Boeken / Non-fictie

Het failliet van het existentialistische liefdesideaal

recensie: Hazel Rowley - Tête-à-tête

De Franse schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre liet één van zijn personages in het toneelstuk Achter gesloten deuren (Huis clos) ooit het adagium verkondigen: “De hel, dat zijn de anderen”. Sartre ging er vanuit dat elk contact met een ander een machtsstrijd is: wie domineert wie en wie weet de ander tot een ding te objectiveren? In hun kleurrijke liefdesleven beschouwden Sartre en zijn partner Simone de Beauvoir al hun minnaars en minnaressen in ieder geval als gebruiksobjecten, zo blijkt wederom uit Hazel Rowleys Tête-à-tête.

Het boek is een optekening van het liefdesleven van Sartre en De Beauvoir. Het verhaal is al vele malen verteld in de talloze boeken die er in de loop der jaren over hen zijn geschreven. Rowley heeft echter een nieuwe bron aangeboord: ze mocht een deel van het archief van Sylvie le Bon inzien, de erfgename van De Beauvoir, waarbij ze op nooit eerder gebruikte correspondentie stuitte. Helaas concentreert het boek zich voornamelijk op de vrijpartijen en de sociale context daarvan. Als Rowley dit gecontrasteerd had met het denken van de twee existentialisten, hadden de inconsistenties van hun leven nog pregnanter aan de oppervlakte kunnen komen.

Sartre, Evelyne Rey en Serge Reggiani na een voorstelling van Sartre's toneelstuk <i>De gevangenen van Altona</i> waarin Rey en Reggiani speelden. Foto uit besproken boek.
Sartre, Evelyne Rey en Serge Reggiani na een voorstelling van Sartre’s toneelstuk De gevangenen van Altona waarin Rey en Reggiani speelden (1960). Foto uit besproken boek.

Liegen als middel

Maar hoe en hoe vaak het verhaal ook verteld wordt, het blijft toch een ontluisterende ervaring. Sartre en De Beauvoir (door intimi ‘de Bever’ genoemd), de twintigste-eeuwse toonbeelden van oprechtheid en authenticiteit, logen en bedrogen en richtten velen van hun “contingente liefdes” (zoals ze de derden in hun leven plachten te noemen) te gronde. Met name Sartre maakte het erg bont. Op de vraag van de journalist Oliver Todd hoe hij toch al die jaloerse vrouwen te vriend wist te houden, zei Sartre dat hij loog: “Dat is makkelijker en beleefder”:

Lieg je tegen elk van hen?
Hij glimlacht.
Ja tegen allemaal.
Ook tegen de Bever?
Voorál tegen de Bever.

Het is de verbijsterende demystificatie van het existentialistische programma, dat ooit als een strijd voor het individu was begonnen. Een ontmaskering – ook van de kinderlijke fantasie waarin Sartre en De Beauvoir leefden en de paradoxen waarin ze gevangen zaten: ze spraken elkaar met ‘u’ aan, maar combineerden dit met een haast kinderlijk taalgebruik in hun onderlinge brieven. Voor de rest regelden ze hun liefdesleven als een zakelijke aangelegenheid, met ingeplande uren voor ieder van hun minnaars.

De Beauvoir en Claude Lanzmann in Parijs, de winter van 1952/1953. Foto uit besproken boek.
De Beauvoir en Claude Lanzmann in Parijs, de winter van 1952/1953. Foto uit besproken boek.

Morele hoogdravendheid

Tête-à-tête is het verhaal van een liefdesleven, beoordeeld in het licht van hun eigen morele hoogdravendheid, dat enkel verbijstering op kan roepen. Beide adopteerden een pupil waarmee ze daarvoor nog een erotische relatie hadden gehad. En in hun haast om zo divers en gepassioneerd mogelijk seksuele contacten aan te gaan, walsten ze rücksichtslos over de derden in hun leven heen – weliswaar soms ietwat schuldbewust terugkijkend. Zoals in het geval van Sartres minnares Evelyn Rey, de zus van de cineast Claude Lanzmann met wie De Beauvoir weer zeven jaar samenwoonde. Rey pleegde zelfmoord, zeer waarschijnlijk vanwege haar mislukte acteercarrière, maar de geheimhouding die Sartre van haar vroeg over hun relatie zal ook niet hebben bijgedragen aan haar levensplezier.

Velen verbroken het contact met het existentialistische paar. De Amerikaanse schrijver Nelson Algren kon uiteindelijk alleen nog meer verbitterd zijn door de publieke bekentenissen van De Beauvoir over hun relatie in haar autobiografie. Hoewel Rowley haar best doet om een zekere sympathie voor Sartre en De Beauvoir op te wekken, is het onmogelijk om niet geschokt te zijn door de corrumpering van het existentiële programma, dat lijkt samengebald in het verhaal van hun relaties.

Het enige wat overeind bleef staan, als een vlag op een modderschuit, was hun eigen liefde, tot en met het treurige einde van Sartres dood. Rowleys beschrijving van zijn levenseinde is zeer aangrijpend: De Beauvoir die nog een laatste maal naast zijn (dode) lichaam in slaap valt. De schoonheid van het einde maakt het voorgaande echter des te banaler: over hoe grote denkers kleine mensen kunnen zijn.