Boeken / Non-fictie

Hier valt niets te lachen

recensie: Zachtop lachen - Malou Holshuijsen

De extraverte journaliste, radiopresentator en columniste Malou Holshuijsen (1987) liep jarenlang rond met een jeugdtrauma dat ze met een dosis galgenhumor wist te overschaduwen. In Zachtop lachen durft ze eindelijk open te spreken over deze gitzwarte periode uit haar leven, gekoppeld aan fragmenten over haar Indische oma – die op haar beurt als overlevende van een jappenkamp ook heel wat op haar netvlies had staan.

Een rode draad is er écht niet meteen, de verklaring voor deze opbouw van het boek wordt pas later duidelijk. Holshuijsen maakt continu tijdsprongen, waardoor je de ene keer leest over een zesjarige Malou die uitgefoeterd wordt door haar gestoorde opa Rob Houwop, een andere keer over grofgebekte tiener Malou en weer een andere keer krijgen we flarden van gesprekken tussen een psycholoog en een cynische drieëndertigjarige Malou. Aan het begin van het boek begrijp je meteen waarom Malou wekelijks aanschuift bij een zielenknijper, alwaar ze met tegenzin verhaalt over welke kleine gebeurtenissen zich hebben voltrokken in een week. Ze is ooggetuige van een vreselijk ongeval: een vrouw laat zich zomaar voor de trein werpen én daarmee wordt Malou terug in de tijd gekatapulteerd, terug naar dat noodlottige moment voor het treinspoor…

Traumaverwerking

Normaal communiceren lijkt nog lastig voor Malou, die alles letterlijk ‘weglacht’ en adviezen van de psycholoog zomaar wegwuift, die op zijn beurt zijn ergernis niet tussen banken of stoelen verstopt:

“Nee, en stop eens met deze grappen. Je houdt de boel op, ik wil onze tijd graag goed benutten.”

Duidelijk is dat Malou kampt met vele angsten en dat één van die nieuwe angsten haar teistert na een uitstrijkje: de mogelijkheid op baarmoederhalskanker. Als ze dit deelt met haar scharrel van het moment, Jelle, heeft ze het gevoel dat hij uit medelijden bij haar blijft.

Relaties onderhouden, vindt ze maar lastig. Dat het allemaal pais en vree in huize Holshuijsen was, kan men niet zeggen. Thuis mocht zeker niet gepraat worden over het leed dat Malou’s oma, Helena, ervoer in de Tweede Wereldoorlog, gevangen gezeten in een jappenkamp. Toch proberen Malou en haar broer Thomas, koosnaampje ‘Ans’, al grappend alles uit haar oma te trekken. Malou’s psycholoog denkt dat er sprake is van trauma overdracht en dat Malou als derde generatie ook veel heeft meegekregen van de traumaverwerking in haar familie. Zodanig, dat ze mogelijkerwijs een posttraumatische stressstoornis heeft.

In eerste instantie grijpt Malou dit soort veronderstellingen aan om er een grote hoeveelheid aan sarcastische opmerkingen overheen te gooien, maar op een gegeven moment knakt er iets bij deze schrijfster, die optreedt als anti-heldin in haar autobiografische boek (met fictionele elementen). Richting het einde van het verhaal durft Malou eindelijk te spreken over die ene dag, waarop haar zeehondentrui onder de rode spetters kwam te zitten. Het moment dat ze zo angstvallig probeerde weg te stoppen dat er allemaal irreële angsten voor in de plaats komen: bang om zich in het verkeer te mengen, te voet of op de fiets, uit vrees voor bijna-doodervaringen.

Hardop huilen

Het bovenstaande illustreert duidelijk dat dit boek er niet is om ‘zachtop’ of hardop te lachen, eerder om hardop te huilen of ‘zachtop’ te slikken. En toch slaagt Holshuijsen er in, ondanks alle persoonlijke misère die ze deelt, om je als lezer ook zo nu en dan aan het lachen te krijgen. Ze is zó ongelofelijk gevat, dat je je afvraagt of Holshuijsen een carrière als cabaretière misloopt. Met haar scherpzinnigheid weet ze alle lulkoek te ontmaskeren. Het is voor haar een manier om wat er binnenin haar speelt, nooit het daglicht te laten zien. Daartoe wordt ze uiteindelijk wel min of meer gedwongen en dat biedt een verrassend en ontroerend inkijkje in de wijze waarop mensen moeten dealen met de grootste narigheid in hun leven. Holshuijsen blijft dicht bij zichzelf in dit boek; van mooischrijverij is geen sprake. Hoewel ze veel respect oogst met haar persoonlijke verhaal (naast de traumaverwerking wordt haar ‘kanker light’ weggehaald met een ‘kindvriendelijke laser’) en duidelijk een slachtoffer van haar eigen jeugd is, kan haar nonchalance een zekere irritatie teweegbrengen bij het gros van het lezerspubliek.

Wie haar boek openslaat, moet weten dat hij of zij geconfronteerd zal worden met iemand die het hart op de tong heeft. Ook streeft dit boek niet echt literaire pretenties na. De zinnen zijn weinig ‘sprankelend’ en getuigen niet zozeer van een stilistisch vernuft. Er worden geen trucjes gespeeld met de taal, noch wordt de lezer om de oren geslagen met (vernieuwende) metaforen. Toch draagt dit boek veel potentie in zich, het legt zoveel bloot over trauma’s en PTSS en vraagt daardoor indirect meer aandacht voor mensen die hun leven lang worstelen met ondraaglijke gedachten. Kortom, het is letterlijk leesvoer voor de ziel.