Tag Archief van: boeken

Boeken / Fictie

De zon, de rouw en de vrouw

recensie: Het gaat, denk ik, over - Evangeline Agape

Lange tijd is het in ‘Het gaat, denk ik, over’ van Evangeline Agape niet duidelijk op welke manier de jij-figuur die opeens weg is (“Niet verloren, niet kwijt. Weg”) precies verdwenen is uit het leven van de ik-persoon. Opvallend genoeg valt deze bundel zowel te lezen vanuit het idee dat de partner overleed als vanuit het idee dat de relatie eindigde. Die onduidelijkheid maakt deze bundel net enorm invoelbaar voor iedereen die met verlies te maken krijgt in een partnerrelatie. 

Agape deelt de bundel op volgens de vijf stadia van rouw van Elisabeth Kübler-Ross. In de laatste vier fases wordt ze telkens bijgestaan – of in het geval van de Steen van depressie minder vrijwillig vergezeld – door een van de vier natuurelementen. In het stadium van woede is het Zon waar ze eens een hartig woordje mee moet spreken: “Geen geschijn op dagen die voelen als eindeloos vallen.” Het beeld (zowel in taal als in de illustraties van Pam Steenwijk) van de steeds kleiner wordende ik-persoon die de zon wel even de les zal komen spellen is even sprookjesachtig als aandoenlijk.  

Een walvishart

In een volgend stadium van rouw laat de ik-figuur zich door de Zee vertellen hoe geduld te hebben, te berusten in het eb en vloed van alles. De natuurelementen worden op die manier ingezet als wijze vrienden die de schrijfster bijstaan in haar proces. Dat ze daarbij ook klimaatverandering een plek wil geven, voelt – hoewel het een nobel doel is en de parallel met verlies duidelijk is – licht geforceerd aan.  

Regelmatig slaagt Agape erin werkelijk te raken door goed geformuleerde herkenbaarheid en het verweven van het grote met het kleine. “Dat ik het hart van een walvis zou moeten hebben, / even groot als een auto / En het is niet alleen ’s avonds, / ook gewoon als ik een boterham eet, / het lente wordt. / Ik zou je willen aanstoten, zeggen: ‘Kijk eens daar.’ / Alleen maar dat.” Even vaak is een beeld echter nog nét niet uitgepuurd genoeg, zoals wanneer ze leven met rouw vergelijkt met “struinen door weerbarstig riet”. De tegenstelling mist hier doel, omdat de woordkeuze verkeerd lijkt; struinen is net dat tikkeltje te toeristisch om kracht te hebben. 

Te weinig morsigheid

‘Het gaat, denk ik, over’ voelt soms wat te keurig aan, bijvoorbeeld in het netjes afwerken van de vijf rouwfasen (of toch bijna, want aanvaarding is nog niet binnen handbereik). In werkelijkheid doorloopt niemand die vijf fasen als vijf afgelijnde hoofdstukken, maar vloeien woede, ontkenning en kompanen morsig heen en weer. Die hoekige, rauwe kwaliteit van rouw wordt in deze bundel nergens echt getoond, niet in de stijl en niet in de inhoud. Het is allemaal vooral heel erg mooi. De ene keer dat Agape een minder fraai woord gebruikt (“teringzooi”) benoemt ze zelf dat er mooiere woorden zijn, maar dat rouw nu eenmaal niet mooi is. De lelijkheid van een woord als teringzooi is echter toch vooral esthetisch en doet de lezer verder niet bepaald daveren van afstotelijkheid.  

Ook de illustraties van Pam Steenwijk dragen bij aan het nette karakter van de bundel. Eenvoudige lijntekeningen met potlood zijn het, waarin blauwe waterverf de enige steeds terugkerende toets van kleur is. De keuze voor (alleen) blauw is niet helemaal helder. De bundel blijft op die manier visueel een beetje vlak en flauw. De ik-figuur transformeert doorheen de bundel, maar de tekeningen blijven overal even rustig blauw-wit-grijs. Dit neemt niet weg dat Steenwijk er regelmatig wel in slaagt een beeld zeer goed te vatten. Wanneer we aan het eind de Steen die lang werd meegezeuld als bevriende kiezel in een handpalm zien liggen, bevat dat beeld ook zonder tekst heel wat poëzie. 

Een zoekende gids

De bundel schuwt de ruwte, maar kan net daarom troost bieden. Of poëzie die taak heeft, is nog maar de vraag. In afwachting van een antwoord is het absoluut aan te raden deze bundel als Eerste Hulp bij Groot Verdriet achter de hand te houden. Zoals de natuurelementen de dichter helpen, zo reikt de dichter, zelf nog zoekend, de lezer een bemoedigende hand. Ze is nog niet aan de overkant, maar dat maakt haar een geloofwaardiger gids dan degenen die alle wijsheid over verlies al in pacht denken te hebben. 

Boeken / Fictie

De zon, de rouw en de vrouw

recensie: Het gaat, denk ik, over - Evangeline Agape

Lange tijd is het in ‘Het gaat, denk ik, over’ van Evangeline Agape niet duidelijk op welke manier de jij-figuur die opeens weg is (“Niet verloren, niet kwijt. Weg”) precies verdwenen is uit het leven van de ik-persoon. Opvallend genoeg valt deze bundel zowel te lezen vanuit het idee dat de partner overleed als vanuit het idee dat de relatie eindigde. Die onduidelijkheid maakt deze bundel net enorm invoelbaar voor iedereen die met verlies te maken krijgt in een partnerrelatie. 

Agape deelt de bundel op volgens de vijf stadia van rouw van Elisabeth Kübler-Ross. In de laatste vier fases wordt ze telkens bijgestaan – of in het geval van de Steen van depressie minder vrijwillig vergezeld – door een van de vier natuurelementen. In het stadium van woede is het Zon waar ze eens een hartig woordje mee moet spreken: “Geen geschijn op dagen die voelen als eindeloos vallen.” Het beeld (zowel in taal als in de illustraties van Pam Steenwijk) van de steeds kleiner wordende ik-persoon die de zon wel even de les zal komen spellen is even sprookjesachtig als aandoenlijk.  

Een walvishart

In een volgend stadium van rouw laat de ik-figuur zich door de Zee vertellen hoe geduld te hebben, te berusten in het eb en vloed van alles. De natuurelementen worden op die manier ingezet als wijze vrienden die de schrijfster bijstaan in haar proces. Dat ze daarbij ook klimaatverandering een plek wil geven, voelt – hoewel het een nobel doel is en de parallel met verlies duidelijk is – licht geforceerd aan.  

Regelmatig slaagt Agape erin werkelijk te raken door goed geformuleerde herkenbaarheid en het verweven van het grote met het kleine. “Dat ik het hart van een walvis zou moeten hebben, / even groot als een auto / En het is niet alleen ’s avonds, / ook gewoon als ik een boterham eet, / het lente wordt. / Ik zou je willen aanstoten, zeggen: ‘Kijk eens daar.’ / Alleen maar dat.” Even vaak is een beeld echter nog nét niet uitgepuurd genoeg, zoals wanneer ze leven met rouw vergelijkt met “struinen door weerbarstig riet”. De tegenstelling mist hier doel, omdat de woordkeuze verkeerd lijkt; struinen is net dat tikkeltje te toeristisch om kracht te hebben. 

Te weinig morsigheid

‘Het gaat, denk ik, over’ voelt soms wat te keurig aan, bijvoorbeeld in het netjes afwerken van de vijf rouwfasen (of toch bijna, want aanvaarding is nog niet binnen handbereik). In werkelijkheid doorloopt niemand die vijf fasen als vijf afgelijnde hoofdstukken, maar vloeien woede, ontkenning en kompanen morsig heen en weer. Die hoekige, rauwe kwaliteit van rouw wordt in deze bundel nergens echt getoond, niet in de stijl en niet in de inhoud. Het is allemaal vooral heel erg mooi. De ene keer dat Agape een minder fraai woord gebruikt (“teringzooi”) benoemt ze zelf dat er mooiere woorden zijn, maar dat rouw nu eenmaal niet mooi is. De lelijkheid van een woord als teringzooi is echter toch vooral esthetisch en doet de lezer verder niet bepaald daveren van afstotelijkheid.  

Ook de illustraties van Pam Steenwijk dragen bij aan het nette karakter van de bundel. Eenvoudige lijntekeningen met potlood zijn het, waarin blauwe waterverf de enige steeds terugkerende toets van kleur is. De keuze voor (alleen) blauw is niet helemaal helder. De bundel blijft op die manier visueel een beetje vlak en flauw. De ik-figuur transformeert doorheen de bundel, maar de tekeningen blijven overal even rustig blauw-wit-grijs. Dit neemt niet weg dat Steenwijk er regelmatig wel in slaagt een beeld zeer goed te vatten. Wanneer we aan het eind de Steen die lang werd meegezeuld als bevriende kiezel in een handpalm zien liggen, bevat dat beeld ook zonder tekst heel wat poëzie. 

Een zoekende gids

De bundel schuwt de ruwte, maar kan net daarom troost bieden. Of poëzie die taak heeft, is nog maar de vraag. In afwachting van een antwoord is het absoluut aan te raden deze bundel als Eerste Hulp bij Groot Verdriet achter de hand te houden. Zoals de natuurelementen de dichter helpen, zo reikt de dichter, zelf nog zoekend, de lezer een bemoedigende hand. Ze is nog niet aan de overkant, maar dat maakt haar een geloofwaardiger gids dan degenen die alle wijsheid over verlies al in pacht denken te hebben. 

Boeken / Non-fictie

Gepast en ongepast

recensie: Trots – Martha Claeys
Martha ClaeysAnne Lucassen

Het is de moeite waard om het denken van verschillende jonge filosofen te volgen. Bijvoorbeeld dat van de Vlaamse Martha Claeys (1994). Zij breekt door als schrijver en spreker. Enige tijd geleden promoveerde zij op het thema ‘trots’. Het onlangs verschenen boek Trots is daarop gebaseerd. Het verscheen bij Boom en stond op 24 april jl. ‘s middags centraal bij SPUI25 in Amsterdam.

In dit boek haalt Claeys (spreek uit: [Clais]) het vooroordeel onderuit dat trots irrationeel en gevaarlijk zou zijn. Het boek begint met de constatering dat trots een januskop heeft: de oude Grieken zagen het als een deugd, het christendom als een hoofdzonde. Het filosofische debat beweegt zich tussen die twee polen: er zijn goede en slechte vormen van trots.

Zelfwaardering

Ethici proberen deze tweespalt te overwinnen. Ook Claeys, verbonden aan het Centrum voor Ethiek aan de Universiteit Antwerpen, doet dat. ‘Emoties’, stelt zij, ‘zijn een deel van ons redelijk instrumentarium, in plaats van een vijand van de rede’.

Er zijn volgens haar beredeneerde criteria waarmee je kunt aangeven wanneer trots gepast of ongepast is. Authentieke trots is bijvoorbeeld goed, overmoed niet. Authentieke trots draait om prestaties die aan onze eigen inspanning ontspruiten. Het heeft te maken met zelfwaardering, de eerste van drie houdingen die volgens Claeys aan de basis kunnen liggen van trots. De andere twee zijn zelfrespect en zelfliefde.

De auteur vraagt zich af wie eigenlijk de kans krijgt om zichzelf te waarderen. ‘Wie oogst er lof en op wie wordt er neergekeken? Wie profiteert van het bestaande systeem en wie loopt steeds weer tegen muren aan?’ Zij komt uit bij systemische achterstelling. De Vlaamse voorbeelden die Claeys geeft, zijn moeiteloos met Nederlandse aan te vullen.

Zelfrespect

De tegenhanger van zelfwaardering is zelfrespect, jezelf als mens naar waarde schatten. Claeys kaart ongelijkheid aan vanuit de intrinsieke waarde van identiteit (gaypride, Black Lives Matter). Het is een nuancering van trots die zij aanbrengt. In tegenstelling tot de meeste filosofen, maar net als bijvoorbeeld Francis Fukuyama. Het onderscheid maakt voor Claeys helder ‘waarom trots zowel gepast kan zijn voor de winnaar van een competitie, die in zekere zin ongelijkheid viert, als voor de zwarte persoon die protesteert tegen een ongelijke behandeling’.

Maar dat niet alleen: zelfwaardering kan ongegrond zijn. Zelfrespect daarentegen niet, omdat het erkenning inhoudt van menselijkheid die iedereen aangaat. Een mens heeft recht op respect en verdient waardering. Dat was in de Griekse oudheid zo en is het nu nog steeds.

‘Aan het beeld van zelfwaardering en zelfrespect kunnen we wat doen’, schrijft Claeys, die daarmee in de praktische filosofie belandt. ‘We mogen van beleidsvoerders (…) eisen dat er ten minste voor iedereen de basis is om met respect naar zichzelf te kunnen kijken en dat structurele hindernissen zoveel mogelijk weggenomen worden.’ Hierin toont zij zich een leerling van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, die ook de nadruk legt op het scheppen van mogelijkheden.

Zelfliefde

Zelfrespect moet niet worden verward met de derde houding die Claeys beschrijft: zelfliefde. Dat wil zeggen: jezelf koesteren, aandacht hebben voor jezelf in heel je zijn, acceptatie, geduld en eerlijkheid. ‘Een eerlijk zelfbegrip vergt werk en energie en vooral liefde.’

Kortom: ‘Trots heeft morele en politieke waarde’. Dat laatste is pas zichtbaar wanneer je trots niet louter ziet als een negatieve, irrationele emotie, maar als een die nodig is voor mensen, bijvoorbeeld voor minderheden die zich altijd klein hebben moeten maken. Iets dat zich bijvoorbeeld uit in dreadlocks, ‘een symbool van kracht en schoonheid, zoals de manen van een leeuw’, zoals de Amerikaanse actrice Zendaya Coleman schrijft op haar sociale media.
Zelfliefde is volgens de auteur ook ‘dat je privileges, je blinde vlekken en je dikke ego grondig onderzoekt’. In die zin is zelfliefde ‘niet enkel een psychologisch middel, maar een moreel en politiek instrument’.

Marja Pruis bij SPUI25

Tijdens de middag bij SPUI25 in Amsterdam kreeg Martha Claeys de gelegenheid om kort haar boek te introduceren en de schrijver, columnist en redacteur Marja Pruis om erop in te gaan. Ze stelt met dit boek te hebben geleefd. Het heeft gewerkt als een blikopener die haar op andere ideeën bracht, vanuit eenzelfde scepsis als Claeys beschrijft: ‘Zo lang als ik me kan herinneren, relativeer ik mezelf kapot’. Het boek werkte voor Pruis als een stoomcursus ‘in het openen van de ziel, als een deur naar verandering’.

Dat mag, vindt Claeys die blij was met deze respons: therapieboek oké, zolang je het maar niet als een zelfhulpboek beschouwt en gebruikt.
Even speelde ze met het idee van een thema voor een volgend boek: over afgunst of nijd? Om daar meteen aan toe te voegen: ‘Of zou dat te veel overlappen?’ Over relativeren gesproken…

Boeken / Non-fictie

Biografie en vooral band historie 

recensie: Bono – Surrender, 40 songs, één verhaal   

Bono duikt in zijn verleden en neemt de lezer mee in de ontwikkeling van zijn muzikantenleven en natuurlijk de groei van zijn band U2. De leidraad is het gezichtspunt van de zanger zelf en de veertig liedjes die hij als hoofdstukken heeft aangemerkt. De dikke pil leest wonderbaarlijk lekker. 

De historie van een band schrijven terwijl de band hopelijk nog lang niet aan zijn eind is, is een boek dat natuurlijk niet af is. Toch heeft Bono en U2 al zo’n staat van dienst opgebouwd dat Surrender naast fijn leesvoer een prachtig stuk pophistorie in zich heeft alsmede een zeer persoonlijke inkijk in het leven van de charismatische voorman van deze wereldband.

Chronologisch met bespiegelingen

Surrender start heel chronologisch, bij het ontstaan van U2. Alles wordt verteld vanuit het perspectief van Bono. De eerste schreden van U2 na het ontstaan van de band en de muzikale opbouw met de iconische albums Boy, October en natuurlijk War, zijn meteen een zegetocht richting een volwassen en succesvolle band.

De liefde tussen Bono en Ali, zijn vrouw en de moeder van hun kinderen, schittert tussen de bladzijden door met al zijn ups-en-downs. We lezen zelfs over de angst om vader te worden. Op bladzijde 246 gooit hij het roer om na een bezoek aan Quincy Jones. In een tijdsbestek van een aantal pagina’s is dan het gezin compleet. We zijn dan op relatief korte tijd aanbeland in de periode van het succes van The Joshua Tree. Daarmee beseffen we dat we soms kleine stapjes maken om vervolgens door te rollen naar een volgende hoogtepunt. Dat maakt dat het boek fijn leesbaar blijft en nergens langdradig wordt.

Verhaal en leven verweven met muziek

Rattle and Hum oogst zo ongeveer voor het eerst wisselende recensies. Waarschijnlijk is het loslaten van het punk en new wave tijdperk mede debet aan deze mindere oogst bij de critici. Even schakelt Bono in zijn boek naar 2022 en de oorlog in Oekraïne komt aan bod in het boek.

Vervolgens duiken we via Tsjernobyl zomaar in de klimaat- en energiecrisis totdat we de chronologische draad weer oppakken van de muziek met ‘One’ en het album Achtung Baby. Daarna valt te lezen hoe de band vecht met de keerzijde van roem, de soms uitputtende inspanningen en de daarmee gepaard gaande uitspattingen. Halverwege het boek lezen we hoe het sterrendom van U2 de mannen bij Frank Sinatra en andere sterren brengt. Ook lezen we hoe Bono enorm naar de man opkijkt.

Uiteraard komt hier ook de link met Pavarotti om de hoek kijken. De man die naast zijn talent de vrijgevigheid laat zegevieren. Het was Pavarotti die bleef aandringen op een lied samen met Bono en zijn mannen. Een prachtig verhaal om te lezen! De ontstaansgeschiedenis van ‘Miss Sarajevo’ is een heerlijk en smakelijk deel van het boek.

Muziek en politiek

Bono’s werk voor Jubilee 2000, het kwijtschelden van de schulden van de arme landen, is een prominent en mooi verhaal. Kort daarna voelt Bono voor het eerst zijn eigen sterfelijkheid wanneer er iets wordt gevonden in zijn lichaam dat gelukkig goedaardig blijkt te zijn. En dat vlak na de pauselijke episode rond Jubilee 2000.  

Na dat iconische jaar 2000 zien we de carrière van Bono steeds meer verweven raken met de politiek. Politiek en vechten tegen onrecht zijn Bono’s drijfveer. Zeker wanneer hij in Afrika een aids-ziekenhuis rondloopt en beseft dat vijftig procent zal sterven. Dat besef hakt er stevig in. Zijn gevecht om ook hier wat aan te doen beslaat vele bladzijden. De muziek is dan ver weg! Toch is de strijd van 2 jaar voor 15 miljard dollar wel een prestatie van jewelste, dit groeit later zelfs naar 100 miljard.

‘How To dismantle An Atomic Bomb’ wordt eindelijk belicht in slechts een enkele zin, waarna Nelson Mandela alweer de revue passeert. De weldoener Bono trekt verder terwijl de muziek opnieuw ver te zoeken is in zijn verhaal.

Op bladzijde 578 en 579 steekt Bono de loftrompet over al zijn medebandleden. Hier lezen we dat Edge zich zo genoemd heeft naar aanleiding van ‘Close To The Edge’ van Yes. Vlak daarna volgt zijn gevecht met het ouder worden en het afnemen van energie en de twijfels om door te gaan met de band. De steun die Bono heeft aan de Bijbel is alom aanwezig, zo ook in dit deel van het boek. De apostel Paulus is zijn steun en toeverlaat. Vervolgens lezen we het moment van de geboorte van ‘Surrender’ tijdens de angstige momenten van aanslagen.

Bono heeft een boeiend boek geschreven over hemzelf en de band U2 en heeft de momenten van onderlinge twist bewust achterwege gelaten, zo schrijft hij in het nawoord. Zowel voor fans als voor een belangstellende lezer is Surrender een boek om je vele uren in onder te dompelen.

Boeken / Non-fictie

De moderne mens als narcist

recensie: Boris Groys – Becoming an Artwork

Is onze maatschappij narcistisch? En wat is daar de oorzaak van? Kunstcriticus, mediatheoreticus en filosoof Boris Groys onderzoekt deze vragen in  zijn betoog Becoming an Artwork. Hij vergelijkt het menselijk leven met een kunstwerk, een ‘object’ dat wij zelf compleet modelleren – in essentie een zoektocht naar onsterfelijkheid volgens hem. Groys schetst geen positief beeld van onze cultuur, want in zijn ogen is iedereen narcist; gewild en ongewild.

Groys heeft als referentiepunt de mythologische figuur Narcissus genomen. Doordat Narcissus zichzelf verloor in zijn evenbeeld gaf hij zijn innerlijke wereld op voor het externe beeld. Hierdoor veranderde Narcissus zichzelf in puur en alleen beeld, volgens Groys, voor anderen om te zien, als een levende dode, die alleen bestaat in het publieke oog. Hij vergelijkt de figuur met de hedendaagse mens en doelt op het culturele gebruik van het liken en disliken. Dit noemt hij zelflediging: de focus op het uiterlijk en op publieke bewondering. Groys trekt zelfs een vergelijking met het christelijke begrip kenosis: in het christendom transformeert de Jezus aan het kruis van een mens, met subjectieve verlangens en interesses, tot het icoon van religieuze aanbidding.

Vormgeving van het ik

De moderne mens heeft zichzelf een nieuwe verplichting aangemeten: de vormgeving van het ik. De schrijver vindt dat de authenticiteit is verdwenen en iedereen hetzelfde doet en eruit ziet. Ons beeld dat wij de wereld in slingeren is plat en zonder enige diepgang. Waar de mythologische Narcissus alleen geïnteresseerd was in zijn eigen schoonheid, is de moderne Narcissus dat niet, deze wil ook nog eens erkend en bewonderd worden. Groys maakt de vergelijking met het sporterslichaam, dat alleen die status heeft gekregen door middel van training. Trainen is het klaarstomen voor een bepaald doel, ‘in het geheim uitstellen’ noemt Groys het. Het gaat dan niet meer om de directe, authentieke beleving, maar om een verre stip aan de horizon. Volgens de schrijver verander je hierdoor in een automaat, zonder innerlijke diepgang. Een apart standpunt, want zo worden een oppervlakkige fitness-influencer en een avant-garde kunstenaar met hun works in progress compleet over een kam geschoren. Alsof er nergens meer (verschil in) diepgang bestaat.

Moderne kunstenaars framen

Moderne kunst heeft in zijn ogen niet eens training (work in progress) nodig. Kijk naar de readymades, zegt hij: alles kan kunst zijn, het is maar hoe je ernaar kijkt. Hedendaagse kunstenaars hoeven zich alleen maar te positioneren, te framen, om hun doel te bereiken. Kunstenaars maken zo van hun lichaam en leven een readymade. En omdat iedereen hierin meegaat, wordt het een democratische zelfverheerlijking. We zitten vast in het vormgeven van ons beeld, waarbij de blik van de ander steeds belangrijker is geworden. Uiteindelijk zijn we gedoemd ons alleen nog met dit vormgeven bezig te houden

Materiële hemel

Diegene die hier niet aan mee wil doen is helaas ook de pineut. Want, zegt Groys, jij hebt geen controle over het beeld dat gevormd wordt door krachten buiten jouw macht om. Hij doelt op de oneindige data die over iedereen verzameld worden. Bij elkaar wordt er een publiek beeld, een ‘hemel’, gecreëerd die blijft voortbestaan na ieders dood.

‘Today, the digital cloud is a substitute for the traditional heaven – and Google is a substitute for divine memory.’

Een kunstenaar kan bijvoorbeeld van alles over zichzelf naar buiten brengen, toch blijft er altijd nog een deel bestaan van dat publieke lichaam dat niet zijn creatie is. Het is altijd een combinatie van wat hij geproduceerd heeft en hoe hij zichzelf geëxposeerd heeft – vrijwillig (in media) of onvrijwillig (aan de tech-data-molochs). Dat noemt Groys het public corpse. Dit behoort echter niet meer tot hemzelf toe, het behoort toe aan ‘de anderen’. Het public corpse omvat ten dele selfies, schilderijen, boeken, gebouwen, auto’s en dus ook alle bestaande data. Ofwel alles dat ‘vormgegeven’ is voor het nageslacht, om voort te bestaan na de dood.

Ieder lichaam is kunst

Volgens Groys zijn musea de meest spectaculaire installaties van public corpses. Kunst behoort tot onze contemporaine wereld maar heeft er eigenlijk geen nut in, zoals gebouwen dat wel hebben. Kunst toont de levende generatie kunstenaars een perspectief voor de ‘hemel’. De kunstenaar – in zijn ogen: de moderne Narcissus – verwacht bewondering in het heden én in de toekomst. Daarbij behoudt het museum met grote zorg precies de onnodige, overbodige dingen van het verleden die geen gebruik hebben in het echte leven, en maakt deze onsterfelijk. Lenins gebalsemde lichaam is bijvoorbeeld nog precies zoals het was als tijdens zijn leven, daarmee kun je het in essentie zien als een readymade. Het voldoet aan de eisen van de avant-gardes hoofdbenodigdheden: geen kunstzinnigheid en geen esthetische vervorming van de feiten. Op een bepaalde manier wordt ieder lichaam dus een kunstwerk en daarmee wordt de menselijke geschiedenis kunstgeschiedenis.

Weinig ruimte voor discussie

Becoming an Artwork is een beklemmend betoog met rake punten die echter weinig ruimte overlaat voor discussie, want iedereen is in zijn ogen op deze manier ‘schuldig’. En paradoxaal genoeg, Groys zorgt daarmee zelf voor een andere vorm van verplatting, namelijk zwart-wit denken. Want bijna ieder streven moet je in zijn visie met argusogen bekijken. Groys vergeet misschien dat, ook al is hij van mening dat kunst triviaal is, het nog steeds iets vertelt over de tijdsgeest: de actuele problemen, de schoonheidsidealen, de trendsetters of de idealen en ideeën die we nastreven. Daarmee heeft de (hypothetische) platheid waar hij op afgeeft wel degelijk nog steeds diepgang. Arjan van Veelen haalde in zijn artikel ‘Troost op een zinkend schip’ (De Groene Amsterdammer, 21 december 2022) eveneens Narcissus aan, maar hij zette daar Atlas tegenover voor de beschrijving van onze jongste generatie: de generatie die het hemelgewelf op de schouders torst, en dus niet continu bezig is met alleen maar zichzelf. Er is dus heus nog wel licht aan het einde van de tunnel.

Ondanks dat het een interessant betoog is, had Groys zijn pijlen misschien meer kunnen richten op de technologie en de marktwerking dan op het gebrek aan diepgang. Dat had hem wellicht ook wat minder zuur laten klinken.

Becoming an Artwork van Boris Groys is in oktober 2022 verschenen en verkrijgbaar via de bekende boekhandels.

Boeken / Poezie

Toon de stad – flaneren langs interessant poëtisch werk

recensie: Toon de stad - Lies Van Gasse

Toon de stad is de derde bundel in de reeks woorden temmen waarin dichters en literatuurwetenschappers hun favoriete gedichten samenbrengen. De samenstellers van Toon de stad zijn samen van veel markten thuis; Lies Van Gasse is dichter en beeldend kunstenaar, Laurens Ham is docent, onderzoeker en dichter. Hun bundel, die aan moet zetten tot ‘woorden temmen’, is een inspirerend boek met een aantal schoonheidsfoutjes. 

In Toon de stad komen 34 gedichten aan bod in een terugkerend format. De bundel onderscheidt zich van andere bloemlezingen door boeiende reflecties van de samenstellers. Ieder gedicht wordt meteen gevolgd door een korte dialoog waarin Laurens en Lies hun eigen indruk van het gedicht meegeven. Nadien volgen de vaste rubriekjes ‘lees’, ‘kijk’, ‘luister’, ‘denk’, ‘schrijf’ en ‘meer’ waarin de samenstellers naar hartenlust associëren bij het gedicht. Illustraties van Van Gasse maken het geheel visueel aantrekkelijk. De atypische opstelling van de tekst en de blanco rechterpagina’s nodigen de lezer daarnaast uit zelf te associëren, te schrijven en te tekenen.  

Woorden ontketenen

De rubrieken waarin de samenstellers de gekozen gedichten in verband brengen met andere kunstvormen zijn vaak boeiende toevoegingen en bewijzen hoe twee hoofden veel meer weten dan één. Het minpunt dat hierbij op te merken valt, is dat er vaak wordt teruggegrepen op een (Westerse) canon. Het had deze bundel nog sterker en boeiender gemaakt als de lezer werd meegenomen naar minder bekend terrein.  

De lezer krijgt in ‘weet’ en passant ook interessante literaire weetjes mee om poëzie beter te leren lezen. Toon de stad is geen gemakkelijke bundel om te recenseren, omdat hij meer aanzet tot taalplezier dan tot kritische lezing. Woorden temmen is dan ook een veel te benepen uitdrukking voor de creativiteit die deze bundel kan ontketenen. 

Mooi detail aan deze bundel is ook dat hij niet van paginanummers is voorzien, maar van plaatsnamen. Zo valt het eerste gedicht onder de naam Eekhoornlaan 1 en het laatste (een uitneembaar gedicht van Van Gasse met illustratie op de achterkant) onder Grotesteenweg 34. Handig is dat niet, maar wel heel mooi. Een beetje zoals poëzie zelf. 

Lees de stad?

In hun enthousiasme de lezer bij de hand te nemen, worden Ham en Van Gasse bij momenten wel kleuterjuffig. Knullig geformuleerde vragen (“Waarom zouden we in een dagboek willen lezen? Zou dat hun eigen dagboek zijn of dat van een anders?”) en overdadige toelichting van redelijk evidente woorden (over de Nederlandse band Global Charming wordt gezegd: “de naam is een woordspeling op ‘global warming’ oftewel klimaatverandering”) maken dat dit boek voor de volwassen lezer soms wat aanvoelt als een cursus poëzie op kindermaat. 

Gaandeweg in de bundel is ook niet altijd even duidelijk waarom voor het thema stad gekozen werd. Veel gedichten passen niet of met moeite binnen het thema. Daarnaast is nog maar de vraag of een overkoepelend thema voor deze bundel nodig was. De geselecteerde poëzie – onder meer van Radna Fabias, Paul van Ostaijen en Maarten van der Graaff – is consequent van hoog niveau en heeft de koepel van een matig uitgewerkte stadswandeling eigenlijk niet nodig. Als de dichters de lezer gewoon hadden meegenomen door hun eigen lievelingsgedichten zonder steeds een link te moeten zoeken met een stad was dat even waardevol geweest.  

Wanneer de bundel er echter wél in slaagt poëzie en stad succesvol aan elkaar te linken, is dit een fijne meerwaarde. De schrijfopdracht bij ‘De achterkant van flatgebouwen’ van Reinout Verbeke is hiervan een goed voorbeeld. De lezer wordt uitgenodigd uit het raam te kijken en twintig minuten lang waarnemingen te noteren. 

Ambers eigen probeersels

Geef dit boek cadeau!

Toon de stad is het ideale cadeauboek. Voor taalvaardige jongeren, voor leergierige volwassenen, voor de creatieveling die permanent met een writers block aan zijn been loopt, voor de leerkracht die een beetje hulp kan gebruiken om aan leerlingen uit te leggen wat poëzie nu precies zo boeiend maakt… Wie door de ietwat betuttelende stijl heen kan kijken en zich openstelt voor wat deze bundel aanreikt, zal er zonder twijfel door verrijkt worden. En als het dan toch over een stad moet gaan: uit empirisch onderzoek blijkt dat wie na het lezen van deze bundel door de stad trekt plots een betonnen jungle met een gouden randje en lyrische personages ziet. 

 

Boeken / Fictie

Een grimmig schooljaar

recensie: Scherven - Bret Easton Ellis

Het geduld van Bret Easton Ellis-fans is op de proef gesteld, maar na dertien jaar heeft de Amerikaan zich met Scherven heruitgevonden. Hoewel seks en geweld – Ellis’ handelsmerk – nooit ver weg zijn, krijgen we óók een meer subtiele kant van de auteur te zien.

Ellis heeft na de verschijning van De figuranten in 2010 overigens niet stilgezeten. Het afgelopen decennium spendeerde hij grotendeels aan het schrijven van scripts die, zoals dat gaat in Hollywood, lang niet altijd geproduceerd werden. Daarnaast houdt hij er een succesvolle podcastreeks op na én leverde hij in 2019 de wisselend ontvangen essaybundel Wit af. Voor veel mensen is Ellis toch vooral de schrijver van cultklassieker American Psycho uit 1991 en daarom heeft Scherven een hoog comeback-gehalte.

Autobiografische fictie

In Scherven maken we kennis met de 17-jarige Bret Easton Ellis. Het is 1981 en Bret maakt zich op voor zijn laatste jaar aan de elitaire Buckley School – niet toevallig dezelfde school als waar de auteur in het echt heenging. Dit is niet de enige gelijkenis; zo werkt ook de Bret in Scherven als scholier al aan zijn debuutroman Minder dan Niets.

De Bret in Scherven doet er alles aan om het jaar zonder al te veel horten of stoten door te komen. Zijn beste vrienden zijn de populaire high school-sweethearts Thom Wright en Susan Hill, met wier beste vriendin Debbie Renolds hij zelf een relatie aanknoopt. Niet dat Bret ook maar iets voor haar voelt, maar liever de schone schijn ophouden dan uit de kast komen.

Zijn hoop op een rustig schooljaar vervliegt al gauw wanneer de mysterieuze Robert Mallory in Brets klas komt. Terwijl iedereen onder de indruk is van deze knappe verschijning, vermoedt Bret dat er iets vreselijk mis is. Zou Robert de Treiler kunnen zijn, de seriemoordenaar die LA in zijn greep houdt met zijn gruwelijke daden?

Acquired taste

Eén van de knappe dingen aan Scherven is hoe Ellis een ogenschijnlijk clichématige setting, een Amerikaanse high-school compleet met al het tienerdrama, volledig zijn eigen signatuur geeft. Dit betekent uiteraard veel expliciete seksscenes, want Brets relatie met Debbie weerhoudt hem niet van seksuele escapades met mannelijke klasgenoten. Ook in zijn beschrijvingen van de verschrikkingen van de Treiler laat Ellis zijn fantasie de vrije loop. Een sterke maag is een must!

Ellis is misschien niet voor iedereen, maar wie ervoor openstaat wordt rijkelijk beloond. Ondanks de voortdurende dreiging van een maniakale moordenaar, biedt Scherven een wereld waar je in wil blijven vertoeven. Tip: beluister ook de uitgebreide Spotify-playlist met alle nummers die in het boek voorbijkomen.

Boeken / Fictie

Schrijfster worden? Niet in de buurt van een schrijver!

recensie: Verleiding en verraad – vrouwen en literatuur – Elizabeth Hardwick

In Verleiding en verraad lezen we indringende beschouwingen over talentvolle vrouwen die in de schaduw van hun mannen niet of niet geheel tot hun recht kwamen. Na een lang huwelijk scheidde Elizabeth Hardwick zelf van en verzoende zich later weer met de manisch-depressieve dichter Robert Lowell. Die had uit haar brieven geplunderd voor eigen werk.

De vrouwen in Verleiding en verraad die niet van vlees en bloed zijn, spelen rollen in toneelstukken van Ibsen of zijn romanpersonages. Zij missen in hun verzonnen plots enig realiteitsgehalte, waardoor Hardwick’s bewijslast voor haar interpretaties iets theoretisch houdt. Acteurs weten daaraan te ontkomen. Hardwick voelt misschien al nattigheid waar ze over Hedda Gabler schrijft dat die ‘wel degelijk echt is, maar eerder in de knoop zit dan dat ze werkelijk complex is.’ Elders geeft ze toe dat fictie ‘niet helemaal te verenigen valt met de roekeloosheid en de stormen van het leven.’ 

Naderbij

De wereld van de gezusters Brontë staat ons wél naderbij, geholpen ook door de verfilmingen van de romans van Charlotte, Emily en Anne. En die hangen weer nauw samen met hun levens, ‘afgesneden van de natuurlijke saamhorigheid van de boerenklasse.’ Die ontbrak in het strenge domineesgezin met een zoon (geen dochter!) die in zijn ongeluk alle perken te buiten kon gaan.  

Triest is ook het ongelijke ongeluksspel tussen Scott en Zelda Fitzgerald, die net als Sylvia Plath door geestesziekte werd geplaagd. Die staat centraal in de meeste van haar gedichten. Geen pretje als je daar niet in mee kan gaan, hoezeer ze de dichtkunst op zichzelf ook machtig is. De motor achter haar ongeluk was de vroege dood van haar vader en de ontrouw van haar echtgenoot. Hardwick vindt haar ‘geen aardig mens’, wat bezwaarlijk alleen uit teksten opgemaakt kan worden. Streng ziet ze ‘haar zelfmoord als een optreden.’ Maar misschien zag Plath die, net als haar poëzie, als een vorm van nalatenschap, een statement dat naadloos op de poëzie aansluit. 

Niet overtuigend

Hardwick legt niet geheel overtuigend uit waarom ze de romans van Virginia Woolf prachtig vindt, maar op zekere hoogte niet interessant. The waves ontroerde haar, maar ze ‘weet niet wat ze erover zou kunnen zeggen.’ Woolf schrijft de mooiste oppervlakken, maar ‘alles wordt versluierd door een mist van bekoring.’ Wat moet je daar als lezer mee aan? 

Haar beschouwingen zitten stuk voor stuk vernuftig in elkaar en zijn een genot om te doorvorsen. Dat gaat niet altijd meteen: ze viert haar vindingrijkheid met een zekere lust tot formuleren, niet zelden tegen het poëtische aan. Dat veroorzaakt enige vaagheid in haar redeneringen, zodat je je afvraagt of ze dan wel kloppen. Het is een schrijfstijl die juist wél goed past in haar ook pas vertaalde roman Slapeloze nachten. 

De cases worden besloten met Dorothy Wordsworth en Jane Carlyle. Die hebben in het hoofdstuk ‘Amateurs’ ook met hun mannen geen benijdenswaardig geluk, juist omdat ze zich aan enige schrijfambitie waagden.  

Helderheid

Waarschijnlijk als slotsom eindigt het boek met het hoofdstuk ‘Verleiding en verraad.’ In haar langere zinnen leeft Hardwick zich graag uit in twee of drie varianten van een statement. Die voegen nauwelijks iets toe en doen de helderheid van het betoog geen goed. 

Dat ze haar gezichtspunten nog eens staaft aan een serie romans van voor de seksuele revolutie, is op zich geen bezwaar. De openbaarmakingen en veroordelingen in onze tijd betreffende verkrachting in het huwelijk, #Me Too en ander seksueel grensoverschrijdend gedrag hoeven niet per se te betekenen dat de aloude verhoudingen tussen mannen en vrouwen echt verbeterd zijn. Die gedragingen kwamen vroeger, hypocriet genoeg, hooguit bedekt aan het licht, evenals borsten in speelfilms. Misschien dat mannen zich meer beschaamd voelen om in de fout te gaan, maar onbeschaamd zijn de gevallen onverkort wel. 

Boeken / Non-fictie

It takes two to tango

recensie: Israël aan de Tiber – Leonard Rutgers
1024px-Arch_of_Titus_MenorahWikimedia Commons

Leonard Rutgers, hoogleraar Antieke Cultuur aan de Universiteit Utrecht, begint zijn boek over joodse catacomben in Rome met de ontdekking ervan door Antonio Bosio (1602). Hij was, schrijft Rutgers, een kind van zijn tijd. ‘Net als iedereen.’ Ook Rutgers is dat in de accenten die hij legt. Fascinerend om te lezen.

1024px-Interno_con_particolare

© Wikimedia Commons

Bosio leefde in een tijd waarin de verhouding tussen joden en christenen op scherp stond, Rutgers leeft in een tijd van dialoog en aandacht voor integratie en identiteit. Hij stapt in de jaren tachtig van de vorige eeuw in, toen hij in Rome ging studeren.

De focus lag op de vraag ‘Hoe de joodse en vroegchristelijke catacomben van Rome zich tot elkaar verhielden’. Lang verhaal kort: de kunstzinnige elementen waren evenzeer met elkaar verweven als het dagelijks leven zelf, met als opvallende bezienswaardigheid de overal voorkomende menora, de zevenarmige kandelaar. Er was bijvoorbeeld een schilderstijl van fresco’s maken, de zogenaamde rood-groene lijnen, die zowel in joodse, heidense als vroegchristelijke catacomben werd toegepast.

Prachtige illustraties

In het boek zijn zeer veel prachtige voorbeelden (kleurenfoto’s) van dergelijke fresco’s opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om fresco’s in de Vigna Randanini-catacomben zonder joodse iconografie, maar volledig in de Romeinse stijl van die tijd en wellicht ook door Romeinse kunstenaars gemaakt. De conclusie die Rutgers trekt, is verrassend: ‘De joden in het oude Rome (…) wisten heel goed wat ze deden. Bij hen was er sprake van een hele ontspannen manier van omgaan met de grotere wereld waarin zij leefden. Juist omdat ze zeker waren van hun eigen joodse identiteit, konden zij de omringende niet-joodse wereld vol vertrouwen tegemoet treden.’

Dat vertrouwen is er niet altijd geweest, weten we al vanaf het begin van het boek. Ook verderop wordt er melding gemaakt van joodse slaven en krijgsgevangenen die in Rome terecht kwamen in de tijd van een generaal als Titus (66-73). De nadruk wordt in dit boek echter niet hier op gelegd, eerder op wat de catacomben ons aan rijkdommen overlieten. Overigens zouden hier en daar wat meer jaartallen of een tijdtafel de lezer behulpzaam kunnen zijn geweest, zoals er wel een Verklarende woordenlijst achterin is opgenomen alsmede een thematisch geordende, selecte bibliografie van begrijpelijkerwijs maar helaas alleen Engelstalige literatuur.

Brede context

Daar staat tegenover dat er veel context wordt gegeven met betrekking tot het joodse denken in het algemeen en dat in Rome in het bijzonder. Bijvoorbeeld over het geloof in al dan niet een leven na de dood, maar ook over iets heel anders als de methode van koolstofdatering waardoor de catacomben niet alleen ouder bleken te zijn dan gedacht, maar ook nog eens langer in gebruik waren, tot in de vijfde eeuw en mogelijk zelfs de vroege zesde eeuw na Christus aan toe.

Wat opvalt, is Rutgers’ enorme kennis van zaken. Niet alleen van archeologie en antieke oudheid, maar ook van het jodendom. Ook valt zijn voorzichtige, wetenschappelijk verantwoorde benadering te prijzen waarin hij zich verre houdt van gissingen en suggesties die mogelijkerwijs op de loer kunnen liggen.
Bovendien heeft Rutgers ook nog eens een fijne pen, zodat zijn boek voor elke geïnteresseerde lezer toegankelijk is. Of die nu is geïnteresseerd in archeologie, antieke oudheid, Rome en/of het jodendom.

Alleen moeten we nu niet denken, dat er voor het eerst over joodse catacomben is geschreven. Ja, wel zo uitvoerig en met veel uniek fotomateriaal als in dit boek, maar Sam Wagenaar deed het al beknopt in zijn boek De joden van Rome (1978). Het verschil is ook, dat Rutgers enerzijds afwijkt ‘van diens traditionele diasporatheorie (…) van een gemeenschap die in den vreemde haar dagen in maatschappelijk isolement en ellende doorbracht’ en anderzijds een nuancering aanbrengt in het beeld dat de vroege christenen alleen maar strijdlustig waren en tegen de joden gericht om hun gelijk te halen dat hun geloof het joodse zou hebben vervangen; er was wel degelijk sprake van acculturatie, waarbij beide groepen elementen van elkaar overnamen. Hoe actueel wil je het hebben!

Boeken / Fictie

Een gruwelijke werkelijkheid in de spotlight

recensie: Het schaarse licht - Nino Haratischwili

Schaarste speelt een grote rol in het boek Het schaarse licht van Nino Haratischwili. Niet alleen is er in het verhaal spreekwoordelijk gezien weinig ruimte voor lichtpuntjes, er is ook een tekort aan diepgaande vriendschappen, liefde voor elkaar en de meest alledaagse dingen waarmee wij ons in onze levensbehoefte voorzien. Haar vorige romans waren de prelude voor deze duistere roman, die weer vol prachtige zinsneden staat die je zullen bekoren. Het verhaal daarentegen is lastiger te volgen, maar is daarom niet minder krachtig van aard.

 

Een marteling van een systeem

Schrijfster Nino Haratischwilli stond er middenin en plaatst nu zelf haar vier vrouwelijke hoofdpersonages Keto, Dina, Ira en Nene in het Tsibili (de hoofdstad van Georgië) van eind jaren tachtig. Midden in de grote omwenteling van het communisme naar totale anarchie. De personages zitten in de nadagen van het Breznjev-tijdperk. Mensen verliezen langzaam het vertrouwen in het systeem: de politie perst de bevolking af en de ‘buurtcrimineel’ is nog betrouwbaarder dan de gemiddelde politicus. Mensen worden vanzelf slecht – of maken slechte keuzes – als je hen in een situatie zonder hoop op beter plaatst. Zo zijn de personages te typeren: stuk voor stuk staat het leven hen tegen vanwege het grootschalige gebrek aan een toekomstperspectief en kansen. De enige kansen die de broers van de hoofdpersonages (de immer rivaliserende Tsotne en Rati) zien, is opklimmen in de machowereld van de drugshandel met alle gevolgen van dien. Na de inval van de Sovjet-Unie in Afghanistan, stroomden de drugs het land binnen en werden vele slachtoffers ‘slaven’ van het middel… 

Afgedrukte pijn

Ditmaal is Georgië niet de enige ruimte met een symbolische betekenis. Brussel, thuisstad van het Europees parlement, is de stad van waaruit de drie oudere versies van Ira, Nene en Keto in het jaar 2019 spreken. Het is de stad waar wordt bepaald welke landen mogen toetreden tot de Europese Unie. De droom van vele Georgiërs. Laat dat nu nét de plek zijn waar de foto’s van Dina – die dan overleden is – met de wereld worden gedeeld. De foto’s vormen momentopnamen van hun gezamenlijke verleden en deze worden nu openbaar gemaakt in een overzichtstentoonstelling. Tijdens de expositie worden de drie vriendinnen geconfronteerd met het verleden. In de hoofdstukken lees je afwisselend over dit ‘zwarte’ verleden. Iedere foto uit de collectie roept een andere herinnering, op. Via deze raamvertelling krijgen we als lezerspubliek op chronologische wijze het gehele verleden tot ons.  

Romeo en Julia en de drugsbende

Te midden van de machtsstrijd en de oorlog om Abchazië proberen Keto en haar vriendinnen in de jaren 70 en 80 een leven op te bouwen dat niet half zo corrupt is als de levens van hun dierbare families. Dat blijkt nogal een opgave, want veel mannelijke vrienden verliezen hun leven in de bendeoorlogen. Moord en doodslag zijn de enige constanten in hun leven. De enige die zich daar met enig succes van weet los te koppelen, is Dina. Zij ziet voor zichzelf een toekomst als fotografe weggelegd. Keto kijkt naar haar vriendin op en probeert haar voor onheil te behoeden als ze de speelbal van Keto’s broer Rati en Totsne, de broer van Nene, lijkt te worden. Nene is degene met het grootste lef en – misschien daardoor – ook degene die de zwaarste lasten lijkt te verduren. Als een ware Julia worstelt ze met haar gevoelens voor haar Romeo, de knappe Saba. Net als in het verhaal van de geliefden kunnen ze het noodlot niet afwenden. Gelukkig heeft Nene een eigen beschermheilige in de gedaante van haar vriendin Ira, de slimste van het stel, die tevens als enige een mooie toekomst voor zichzelf veilig weet te stellen. 

In het razendsnelle tempo dat je van de auteur gewend bent, lees je over de personages die komen en gaan. Kortstondig raken sommige levens van vreemdelingen verweven met het leven van de vier vriendinnen en altijd is de nasleep daarvan enorm. Zo redden Keto en Dina het leven van een jongen door de vereiste som geld aan zijn afperser te geven. Geld dat bedoeld was om Rati vrij te krijgen, die door Totsne in de gevangenis terecht is gekomen. Iedere actie eist een reactie en hier is altijd sprake van een kettingreactie. Deze gebeurtenis laat inzien dat Dina al langzaam wegglijdt in de duisternis. Je voelt hoe de vriendschap door de vingers van Keto glipt en daardoor snap je alle wanhopige handelingen die de vriendinnen treffen. Haratischwili weet ieder personage zo weer te geven dat je het gevoel hebt dat je hebt rondgekeken in de hersenpan van menig bijfiguur. Zelfs de meest kwaadaardige drugsbaron van de buurt, Tapora, lijkt nog een zekere familieman te zijn en ook de altijd stoere jongens in de wijk zijn slechts onzekere pionnen op een schaakbord. De onmacht heeft hen allemaal gegijzeld en maakt dat voor ieder van hen het onderscheid tussen goed en kwaad vervaagt.  

Onuitspreekbare tastbaar maken

Het boek vereist de nodige kennis van de Georgische geschiedenis. Dat is wellicht het enige minpuntje dat bespeurd kan worden. De verwijzingen naar vele gebeurtenissen uit het verleden volgen elkaar haastig op en je hebt enige context nodig. Het biedt helaas ook een betreurenswaardige gelijkenis met de situatie in Oekraïne. Tegelijkertijd gaat het ook voornamelijk over prille vriendschap en dat sommige vriendschappen uitgroeien tot verbintenissen voor het leven. Zoals haar personage Dina haar omgeving in foto’s kan vangen en daarmee het onuitspreekbare tastbaar maakt, kan Haratischwili met een objectieve en toch zo’n medeleven biedende beschrijving een geschiedenis navertellen. 

Boeken / Non-fictie

Hoera Nederlands leeft!

recensie: Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu

“Professioneel bezig zijn met Nederlands is het mooiste wat er bestaat.” Jos Joosten, hoogleraar Nederlandse letterkunde, is erg blij met zijn beroep en schrijft in Hoera! Een boek over de verschillende mooie kanten van de Nederlandse letterkunde en Neerlandistiek.

Neerlandistiek is veel in het nieuws, bijvoorbeeld als het gaat om de eindexamens Nederlands, de slechte leesvaardigheid van jongeren, de leeslijst of veranderde spellingregels. Kranten staan er vol mee en in talkshows zijn het vaak hot topics. Paradoxaal genoeg lopen de studies Nederlands bijna leeg, is er een groot tekort aan docenten Nederlands en vinden leerlingen het één van de stomste vakken op school.

Een mooi en veelzijdig onderwerp voor een boek dus. Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu bestaat uit een aantal losstaande onderdelen: de beschrijving van het brede veld van de Neerlandistiek, ‘mijn kleine canon’ met aanbevelingen en afraders van eenentwintigste-eeuwse Nederlandse boeken en wat meer academische teksten over de literatuurwetenschap buiten het boek en Neerlandistiek in het publieke domein. Een aantal hoofdstukken verscheen al eerder in een andere vorm online of in (wetenschappelijke) tijdschriften. Dit is duidelijk te merken, want de stukken verschillen soms behoorlijk van toon en stijl.

Een klein modern canon

Een groot deel van het boek bestaat uit beschrijvingen van aanbevelingen en afraders van eenentwintigste-eeuwse boeken, die soms vergeten of juist overschat zijn door het publiek. Joosten leeft zich uit in dit stuk en steekt zijn mening niet onder stoelen of banken. Meer nog, hij weet deze treffend te verwoorden, bijvoorbeeld: “Lees ik Baudets proza dan heb ik het gevoel dat James Last de literatuur is binnengemarcheerd.” De bestseller Huidpijn van Saskia Noort noemt hij ”[…] net zo spannend als historische stadswandeling door Lelystad […]”.

Naast het afraden van een aantal boeken, is Joosten ook erg enthousiast over een paar teksten. Zo raadt hij de dichtbundel  Er is een band die rapemachine heet (2020) van Levina van Winden aan. Hierover is hij laaiend enthousiast, omdat met weinig worden treffende beelden en emoties worden geschetst. Andere boeken waarover hij positief te spreken is, zijn onder meer het boekenweekgeschenk van Hanna Bervoets en DJ van Kluun.

Dit moderne canon is waardevol, want er wordt nog niet zoveel aan canonvorming gedaan bij boeken die verschenen zijn na 2010. Joosten kraakt een aantal boeken af, die veel in de media zijn verschenen en bejubelt boeken die daar juist werden verzwegen.

Actualiteit en wetenschap

Naast de bespreking van een aantal boeken, wordt er veel aandacht besteedt aan de actualiteit en wetenschap rondom de neerlandistiek. Zo opent Joosten met de geschiedenis en ontwikkeling van het vakgebied en gaat hij uitgebreid in op haar huidige imago. Dit eerste deel leest gemakkelijk en zal bij de meeste neerlandici of geïnteresseerden herkenning opwekken. Zo wordt de mythe van de leeslijst in het voorgezet onderwijs ontkracht.

Het laatste deel van het boek is wat wetenschappelijk van toon en gaat over de literatuurwetenschap buiten het boek. Hoe wetenschappelijk is het genre de biografie? Hoe autonoom is de literatuur? En, gezien de ophef rondom kinderboekenschrijver Pim Lammers, zeer actueel:de relatie tussen literatuur en rechtspraak in Nederland. Joosten brengt de discussie rond wat  een schrijver wel en niet kan schrijven, volgens rechtszaken uit het verleden.

Tenslotte trekt Joosten een aantal redelijk positieve conclusies over het vakgebied. Zo lijkt de terugloop in studentenaantallen te stagneren, blijft er veel interesse vanuit de media en is er nog altijd veel publiek voor taalprogramma’s als De Taalstaat. Bovendien blijkt de politiek ook veel waarde te hechten aan het vakgebied.

Joosten preekt voor eigen parochie. Het is geen boek dat ongeïnteresseerden probeert te bekeren tot de Neerlandistiek, maar eerder een boek voor neerlandici of geïnteresseerden in de Neerlandistiek, die door het lezen nóg enthousiaster zullen worden voor dit vakgebied. Het toont dus aan dat neerlandistiek een vakgebied is met vele facetten, waarvan het er slechts een aantal belicht.