – groot of klein – een rol in haar leven speelden. En dit waren er nogal wat. Zelfs zoveel, dat ze een ware index heeft aangelegd, ‘De spelers’, waarin ze alle mensen die passeren in het boek voorstelt. Voor wie de bomen door het bos niet meer ziet, is dit een fijn geheugensteuntje.

Dus, wat voor sappige, ontroerende en spannende dingen heeft de vrouw, die bijna de honderd aantikte, allemaal meegemaakt? Voor degenen die bekend zijn met haar eerdere werk is het een feest der herkenning. Al snel wordt duidelijk dat één van de hoofdpersonages uit de vijfdelige reeks over de Cazalet-clan (te weten de boeken Lichte jaren, Aftellen, Verwarring, Bevrijding en Veranderingen) is gebaseerd op het leven van Howard. Het gaat om de oudste, knapste maar ook meest dramatische en zelfzuchtige Cazalet, Louise, die op 19-jarige leeftijd in het huwelijksbootje stapt met een veel oudere man.

In het echt trouwde Howard op eenzelfde leeftijd met de zoon van een ontdekkingsreiziger: Peter Scott. Een moederskindje in het kwadraat, als we Howard mogen geloven. Waar Scott werd vertroeteld door zijn moeder, werd Howard zelf tot op het bot bekritiseerd door haar moeder, die voorheen een balletdanseres was. Die bittere houding werd wellicht veroorzaakt door Howards vader, die zijn minnares verkoos boven zijn vrouw en een huis voor laatstgenoemde kocht zodat hij haar letterlijk buiten de deur kon stallen. Howard en haar twee broers werden thuis onderwezen en Howard had de ambitie om een grootse actrice te worden. Zover is het niet gekomen: de droom viel in duigen toen ze de ‘rol’ van echtgenote én moeder moest aannemen. Toen ze nog net geen twintig jaar was, beviel ze van haar dochter Nicola, die tot haar grote verdriet meer een vaderskindje bleek te zijn.

Meer schaduw dan zon

Helaas voor Howard heeft haar leven meer in het teken gestaan van verdriet dan van blijdschap. Erg toegewijd aan haar kleine gezin was Howard niet: na slechts vier huwelijksjaren verliet ze haar man om haar tijd te kunnen investeren in iets waar ze haar hart aan had verpand: het schrijverschap. Met The Beautiful Visit (1950), haar debuutroman die werd vertaald als Een heerlijke tijd, nam haar auteurschap een aanvang. Vertoont deze roman al autobiografische trekjes, haar tweede roman The long view (Welbeschouwd in het Nederlands) gaat over een lange terugblik op een roerig huwelijk en lijkt enigszins op een relaas over de misère die ze zelf ondervond als getrouwde vrouw. Na haar huwelijk kwamen en gingen de mannen. In 1955 kreeg ze een relatie met de schrijver Arthur Koestler die haar dwong om hun ongeboren kind te aborteren. In Achteraf bezien biecht Howard op dat ze de eerste drie maanden van haar zwangerschap moest uitzitten, voordat de baby kon worden weggehaald. Hun relatie was niet bestand tegen deze afgedwongen handeling en Howard hopte door naar de volgende affaire.

Opvallend is het feit dat Howard er niet voor terugdeinsde om de echtgenoten van haar vriendinnen te verleiden. Zo had ze een affaire met de dichters Laurie Lee en Cecil Day-Lewis, schrijvers Cyril Connolly en Kenneth Tynan én met haar collega, de journalist Robert Aickman. In 1958 ging ze een tweede, ongelukkig huwelijk aan met Jim Douglas-Henry. Hij staat niet bekend als haar laatste man: in 1965 stond ze voor de laatste keer voor het altaar, ditmaal met Kingsley Amis.

De liefde tussen de twee hield stand tot 1983. Hun relatie was serieus van aard, maar helaas voor Howard kon Amis geen afstand doen van zijn allergrootste liefde. Niet Hilary, zijn vorige vrouw, nee: de drank. In een brief aan Howard schreef hij openhartig dat het leven met Howard geen pretje was, maar dat het zonder haar ‘nog erger zou zijn’. Verre van een liefdesbrief en ook weinig overtuigend. Ze hield hem een keuze voor: stoppen met drinken of een echtscheiding. Het resulteerde uiteindelijk in het laatste. Ze betrok een woning in Camden Town, dat haar toch te rumoerig was en ze verruilde het voor een huis in Suffolk. Hier schreef ze haar meest bekende werken: de serie over The Cazalets, die ergens ook dienden als een eerbetoning aan én afrekening met haar eigen verleden. Op 2 januari 2014 stierf ze op 90-jarige leeftijd in haar eigen bed. En ondanks de kwaaltjes en de artritis heeft ze een – naar eigen zeggen – boeiend leven kunnen leiden. Tenminste, daar getuigen haar laatste woorden van, die aangeven hoe ze haar laatste jaren op aarde gespendeerd heeft:

‘Ik wil niet stil gaan leven, met weemoed en spijt als een natte deken om me heen geslagen. Ik wil de rest van mijn dagen een onderzoekend, nieuwsgierig en geïnteresseerd leven leiden.’

De voorganger van Downton Abbey

Mocht je Howard niet kennen, dan kun je je alsnog goed amuseren tijdens het lezen van het boek. Zelden lees je over zo’n interessant leven. Een leven vol onvervulde wensen, gerealiseerde ambities en overgoten met bittere tranen en kriebels door rondfladderende vlinders in de buik. Het is intrigerend dat het boek een zeker raakvlak heeft met de bekende serie Downton Abbey: een serie over een zeer vermogend huishouden met drie dochters (en dat voornamelijk verhaalt over de vele bedienden die onderin het huis wonen). Ook Howard groeide op in een rijk en Brits gezin. Dat heeft haar zeker een steuntje in de rug gegeven, maar ook op sommige momenten belemmerd, net als bij de drie dochters van Downton Abbey. Howard is boven alles ontzettend open over haar leven: van de jaren dat ze geen seks meer heeft gehad, na haar laatste huwelijk, tot aan haar diepste gedachteroerselen. Haar vergissingen zijn haar vaak duur komen te staan, zoals ze zelf zegt, daar heeft ze wel ‘min of meer’ voor betaald. Het is een behoorlijke eindrekening met een paar losse eindjes…

 

Boeken / Fictie

Schemerzone: een verhaal tussen weemoed en lichtheid

recensie: Baumgartner - Paul Auster

De gelaagdheid van de onlangs bij de Bezige Bij verschenen roman Baumgartner van Paul Auster in de vertaling van Ronald Vlek laat zich niet in een paar zinnen duiden. Pijn, rouw en weemoed mengen zich met het ironische besef over de absurditeit van het leven en de nietigheid van het individu wiens leven uiteindelijk geregeerd wordt door de grillen van het toeval.

In de roman wordt het rumoer van de huidige maatschappij, die in handen geraakt van steeds meer en steeds gevaarlijker machtswellustelingen, gemengd met de tragedie van een generatie die niet in staat is geweest een ander kader te creëren. Een generatie die hoogstwaarschijnlijk gefaald heeft en zich uiteindelijk heeft teruggetrokken in haar intellectuele ivoren toren. Kan er nog iets gered worden uit de welhaast failliete erfenis van de babyboomers?

Het leven is slapstick

Professor Seymour Baumgartner heeft zijn vrouw verloren. Na negen jaar heeft hij zijn leven weer enigszins opgepakt maar ergens in zijn voelen en beleven is hij dood en niet in staat geweest de rouwfase af te sluiten.

We maken kennis met de hoogleraar Fenomenologie aan het begin van een gewone werkdag in zijn studeerkamer als hij even naar beneden loopt om een boek te halen en met zijn zus te bellen. Dit blijkt het begin van een reeks bizarre en komische slapstick-situaties die hem uiteindelijk zullen confronteren met een existentiële ervaring die leidt tot het herzien van zijn toekomst en zijn leven. Hij neemt het besluit met pensioen te gaan, een nieuw satirisch boek te schrijven en een huwelijksaanzoek aan zijn vriendin Judith te doen.

Judith Feuer is in veel opzichten het tegenovergestelde van zijn overleden vrouw Anna Blume. Ondanks hetzelfde geprivilegieerde milieu waarin beiden zijn opgegroeid, koos Anna voor een leven in ‘gedreven eenzaamheid’; afgesneden van de burgerlijke welvaart uit de wereld van haar ouders, vrijwillig geïsoleerd van de luidruchtige, gedigitaliseerde consumptiemaatschappij. Anna was auteur van prachtige poëzie maar weigerde deze uit te geven. Zij vertaalde liever werk van anderen en was niet geïnteresseerd in persoonlijk succes. Judith daarentegen is een jonge vrouw van de wereld, werkzaam in de filmindustrie. Zij ziet niet af van de privileges van de telg uit een welgestelde gezin en eist haar rol op in de samenleving. Vernedering valt Baumgartner ten deel als Judith zijn aanzoek afwijst.

Melancholische maanden later bemerkt Seymour dat de beschamende en verwarrende fase van fysieke en mentale aftakeling is aangebroken. Het is tijd voor zijn laatste hoofdstuk. In de vorm van Beatrix Coen keert het geluk nog eenmaal terug in het leven van professor Baumgartner. Seymour blijkt in staat een vaderlijke liefde te ontwikkelen voor deze jonge vrouw die – groot bewonderaar van zijn vrouw Anna – zich wil wijden aan een proefschrift dat de literaire nalatenschap van zijn vrouw eindelijk de eer zal geven die haar toekomt.

Weerkaatsingen

De caleidoscopische vertelstructuur in Baumgartner is een oneindig – en briljant – spiegelspel waarin het ene verhaal het andere reflecteert om telkens weer vernieuwde en veranderde betekenis te creëren. Auster maakt veelvuldig gebruik van de verhaal-in-het-verhaal techniek en de roman is verfijnd en rijk doorweven met verwijzingen naar de wereldliteratuur. Verbeelding, taal en lichaam dragen bij aan onze perceptie van de wereld zoals hij werkelijk is in het universum van Paul Auster. Alles wat er gezegd, geschreven, verbeeld, gevoeld en gedacht wordt, vormt – oneindig wederkerig – ons ervaren. Dit spiegelspel in onderlinge verbondenheid creëert de auteur niet alleen binnen de kaders van zijn roman maar ook met namen, begrippen en verhalen van de realiteiten daarbuiten. De dissonante factor toeval die Auster – zoals in veel van zijn werk – hieraan toevoegt, creëert naast dit alles een effect van destabiliserende ongrijpbaarheid van de realiteit.

Homo homini lupus

Eén van de vele verhaal-in-het-verhaal verhalen heeft plaats tijdens een reis van de protagonist door Oekraïne – het land  van herkomst van zijn familie aan moederskant. Als hij zich naar Stanislav – stad met de vele namen – begeeft, wordt hem daar door de plaatselijke rabbijn een verhaal verteld dat hem raakt. Nadat de door het Duitse leger verwoeste stad was verlaten door de bevolking ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, werd deze plotseling bevolkt door enorme roedels wolven.

Sy beseft dat het belang van dit verhaal niet ligt in het feit of het daadwerkelijk zo gebeurd is of dat het ontstaan is in de verbeelding van de bewoners. Tragisch is in zijn beleving niet slechts dat wolven de oorlog symboliseren maar dat zij tevens een product daarvan zijn. Het rampzalige gevolg van oorlogen is dat deze – als een boemerang – wederom op macht en oorlog beluste individuen creëren. Een duidelijke verwijzing naar de Leviathan van Hobbes en naar antidemocratische en oorlogszuchtige tendensen op het actuele politieke wereldtoneel.

Melancholie, ouderdom, verval en rouw, machtswellust en oprukkend corrupt en autoritair leiderschap, de verhouding van het individu tot de samenleving; dat zijn de vraagstukken die zich opdringen aan de lezer van de magistrale roman Baumgartner van Paul Auster.

Boeken
special: De wereld van Jon Fosse

Wanneer schrijven is als bidden

De recent verschenen novelle Een schitterend wit van Nobelprijswinnaar Jon Fosse – in de vertaling van Marianne Molenaar, gepubliceerd door uitgeverij Oevers – komt op een wel zeer gelegen moment. Ze is een voorbeeldig  opstapje naar zijn verdere indrukwekkende oeuvre en naar de belangrijkste thema’s in zijn werk. Een mooi uitgangspunt voor een analyse van deze onlangs bekroonde auteur.

Het is laat in de herfst in Een schitterend wit als we worden meegevoerd in het verhaal van een eenzame man die uit verveling op de bonnefooi een bos inrijdt. Hij verdwaalt en rijdt zijn auto klem. De boerderijtjes waar hulp geboden zou kunnen worden zijn te ver weg en onbereikbaar. Plots beginnen sneeuwvlokken te dwarrelen en doemt er een schitterende gedaante op uit het duister.

De kaarten zijn vergeven, les jeux sont faits, het is klaar voor een alles overstijgende ontknoping.

Een mantra van imperfecties

Een van de belangrijkste stijlmiddelen van Jon Fosse is de repetitio. Toch zouden we de vele herhalingen tekortdoen door ze slechts als een op effect berekenend stijlmiddel te  duiden. De prangende vertelstijl is daarvoor te intens, te indringend en vervoerend. Het verhaal weerklinkt als een rozenkrans, een mantra, een salat. Zelf zegt de auteur in een interview gepubliceerd in LARB over zijn werkmethode:

‘Als ik ga zitten en begin met schrijven, is het zonder specifieke bedoeling dat er wat dan ook ontstaat. Ik luister naar wat ik schrijf en laat gebeuren wat gebeurt. Je kunt het natuurlijk op verschillende manieren interpreteren. Het is niet mijn taak om het uit te leggen; ik ben maar een schrijver. Maar ik heb het gevoel dat als ik goed schrijf, er veel is van wat ik betekenis zou kunnen noemen, zelfs een soort boodschap. Maar ik kan het niet in simpele woorden omschrijven. Ik kan er slechts naar raden.’

Een ander opvallend element in het werk van Fosse is zijn gebruik van interpunctie. Zijn belangrijke roman Septologie bestaat van het begin tot het einde – zevenhonderd pagina’s lang – uit slechts één enkele zin. Ook in Een schitterend wit zijn taaltekens een opvallend element. Of beter gezegd: de afwezigheid ervan. De signum interrogandi, het vraagteken ontbreekt. De vragen van de verdwaalde man krijgen door deze stilistische keuze een dan weer urgente en dringende, dan weer wanhopige connotatie. Anders dan de stream of consciousness – gehanteerd in de Septologie – zou het proza in Een schitterend wit geduid kunnen worden als een stream of soul. Relevant met betrekking tot de schrijfstijl is wellicht ook de volgende opmerking van de schrijver in hetzelfde interview:

‘Je kunt op alle mogelijke manieren een perfect gedicht schrijven, en als je het leest is het mooi, maar je krijgt het gevoel dat het simpelweg intelligent is geschreven, zonder ziel. Er is iets mis met een mooi gezicht. Deze symmetrische gezichten in advertenties vind ik lelijk. Schoonheid zit in wat verkeerd is, zelfs in literatuur en kunst.’

Irrationaliteit, emotie en intuïtie staan aan de basis van het kunstenaarschap van Jon Fosse. Schoonheid manifesteert zich volgens zijn credo in het ongepolijste, spontane en ongefilterde creatieve proces.

Militantisme

Religie heeft een centrale rol in het leven en werk van Fosse. Meister Eckhart, een belangrijke mysticus uit de dertiende eeuw, is voor Fosse een inspiratiebron. Over zijn bekering tot het katholicisme wordt veel geschreven. In een interview gepubliceerd in de New Yorker verklaart hij het volgende:

‘Als je een echte gelovige bent, geloof je niet in dogma’s of instituties. Als God een realiteit voor jou is, dan geloof je op een ander niveau. Maar dit betekent niet dat religieuze dogma’s en instituties niet nodig zijn. Als het mysterie van het geloof al tweeduizend jaar bestaat, komt dat doordat de Kerk een instituut is geworden. Er is een soort maatschappelijk begrip nodig.
In de wereld waarin we leven, heb ik het gevoel dat de zo sterke economische machten de tegenwoordig heersende macht vertegenwoordigen. Zij zijn degenen die alles controleren.
Er zijn krachten aan de andere kant en de Kerk is daar één van. En om de Kerk te laten bestaan – en de katholieke kerk is de sterkste – moet het katholicisme op de een of andere manier worden geïnstitutionaliseerd. De Kerk is naar mijn mening het belangrijkste instituut van de antikapitalistische theorie. Literatuur en kunst zijn een ander instituut, maar ze zijn niet zo sterk als de Kerk.’

Dit kan naar alle waarschijnlijkheid betiteld worden als militant katholicisme en als zodanig kunnen we het  werk van Fosse óók interpreteren. Vanuit de katholieke kerk komen uiteraard veel positieve reacties op de keuze van de jury van de Nobelprijs. Opmerkelijk is dat instituties als literatuur en kunst in zijn visie als tegenmacht minder autoriteit hebben dan de kerk.

Het onzegbare

De ziel, de emotie en het denken, God en zijn aanwezigheid binnen en buiten ons, de metafysische dimensie die zich  moeilijk in woorden laat vangen en dat eigenlijk onzegbare – die stille taal die buiten het geschrevene om krachtig aanwezig is – dat vooral karakteriseert het werk van Jon Fosse en resoneert wederom in het boeiende Een schitterend wit.

Boeken / Non-fictie

Muziek als bron van inzicht

recensie: Over de betekenis van muziek – Susanne Langer
Geluidsgolvenhttps://www.freeimages.com/photo/voice-and-music-wave-1640320

De Amerikaanse filosofe Susanne Langer (1895-1985) heeft onder literatuur-, kunst- en muziekkenners een bekende naam. Bij een groter publiek is dat minder. De recent gepubliceerde bundel Over de betekenis van muziek, met een selectie uit Langers essays over muziek, wil daar verandering in brengen.

Muziek zegt u? Het eerste van de zes opzichzelfstaande essays begint met de vraag wat een Griekse vaas onderscheidt van een bonenpot uit New England en een houten emmer. Dat was Langer ten voeten uit: ze legde dwarsverbanden die op het eerste gezicht niet zo voor de hand liggen. Waar ze naar op zoek was, zijn fundamentele patronen die de drie items onderling verbinden. De hele werkelijkheid, de kunsten en toegepaste kunst vormden voor haar een betekenisvolle samenhang. Toch was het niet zo dat die bonenpot en houten emmer evenveel waarde hadden als de Griekse vaas. Het ging om de aard en de betekenis van de verschillende objecten en hun functie in de samenleving. Dat gold ook voor muziek.

Absolute muziek

Langer richtte zich op absolute muziek, dat wil zeggen muziek zonder een verhaal erachter (de zogenaamde programmamuziek). Programmamuziek omschreef ze als muziek ‘die opzettelijk het lawaai en het geschreeuw van het marktplein, de hoefslagen, klinkende hamers, stromende beekjes, nachtegalen, klokken en de onvermijdelijke koekoek nabootst’. Daarmee zat ze op één lijn met muziekcriticus Eduard Hanslick en componist Ferruccio Busoni, die een formalistische kijk op muziek hadden. Deze kijk gaat uit van de objectieve vorm en niet van een subjectieve inhoud, het programma. Langer ontkende echter niet dat muziek kan emotioneren. Het is de luisteraar die de inhoud in een compositie legt. Muziek maakt het gevoelsleven volgens haar voorstelbaar. Muziek is, schreef ze, ‘een bron van inzicht, niet een verzoek om medelijden’.

Componeren – uitvoeren – luisteren

Het doel van componeren en het uitvoeren van een compositie ‘is het creëren en ontwikkelen van de illusie van de vloeiende tijd die voorbijgaat’, schreef Langer in een ander essay. Ze maakte onderscheid tussen beeldende kunst en wat ze ‘gebeurende’ kunsten noemde. Een muziekstuk was volgens haar pas voltooid als het is uitgevoerd. Je kunt je afvragen of dit zo is. Bachs Kunst der Fuge was bijvoorbeeld eerder bedoeld om te illustreren wat Bach contrapuntisch allemaal in zijn mars had dan om uit te voeren en – nog een stap verder – te beluisteren. Het is volgens sommigen zelfs bevredigender om zijn muziek te lezen en innerlijk te horen. Wat niet wegneemt dat de Kunst der Fuge regelmatig wordt gespeeld, al dan niet op een klavierinstrument of in een bewerking voor andere instrumenten. Maar dit terzijde.

Langers opvatting over luisteren – net als bijvoorbeeld haar opvatting over hedendaagse muziek – doet decennia later overigens wat gedateerd aan. Ze meende bijvoorbeeld dat ‘provinciale concerten, lekenorkesten (…) gewoonlijk programma’s presenteren die bestaan uit korte stukken en fragmenten van langere werken’. Wie de programma’s in de provincie en van bijvoorbeeld studentenorkesten bekijkt, zal zien dat dit allang is achterhaald. Het geldt misschien alleen nog voor sommige radioprogramma’s: ‘één deel van een sonate, één deel van een trio’ enzovoort.

Desalniettemin zijn er elementen in haar denken die nog steeds actueel aandoen. Het essay ‘Het tijdsbeeld’ roept bijvoorbeeld met zijn omschrijvingen als ‘kloktijd’ en ‘duurtijd’ – denken dat zich vaak beweegt ‘op de rand van een filosofie van de kunst’ (Langer) – herinneringen op aan studies van Joke J. Hermsen over het begrip tijd.

Ook heeft Langers denken over muziek nog steeds invloed. Onder andere op dat van Marlies De Munck, die een nawoord bij deze essaybundel schreef en bekend werd door haar eigen boek Waarom Chopin de regen niet wilde horen dat in 2017 bij dezelfde uitgever, Letterwerk, is verschenen. De Munck zocht in de voetsporen van Langer ook naar de betekenis van met name absolute muziek. Ook in haar ogen zijn het uiteindelijk de luisteraars die die betekenis maken.

Boeken / Non-fictie

Gepast en ongepast

recensie: Trots – Martha Claeys
Martha ClaeysAnne Lucassen

Het is de moeite waard om het denken van verschillende jonge filosofen te volgen. Bijvoorbeeld dat van de Vlaamse Martha Claeys (1994). Zij breekt door als schrijver en spreker. Enige tijd geleden promoveerde zij op het thema ‘trots’. Het onlangs verschenen boek Trots is daarop gebaseerd. Het verscheen bij Boom en stond op 24 april jl. ‘s middags centraal bij SPUI25 in Amsterdam.

In dit boek haalt Claeys (spreek uit: [Clais]) het vooroordeel onderuit dat trots irrationeel en gevaarlijk zou zijn. Het boek begint met de constatering dat trots een januskop heeft: de oude Grieken zagen het als een deugd, het christendom als een hoofdzonde. Het filosofische debat beweegt zich tussen die twee polen: er zijn goede en slechte vormen van trots.

Zelfwaardering

Ethici proberen deze tweespalt te overwinnen. Ook Claeys, verbonden aan het Centrum voor Ethiek aan de Universiteit Antwerpen, doet dat. ‘Emoties’, stelt zij, ‘zijn een deel van ons redelijk instrumentarium, in plaats van een vijand van de rede’.

Er zijn volgens haar beredeneerde criteria waarmee je kunt aangeven wanneer trots gepast of ongepast is. Authentieke trots is bijvoorbeeld goed, overmoed niet. Authentieke trots draait om prestaties die aan onze eigen inspanning ontspruiten. Het heeft te maken met zelfwaardering, de eerste van drie houdingen die volgens Claeys aan de basis kunnen liggen van trots. De andere twee zijn zelfrespect en zelfliefde.

De auteur vraagt zich af wie eigenlijk de kans krijgt om zichzelf te waarderen. ‘Wie oogst er lof en op wie wordt er neergekeken? Wie profiteert van het bestaande systeem en wie loopt steeds weer tegen muren aan?’ Zij komt uit bij systemische achterstelling. De Vlaamse voorbeelden die Claeys geeft, zijn moeiteloos met Nederlandse aan te vullen.

Zelfrespect

De tegenhanger van zelfwaardering is zelfrespect, jezelf als mens naar waarde schatten. Claeys kaart ongelijkheid aan vanuit de intrinsieke waarde van identiteit (gaypride, Black Lives Matter). Het is een nuancering van trots die zij aanbrengt. In tegenstelling tot de meeste filosofen, maar net als bijvoorbeeld Francis Fukuyama. Het onderscheid maakt voor Claeys helder ‘waarom trots zowel gepast kan zijn voor de winnaar van een competitie, die in zekere zin ongelijkheid viert, als voor de zwarte persoon die protesteert tegen een ongelijke behandeling’.

Maar dat niet alleen: zelfwaardering kan ongegrond zijn. Zelfrespect daarentegen niet, omdat het erkenning inhoudt van menselijkheid die iedereen aangaat. Een mens heeft recht op respect en verdient waardering. Dat was in de Griekse oudheid zo en is het nu nog steeds.

‘Aan het beeld van zelfwaardering en zelfrespect kunnen we wat doen’, schrijft Claeys, die daarmee in de praktische filosofie belandt. ‘We mogen van beleidsvoerders (…) eisen dat er ten minste voor iedereen de basis is om met respect naar zichzelf te kunnen kijken en dat structurele hindernissen zoveel mogelijk weggenomen worden.’ Hierin toont zij zich een leerling van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, die ook de nadruk legt op het scheppen van mogelijkheden.

Zelfliefde

Zelfrespect moet niet worden verward met de derde houding die Claeys beschrijft: zelfliefde. Dat wil zeggen: jezelf koesteren, aandacht hebben voor jezelf in heel je zijn, acceptatie, geduld en eerlijkheid. ‘Een eerlijk zelfbegrip vergt werk en energie en vooral liefde.’

Kortom: ‘Trots heeft morele en politieke waarde’. Dat laatste is pas zichtbaar wanneer je trots niet louter ziet als een negatieve, irrationele emotie, maar als een die nodig is voor mensen, bijvoorbeeld voor minderheden die zich altijd klein hebben moeten maken. Iets dat zich bijvoorbeeld uit in dreadlocks, ‘een symbool van kracht en schoonheid, zoals de manen van een leeuw’, zoals de Amerikaanse actrice Zendaya Coleman schrijft op haar sociale media.
Zelfliefde is volgens de auteur ook ‘dat je privileges, je blinde vlekken en je dikke ego grondig onderzoekt’. In die zin is zelfliefde ‘niet enkel een psychologisch middel, maar een moreel en politiek instrument’.

Marja Pruis bij SPUI25

Tijdens de middag bij SPUI25 in Amsterdam kreeg Martha Claeys de gelegenheid om kort haar boek te introduceren en de schrijver, columnist en redacteur Marja Pruis om erop in te gaan. Ze stelt met dit boek te hebben geleefd. Het heeft gewerkt als een blikopener die haar op andere ideeën bracht, vanuit eenzelfde scepsis als Claeys beschrijft: ‘Zo lang als ik me kan herinneren, relativeer ik mezelf kapot’. Het boek werkte voor Pruis als een stoomcursus ‘in het openen van de ziel, als een deur naar verandering’.

Dat mag, vindt Claeys die blij was met deze respons: therapieboek oké, zolang je het maar niet als een zelfhulpboek beschouwt en gebruikt.
Even speelde ze met het idee van een thema voor een volgend boek: over afgunst of nijd? Om daar meteen aan toe te voegen: ‘Of zou dat te veel overlappen?’ Over relativeren gesproken…

felix-mooneeram-evlkOfkQ5rE-unsplash
Boeken / Fictie

Ten (Tweede Wereld)oorlog: collaboratie door de ogen van een slagerszoon met een brilletje

recensie: De Draaischijf
felix-mooneeram-evlkOfkQ5rE-unsplash

Al jarenlang broedde Tom Lanoye op een Grote Vlaamse Collaboratieroman. Met De Draaischijf is die er eindelijk. Ruim 470 pagina’s lang kijken we door de ogen van Alex Desmedt naar de stad Antwerpen tijdens Wereldoorlog Twee, die kreunt onder de bezetting en razzia’s. Desmedt pleit zichzelf vrij van enige verantwoordelijkheid, maar als ik-verteller is hij uiteraard hoogst onbetrouwbaar.

Na het meesterlijke Sprakeloos, zinderend van taalvirtuositeit, schreef Tom Lanoye met Gelukkige Slaven en Zuivering twee mindere romans. In het lijvige De Draaischijf heeft hij de Grote Vorm weer te pakken. Dat is niet verwonderlijk, aangezien verschillende favoriete thema’s erin samenkomen: de stad Antwerpen, de Tweede Wereldoorlog en collaboratie, en uiteraard het toneel. Hoofdpersoon Alex Desmedt werkt zich immers op tot directeur-generaal van het grootste theaterhuis van de Scheldestad. Terwijl hij de successen viert, mede te danken aan zijn razend populaire vrouw – de Nederlandse actrice Lea Liebermann – kreunt Antwerpen onder de bezetting.

Narcistische verteller

De bezetting brengt ook Desmedt zelf in een lastig parket: zijn eigen vrouw is namelijk joodse en zijn broer –dirigent in zijn theater – profileert zich als loepzuivere collaborateur door verschillende joodse en/of kritische muzikanten uit het orkest te ontslaan. Welke kant moet hij zelf kiezen? Die van zichzelf, zo blijkt, want in alle opzichten profileert Desmedt zich als een ijdele, narcistische verteller die het boek zelfs opent met de verzuchting waarom hij niet bij de prominenten begraven wordt op het Antwerpse Schoonselhof:

Ik had me de dag waarop ik word begraven heel anders voorgesteld. Had ik hem zelf mogen ensceneren, dan liet ik me – zoals onze moedertaal zo treffend verwoordt – ‘ter aarde bestellen’ onder een staalblauwe hemel, hartje winter.

Met De Draaischijf heeft Lanoye meteen een heel mooie, gelaagde titel. Niet alleen gebruikt Alex Desmedt een draaischijf op de bühne, een mechanisch draaibaar platform waarmee manoeuvres op het toneel kunnen worden uitgevoerd zonder dat het publiek dat platform ziet. Hij is zelf ook in de eerste plaats een soort draaischrijf, die zich opportunistisch inlaat met duidelijk nazistische organisaties zoals De Vlag. Om vervolgens zijn eigen woorden te verdraaien door te beweren dat het hem alleen maar om de cultuur te doen was. Akkoord, Alex Desmedt is bezeten door theater, maar om zo blind te zijn voor wat rond hem gaande is: dat gelooft hij bijna zelf niet.

Indrukwekkende canon

Hoewel de drie hoofdpersonages – Alex Desmedt, zijn vrouw Lea Liebermann en zijn broer Rik Desmedt – gebaseerd zijn op echt bestaande figuren, is de roman fictie. Door die link met de realiteit echter, plaatst De Draaischijf zich in een intussen behoorlijk indrukwekkende canon van Vlaamse ‘collaboratieromans’. Denk maar aan Wil van Jeroen Olyslaegers, De Opgang van Stefan Hertman en uiteraard het beroemdste voorbeeld: Het Verdriet van België van Hugo Claus. Het enige minpunt is dat Lanoye met die laatste de neiging deelt om soms wat té breed uit te waaieren. Met 473 pagina’s is dit sowieso Lanoyes lijvigste roman tot nog toe, maar het hadden er gerust 100 minder kunnen zijn. Zeker wanneer Desmedt weer maar eens zijn liefde voor het theater bezingt, loert de routine of verveling om de hoek – we weten dat Lanoye heel veel van theater houdt, maar kill your darlings was hier een goede raadsman geweest. De wervende taal en de gretigheid waarmee Lanoye vertelt, maakt niettemin heel veel goed. Niet alles, maar genoeg om een opportunistisch oogje dicht te knijpen.

Boeken / Fictie

Middeleeuwse uitzichtloosheid

recensie: Lapvona
ales-krivec-lf25pgbeizo-unsplashUnsplash

Ottessa Moshfegh neemt niet gauw een blad voor de mond en al helemaal niet in haar nieuwste roman Lapvona. In dit duistere sprookje neemt de Amerikaanse auteur ons mee naar de donkere, donkere middeleeuwen.

In het fictieve dorp Lapvona woont de misvormde Marek samen met zijn vader Jude, die schapenherder is. Hun leven kenmerkt zich door doffe ellende. Zijn het geen plunderende bandieten, of aanhoudende droogte, dan hanteren de twee wel een zweep voor de nodige zelfkastijding. Veel financiële vooruitzichten hebben Marek, Jude en de andere dorpelingen niet. Zonder al te veel protest strijken landheer Villiam en pater Barnabas het gros van de opbrengsten van het primitieve dorp op. Ook Marek stelt zich niet al te veel vragen, totdat het noodlot zijn leven plots een andere wending geeft.

Droogkomisch

Op het eerste gezicht lijkt Lapvona niet meer dan een aaneenschakeling van weerzinwekkende taferelen. Lijken in diverse stadia van ontbinding passeren de revue, om nog maar te zwijgen van het in geuren en kleuren beschreven kannibalisme waartoe de dorpelingen door de droogte worden genoodzaakt.

Ondanks de gruwelijke gebeurtenissen is het moeilijk om Lapvona weg te leggen. Moshfegh bezit de gave om op eender welke setting haar stempel te drukken en de lezer mee te voeren. Net als in haar eerdere romans, waaronder Mijn jaar van rust en kalmte en De dood in haar handen, treffen we ook hier haar onderkoelde gevoel voor humor. Hilarisch zijn de passages waarin pater Barnabas zich probeert te herinneren wat er ook alweer in de Bijbel stond – als ongeletterde moet hij het hebben van vage herinneringen aan zijn opleiding uit een ver verleden.

Doelloosheid

Moshfeghs personages zijn als schaakstukken die worden bewogen door een kleuter – wat zeker geen beschimpende kritiek is. De schrijfster speelt met verwachtingen die uitblijven, ontwikkelingen die volledig aan de personages voorbijgaan en ontknopingen die tot weinig leiden. Geen catharsis, geen conclusie, enkel ploeterende en zelfzuchtige figuren in wisselende juxtaposities.

Hoewel een echt plot ontbreekt, zijn er wel universele thema’s te herleiden. Zoals het tragikomische en willekeurige karakter van het bestaan. Het mag dan uitvergroot en grotesk worden getoond, maar het zijn eigenschappen die het leven ook in de 21e eeuw kenmerken. Het is het talent van Moshfegh om een zwaarmoedige boodschap als deze luchtig te brengen en dat is wat Lapvona ondanks alle smerigheid onweerstaanbaar maakt.

Boeken / Non-fictie

Wandelen met de wáre Robert Walser

recensie: Wandelingen met Walser - Carl Seelig

Na een moeizame schrijverscarrière werd de Zwitser Robert Walser (1878-1956) in 1929 op aandrang van zijn zuster opgenomen in een psychiatrische kliniek, en na verergering van zijn toestand vier jaar later onder dwang in een inrichting. ‘Hier ben ik niet om te schrijven, maar om gek te zijn.’ Weer vier jaar later kreeg de zestien jaar jongere Carl Seelig het gedaan om tot kerst 1955 geregeld voettochten met hem te ondernemen.

Zelf kwam Walser, obsessief wandelaar, in 1917 uit met de novelle Der Spaziergang. Maar te verkiezen is het pas vertaalde Wandelingen met Walser uit 1977, en wel omdat hij 44 tochten deelt met een geestverwant die hem steeds meer aan de praat weet te krijgen. Bijzonder, omdat Walser een meester in het zwijgen was, niet bijster uit op contacten, ongewoon wantrouwig als hij was.

Rumoerloos

Het proza van Walser is geen allemans thee. Jakob von Gunten gaat terecht door voor zijn beste roman (vertaald door Jeroen Brouwers). Na zijn herontdekking in de jaren 70 is veel van hem herdrukt en vertaald. De schrijver gaat goeddeels schuil achter observaties van zaken waar anderen weinig aandacht voor hebben, rumoerloze alledaagsheden. Dat levert meer verinnerlijkt proza op dan uitgewerkte personages. Je leert Walser kennen in zijn isolement van schijnbare harmonie, in een wereld waarin hij weerloos, eenzaam en vertwijfeld was.

Al wandelend naderen we dankzij tussenpersoon Seelig, zijn enige vriend, Walser zelf als nooit tevoren. De lezer lijkt persoonlijk mee te wandelen, deelt in de rust van Walsers blik op de wereld. De landschappen van dalen, heuvels en bergen, van stadjes en dorpen zijn door Seelig beeldend en in korte streken neergezet. ‘Gemzen, herten en reeën doemen als sprookjesfiguren op uit de dikke nevel van een schemerig bos.’ Walser geeft na een tocht steeds vaker te kennen ervan genoten te hebben, ook van de sigaren, het bier, de vermouth en de maaltijden, hoewel er ook in Zwitserland in oorlogstijd aan van alles tekort is.

Zo anders

Ondanks zijn kribbigheden raak je hoe langer hoe meer op hem gesteld, juist omdat hij op zijn authentieke manier zo anders is. In een tuin wordt hij nerveus van een paar zonnige plekken die op de tafel dansen. ‘Laten we liever naar de schaduw verhuizen.’ Hij bewondert een ontbloot dijbeen van een fietsend meisje: ‘Net een gedicht.’ Er haastig aan toevoegend: ‘Zonder dat je daarbij aan iets achterbaks hoeft te denken.’

Verrassend is zijn niet geringe kennis van de toenmalige Europese literatuur. De naam Gottfried Keller valt geregeld, Walser citeert van het begin tot het eind diens ‘Es wandert eine schöne Sage’. Het zinde hem niet dat de literatuur na de Eerste Wereldoorlog een giftig-venijnig, hatelijk karakter had aangenomen.

Pure sneeuw

De laatste wandeling begint Walser op 25 december 1956 ’s middags in zijn eentje. ‘Sneeuw, pure sneeuw, zover als je oog reikt,’ stelt Seelig zich voor. Waarschijnlijk te haastig bestijgt de hartpatiënt de Rosenberg, daalt daarna steil af naar een klein dal. Hij valt op zijn rug… en sterft. Twee schooljongens vinden hem. In zijn borstzakje zitten aan hem geadresseerde brieven en een ansichtkaart: Robert Walser.