Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Non-fictie

Gepast en ongepast

recensie: Trots – Martha Claeys
Martha ClaeysAnne Lucassen

Het is de moeite waard om het denken van verschillende jonge filosofen te volgen. Bijvoorbeeld dat van de Vlaamse Martha Claeys (1994). Zij breekt door als schrijver en spreker. Enige tijd geleden promoveerde zij op het thema ‘trots’. Het onlangs verschenen boek Trots is daarop gebaseerd. Het verscheen bij Boom en stond op 24 april jl. ‘s middags centraal bij SPUI25 in Amsterdam.

In dit boek haalt Claeys (spreek uit: [Clais]) het vooroordeel onderuit dat trots irrationeel en gevaarlijk zou zijn. Het boek begint met de constatering dat trots een januskop heeft: de oude Grieken zagen het als een deugd, het christendom als een hoofdzonde. Het filosofische debat beweegt zich tussen die twee polen: er zijn goede en slechte vormen van trots.

Zelfwaardering

Ethici proberen deze tweespalt te overwinnen. Ook Claeys, verbonden aan het Centrum voor Ethiek aan de Universiteit Antwerpen, doet dat. ‘Emoties’, stelt zij, ‘zijn een deel van ons redelijk instrumentarium, in plaats van een vijand van de rede’.

Er zijn volgens haar beredeneerde criteria waarmee je kunt aangeven wanneer trots gepast of ongepast is. Authentieke trots is bijvoorbeeld goed, overmoed niet. Authentieke trots draait om prestaties die aan onze eigen inspanning ontspruiten. Het heeft te maken met zelfwaardering, de eerste van drie houdingen die volgens Claeys aan de basis kunnen liggen van trots. De andere twee zijn zelfrespect en zelfliefde.

De auteur vraagt zich af wie eigenlijk de kans krijgt om zichzelf te waarderen. ‘Wie oogst er lof en op wie wordt er neergekeken? Wie profiteert van het bestaande systeem en wie loopt steeds weer tegen muren aan?’ Zij komt uit bij systemische achterstelling. De Vlaamse voorbeelden die Claeys geeft, zijn moeiteloos met Nederlandse aan te vullen.

Zelfrespect

De tegenhanger van zelfwaardering is zelfrespect, jezelf als mens naar waarde schatten. Claeys kaart ongelijkheid aan vanuit de intrinsieke waarde van identiteit (gaypride, Black Lives Matter). Het is een nuancering van trots die zij aanbrengt. In tegenstelling tot de meeste filosofen, maar net als bijvoorbeeld Francis Fukuyama. Het onderscheid maakt voor Claeys helder ‘waarom trots zowel gepast kan zijn voor de winnaar van een competitie, die in zekere zin ongelijkheid viert, als voor de zwarte persoon die protesteert tegen een ongelijke behandeling’.

Maar dat niet alleen: zelfwaardering kan ongegrond zijn. Zelfrespect daarentegen niet, omdat het erkenning inhoudt van menselijkheid die iedereen aangaat. Een mens heeft recht op respect en verdient waardering. Dat was in de Griekse oudheid zo en is het nu nog steeds.

‘Aan het beeld van zelfwaardering en zelfrespect kunnen we wat doen’, schrijft Claeys, die daarmee in de praktische filosofie belandt. ‘We mogen van beleidsvoerders (…) eisen dat er ten minste voor iedereen de basis is om met respect naar zichzelf te kunnen kijken en dat structurele hindernissen zoveel mogelijk weggenomen worden.’ Hierin toont zij zich een leerling van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, die ook de nadruk legt op het scheppen van mogelijkheden.

Zelfliefde

Zelfrespect moet niet worden verward met de derde houding die Claeys beschrijft: zelfliefde. Dat wil zeggen: jezelf koesteren, aandacht hebben voor jezelf in heel je zijn, acceptatie, geduld en eerlijkheid. ‘Een eerlijk zelfbegrip vergt werk en energie en vooral liefde.’

Kortom: ‘Trots heeft morele en politieke waarde’. Dat laatste is pas zichtbaar wanneer je trots niet louter ziet als een negatieve, irrationele emotie, maar als een die nodig is voor mensen, bijvoorbeeld voor minderheden die zich altijd klein hebben moeten maken. Iets dat zich bijvoorbeeld uit in dreadlocks, ‘een symbool van kracht en schoonheid, zoals de manen van een leeuw’, zoals de Amerikaanse actrice Zendaya Coleman schrijft op haar sociale media.
Zelfliefde is volgens de auteur ook ‘dat je privileges, je blinde vlekken en je dikke ego grondig onderzoekt’. In die zin is zelfliefde ‘niet enkel een psychologisch middel, maar een moreel en politiek instrument’.

Marja Pruis bij SPUI25

Tijdens de middag bij SPUI25 in Amsterdam kreeg Martha Claeys de gelegenheid om kort haar boek te introduceren en de schrijver, columnist en redacteur Marja Pruis om erop in te gaan. Ze stelt met dit boek te hebben geleefd. Het heeft gewerkt als een blikopener die haar op andere ideeën bracht, vanuit eenzelfde scepsis als Claeys beschrijft: ‘Zo lang als ik me kan herinneren, relativeer ik mezelf kapot’. Het boek werkte voor Pruis als een stoomcursus ‘in het openen van de ziel, als een deur naar verandering’.

Dat mag, vindt Claeys die blij was met deze respons: therapieboek oké, zolang je het maar niet als een zelfhulpboek beschouwt en gebruikt.
Even speelde ze met het idee van een thema voor een volgend boek: over afgunst of nijd? Om daar meteen aan toe te voegen: ‘Of zou dat te veel overlappen?’ Over relativeren gesproken…

Boeken / Non-fictie

Gepast en ongepast

recensie: Trots – Martha Claeys
Martha ClaeysAnne Lucassen

Het is de moeite waard om het denken van verschillende jonge filosofen te volgen. Bijvoorbeeld dat van de Vlaamse Martha Claeys (1994). Zij breekt door als schrijver en spreker. Enige tijd geleden promoveerde zij op het thema ‘trots’. Het onlangs verschenen boek Trots is daarop gebaseerd. Het verscheen bij Boom en stond op 24 april jl. ‘s middags centraal bij SPUI25 in Amsterdam.

In dit boek haalt Claeys (spreek uit: [Clais]) het vooroordeel onderuit dat trots irrationeel en gevaarlijk zou zijn. Het boek begint met de constatering dat trots een januskop heeft: de oude Grieken zagen het als een deugd, het christendom als een hoofdzonde. Het filosofische debat beweegt zich tussen die twee polen: er zijn goede en slechte vormen van trots.

Zelfwaardering

Ethici proberen deze tweespalt te overwinnen. Ook Claeys, verbonden aan het Centrum voor Ethiek aan de Universiteit Antwerpen, doet dat. ‘Emoties’, stelt zij, ‘zijn een deel van ons redelijk instrumentarium, in plaats van een vijand van de rede’.

Er zijn volgens haar beredeneerde criteria waarmee je kunt aangeven wanneer trots gepast of ongepast is. Authentieke trots is bijvoorbeeld goed, overmoed niet. Authentieke trots draait om prestaties die aan onze eigen inspanning ontspruiten. Het heeft te maken met zelfwaardering, de eerste van drie houdingen die volgens Claeys aan de basis kunnen liggen van trots. De andere twee zijn zelfrespect en zelfliefde.

De auteur vraagt zich af wie eigenlijk de kans krijgt om zichzelf te waarderen. ‘Wie oogst er lof en op wie wordt er neergekeken? Wie profiteert van het bestaande systeem en wie loopt steeds weer tegen muren aan?’ Zij komt uit bij systemische achterstelling. De Vlaamse voorbeelden die Claeys geeft, zijn moeiteloos met Nederlandse aan te vullen.

Zelfrespect

De tegenhanger van zelfwaardering is zelfrespect, jezelf als mens naar waarde schatten. Claeys kaart ongelijkheid aan vanuit de intrinsieke waarde van identiteit (gaypride, Black Lives Matter). Het is een nuancering van trots die zij aanbrengt. In tegenstelling tot de meeste filosofen, maar net als bijvoorbeeld Francis Fukuyama. Het onderscheid maakt voor Claeys helder ‘waarom trots zowel gepast kan zijn voor de winnaar van een competitie, die in zekere zin ongelijkheid viert, als voor de zwarte persoon die protesteert tegen een ongelijke behandeling’.

Maar dat niet alleen: zelfwaardering kan ongegrond zijn. Zelfrespect daarentegen niet, omdat het erkenning inhoudt van menselijkheid die iedereen aangaat. Een mens heeft recht op respect en verdient waardering. Dat was in de Griekse oudheid zo en is het nu nog steeds.

‘Aan het beeld van zelfwaardering en zelfrespect kunnen we wat doen’, schrijft Claeys, die daarmee in de praktische filosofie belandt. ‘We mogen van beleidsvoerders (…) eisen dat er ten minste voor iedereen de basis is om met respect naar zichzelf te kunnen kijken en dat structurele hindernissen zoveel mogelijk weggenomen worden.’ Hierin toont zij zich een leerling van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, die ook de nadruk legt op het scheppen van mogelijkheden.

Zelfliefde

Zelfrespect moet niet worden verward met de derde houding die Claeys beschrijft: zelfliefde. Dat wil zeggen: jezelf koesteren, aandacht hebben voor jezelf in heel je zijn, acceptatie, geduld en eerlijkheid. ‘Een eerlijk zelfbegrip vergt werk en energie en vooral liefde.’

Kortom: ‘Trots heeft morele en politieke waarde’. Dat laatste is pas zichtbaar wanneer je trots niet louter ziet als een negatieve, irrationele emotie, maar als een die nodig is voor mensen, bijvoorbeeld voor minderheden die zich altijd klein hebben moeten maken. Iets dat zich bijvoorbeeld uit in dreadlocks, ‘een symbool van kracht en schoonheid, zoals de manen van een leeuw’, zoals de Amerikaanse actrice Zendaya Coleman schrijft op haar sociale media.
Zelfliefde is volgens de auteur ook ‘dat je privileges, je blinde vlekken en je dikke ego grondig onderzoekt’. In die zin is zelfliefde ‘niet enkel een psychologisch middel, maar een moreel en politiek instrument’.

Marja Pruis bij SPUI25

Tijdens de middag bij SPUI25 in Amsterdam kreeg Martha Claeys de gelegenheid om kort haar boek te introduceren en de schrijver, columnist en redacteur Marja Pruis om erop in te gaan. Ze stelt met dit boek te hebben geleefd. Het heeft gewerkt als een blikopener die haar op andere ideeën bracht, vanuit eenzelfde scepsis als Claeys beschrijft: ‘Zo lang als ik me kan herinneren, relativeer ik mezelf kapot’. Het boek werkte voor Pruis als een stoomcursus ‘in het openen van de ziel, als een deur naar verandering’.

Dat mag, vindt Claeys die blij was met deze respons: therapieboek oké, zolang je het maar niet als een zelfhulpboek beschouwt en gebruikt.
Even speelde ze met het idee van een thema voor een volgend boek: over afgunst of nijd? Om daar meteen aan toe te voegen: ‘Of zou dat te veel overlappen?’ Over relativeren gesproken…

felix-mooneeram-evlkOfkQ5rE-unsplash
Boeken / Fictie

Ten (Tweede Wereld)oorlog: collaboratie door de ogen van een slagerszoon met een brilletje

recensie: De Draaischijf
felix-mooneeram-evlkOfkQ5rE-unsplash

Al jarenlang broedde Tom Lanoye op een Grote Vlaamse Collaboratieroman. Met De Draaischijf is die er eindelijk. Ruim 470 pagina’s lang kijken we door de ogen van Alex Desmedt naar de stad Antwerpen tijdens Wereldoorlog Twee, die kreunt onder de bezetting en razzia’s. Desmedt pleit zichzelf vrij van enige verantwoordelijkheid, maar als ik-verteller is hij uiteraard hoogst onbetrouwbaar.

Na het meesterlijke Sprakeloos, zinderend van taalvirtuositeit, schreef Tom Lanoye met Gelukkige Slaven en Zuivering twee mindere romans. In het lijvige De Draaischijf heeft hij de Grote Vorm weer te pakken. Dat is niet verwonderlijk, aangezien verschillende favoriete thema’s erin samenkomen: de stad Antwerpen, de Tweede Wereldoorlog en collaboratie, en uiteraard het toneel. Hoofdpersoon Alex Desmedt werkt zich immers op tot directeur-generaal van het grootste theaterhuis van de Scheldestad. Terwijl hij de successen viert, mede te danken aan zijn razend populaire vrouw – de Nederlandse actrice Lea Liebermann – kreunt Antwerpen onder de bezetting.

Narcistische verteller

De bezetting brengt ook Desmedt zelf in een lastig parket: zijn eigen vrouw is namelijk joodse en zijn broer –dirigent in zijn theater – profileert zich als loepzuivere collaborateur door verschillende joodse en/of kritische muzikanten uit het orkest te ontslaan. Welke kant moet hij zelf kiezen? Die van zichzelf, zo blijkt, want in alle opzichten profileert Desmedt zich als een ijdele, narcistische verteller die het boek zelfs opent met de verzuchting waarom hij niet bij de prominenten begraven wordt op het Antwerpse Schoonselhof:

Ik had me de dag waarop ik word begraven heel anders voorgesteld. Had ik hem zelf mogen ensceneren, dan liet ik me – zoals onze moedertaal zo treffend verwoordt – ‘ter aarde bestellen’ onder een staalblauwe hemel, hartje winter.

Met De Draaischijf heeft Lanoye meteen een heel mooie, gelaagde titel. Niet alleen gebruikt Alex Desmedt een draaischijf op de bühne, een mechanisch draaibaar platform waarmee manoeuvres op het toneel kunnen worden uitgevoerd zonder dat het publiek dat platform ziet. Hij is zelf ook in de eerste plaats een soort draaischrijf, die zich opportunistisch inlaat met duidelijk nazistische organisaties zoals De Vlag. Om vervolgens zijn eigen woorden te verdraaien door te beweren dat het hem alleen maar om de cultuur te doen was. Akkoord, Alex Desmedt is bezeten door theater, maar om zo blind te zijn voor wat rond hem gaande is: dat gelooft hij bijna zelf niet.

Indrukwekkende canon

Hoewel de drie hoofdpersonages – Alex Desmedt, zijn vrouw Lea Liebermann en zijn broer Rik Desmedt – gebaseerd zijn op echt bestaande figuren, is de roman fictie. Door die link met de realiteit echter, plaatst De Draaischijf zich in een intussen behoorlijk indrukwekkende canon van Vlaamse ‘collaboratieromans’. Denk maar aan Wil van Jeroen Olyslaegers, De Opgang van Stefan Hertman en uiteraard het beroemdste voorbeeld: Het Verdriet van België van Hugo Claus. Het enige minpunt is dat Lanoye met die laatste de neiging deelt om soms wat té breed uit te waaieren. Met 473 pagina’s is dit sowieso Lanoyes lijvigste roman tot nog toe, maar het hadden er gerust 100 minder kunnen zijn. Zeker wanneer Desmedt weer maar eens zijn liefde voor het theater bezingt, loert de routine of verveling om de hoek – we weten dat Lanoye heel veel van theater houdt, maar kill your darlings was hier een goede raadsman geweest. De wervende taal en de gretigheid waarmee Lanoye vertelt, maakt niettemin heel veel goed. Niet alles, maar genoeg om een opportunistisch oogje dicht te knijpen.

Boeken / Fictie

Middeleeuwse uitzichtloosheid

recensie: Lapvona
ales-krivec-lf25pgbeizo-unsplashUnsplash

Ottessa Moshfegh neemt niet gauw een blad voor de mond en al helemaal niet in haar nieuwste roman Lapvona. In dit duistere sprookje neemt de Amerikaanse auteur ons mee naar de donkere, donkere middeleeuwen.

In het fictieve dorp Lapvona woont de misvormde Marek samen met zijn vader Jude, die schapenherder is. Hun leven kenmerkt zich door doffe ellende. Zijn het geen plunderende bandieten, of aanhoudende droogte, dan hanteren de twee wel een zweep voor de nodige zelfkastijding. Veel financiële vooruitzichten hebben Marek, Jude en de andere dorpelingen niet. Zonder al te veel protest strijken landheer Villiam en pater Barnabas het gros van de opbrengsten van het primitieve dorp op. Ook Marek stelt zich niet al te veel vragen, totdat het noodlot zijn leven plots een andere wending geeft.

Droogkomisch

Op het eerste gezicht lijkt Lapvona niet meer dan een aaneenschakeling van weerzinwekkende taferelen. Lijken in diverse stadia van ontbinding passeren de revue, om nog maar te zwijgen van het in geuren en kleuren beschreven kannibalisme waartoe de dorpelingen door de droogte worden genoodzaakt.

Ondanks de gruwelijke gebeurtenissen is het moeilijk om Lapvona weg te leggen. Moshfegh bezit de gave om op eender welke setting haar stempel te drukken en de lezer mee te voeren. Net als in haar eerdere romans, waaronder Mijn jaar van rust en kalmte en De dood in haar handen, treffen we ook hier haar onderkoelde gevoel voor humor. Hilarisch zijn de passages waarin pater Barnabas zich probeert te herinneren wat er ook alweer in de Bijbel stond – als ongeletterde moet hij het hebben van vage herinneringen aan zijn opleiding uit een ver verleden.

Doelloosheid

Moshfeghs personages zijn als schaakstukken die worden bewogen door een kleuter – wat zeker geen beschimpende kritiek is. De schrijfster speelt met verwachtingen die uitblijven, ontwikkelingen die volledig aan de personages voorbijgaan en ontknopingen die tot weinig leiden. Geen catharsis, geen conclusie, enkel ploeterende en zelfzuchtige figuren in wisselende juxtaposities.

Hoewel een echt plot ontbreekt, zijn er wel universele thema’s te herleiden. Zoals het tragikomische en willekeurige karakter van het bestaan. Het mag dan uitvergroot en grotesk worden getoond, maar het zijn eigenschappen die het leven ook in de 21e eeuw kenmerken. Het is het talent van Moshfegh om een zwaarmoedige boodschap als deze luchtig te brengen en dat is wat Lapvona ondanks alle smerigheid onweerstaanbaar maakt.

Boeken / Non-fictie

Wandelen met de wáre Robert Walser

recensie: Wandelingen met Walser - Carl Seelig

Na een moeizame schrijverscarrière werd de Zwitser Robert Walser (1878-1956) in 1929 op aandrang van zijn zuster opgenomen in een psychiatrische kliniek, en na verergering van zijn toestand vier jaar later onder dwang in een inrichting. ‘Hier ben ik niet om te schrijven, maar om gek te zijn.’ Weer vier jaar later kreeg de zestien jaar jongere Carl Seelig het gedaan om tot kerst 1955 geregeld voettochten met hem te ondernemen.

Zelf kwam Walser, obsessief wandelaar, in 1917 uit met de novelle Der Spaziergang. Maar te verkiezen is het pas vertaalde Wandelingen met Walser uit 1977, en wel omdat hij 44 tochten deelt met een geestverwant die hem steeds meer aan de praat weet te krijgen. Bijzonder, omdat Walser een meester in het zwijgen was, niet bijster uit op contacten, ongewoon wantrouwig als hij was.

Rumoerloos

Het proza van Walser is geen allemans thee. Jakob von Gunten gaat terecht door voor zijn beste roman (vertaald door Jeroen Brouwers). Na zijn herontdekking in de jaren 70 is veel van hem herdrukt en vertaald. De schrijver gaat goeddeels schuil achter observaties van zaken waar anderen weinig aandacht voor hebben, rumoerloze alledaagsheden. Dat levert meer verinnerlijkt proza op dan uitgewerkte personages. Je leert Walser kennen in zijn isolement van schijnbare harmonie, in een wereld waarin hij weerloos, eenzaam en vertwijfeld was.

Al wandelend naderen we dankzij tussenpersoon Seelig, zijn enige vriend, Walser zelf als nooit tevoren. De lezer lijkt persoonlijk mee te wandelen, deelt in de rust van Walsers blik op de wereld. De landschappen van dalen, heuvels en bergen, van stadjes en dorpen zijn door Seelig beeldend en in korte streken neergezet. ‘Gemzen, herten en reeën doemen als sprookjesfiguren op uit de dikke nevel van een schemerig bos.’ Walser geeft na een tocht steeds vaker te kennen ervan genoten te hebben, ook van de sigaren, het bier, de vermouth en de maaltijden, hoewel er ook in Zwitserland in oorlogstijd aan van alles tekort is.

Zo anders

Ondanks zijn kribbigheden raak je hoe langer hoe meer op hem gesteld, juist omdat hij op zijn authentieke manier zo anders is. In een tuin wordt hij nerveus van een paar zonnige plekken die op de tafel dansen. ‘Laten we liever naar de schaduw verhuizen.’ Hij bewondert een ontbloot dijbeen van een fietsend meisje: ‘Net een gedicht.’ Er haastig aan toevoegend: ‘Zonder dat je daarbij aan iets achterbaks hoeft te denken.’

Verrassend is zijn niet geringe kennis van de toenmalige Europese literatuur. De naam Gottfried Keller valt geregeld, Walser citeert van het begin tot het eind diens ‘Es wandert eine schöne Sage’. Het zinde hem niet dat de literatuur na de Eerste Wereldoorlog een giftig-venijnig, hatelijk karakter had aangenomen.

Pure sneeuw

De laatste wandeling begint Walser op 25 december 1956 ’s middags in zijn eentje. ‘Sneeuw, pure sneeuw, zover als je oog reikt,’ stelt Seelig zich voor. Waarschijnlijk te haastig bestijgt de hartpatiënt de Rosenberg, daalt daarna steil af naar een klein dal. Hij valt op zijn rug… en sterft. Twee schooljongens vinden hem. In zijn borstzakje zitten aan hem geadresseerde brieven en een ansichtkaart: Robert Walser.

Boeken / Fictie

Gesprekken na het hiernamaals

recensie: Een lichte fluistering – Anne Griffin
Afbeelding Een lichte fluisteringPixabay

De één zijn dood, de ander zijn brood. Dat concept nam Anne Griffin wel héél letterlijk: in haar roman Een lichte fluistering zijn Jeanie Masterson en haar vader in staat om met de doden te communiceren. Op die manier kunnen ze een laatste geheim ontfutselen aan de overledene, een diep gekoesterde wens postuum laten uitkomen óf een diepgemeend excuses overdragen aan naasten. Het originele idee kiemde uit tot een gelaagde roman, waarin de geloofwaardigheid en de te drukke schrijfstijl soms het onderspit delven.

Een heel opmerkelijk familiebedrijf

De Mastersons hebben het goed voor elkaar: hun familiebedrijf, een begrafenisonderneming in het kleine Iers stadje Kilcross, loopt als een tierelier. Tenminste, iedereen die gelooft dat vader en dochter écht met de doden kunnen praten, willen graag na hun overlijden een woordje uitwisselen met de twee. Zo zijn ze ervan verzekerd dat hun laatste wensen gehoor vinden. Helaas belandt niet iedere overledene uit de buurt in een kist in hun werkruimte. Treurig genoeg bereikt ook de verdrietige schreeuw om hulp van een jong slachtoffer het oor van Jeanie en kan ze de politie bijstaan in de zoektocht naar de plek van de moord.

Wie de bewoners moet bijstaan in hun laatste uren voordat hun ziel opstijgt naar de hemel, heeft dus een sterk gemoed nodig. Zeker als er tussen de overleden personen ook goede vrienden van Jeanie’s ouders zitten of een oude geliefde. Terwijl Jeanie soms worstelt met de ethische kant van haar beroep, merkt ze dat er ook andere zaken ‘rondspoken’ in haar gedachten. Zo twijfelt ze over haar huwelijk met Niall, die altijd al meer hield van haar dan zij van hem. Zeker wanneer ze haar jeugdliefde Fionn tegen het lijf loopt. Als haar ouders ook nog eens aankondigen dat ze het bedrijf aan haar willen overdragen om in Baltimore te kunnen genieten van hun pensioen, bereiken de paniek en onzekerheid een hoogtepunt in haar leven…

Een dodelijk vermoeiend levendig idee

Je moet het Griffin nageven: ze tracht met ieder hoofdstuk om haar originele idee met precisie uit te voeren. Zodoende ontstaat een gelaagde roman, waarin alle personages zich vrijelijk kunnen ontwikkelen. Hoofdpersonage Jeanie Masterson heeft iets heel aangenaams, ze komt – met enerzijds haar ongeëvenaarde enthousiasme en anderzijds haar diepe twijfels – heel menselijk over tussen de doden. Niemand kan echter ontkennen dat een link naar de Amerikaanse televisieserie Pushing Daisies (2007-2009) makkelijk is gemaakt. In deze serie helpt de 28-jarige Ned de politie met het oplossen van moorden, aangezien hij de doden weer voor één minuut tot leven kan wekken om te kunnen achterhalen wie en/of wat hen vermoord heeft. Ook heeft het enige trekjes van het plot van de serie Ghost Whisperer (2005-2010), waarin het Melinda Gordons taak is geesten te helpen met hun onopgeloste ‘business’ zodat ze alsnog naar het ‘Licht’ toe kunnen. De gelaagdheid en het verfrissende onderwerp zijn prijzenswaardig, maar de roman heeft zo zijn eigen haken en ogen. De vlotte schrijfstijl kent soms wel een héél hoog tempo. De gedachten en dialogen buitelen soms iets te snel over elkaar heen, waardoor het verhaal soms lastig te volgen is. De té drukke gedachtegangen maken van Jeanie soms een nogal hyper figuur en dan is het fijn om haar, met al haar paniekerige gedachten, even aan de kant te leggen.

In de roman gebeurt meer dan genoeg én de schrijfstijl is – hetzij ietwat te druk – zeker beklijvend. Daarmee is dit echt een opmerkelijke aanvulling in het segment ‘roman’ binnen de uitgeverij HarperCollins en in deze categorie in het algemeen. Ondanks het bijzondere thema, verliest Griffin de karakterontwikkeling van haar personages niet uit het oog. Ze zorgt ervoor dat het verloop van de gebeurtenissen verrassend blijft, waarbij ze laat zien wat voor invloed deze allemaal hebben op de psyche van de hoofd- en bijfiguren. Een kakofonie van geluiden uit het graf, had eerder niet zó interessant geklonken…

Boeken / Fictie

McGurl moet alle zeilen bijzetten om de aandacht van de lezer vast te houden

recensie: De verloren zus – Kathleen McGurl
Afbeelding De verloren zusPixabay

‘Driemaal is scheepsrecht’, oftewel: als iets niet direct lukt, dan lukt het een derde keer vaak wel. Niet echt een spreekwoord dat van toepassing is op de in armoede vervallen familie van Emma in het boek De verloren zus, geschreven door Kathleen McGurl. Wanneer Emma op de Titanic gaat werken, denkt ze dat ze voor altijd alle ellende kan omzeilen. De problemen waarmee ze wordt echter geconfronteerd, vormen slechts het topje van de ijsberg…

Prille liefde en lastige zusjes

Intussen zou je McGurl ‘bedreven’ kunnen noemen in het genre historische fictie. In haar nieuwste roman, De verloren zus, brengt ze de Titanic tot leven en al zijn opvarenden. Als lezer volg je de reis vanuit de ogen van de twee geliefden Emma en Martin. Zij mogen – nadat ze op eerdere bootreizen hebben aangetoond goede werklui voor de White Star Line te zijn – meevaren op de groteske Olympic. Hun liefde voor elkaar, die stilaan gestalte krijgt, wordt op de proef gesteld door de jongere zus van Emma: Ruby. De wijk waarin de twee zussen met hun jongere zus Lily en hun moeder wonen, spreekt kwaadaardig over Ruby. Ze heeft zich ingelaten met de getrouwde vrek Harry Paine. Als hij haar zomaar dumpt, besluit Ruby dat ze ook voor de White Star Line wil werken. Ze heeft gehoord dat er een nieuw schip in de haven ligt, de Titanic, en ze ziet zichzelf al helemaal de zeelucht inademen op het dek. Tot groot ongenoegen van haar zus Emma, die haar moeder heeft beloofd om een oogje in het zeil te houden en Ruby te behoeden voor nog meer onheil. Emma en Martin besluiten om met Ruby mee te varen op de Titanic, het schip dat niet zou kunnen zinken’…

De geschiedenis herhaalt zich

Spoiler alert: één van de twee zussen overleeft de ramp en vaart vervolgens nog met een ander schip mee. Ook de volgende bootreis loopt uit op een fiasco. Van een grote mate van dramatiek is de lezer dus zeker verzekerd. Daarnaast is er een tweede verhaallijn aanwezig. Lees je op het ene moment nog hoe Emma de vloeren van de schepen dweilt in 1911, het volgende moment lees je hoe een toekomstig familielid, Harriet, anno 2019 wordt getergd door de ziekte van haar kleinzoon Jerome. Haar dochter, Sally, en haar man John gaan van chemokuur naar chemokuur. Harriet ondergaat ook een innerlijke strijd: haar oudste dochter Davina wil al jaren niet met haar praten, vanwege een bizarre actie van Harriet en Sally uit het verleden. Ook Sally en Davina hebben al jaren geen woord meer uitgewisseld met elkaar. Hun relatie is al even ijzig als die van Emma en Ruby. Een familietrekje, misschien? Nu Sally naarstig zoekt naar een donor voor Jerome, is het relevanter dan ooit dat de twee zussen zich met elkaar verzoenen.

Ramp na ramp

Om een of andere reden, is de verhaallijn van Harriet niet heel pakkend. Wellicht komt dat doordat de andere verhaallijn zoveel interessanter is. Je weet al vanaf pagina één dat de Titanic gaat zinken, maar je vraagt je af wie van de twee zussen de ramp zal overleven. Daarna wordt al heel snel duidelijk dat de ‘overlevende zus’ haar leven ook niet meer zeker is… De spanningsopbouw is dus veel beter uitgewerkt in de verhaallijn van Emma. Ook krijg je te maken met verrassende plotwendingen en zie je duidelijk hoe de karakterontwikkeling is vormgegeven. Harriet, Sally en Davina bevinden zich in een lastige driehoeksverhouding, waarin geen uitweg mogelijk is en hun koppigheid – een eigenschap die ze dan wél met elkaar delen – maakt het ook niet bepaald leuk om te lezen. Tel daarbij op dat hun dispuut is begonnen naar aanleiding van een banaal conflict tussen Harriet en Sally, die volkomen onrealistisch aandoet.

Het boek is aantrekkelijk genoeg om te lezen, vanwege de verhaallijn over de Titanic. Dan zie je dat McGurl echt haar best heeft gedaan om het enthousiasme over de Titanic destijds door te laten sijpelen. Wat betreft de passages over Sally en haar familie is ze soms echt aan zwemmen en dreigt de auteur te ‘verdrinken’ in ellenlange, saaie passages. Je hoopt op een of andere inhoudelijke of stilistische reddingsboei, maar die blijft uit. McGurl moet in het begin alle zeilen bijzetten om de aandacht van de lezer te vangen. De stijl van McGurl is vrij alledaags en weinig sprankelend; figuurlijk taalgebruik – tot de verbeelding sprekende beeldspraak, stijlfiguren of spreekwoorden – is niet aan haar besteed. Het boek kan worden overstelpt met kwalificaties als ‘begrijpelijk’ en ‘toegankelijk’, maar het is en blijft (simpelweg) een van de zoveelste romans waaruit blijkt dat sentimentaliteit zegeviert boven originaliteit en verdieping.

Op zoek naar toegankelijke, simpele lectuur, waarbij je ook nog een stukje geschiedenis meekrijgt? Dan kun je fijn meedeinen op de woorden van McGurl.

Boeken / Fictie

In de voetsporen van Tsjechov: Sergej Dovlatov

recensie: Sergej Dovlatov - De vreemdelinge

De Russisch-Joodse Dovlatov (1941-1990) geldt al jaren als een geheimtip. In De vreemdelinge beklaagt hij zich nog over zijn verkoopcijfers, sinds zijn dood is hij in de VS ruimschoots ontdekt en in Rusland mateloos geliefd geworden.

In zijn vaderland kwam hij onder president Brezjnev en opvolgers niet aan de bak, net als veel collega’s, omdat hij weigerde lid te zijn van de Schrijversbond. Om den brode zat er niets anders op dan voor bedrijfsbladen te schrijven, zoals een interview met een recordhoudster koeien melken. Na overspel leefde hij gescheiden van vrouw en zoontje, sinds 1978 in de VS.

Menselijk hart

In Queens, NY kwam hij terecht in een wijk met veel Russische emigranten. Daar speelt De vreemdelinge zich goeddeels af. Wát zich daar afspeelt heeft een romanesk autobiografische basis. Er passeren met naam, toenaam en bezigheden velerlei naburige Russen als vluchtige, maar levendige bijfiguren. In hun Russische gemeenschapje zorgen ze voor nogal wat absurde toestanden. Dovlatov heeft daar een speciaal oog voor en voert ze met lichtelijk satanisch plezier en in prettig verschillende versnellingen op. Hij heeft sowieso een stijl waarin ironie, sarcasme en cynisme geregeld om voorrang strijden, maar altijd gevoed door een milddadig Tsjechoviaans hart.

Titel- en hoofdfiguur is de mooie jonge Maroesja (Moesja) met haar zoontje, in trek dus bij heel wat mannen, met wie zij op haar beurt niet veel op heeft. De man die volhardend het meest om haar geeft, wat zij voor het materiële gemak toestaat, is de moeilijk peilbare latino Rafael: onduidelijk waar hij zijn wisselende inkomsten vandaan haalt. Eigenlijk geeft zij het meest om Dovlatov, maar die beroept zich schijnheilig op vrouw en kind.

Spijtoptant

De emigranten doen al het mogelijke om aan de kost te komen. Ze wennen niet aan de Amerikaanse cultuur, terwijl de Russische blijft knagen. Dus werpt de vraag zich vaak op: blijven of repatriëren? Dat laatste gaat niet zomaar. De spijtoptant, Maroesja in dit geval, moet bewijzen als Russische burger te zullen deugen, en wel voor honderd procent. Dat moet dan geloofwaardig gespeeld zien te worden.

De vertaling lijkt als authentiek Russisch te klinken. Na deze roman kan de lezer zich verheugen op de eerder vertaalde De koffer, Compromissen, Het kamp en Domein. Niet alleen Russische lezers zien dat Dovlatov door de overeenkomsten in stijl en mensbeeld in de voetsporen van Tsjechov treedt, hoezeer de tijdsomstandigheden van rond 1900 en eind 20e eeuw ook verschillen.

Interview

Aardse hunkering

special: Interview met Jabik Veenbaas
orb op het strandUnsplash

Een van de titels van een dichtbundel van dichter/schrijver/vertaler/filosoof Jabik Veenbaas luidt: Soms kijkt de aarde me aan. In zijn boek De Verlichting als kraamkamer staat een zinsnede over een van de voorlopers van de Verlichting, predikant Balthasar Bekker. Deze zinsnede zet aan tot denken: ‘Toch nog een traantje omdat de aarde haar magische glans is kwijtgeraakt?’. Geldt dat vraagteken ook voor Jabik Veenbaas’ manier van denken en in de wereld staan? We praten erover na afloop van een door hem gegeven zomercursus over de filosoof Immanuel Kant, aan de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.

Bepaalde beelden in je gedichten komen vaak terug, zoals het beklimmen van een ladder, een wankele trap of – sterker nog – een gezicht dat licht geeft, het oplichtende ogenblik. Gaat het dan toch ook niet om het opklimmen naar iets hogers? Of iets hogers dat afdaalt?

‘Niet in de zin van iets transcendents. Het zijn allemaal zaken die het leven licht, kleur en contour geven en belangrijk maken. Het gaat om wat ik als aardse mens meemaak, het is allemaal vanuit een atheïstisch-humanistisch perspectief gedacht.’ Het is – zo lezen we in een gedicht –

… gewoon

een hunkering […], een lange
jacht op een fabeldier, een dansend
spookschip, een dronkemansgebed …

Wil je dan de grote vragen, de grote zaken terugbrengen tot kleine dingen, zoals de herfstzon, stenen en gras, zoals te lezen valt in een ander gedicht in de bundel Soms kijkt de aarde me aan?

‘In het gedicht Oktober, terras in Bergen, dat eindigt met die drie zaken, speelt het thema van de onttovering. Daar staan “herfstzon, stenen, gras” voor het concrete, het tastbare. Maar het gaat er dan om dat ook die aardse zaken magisch en wonderlijk zijn. Denk ook aan het gedicht Toespraak over de ziel, waaruit je zojuist citeerde. In dat gedicht zeg ik enerzijds dat de ziel niet bestaat en dat die niets is. En toch is het begrip waar je niet buiten kunt als je het over de mens en bijvoorbeeld zijn kunstvoortbrengselen hebt. Je leest daar ook: “want wie zijn ziel verliest / is alles kwijt.” Ik speel met zo’n sleutelbegrip en probeer me dat toe te eigenen, met alle filosofische vraagtekens die erbij horen. Maar kleine dingen zou ik het niet willen noemen. Het gaat om alles wat je belangrijk vindt en huiveringwekkend mooi, zoals de muziek van Bach of Rameau of het Joodse bruidje van Rembrandt.

Jabik Veenbaas’ leven en werk

Jabik Veenbaas werd in 1959 geboren in het Friese dorpje Hilaard (bij Leeuwarden). Hij studeerde Engels, Fries en wijsbegeerte met een specialisatie in de filosofie van Immanuel Kant. Van zijn hand verschenen acht dichtbundels: vier in het Nederlands en vier in het Fries, waaronder het eerder genoemde boek De Verlichting als kraamkamer. Deze belandde in 2014 op de shortlist voor de Socratesbeker en krijgt 2023 een eigen cursus bij de ISVW. Verder schreef hij onder meer de cultuurhistorische studie Odysses’ onvoltooide reis, over de ontwikkeling van de figuur Odysseus in de westerse literatuur.
Daarnaast vertaalt hij zowel filosofische studies als poëzie, romans en toneelstukken. Samen met onder meer Willem Visser, de drie kritieken van Kant. Samen kregen zij voor hun vertaling van diens Kritiek van het oordeelsvermogen de Filter-vertaalprijs (2010). Veenbaas vertaalde poëzie van onder meer Wordsworth, Coleridge en Whitman en ook werk van oude(re) en jonge(re) Friese dichters als Obe Postma, Douwe Tamminga, Albertina Soepboer, Theun de Vries en Cornelis van der Wal.
Hij woont tegenwoordig samen met zijn vrouw en hun zoon in Castricum, niet ver van de plaats waar ooit schilder Charley Toorop werkte. … de Dorpsvrouw uit een gedicht in de bundel Mijn vader bad:

daar staat ze
haar voeten geplant
in de harde aarde

Momenteel werkt Jabik Veenbaas aan zijn negende dichtbundel, die de werktitel Kamermuziek heeft.

Waar gaat het in je nieuwe bundel over?

‘In Soms kijkt de aarde me aan stelde ik grote filosofische vragen aan de orde, overigens vaak op een heel spottende en relativerende manier. In mijn nieuwe bundel gaat het over het intiem-persoonlijke, over mijn jeugd, mijn vader en moeder, mijn huidige gezin.’

Immanuel Kants aardse wending

Je visie op de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant, waarover je recent een mooi, genuanceerd portret schreef in de serie De essentie van … (Uitgeverij ISVW, 2022), heeft ook iets persoonlijks. Bij denkers als Kant is er sprak van een soort ‘aardse wending’. Kun je die wending begrijpen?

‘De Verlichtingsdenkers stelden de aarde en de mens meer centraal. Maar ze bewaarden vaak nog restanten van het oude godsgeloof. Dat geldt ook voor Kant, die in zijn mensbeeld en ethiek humanisme en godsgeloof om de voorrang laat strijden. Zelf heb ik, zoals veel generatiegenoten, ook een soort Verlichtingsproces doorgemaakt. Ik ben ooit christelijk opgevoed, maar heb me gaandeweg van die opvoeding losgemaakt en een thuishaven gevonden in een atheïstisch-humanistisch wereldbeeld. Het gaat daarbij om een geleidelijk proces. Je begint in je puberteit met felle maar ongenuanceerde opstand en van lieverlee, al worstelend en zoekend, geef je vorm aan je eigen visie op het leven.’

‘Overigens ben ik er in mijn boek De Verlichting als kraamkamer ook vooral op uit geweest om clichés over de periode onderuit te halen. Eén van die clichés is het rationalisme van de Verlichting. Als je denkers als Hume, Kant en Rousseau goed leest, zie je dat ze juist vraagtekens plaatsen bij het hyperrationalisme van vroegere denkers als Descartes en Spinoza. Ik hecht veel waarde aan close reading: nauwkeurig lezen en de tekst eer aandoen. Denk bijvoorbeeld maar aan de Amor Dei intellectualis van Spinoza (de verstandelijke liefde voor God). Het is goedkoop en anachronistisch om dit te reduceren tot het idee dat Spinoza zich conformeerde aan de godsdienst van zijn tijd en diep in zijn hart materialist was. Zorgvuldige lectuur van de teksten zelf behoedt je voor gemakkelijke hedendaagse conclusies.’

Vertalen is met hart en ziel oefenen

Datzelfde geldt ook voor het vertalen van teksten, een ander aandachtspunt binnen je werk. Stefan Zweig schrijft in zijn De wereld van gisteren het volgende over vertalen: ‘Uit vreemde talen vertalen, is de beste vorm voor een (…) schrijver om dieper en creatiever inzicht te krijgen in het wezen van zijn eigen taal’. Herken je dat?

‘Ik kan dit deels beamen. Vertalen is een machine oliën en door vertalen leer je je taal zeker beter kennen. Je oefent de soepelheid van je taal, het precies formuleren. Maar vertalen heeft ook een intrinsieke waarde. Als je, wat ik veel heb gedaan, achttiende-eeuwse denkers vertaalt, ontsluit je hun teksten voor je eigen cultuur en voeg je op die manier iets wezenlijks toe aan die cultuur. Overigens is het werk van goede stilisten makkelijker te vertalen dan dat van slechte. Bij een goede stilist kun je bij wijze van spreken alles laten staan, bij een slechte stilist zie je je soms gedwongen om correcties aan te brengen.’

Delen in overvloed

Naast een nieuwe dichtbundel werkt Veenbaas tenslotte ook aan een nieuwe essaybundel onder de werktitel De kunst van het leven in achttien romans.

De opzet doet denken aan De wijsheid van de roman van Jeroen Vanheste, cultuurwetenschapper en universitair docent filosofie aan de Open Universiteit. Vanheste zoekt literaire antwoorden op filosofische vragen. Jij ook?

‘Mijn opzet is specifieker dan die van Vanhestes mooie boek Denkende romans. Mijn hypothese is dat schrijvers uit de afgelopen eeuw mede vorm hebben gegeven aan ons wereldbeeld. En dan nog iets specifieker: aan ons humanistisch-seculiere wereldbeeld. Daarbij passeren auteurs als Hesse, Proust, Camus, Mann, maar ook Baldwin, Reve en Houellebecq de revue. Het is de bedoeling dat het boek in 2024 zal verschijnen en dat ik dan ook wat met mijn overvloed aan verzamelde kennis ga doen. Bijvoorbeeld in de vorm van een cursus voor de ISVW.’

Het interview is nauwelijks beëindigd, of Veenbaas zet zich achter de piano en speelt een paar liedjes van de Beatles en Charles Aznavour. Het is aardse muziek, over dingen die het leven licht, kleur en contour geven. Want daar draait alles om bij de veelzijdige Jabik Veenbaas.

Boeken / Fictie

Loflied op de menselijke zwakte

recensie: Jan H. Mysjkin - De honderd nieuwe nieuwigheden - De bourgondische Decamerone
https://unsplash.com/photos/xzXXsCSxT_g

Al zijn de verhalen in De honderd nieuwe nieuwigheden (vertaling Jan H. Mysjkin), dat in twee mooi verzorgde delen wordt geleverd, dan ruim 550 jaar oud en lijken de personages uit de novellen ver van ons af te staan, schijn bedriegt. Je loopt ze iedere dag – in de sportschool, trein of op het werk – tegen het lijf: de personages dat zijn wij.

Om maar meteen een kanttekening bij deze recensie te plaatsen: het woord ‘zwakte’ in de titel is niet helemaal juist gekozen – waarschijnlijk getuigt het van mijn calvinistische inborst. In de honderd verhalen die in de twee bundels aan bod komen wemelt het van de bedriegers, schuinsmarcheerders en onverlaten die hun macht aanspreken om te krijgen wat ze willen. Voor velen zullen dit weinig achtenswaardige kwaliteiten zijn. Toch is het goed om tijdens het lezen het accent niet op de gebrekkigheid te leggen, maar veeleer op de vindingrijkheid van de mens. Want heremijntijd, wat men allemaal niet onderneemt voor een beetje liefde of een nachtje fun tussen de lakens.

Rasvertellers

Het eerste exemplaar van De honderd nieuwe nieuwigheden (in het Frans: Les cents nouvelles nouvelles) ontving de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, in 1462 – net op tijd voordat zijn fysieke aftakeling begon; hij stierf volkomen kinds. Inspiratiebron voor de verhalen was de Decamerone die een eeuw eerder was verschenen. In de imposante bibliotheek van Filips bevond zich een afschrift van dit werk, vertaald als: Les cents nouvelles. De hertog was van mening dat de verhalen die aan zijn hof werden verteld niet onderdeden voor de oude Italiaanse novellen en liet ze verzamelen en vastleggen. Zodoende ontstond de verzameling van honderd nieuwe verhalen die zich in Frankrijk, Duitsland, Engeland en de bourgondische Nederlanden afspeelden.

Waar in de Italiaanse en Engelse tegenhangers sprake is van een raamvertelling is dat in De honderd nieuwe nieuwigheden niet het geval. Hier geen vlucht voor de pest of devote pelgrimage die de omlijsting voor de wederwaardigheden vormt, maar simpelweg een groep rasvertellers en montere toehoorders. Er wordt goed naar elkaar geluisterd en zoals dat gaat in goed gezelschap op elkaar gereageerd. De een wordt opgezweept door de ander en aangemoedigd ook een duit in het zakje te doen. Zo ontstaat een zeer levendig beeld van avonden, zoals een kroniekschrijver in zijn memoires noteerde, ‘om een enorme open haard waarin hele bomen brandden’.

Honderd slimmigheden

In de honderd verhalen, in de vijftiende eeuw opgetekend aan het hof van Filips de Goede, trekt een arsenaal aan sluwe trucs voorbij. Hoe platvloers de uitkomst ook moge zijn, de schoonheid zit hem in de subtiliteit van deze slimmigheden. Wat het extra grappig maakt, is dat sommige slachtoffers dit ook zelf wel inzien en de dader vergeven, hartelijk toelachen of ronduit bewonderen om zijn of haar inventiviteit. Deze speelse edelmoedigheid, die velen niet met de donkere middeleeuwen zullen associëren, geeft de verhalen een flinke stoot vrolijke levenslust. Al moet worden gezegd dat niet elk karakter er zonder kleerscheuren of erger vanaf komt: een groep monniken die de vrouwen van Hostalric in Catalonië wijsmaakt een tiend te moeten betalen (niet in geld maar in je-weet-wel) voor iedere keer dat ze met hun man slapen, wordt met huid en haar verbrand. Geestelijken staan er, zoals in vergelijkbare werken als De Decamerone van Boccaccio of The Canterbury Tales van Chaucher, sowieso niet al te best op; hypocriet, corrupt en hitsig.

Om een voorbeeld van zo’n slimmigheidje aan te halen: er was eens een nobele, knappe, sterke ridder die ondanks zijn voortreffelijke kwaliteiten in de strijd een oog had verloren. De eenogige ridder vertrekt als kruisvaarder en, jawel, zijn mooie jonkvrouw duikt met de schildknaap het ledikant in. Zul je net zien dat de ridder plots weer voor de deur staat terwijl de vrouw geniet ‘van de gulle giften die God over de aarde heeft uitgestrooid’. Wat nu? De ridder begint steeds driftiger op de deur te bonzen. Razendsnel verzint zijn vrouw een list en maakt de arme hoorndrager wijs dat zij droomde dat ridderlief zijn volledige zicht weer terug had. Ze staat erop de proef op de som te nemen, opent de deur en legt een hand over zijn goede oog. Nee, hij ziet écht geen sikkepit. Ze haalt haar hand weer van zijn oog. Drie keer raden welke vogel dan gevlogen is.

Klein loflied op de vertaler

Jan H. Mysjkin heeft de verzameling verhalen voor het eerst in zijn geheel vanuit het Middelfrans vertaald. Als we hem terug in de tijd konden plaatsen, aan tafel bij Filips entourage, zou er zeker zijn geproost op zijn vertaalprestatie. Lees de verhalen en met een beetje fantasie bevind je je binnen mum van tijd aan diezelfde tafels. Geheel de verdienste van de geanimeerde vertaling die Mysjkin heeft afgeleverd. Ook hier zit het hem in de subtiliteiten, de vindingrijkheid, de verrassende vondsten van woorden als ‘poepeloerezat’ (stomdronken), ‘pietje’ (geslachtsdeel van geringe omvang) of verloren gegane uitdrukkingen als ‘vlas op zijn spinrokken hebben’ (zich in een heikele situatie bevinden). Het taalplezier spat van de pagina’s af. Dompel je als lezer hierin onder en bedenk zelf eens, ter leering ende vermaeck, hoeveel synoniemen je voor ‘van dattum’ kunt bedenken. Een half millennium geleden hadden ze er in elk geval weinig moeite mee.

Oude verhalen

Ten slotte nog een kleine tip: doe lang met dit boek en lees een paar novellen per dag. Houd daarbij ook het nawoord van de vertaler bij de hand, het ‘Weetjes voor wie wil’ (de dubbelzinnigheid van die titel kan je na het lezen van de novellen onmogelijk ontgaan). In de weetjes wordt een aantal verhalen nader verklaard. En ook al beweert de oorspronkelijke samensteller van het werk in zijn voorwoord dat ‘de stof van recente datum is’, toch laat Mysjkin zien dat veel verhalen teruggrijpen of imitaties zijn op veel oudere verhalen. Wat maar weer bewijst dat er onder die zon nog altijd weinig nieuws te ontdekken valt. En laten wij, moderne mensen, dat koesteren en er zo nu en dan smakelijk om lachen.

Boeken / Non-fictie

Corruptie schuilt in een klein hoekje

recensie: RECENSIE: Brian Klaas - Macht
SchaakwedstrijdPixabay

De ondertitel van Macht vat de koe bij de hoorns: ‘Waarom de verkeerde mensen het vaak voor het zeggen hebben en hoe het anders kan.’ Professor internationale politiek Brian Klaas interviewde honderden (gewezen) machthebbers en weet inmiddels waar het vaak fout gaat.

We kennen allemaal wel een omhooggevallen (of: zelfverklaarde) leider die ondanks zijn overduidelijke incompetentie vrijuit zijn gang kan gaan. Eén van de redenen waarom tv-serie The Office zo’n succes is, schuilt in de herkenbare onbekwaamheid van manager David Brent/Michael Scott. Een eigenschap die ons niet vreemd voor komt, omdat we het allemaal wel al een keer hebben gezien. In zijn boek Macht onderzoekt Brian Klaas uitgebreid dit fenomeen. Al zijn de sujetten waarmee hij sprak van een andere orde: CEO’s, dictators, rebellen, filantropen en sekteleiders. Hun ervaringen dienen als sprekende voorbeelden bij de theorieën en onderzoeken die Klaas aanhaalt in zijn zoektocht naar de oorsprong van corruptie.

Nature vs nurture

Op de vraag waarom zo veel machthebbers slecht en corrupt zijn, bestaat geen eenduidig antwoord. Sommige mensen zijn nu eenmaal slecht en weten aan macht te komen dankzij hun sluwheid. Maar macht verleidt ook mensen met een schoon geweten. Klaas illustreert aan de hand van frappante voorbeelden hoe macht anderen weet aan te zetten tot corruptie.

Sprekend is het voorbeeld van de VN-afgezanten die in New York gezeteld zijn. De diplomaten en hun families genieten diplomatieke onschendbaarheid, wat lange tijd betekende dat ze geen parkeerboetes konden krijgen. Wat bleek? Diplomaten van Zweden, Noorwegen en Japan overtraden geen parkeerregels, ook al zouden ze er dus mee wegkomen.

Diplomaten van landen met een cultuur van corruptie daarentegen maakten gretig misbruik van hun onschendbaarheid. De diplomaten uit Koeweit spanden de kroon met gemiddeld 249 (!) parkeerboetes per diplomaat. Tot zover weinig verrassends. Fascinerend is vooral de tweede constatering: diplomaten uit landen met weinig tot geen corruptie parkeren vaker illegaal naarmate ze langer in New York woonden. Ze raakten dus gewend aan hun omgeving en werden verleid het gedrag van hun collega’s te kopiëren. Een simpel voorbeeld van een groter probleem: corruptie is niet per se iets wat wel of niet in je aard ligt, het is ook situationeel en schuilt soms in een klein hoekje.

Roulatie

Zoals de ondertitel belooft, laat Klaas niet enkel zien wat er vaak misgaat bij huidige machtsverstrekking. De laatste hoofdstukken wijdt hij aan de belangrijkste lessen die hij heeft geleerd over het indammen van macht. Zo is roulatie om verschillende redenen belangrijk. Een klein team kan bijvoorbeeld niet succesvol samenspannen wanneer het voortdurend van samenstelling verandert.

Een minder voor de hand liggende reden waarom roulatie belangrijk is, is het zogeheten Peter Principle. Deze theorie houdt in dat mensen opklimmen tot het niveau waarop ze niet goed meer functioneren. De motivatie voor correct gedrag valt weg, de werkzaamheden stagneren en dat is het punt waarop corruptie op de loer ligt. Ook hier is de oplossing om mensen regelmatig een nieuw takenpakket te geven, waardoor ze Peter’s Plateau ontlopen.

Macht is zeker niet het eerste boek over het onderwerp, maar uniek is wel hoe Klaas de complexiteit ervan op een toegankelijke manier presenteert. De grote hoeveelheid anekdotes illustreren de theorie en maken Macht tot een toegankelijke introductie op het onderwerp. Verplichte kost voor wie beter wil begrijpen waarom de wereld is ingericht zoals die is én voor wie hem graag anders zou zien.