Tag Archief van: landscape

Film / Films

Twee Koerdische films

recensie: Vodka Lemon // Duvar

Een gevangenis kan vele vormen aannemen. Voor de een is het zijn huwelijk, voor de ander zijn sociaal-economische situatie en voor weer een ander een hok van steen. Onlangs verschenen er twee Koerdische films op dvd waarin de ervaring van het gevangen zijn op verschillende wijzen wordt opgeroepen: Vodka Lemon van de Iraaks-Koerdische regisseur Hiner Saleem en Duvar van de Turks-Koerdische regisseur Yilmaz Güney.

De Koerden zijn een volk zonder land. Ze wonen voornamelijk in bepaalde welonderscheiden gebieden in Irak, Iran en Turkije, die tezamen ook wel Koerdistan worden genoemd. Ze zijn etnisch met elkaar verwant en spreken dezelfde taal, maar bezitten geen eigen grondgebied en leven verspreid over de hele wereld (in Nederland wonen bijvoorbeeld ca. 400.000 Koerden). Vele Koerden streven naar een eigen onafhankelijke staat Koerdistan – om die reden worden ze door veel regeringen uit het Midden-Oosten gevaarlijk geacht.

Scène uit <i>Vodka Lemon</i>
Scène uit Vodka Lemon

Tot aan 1991 mochten de 12 miljoen Koerden die net als Yilmaz Güney in Turkije leefden hun eigen taal niet eens spreken en zich evenmin als Koerd profileren, deden ze dit wel dan was de kans groot dat ze in de gevangenis belanden. Ondertussen zijn de omstandigheden nauwelijks beter geworden. In Irak, het land van Hiner Saleem, is de situatie zo mogelijk nog erger. Zo werd tussen 1987 en 1989 een groot deel van de Koerdische bevolking met chemische wapens bestookt, waarbij velen omkwamen. Zowel Güney als Saleem verwijzen in hun films niet heel expliciet naar de situatie van de Koerden, maar op de achtergrond speelt het vooral in de films van Saleem een grote rol. De films zijn absoluut geen propaganda, maar geven de Koerden wel een stem.

Politiek

Vodka Lemon van Hiner Saleem begint met een absurd beeld. Een auto sleept een bad achter zich aan met daarin een bejaarde man met een mondharmonica. De bejaarde moet spelen op een begrafenis en brengt zijn melancholisch lied ten gehore. Deze openingsscène roept de prettig gestoorde wereld van Kusturica op. De energieke uitbundigheid die de films van Kusturica kenmerkt, heeft verder echter geen enkele plaats in deze film. De toon van Vodka Lemon is melancholisch, licht absurd en vooral ingetogen. Saleem heeft weinig nodig om de wereld van een Koerdisch dorpje in Armenië op te roepen. Hij schetst een droogkomisch portret van een aantal personages die proberen te overleven. Geld is er niet en de kans op werk is nihil. Wie de kans krijgt, vertrekt. Het dorp is een gevangenis waarin de grootste bedreiging het nietsdoen en de verveling is.

Volgens Saleem moet Vodka Lemon beschouwd worden als een politieke film. Hij stelt dit in Vodka on Ice: the making of Vodka Lemon dat als extra aan de dvd is toegevoegd:

Voor een burger uit een democratische land is het onbegrijpelijk maar het woord ‘Koerd’ is op zichzelf al politiek. Als je Koerd bent is alles politiek. Zingen is politiek. Je moedertaal spreken is politiek. Ja, het is een politieke film in de betekenis die de oude Grieken aan politiek gaven.

Op zeventienjarige leeftijd ontvluchtte Hiner Saleem zijn geboorteland Irak en sindsdien strijdt hij voor de rechten van het Koerdische volk. Vanaf 1997 doet hij dat voornamelijk met films. Vodka Lemon, zijn derde film, maakte hij in Armenië waar ook een kleine minderheid aan Koerden woont.

Scène uit <i>Vodka Lemon</i>
Scène uit Vodka Lemon

Met vrij primitieve middelen en een kleine cast van amateur-acteurs filmde Saleem Vodka Lemon op locatie. Hij begon in de diepe winter in een klein dorpje dat door de hevige sneeuwval volledig geïsoleerd werd van de rest van de wereld. En hij eindige in de lente, het seizoen waarin hetzelfde dorpje overspoelt werd door modder en regen. Geen ideale omstandigheden voor het maken van een film. Desondanks speelde hij het klaar, voor een groot deel dankzij het achteraf gelukkige feit dat de scènes uit Vodka Lemon chronologisch werden opgenomen. Deze volstrekt ongebruikelijk procedure zorgde ervoor dat alles logisch op elkaar aansloot en dat de grote weersveranderingen nauwelijks een probleem vormden.

Controversieel

Voor Yilmaz Güney, die minstens twaalf jaar van zijn leven doorbracht in Turkse gevangenissen, was zijn Koerdische achtergrond van minder groot belang als bij Hiner Saleem. Hij streed met zijn films tegen het onrecht tegen alle Turken of ze nou Koerd waren of niet. Güney was in Turkije een uiterst populaire acteur die in zijn hoogtijdagen in wel twintig films per jaar zijn opwachting maakte. Rond de jaren zestig begon hij een verassende en gevaarlijke carrière als politiek geëngageerde filmmaker. Zijn films waren zo controversieel dat het volstrekt verboden was om over hem te schrijven of te spreken. Vandaar dat hij vrijwel onbekend was tot aan 1982, toen hij opeens wereldfaam verwierf doordat zijn film Yol in Cannes een gouden palm won. Vlak daarvoor was hij uit de gevangenis ontsnapt waarin hij al een tijdje verbleef vanwege de vermeende moord op een rechter (het schijnt dat zijn neef de echte dader was). In Frankrijk begint hij in 1983 vervolgens met het filmen van Duvar, hetgeen zijn laatste film zou worden omdat hij in 1984 overleed.

Scène uit <i>Duvar</i>
Scène uit Duvar

Zoals in veel films van Güney staat in Duvar een gevangenis centraal. In deze gevangenis in Ankara is een gemêleerd gezelschap van politieke en criminele gevangen bij elkaar gepropt. Er zijn in feite drie afdelingen: kinderen, mannen, vrouwen. In Duvar komt vooral de kinderafdeling aan bod. Er worden verschillende personages gevolgd, zoals een jongen die seksueel misbruikt wordt en daar geen aangifte van durft te doen of een bewaker die te grootmoedig is om nog binnen het systeem te kunnen passen en zodoende ontslagen wordt. De vele misstanden (misbruik, verkrachtingen, oeverloos geweld, vernederingen, etc.) worden op een fijnzinnige, maar niet mis te verstane wijze in beeld gebracht. Ook het cynische spel dat de bewakers en de gevangenisleiding met de gevangenen spelen wordt onmiskenbaar duidelijk gemaakt. De meest krachtige scène in dit verband is een trouwpartij die georganiseerd wordt met hulp van de gevangenisleiding. Al snel blijkt waarom men de aanstaanden zo ter wille is: in plaats van geluk vindt het bruidspaar de dood.

Jammer genoeg zijn aan Duvar geen extra’s toegevoegd, wat het voor de kijker lastig maakt om de relatief onbekende Güney goed te plaatsen. Het was veruit te prefereren geweest als er een documentaire was opgenomen over de positie van de Koerden in Turkije, het Turkse gevangeniswezen en de veelzijdige carrière van Yilmaz Güney.

Vodka Lemon
Hiner Saleem, 2003 (Moskwood)

Duvar (De Muur)
Yilmaz Güney, 1983 (Total Film)

Film / Films

Twee Koerdische films

recensie: Vodka Lemon // Duvar

Een gevangenis kan vele vormen aannemen. Voor de een is het zijn huwelijk, voor de ander zijn sociaal-economische situatie en voor weer een ander een hok van steen. Onlangs verschenen er twee Koerdische films op dvd waarin de ervaring van het gevangen zijn op verschillende wijzen wordt opgeroepen: Vodka Lemon van de Iraaks-Koerdische regisseur Hiner Saleem en Duvar van de Turks-Koerdische regisseur Yilmaz Güney.

De Koerden zijn een volk zonder land. Ze wonen voornamelijk in bepaalde welonderscheiden gebieden in Irak, Iran en Turkije, die tezamen ook wel Koerdistan worden genoemd. Ze zijn etnisch met elkaar verwant en spreken dezelfde taal, maar bezitten geen eigen grondgebied en leven verspreid over de hele wereld (in Nederland wonen bijvoorbeeld ca. 400.000 Koerden). Vele Koerden streven naar een eigen onafhankelijke staat Koerdistan – om die reden worden ze door veel regeringen uit het Midden-Oosten gevaarlijk geacht.

Scène uit <i>Vodka Lemon</i>
Scène uit Vodka Lemon

Tot aan 1991 mochten de 12 miljoen Koerden die net als Yilmaz Güney in Turkije leefden hun eigen taal niet eens spreken en zich evenmin als Koerd profileren, deden ze dit wel dan was de kans groot dat ze in de gevangenis belanden. Ondertussen zijn de omstandigheden nauwelijks beter geworden. In Irak, het land van Hiner Saleem, is de situatie zo mogelijk nog erger. Zo werd tussen 1987 en 1989 een groot deel van de Koerdische bevolking met chemische wapens bestookt, waarbij velen omkwamen. Zowel Güney als Saleem verwijzen in hun films niet heel expliciet naar de situatie van de Koerden, maar op de achtergrond speelt het vooral in de films van Saleem een grote rol. De films zijn absoluut geen propaganda, maar geven de Koerden wel een stem.

Politiek

Vodka Lemon van Hiner Saleem begint met een absurd beeld. Een auto sleept een bad achter zich aan met daarin een bejaarde man met een mondharmonica. De bejaarde moet spelen op een begrafenis en brengt zijn melancholisch lied ten gehore. Deze openingsscène roept de prettig gestoorde wereld van Kusturica op. De energieke uitbundigheid die de films van Kusturica kenmerkt, heeft verder echter geen enkele plaats in deze film. De toon van Vodka Lemon is melancholisch, licht absurd en vooral ingetogen. Saleem heeft weinig nodig om de wereld van een Koerdisch dorpje in Armenië op te roepen. Hij schetst een droogkomisch portret van een aantal personages die proberen te overleven. Geld is er niet en de kans op werk is nihil. Wie de kans krijgt, vertrekt. Het dorp is een gevangenis waarin de grootste bedreiging het nietsdoen en de verveling is.

Volgens Saleem moet Vodka Lemon beschouwd worden als een politieke film. Hij stelt dit in Vodka on Ice: the making of Vodka Lemon dat als extra aan de dvd is toegevoegd:

Voor een burger uit een democratische land is het onbegrijpelijk maar het woord ‘Koerd’ is op zichzelf al politiek. Als je Koerd bent is alles politiek. Zingen is politiek. Je moedertaal spreken is politiek. Ja, het is een politieke film in de betekenis die de oude Grieken aan politiek gaven.

Op zeventienjarige leeftijd ontvluchtte Hiner Saleem zijn geboorteland Irak en sindsdien strijdt hij voor de rechten van het Koerdische volk. Vanaf 1997 doet hij dat voornamelijk met films. Vodka Lemon, zijn derde film, maakte hij in Armenië waar ook een kleine minderheid aan Koerden woont.

Scène uit <i>Vodka Lemon</i>
Scène uit Vodka Lemon

Met vrij primitieve middelen en een kleine cast van amateur-acteurs filmde Saleem Vodka Lemon op locatie. Hij begon in de diepe winter in een klein dorpje dat door de hevige sneeuwval volledig geïsoleerd werd van de rest van de wereld. En hij eindige in de lente, het seizoen waarin hetzelfde dorpje overspoelt werd door modder en regen. Geen ideale omstandigheden voor het maken van een film. Desondanks speelde hij het klaar, voor een groot deel dankzij het achteraf gelukkige feit dat de scènes uit Vodka Lemon chronologisch werden opgenomen. Deze volstrekt ongebruikelijk procedure zorgde ervoor dat alles logisch op elkaar aansloot en dat de grote weersveranderingen nauwelijks een probleem vormden.

Controversieel

Voor Yilmaz Güney, die minstens twaalf jaar van zijn leven doorbracht in Turkse gevangenissen, was zijn Koerdische achtergrond van minder groot belang als bij Hiner Saleem. Hij streed met zijn films tegen het onrecht tegen alle Turken of ze nou Koerd waren of niet. Güney was in Turkije een uiterst populaire acteur die in zijn hoogtijdagen in wel twintig films per jaar zijn opwachting maakte. Rond de jaren zestig begon hij een verassende en gevaarlijke carrière als politiek geëngageerde filmmaker. Zijn films waren zo controversieel dat het volstrekt verboden was om over hem te schrijven of te spreken. Vandaar dat hij vrijwel onbekend was tot aan 1982, toen hij opeens wereldfaam verwierf doordat zijn film Yol in Cannes een gouden palm won. Vlak daarvoor was hij uit de gevangenis ontsnapt waarin hij al een tijdje verbleef vanwege de vermeende moord op een rechter (het schijnt dat zijn neef de echte dader was). In Frankrijk begint hij in 1983 vervolgens met het filmen van Duvar, hetgeen zijn laatste film zou worden omdat hij in 1984 overleed.

Scène uit <i>Duvar</i>
Scène uit Duvar

Zoals in veel films van Güney staat in Duvar een gevangenis centraal. In deze gevangenis in Ankara is een gemêleerd gezelschap van politieke en criminele gevangen bij elkaar gepropt. Er zijn in feite drie afdelingen: kinderen, mannen, vrouwen. In Duvar komt vooral de kinderafdeling aan bod. Er worden verschillende personages gevolgd, zoals een jongen die seksueel misbruikt wordt en daar geen aangifte van durft te doen of een bewaker die te grootmoedig is om nog binnen het systeem te kunnen passen en zodoende ontslagen wordt. De vele misstanden (misbruik, verkrachtingen, oeverloos geweld, vernederingen, etc.) worden op een fijnzinnige, maar niet mis te verstane wijze in beeld gebracht. Ook het cynische spel dat de bewakers en de gevangenisleiding met de gevangenen spelen wordt onmiskenbaar duidelijk gemaakt. De meest krachtige scène in dit verband is een trouwpartij die georganiseerd wordt met hulp van de gevangenisleiding. Al snel blijkt waarom men de aanstaanden zo ter wille is: in plaats van geluk vindt het bruidspaar de dood.

Jammer genoeg zijn aan Duvar geen extra’s toegevoegd, wat het voor de kijker lastig maakt om de relatief onbekende Güney goed te plaatsen. Het was veruit te prefereren geweest als er een documentaire was opgenomen over de positie van de Koerden in Turkije, het Turkse gevangeniswezen en de veelzijdige carrière van Yilmaz Güney.

Vodka Lemon
Hiner Saleem, 2003 (Moskwood)

Duvar (De Muur)
Yilmaz Güney, 1983 (Total Film)

Muziek / Album

Paulusma is er nog niet helemaal

recensie: Paulusma - Here we are

Toen Daryll-Ann ruim een jaar geleden uit elkaar viel was het even afwachten wat de twee songwriters zouden gaan doen. Inmiddels heeft gitarist Anne Soldaat een nieuwe band geformeerd, Do-The-Undo en het eerste product van de solocarrière van zanger Jelle Paulusma ligt inmiddels in de schappen: Here we are luidt de zelfverzekerde titel.

Foto: Hulya Kilicaslan
Foto: Hulya Kilicaslan

Met Daryll-Ann ging het al eerder bijna fout toen zanger Paulusma solitair begon te werken aan Trailer Tales (2002) om pas in een later stadium zijn band erbij te halen, die zich daardoor gepasseerd voelde. Here we are heeft logischerwijs het meeste weg van dat ingetogen album. Paulusma geeft op zijn website de volgende, slecht geformuleerde, reden voor de breuk:

“Tiring of the band’s constant need for nurturing, guidance, and the internal dynamics that forced him to expend far too much energy on driving the band forward, he’s decided that the long strange trip (apologies to all deadheads) of ups and downs, band feuds, great gigs and shit gigs, and, most of all, the great fans and friends had come to an end. Rest in peace Daryll Ann.”

Maandagochtend-popmuziek

Kort gezegd: Paulusma had helemaal gehad. Hij verliet het vertrouwde Excelsior-label en bracht zijn nieuwste plaat bij Munich Records onder. Nu schept een nieuwe start wel verwachtingen, met deze woorden. En dan hoop je erop een Lennon-achtige teleurstelling in goud te zien veranderen – “I don’t believe in Beatles” en “The dream is over”, zo zong Lennon op zijn eerste album nadat de Beatles uit elkaar vielen. In plaats van met modder te gooien slaat Paulusma echter verder het pad in waar hij met Daryll-Ann het patent op had. Hoewel hij de muziek zelf typeert als “singer-songwriter, Westcoastpop en neo-psychedelica” zijn dat wellicht wat teveel woorden voor de maandagochtend-popmuziek die niet echt verontrust, niet ontroert, maar vooral lekker klinkt.

Electronica

Dat Paulusma soms wel kan verontrusten bewijst het hectische en opgejaagde No Time to Waste waarmee de plaat opent. Zodra de drums aan het eind van het nummer invallen dan weet je dat het menens is. “Don’t bother me no more” zingt Paulusma door een stemvervormer. Helaas daalt hij vervolgens weer af naar het door hem uitgemolken genre van het liefdesliedje, zoals Trust U Love Me, waarin hij vrijwel de gehele plaat blijft hangen. Uitzonderingen zoals het titelnummer en Point of no Return daargelaten.

Muzikaal klinkt het voor de rest allemaal prachtig. Paulusma heeft een interesse voor electronische muziek overgehouden aan zijn laatste project Clashing Ego’s, dance-muziek waar hij de vocalen voor inzong. Ditmaal neemt hij zelf het merendeel van de instrumenten voor zijn rekening. Op Here we are is de electronica vrij onopvallend aanwezig, maar creëert ze ongemerkt wel een intieme sfeer waar Paulusma hopelijk op verder kan bouwen, op zoek naar een meer eigen geluid.

Film / Films

Jazzmop

recensie: The Aristocrats

Eens in de zoveel tijd komt er een film langs die totaal anders is dan wat er tot dan toe geproduceerd werd. En het loont de moeite dergelijke projecten altijd het voordeel van de twijfel te geven.

Eddie Izzard
Eddie Izzard

De opzet van The Aristocrats is gemakkelijk te omschrijven: honderd komieken (waaronder Gilbert Gottfried, Drew Carey, Billy Connoly en Robin Williams) vertellen hun versie van een mop die stamt uit de hoogtijdagen van de Amerikaanse vaudeville. Zo gezegd lijkt het een concept dat onmogelijk kan werken, het tegendeel is echter waar. De crux is namelijk dat de mop, getiteld ‘Aristocrats’, een inside joke is die de stand-up comedians aan elkaar vertellen en niet hun publiek. De mop zelf is even flauw als ingenieus. Hij bestaat uit een paar vaste ingrediënten die altijd terugkeren; voor de rest is het variëren op een thema. Dit geschiedt op dezelfde wijze als jazzmuzikanten die een jazz-standard vertolken. Het gaat dan niet meer om een specifiek nummer maar om de muzikant. Juist hierdoor krijgt de kijker een unieke kans om allerlei komieken met elkaar te vergelijken.

Al snel wordt trouwens duidelijk waarom ze deze mop voor hun publiek verborgen houden. Elke denkbare (en ondenkbare) vorm van seksuele perversiteit wordt op groteske wijze verwoord. De Sade zelf zou nog een puntje kunnen zuigen aan de manier waarop sodomie, necrofilie, incest, bestialiteit en sado-masochisme aaneengeregen worden door komieken die elkaar proberen te overtreffen.

Niet eenvoudig

Dit soort humor werkt polariserend: je lacht erom of niet (en als je erom lacht, lach je hard). Het is dan ook niet verwonderlijk dat AMC Theaters, de op één na grootste bioscoopketen in Amerika, heeft geweigerd de film te vertonen. Als je echter over de perverse drempel stapt, blijkt dat de film niet alleen ontzettend grappig is maar dat er tegelijkertijd een analyse van humor gegeven wordt. Een proces dat doorgaans de dood van de mop betekent – op het moment dat je de clou uitlegt vermoord je immers de grap. De oplettende kijker zal daarom al snel doorhebben dat het geen eenvoudige opsomming is van allerlei ranzigheden, maar een humoristisch kijkje in de keuken van de clown.

Regisseur Paul Provenza & Penn Jillette
Regisseur Paul Provenza & Penn Jillette

Een clown die in zijn element is, want de komieken zijn hier op hun best. We zien ze achter de coulissen, in het café of in een hotelkamer, waar ze – niet gehinderd door ook maar enige vorm van censuur – hun beste ten gehore geven. Dat levert verrassende momenten op. Vooral Bob Saget (jawel, die helemaal niet grappige presentator van America’s Funniest Home Video’s) verbaast doordat hij niet alleen wel degelijk grappig kan zijn, maar ook nog eens de meest extreme van alle variaties weet te vertellen. De vrouwen komen er een beetje bekaaid af maar dat komt mede doordat ze een minderheid uitmaken van de stand-up comedians. Dat neemt niet weg dat hun bijdrage zeker niet onderdoet voor de heren. Met name Whoopy Goldberg blinkt uit met haar variaties op een voorhuidje. Toegegeven, niet al het materiaal is even grappig en Eric Idle had beter thuis kunnen blijven. Anderhalf uur is ook iets te lang, hoewel er komieken genoemd worden die in staat waren de mop tot tweeëneenhalf uur te rekken.

Boeken

Marlon Brando’s luchtkastelen

recensie: Marlon Brando en Donald Cammell - Fan-Tan

The giant jerk-off, dat was het gedragspatroon waarin Marlon Brando steeds terugviel, vertelde Donald Cammell ooit aan Brando’s biograaf Peter Manso. Een sappige illustratie van de getroubleerde vriendschap tussen deze Schotse cultregisseur (1934-1996) en de legendarische acteur (1924-2004). Het is dan ook tekenend dat het enige tastbare resultaat van hun samenwerking nu pas wordt uitgebracht, op een moment waarop beiden al niet meer in leven zijn.

Fan-Tan is het resultaat van een van de filmprojecten die het duo ooit voor ogen stond. Brando had begin jaren 80, toen hij op ‘zijn’ eiland in Tetiaroa in de Pacifische Oceaan verbleef, een idee voor een film. Hij stelde zich een grootschalige piratenfilm voor, een ouderwets spektakel dat zich in de jaren 20 op en rond de wateren van Zuidoost-Azië moest afspelen. Brando bedacht zichzelf de hoofdrol toe, wilde de film opnemen bij zijn exotische residentie en het geheel door Cammell laten regisseren. Uiteindelijk besloot het duo het verhaal eerst in boekvorm te lanceren om zo de financiering van de film te vergemakkelijken.

Bizarre voorgeschiedenis

Marlon Brando
Marlon Brando

Na veel overleg nam Cammell deze taak op zich, en al gauw had hij Brando’s verhaal tot een lijvige roman omgetoverd. Maar Brando verloor gaandeweg zijn interesse in het verhaal, zoals hij het ook liet afweten bij die vele andere ambitieuze filmplannen die hij tot aan zijn dood in 2004 uitdacht. Cammell, het genie achter het baanbrekende Performance (1971), zou in zijn moeizame carrière nog slechts drie films maken voordat hij zichzelf in 1996 een kogel door het hoofd joeg. Cammells weduwe en de dochter van een vriendin van Brando, China Kong, bracht het oude manuscript onlangs onder de aandacht. De gerenommeerde filmhistoricus (en Brando-biograaf) David Thomson zorgde voor de afwerking. Hij voorzag het boek niet alleen van een verhelderend nawoord, maar voegde bovendien een ontknoping toe. Voor deze ontknoping, die in het manuscript zelf ontbreekt, baseerde hij zich op een schets van Cammell.

Dit is de bizarre voorgeschiedenis van de roman Fan-Tan. Het publiceren van een onvoltooid boek dat als basis moest dienen voor een nooit gemaakte film is op zijn minst dubieus te noemen. De lezer (wie anders dan filmfanaten en Brando-fans?) hoeft zich dan ook niet op eersteklas literatuur te verheugen; Fan Tan is toch vooral de basis voor een spektakelfilm en biedt als zodanig een fraaie impressie van wat er had kunnen komen, maar veel meer ook niet.

Zwakke replieken

Van Brando’s droomproject maakten Brando en Cammell (alhoewel deze laatste het boek vrijwel alleen schreef, volgens Thomson) een vlotte avonturenroman, die qua verhaal en thematiek weinig opzienbarend, maar op een eigenaardige manier toch wel stijlvol is. Cammells staccato stijl met korte, krachtige zinnen en bij tijd en wijle frappante beeldspraak weten te boeien. Maar hij is geen meester in dialogen: zijn handvol films blinken bepaald niet uit in sterke replieken. White of the Eye (1987) boette zondermeer aan kracht in door de zwakke teksten en de one-liners van Wild Side (1996) werken alleen als Christopher Walken ze uitspreekt. De bizarre een-tweetjes uit Performance klonken overtuigender, wellicht omdat ze door en door Brits waren. In Fan-Tan hanteert Cammell verschillende accenten, waaronder Aziatisch, Amerikaans en Brits, met wisselend succes: sommige personages komen op papier kolderiek over. Bovendien maakt de overdaad aan taalvariaties het boek eerder kunstmatig dan meeslepend.

En wat te denken van een liefkozende verklaring als ‘I dreamed you were a mango. With the shimmering wings of a moth.’? Cammells erudiete taal en zijn gemaakte dialogen vormen een vreemd contrast met de basale drijfkracht van de plot: veel rauwe romantiek, seks, macht, geweld en actie. Hij wekt er een fraaie, groezelige sfeer mee op waarbij je je een aardige film kunt voorstellen, maar dat de film nooit gemaakt had kunnen worden is evident. In de jaren 80 werden er genoeg grove puberprojecties naar het witte doek vertaald, maar in de vorm van een exotische piratenfilm lijkt dat een hopeloze fantasie.

Herhaling

Het bleef dus bij dit curieuze boek, maar vreemd genoeg zou het voorval zich herhalen. Enkele jaren na het debacle benaderde Brando Cammell voor een nieuwe boevenfilm: Jericho. Het is geen verrassing dat ook dit project ondanks grondige voorbereiding nooit gerealiseerd werd (Brando liet het opnieuw afweten): een van de talloze luchtkastelen van de excentrieke acteur en een van de vele filmprojecten die Cammell helaas nooit mocht realiseren. Cammells film Performance werd toegeschreven aan zijn co-regisseur Nicholas Roeg, die later ook veel meer succes oogstte. En nu wordt Cammells naam met Fan-Tan overschaduwd door de veel bekendere Brando, terwijl deze laatste het uiteindelijke manuscript niet eens gelezen zou hebben. Het is dus een terugkerende, bittere ironie dat Cammells naam nu als tweede op de kaft van Fan-Tan staat.

Donald Cammells biografie verschijnt binnenkort bij FAB Press; zijn tweede film Demon Seed verscheen onlangs op dvd.

Muziek / Album

De platenkast herbekleed

recensie: José González - Veneer

De Zweed José González. Neen, da’s geen oud Jiskefet-typetje; deze naam hoort bij een nieuwe ster aan het internationale popfirmament. Alhoewel nieuw, de 26-jarige singer-songwriter (met Argentijnse ouders) is in z’n eigen land toch al weer een tijdje als muzikant bekend. Vooralsnog is hij in Nederland echter nog zo iemand ‘waarvan ’t liedje bekender is dan de artiestennaam’. Het nummer Heartbeats, want daar gaat het in dit geval over, hoort bij die kleurrijke stuiterballenreclame van Sony. Dit wonderschone pareltje staat op het sfeervolle debuutalbum Veneer (fineer). In Zweden al in 2003 uitgebracht, in Nederland pas eind vorig jaar verschenen – en wat 8WEEKLY betreft het bespreken alsnog meer dat waard. Al was het alleen maar omdat Heartbeats momenteel hoog in de hitlijsten staat, al was het alleen maar omdat González rond april/mei een tourtje langs onze nationale zalen gaat doen. Beter laat dan nooit dus. Noem het een recentelijk aangebracht, mooi laagje fineer op de cd-kast die Muziekjaar 2005 heet.

~

Even ter nadere informatie en voor de goede orde, Heartbeats is niet een nummer van González zelf. Jammer, daar scoort ’ie niet echt mee, wat mij betreft. Hij heeft het van de Zweedse band The Knife geleend. Edoch, het moet me, na wat researchen op het internet, even van het hart; een oerlelijk disconummer is door deze versie wél verworden tot zeer sfeervolle song. Alle andere nummers op Veneer (gelukkig wel van González) herbergen een zelfde sfeer en karakter.

En dat zo’n debuutalbum helemaal niet lang hoeft te duren, bewijst González’ (ervoor schreef hij twee EP’s) ook. De cd klokt welgeteld 30 minuten en 50 seconden. Toch kun je in die korte tijd veel moois horen. Nick Drake lijkt een inspirator te zijn. Maar het is té gemakkelijk om hen zomaar op één muzikale hoop te gooien. Zo dubbelt González z’n eigen stem in bijna ieder nummer. Iets dat Drake vrijwel nooit deed. Verder laat Veneer een iets vrolijkere, iets opgewektere, iets frivolere toon horen door een optimistischer aandoend stemgeluid. Toegegeven, het maakt dat het daardoor wellicht allemaal minder gevoelig en intiem klinkt dan bijvoorbeeld Pink moon (1972) van Drake. Maar daarmee wordt het niet per definitie slechter, begrijp me goed. We hebben het enkel over een ander totaalgeluid.

Groots in zijn eenvoud

González’ debuut bevat dertien nummers, stuk voor stuk zeer tot de verbeelding sprekende composities. Lovestain verenigt een weliswaar akoestische maar toch Tool-iaans aandoende (!) riff met zeer prettige handklapjes. Het mooi gezongen Crosses is groots in zijn eenvoud. Remain grijpt qua gitaargetokkel direct terug naar González’ Zuid-Amerikaanse roots en in het prachtige sluitstuk Broken arrows komt onverwacht een prettige trompetpartij tevoorschijn. Luister je naar Veneer, dan luister je niet naar een kopie van een andere artiest. Neen, je vliegt van rustieke folk, via verstilde flamenco-riedels naar de sixties-simpliciteit van bijvoorbeeld akoestische Simon & Garfunkel-liedjes. Dan luister je naar het breekbare, delicate geluid van José González. Dan luister je naar een bijzonder laagje fineer uit je cd-kast die staat voor Goede Muziek.

Muziek / Album

Dollen met Klasse

recensie: Tortoise and Bonnie ‘Prince’ Billy - the Brave and the Bold

De laatste klanken van Bonnie ‘Prince’ Billy’s samenwerking met Matt Sweeney zijn nog niet uitgestorven of Will Oldham gaat een nieuwe samenwerking aan. Dit keer met de geluidskunstenaars van Tortoise. De samenkomst van postrock en traditie lijkt op papier minder onwaarschijnlijk dan de meeste mensen doen vermoeden. De link tussen beide uiteinden is al in een ver verleden gelegd. Het idee om een grappige tussendoortje in de vorm van een coverplaat te maken is verser. Maar het vooropgezette idee liep uit op een mislukking. De grap komt namelijk niet over. Daarvoor is de plaat veel te goed.

Tortoise
Tortoise

In het verleden deden Bonnie ‘Prince’ Billy en Tortoise al meerdere dingen samen, deelden wel eens een split en het meest bekende resultaat van die samenwerking was tot nu toe de tussenliggende link; David Pajo (ex-Tortoise). Want deze, net als Will Oldham uit Louisville afkomstige, muzikant, nam tijdens de verschillende projecten van Palace en op de plaat Ease Down the Road de begeleiding van Oldham voor zijn rekening. Op the Brave and the Bold nemen Pajo’s voormalige wapenbroeders de begeleiding over. Het mondt uit in een tien covers tellende prachtplaat.

Vervreemdende vrienden

De gekozen covers liggen echter niet voor de hand, maar dat ligt, gezien de combinatie, paradoxaal genoeg dan wel weer in de lijn der verwachting. De verzameling heeft een bont karakter, maar alles valt binnen de denkbeeldige grenzen. De plaat begint aanstekelijk met een opzwepende versie van Milton Nascimento’s Cravo e Canela, maar gaat over een heel andere boeg als bij het tweede nummer op een formidabele wijze Springsteens’ Thunderroad wordt vertolkt. Het enigszins vervreemdende geluid van Tortoise past wonderwel perfect bij de halfsnikkende stem van Oldham. Een andere uithoek van het geluid wordt opgezocht tijdens het industrial-achtige Love is Love van Lungfish en op het up-tempo nummer That’s Pep, wat je zou kunnen kennen van Devo.

Meer van dat

Maar er is ook rust en ruimte voor het typerende geluid van Oldham. Dan blijft Tortoise als het ware op de achtergrond. Bijvoorbeeld bij Richard Thompsons’ the Calvary Cross, bij Some Say (I got Devil) van hippiegodin Melanie en bij het mooie Pancho van Don Williams. Het mooiste nummer van de plaat, de vertolking van Elton John’s Daniël, is het beste bewijs van een geslaagde samenwerking. Daarin klinkt de vervormde stem van Bonnie ‘Prince’ Billy rauw, bepaalt de slome bas de richting en wordt het nummer voor de rest ingevuld door enkele repetitieve geluiden van Tortoise. Heel fijn. Net als de rest van de plaat.

Muziek / Album

Winstbejag of altruïsme?

recensie: Maxïmo Park - Missing Songs

.

~

Vorig jaar mei presenteerde Maxïmo Park, afkomstig uit Newcastle upon Tyne, de prima cd A Certain Trigger. Een langspeler met dertien nummers die qua sound ergens tussen punk, new wave en britpop lagen en die duidelijk allerlei muzikale invloeden hadden geabsorbeerd, van The Stranglers tot Blur en van de Undertones tot Franz Ferdinand. Kortom, stekelige songs met een pakkende melodielijn. Nog geen jaar later ligt er Missing Songs, een cd met nummers die eerder alleen maar te vinden waren op, zoals het doosje zegt: “limited editions of singles”. Dat zijn vijf van de singles van het album, maar gek genoeg niet de zesde single die in februari nog uit moet komen. De b-kant daarvan moet je dan ook missen.

Gevoelig

Die singles hebben maar liefst twaalf extra nummers opgeleverd, die de band de moeite waard vond om voor al haar liefhebbers beschikbaar te maken. Een altruïstische gedachte, want het zijn inderdaad allemaal sterke songs. Er staan negen nieuwe songs op de cd, die duidelijk wel anders zijn dan de nummers op A Certain Trigger. Hoewel niet allemaal, zijn ze over het algemeen net iets rustiger en iets minder puntig, maar beslist niet minder goed. De songs zijn meestal iets gevoeliger en emotioneler dan die op de debuutplaat. Een topper is I want you to leave. Er is ook een cover te vinden, namelijk Isolation, van John Lennon en een nummer dat verdacht veel op een cover lijkt. A Year Of Doubt lijkt door de tekst, zanglijn en gitaartjes wel heel erg veel op een nummer van The Smiths, waarvan de invloed ook op A Certain Trigger wel te horen was. Een prima nummer, maar de zinsnede “I wait behind the factory gates for you, to finish off your shift” is een wel heel opzichtige ripoff, ook al lijkt de stem van Maxïmo-zanger Paul Smith op die van Morrisey.

Winstbejag?

De cd eindigt met drie demoversies van nummers van A Certain Trigger, waarvan vooral de ruige versie van single Graffiti erg goed is. Dat is sowieso een goed nummer dat je niet vaak genoeg kunt horen. Door Missing Songs blijkt dat de nummers op A Certain Trigger vooral op hun effectiviteit zijn uitgekozen. Maxïmo Park blijkt meer te kunnen dan snelle songs schrijven en dat spreekt voor de band. Het is alleen echt stom dat de waarschijnlijk laatste single van het debuut niet is meegenomen op deze plaat. Dat duidt toch wel op wat winstbejag van het zo vriendelijk ogende Warp-records. Kennelijk hebben ze het grote geld geroken. Maar alles beter dan dat ze een remixalbum hadden gebracht, zoals bij Bloc Party recentelijk deed.

Film / Films

Emotionele politieke thriller

recensie: Munich

‘The Olympics of Peace and Joy’ van 1972 worden in de tweede week van het toernooi opgeschrikt door een gijzeling, waarbij twee leden van het Israëlische team worden vermoord en negen anderen worden vastgehouden. De massaal aanwezige media volgt het drama tot aan de ontknoping: een chaotisch vuurgevecht op het vliegveld waarbij alle gegijzelde atleten omkomen en de Olympische spelen voorgoed hun onschuld verliezen. Negenhonderd miljoen mensen zijn hier live getuige van.

~

In de opening van Steven Spielbergs controversiële film Munich is live-materiaal van het drama doorsneden met beelden vanuit Palestijnse en Israëlische huiskamers. Achter de schermen geeft Golda Meir (Lynn Cohen), de premier die elke onderhandeling weigerde, haar fiat aan een geheime Israëlische missie die als doel heeft de plannenmakers van München te achterhalen en te liquideren. Spielberg bouwt rondom dit team van vijf mannen met een ‘licence to kill’ een emotionele en politieke thriller, perfect vormgegeven in de stijl van de jaren zeventig. Geheim agent Avner (Eric Bana uit Troy, Hulk) leidt het team dat door heel Europa zwerft en transformeert in professionele killers die ver van de wet staan. Ze zijn enkel aangewezen op elkaar en op hun Case Officer Ephraim (Geoffrey Rush).

Bloedig politiek spel

Spielberg verkleint de Palestijns-Israëlische situatie tot de besloten wereld van deze vijf mannen. Elke moordpartij heeft een ander karakter, een andere emotionele spanning en sensatie. Naarmate de jacht op de terroristen voortschrijdt groeit de twijfel over de rechtvaardigheid van hun missie. Het realistische geweld spiegelt de twee kanten van het bloedige, politieke spel. Spielberg maakt de Israëlische kant helder als Avners moeder de stichting van de staat memoreert (“We learned we have to take it, because no one will give it to us”), maar laat nauwelijks ruimte voor een Palestijns weerwoord. Alleen in Athene (waar het ‘safe house’ ook door de concurrent blijkt te zijn geboekt) raakt hij de keerzijde van de zaak. Spielberg doet niets meer dan laten zien dat Israëliërs door het verleden zijn gevoed met wantrouwen en geweld – het dilemma in het bestaan van een Sabra, een in Israël geborene.

Gevoelige bommenmaker

~

Spielberg zaait slechts twijfel op menselijk niveau – de enige echo die hij goed weet door te geven als verhalenverteller. Wat gebeurde er 33 jaar geleden, wat hebben we ervan geleerd en wat gaat er om in het hoofd van een patriot die verandert in een moordende geheim agent? Het script van Tony Kushner en Eric Roth had scherpere discussies en dialogen mogen bevatten – tenslotte vierde in 1972 de discussie hoogtij. Nu krijgen de karakters vooral door de actie en stilering identiteit: Steve (Daniel Craig) is de harde en modieuze chauffeur in spijkerbroek en leren jack; Robert (Mathieu Kassovitz) de gevoelige bommenmaker die altijd aan het knutselen is. De weerslag van die tijd, die iets suggereert over het denken, is de moeite waard om nader te bekijken. Maar bloed en bommen en de verharding van Avner hebben de nadruk in deze film.

Twin Towers

Jammer, want met zoveel kwaliteit in acteurs, productie en cinematografie (van Janusz Kaminski), was de opkomst en ontwikkeling van de politiek met een gewelddadige bevrijdingsagenda (die in het Midden-Oosten werd/wordt gevolgd) misschien voor een groter publiek begrijpelijker geworden. Dat we met de consequenties op mondiale schaal nog steeds te maken hebben laat Spielberg zien in de eindscène, met een computer gegenereerde Twin Towers op de achtergrond. Maar verder dan dat statement naar de toekomst en het openen van het geschiedenisboek gaat hij niet. Wat je doet afvragen of historici de jaren zeventig niet eens nader moeten bekijken als kantelpunt in de geschiedenis, met de ‘groeimarkt’ die het terrorisme inmiddels is geworden.

Boeken / Strip

Schlemielen, denkende bruggen en autoritaire bruten

recensie: Peter Kuper / Franz Kafka - Give It Up! And Other Stories

Negen verhalen van Franz Kafka zijn in Give It Up! And Other Stories door stripkunstenaar Peter Kuper in stripvorm gegoten. Met zijn stijl en enorme vakmanschap weet deze stripmaker de bijzondere sfeer in Kafka’s – soms moeilijk te bevatten – verhalen vrijwel altijd precies in beeld te brengen.

Peter Kuper (1958) is een Amerikaanse auteur die bekend staat om zijn bijzondere grafische technieken; zijn werk heeft veel weg van houtsneden. Dat is een techniek waarbij in hout de delen van een tekening worden weggesneden die wit moeten blijven in het daaropvolgende drukproces. Vroeger gebeurde dit veelal met gespoten sjablonen en kleur, zoals te zien is in The System, een boekje dat momenteel voor een habbekrats in grote stapels bij De Slegte ligt. In zijn Kafka-verstrippingen maakt Kuper gebruik van een zogenaamd scraper board. Daarbij is zwart papier op dik wit papier geplakt en wordt het zwart vervolgens weggeschraapt. Dit geeft een effect dat verbluffend dicht in de buurt van houtsneden komt. Het is een heel arbeidsintensief proces, maar kan voor een ervaren artiest erg effectief zijn.

Mysterieuze sfeer

~

Kuper beheerst het scraper board tot in de puntjes. Dunne lijnen, dikke lijnen, hij weet er zelfs bijna rasters mee te maken. Daar komt bij dat Kupers stijl sterk tegen de grafiek van Der Blaue Reiter en Die Brücke aanleunt, de twee belangrijkste expressionistische groepen uit vooroorlogs Duitsland. Deze stijl had zijn hoogtepunt rond 1910-1920, wat zo ongeveer de tijd is waarin de verhalen van Kafka zijn geschreven. De stijlen van Kafka en Kuper lijken voor elkaar gemaakt: de donkere, mysterieuze sfeer van de Tsjechische auteur en de techniek en stijl van Kuper sluiten naadloos op elkaar aan. Dat bewees Kuper al eens eerder in zijn versie van Kafka’s Die Verwandlung, en nu dus opnieuw in Give It Up! And Other Stories.

Visuele interpretatie

In technisch opzicht is dit nieuwe boek van Kuper een schitterend werk: iedere tekening, iedere pagina op zich is weer een kunstwerkje. Ondanks de moeilijke en arbeidsintensieve techniek weet de tekenaar de figuren beweeglijk en levendig neer te zetten, in iedere streek zit een zekere kracht en snelheid. De strip ademt volledig Kafka. Het is een sfeer van natte straatjes, blinde muren, schlemielen en autoritaire bruten. De visuele interpretatie van de verhalen is echter een ander verhaal. In sommige gevallen is die perfect, in andere niet wat je ervan verwacht had, zoals in het geval van The Bridge. In dit verhaal heeft Kafka een brug de mogelijkheid verleend menselijke gedachten te hebben, wat aan het eind van het verhaal een grappig moment oplevert als de brug zich – als een mens – probeert om te draaien en vervolgens breekt. Bij Kuper heeft de brug echter helemaal een menselijke gestalte gekregen, waardoor de absurditeit en de grap van Kafka verdwijnen, en er alleen een zekere tragiek overblijft. Het maakt deze strip tot de minst geslaagde uit het boek.

~

In een aantal andere gevallen resulteert Kupers interpretatie wel in een geslaagde verstripping, zoals in het titelverhaal Give It Up!. Waar dit verhaal bij Kafka enigszins onbegrijpelijk blijft, krijgt het in Kupers gedaante, als gevolg van de visualisering van de politieagent als dikke bruut, een erg grappige uitstraling. Ook The Top is goed geslaagd. De filosoof uit het verhaal is een echte ‘gekke professor’ geworden, en de vertelstem is heel inventief in de rook van de pijp van de filosoof geplaatst.

Wisselende kwaliteit

Alle verhalen van Kafka in dit boekje, met uitzondering van The Hunger Artist, zijn in geschreven vorm niet langer dan een pagina. The Hunger Artist is het meest herkenbare Kafka-verhaal en is door Kuper grotendeels in zijn eigen woorden omgezet. Met een groot deel van de tekst is er ook een en ander aan diepgang verdwenen, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de geslaagde tekeningen. Ook haalt Kuper zo nu en dan een verhaal uit zijn eigen tijd om het te verplaatsen naar een moderne grote stad, een aanpassing die heel goed uitpakt. Give It Up! And Other Stories is door de keuze en interpretatie van de verhalen een werkje van wat wisselende kwaliteit, en doet het wat dat betreft onder voor Kupers andere verstripping The Metamorphosis. De grafische kwaliteit staat echter buiten kijf en bevestigt opnieuw Kupers reputatie.

Give It Up! And Other Stories is verkrijgbaar via de site van de uitgever.

.

Film / Films

Unheimlich buitenbeentje

recensie: The Kingdom I & II (special edition)

Een Zweedse topchirurg lucht in een wc-pot zijn woede over ‘het Deense tuig’ dat hem omringt, waarna hij zijn excrementen nazwaait; een door de duivel verwekte baby die ernstig misvormd is weet zich staande te houden tegenover de verlokkingen van het kwaad; een man wordt vergiftigd en verandert in een zombie; een spiritiste simuleert ziektes om maar in het ziekenhuis te kunnen blijven. De aartsprovocateur Lars von Trier pakt met zijn achtdelige tv-serie The Kingdom (Riget) groots uit.

Onlangs zijn de eerste twee seizoenen van de The Kingdom op dvd verschenen; een derde seizoen werd wel gepland maar nooit gemaakt. The Kingdom is een eigenzinnige soapopera waarin een van de grootste en oudste ziekenhuizen van Denemarken centraal staat: het Rigshospital in Kopenhagen. Vanwege de eigenaardige vermenging van het rationele en het occulte, van het bedachtzame en het waanzinnige die op dat soort plaatsen ontstaat vormt dit ziekenhuis de ideale setting voor een heuse ghost story vol drama, zwarte humor en bizarre verhaallijnen.

Filmische essays

Lars Von Trier
Lars Von Trier

Met The Kingdom, waarvan het eerste seizoen in 1994 uitkwam, had Von Trier voor het eerst echt succes in eigen land. Zijn eerdere werk dat in het buitenland (vooral Frankrijk) enthousiast werd ontvangen, kon men in Denemarken nauwelijks waarderen. Dit werd ongetwijfeld veroorzaakt door het ontoegankelijke karakter van Von Triers films en door zijn vele provocaties (zoals zijn sneer naar jurylid Polanski die in het Cannes van 1991 volstrekt niet in goede aarde viel). Vroege films als The Element of Crime en Europa zijn eerder filmische essays dan realistische representaties. Ze zijn veelal abstract, experimenteel en gestileerd van aard. De tv-serie The Kingdom vormt een relatieve uitzondering op deze regel, wat waarschijnlijk ook het succes ervan verklaart.

The Kingdom is zodoende een buitenbeentje in het oeuvre van Von Trier. Hoewel het verhaal grotendeels draait om de rondspokende geest van een dood meisje dat geen rust kan vinden, is het een van zijn meest realistisch gefilmde projecten. Hij noemt het zelf in het bijgevoegde audiocommentaar dan ook wel een semi-documentaire – zo zijn de beelden van operaties allemaal echt. De bizarre gebeurtenissen worden bijna terloops in de serie geïntroduceerd. Ondertussen blijven de personages gewone mensen die naast de bovennatuurlijke shit met hun eigen problemen worstelen.

Bovennatuurlijke verklaring

~

De schijnbare eindeloosheid van het ziekenhuis in The Kingdom heeft veel weg van de eindeloze hotelgangen uit Kubricks The Shining. Von Trier, die een groot liefhebber van Kubrick heet te zijn, heeft zich hier ongetwijfeld door laten inspireren. Terwijl je in The Shining echter voortdurend twijfelt tussen een natuurlijke en een bovennatuurlijk verklaring voor de gebeurtenissen, word je in The Kingdom (met name in het tweede seizoen) al gauw gedwongen om je toevlucht te nemen tot een bovennatuurlijke verklaring. Dat is dan ook een van de belangrijkste minpunten van de serie. Het bovennatuurlijke wordt meer dan een suggestie en verliest daardoor een deel van haar mysterie en wordt minder verontrustend. Dit wordt echter ruimschoots goedgemaakt door de onderkoelde zwarte humor en de satirische ondertoon die hun hoogtepunt vinden in het ironische commentaar waarmee Von Trier zelf elke aflevering eindigt.

Voodoogif

Hoewel Von Trier alom bekend staat als een control freak van het zuiverste water is zijn regie in The Kingdom heel losjes. Terwijl hij bij eerder films zoals Europa rigoureus gebruik maakt van het storyboard en alles vooraf plant, wordt er in The Kingdom veel geïmproviseerd en hebben de acteurs een grote mate van vrijheid. Zoals vrijwel altijd in Deense filmproducties is het acteerwerk uitstekend. Vooral Ernst-Hugo Järegård valt op als de Zweedse hersenchirurg dr. Helmer die heilig gelooft in de wetenschap, maar ondertussen wel naar Haïti afreist om één of ander voodoogif te bemachtigen. Ook Kirsten Rolffes weet te overtuigen als de fanatieke spiritiste Sigrid Drusse, en Udo Kier speelt een fenomenale dubbelrol als de duivelse Aage Kruger en diens verminkte bastaardzoon.

~

In enkele gewaagde, maar goed gelukte scènes laat Von Trier telkens twee afwassers met het syndroom van Down aan het woord, die in de kelder hun monotone werk verrichten. Zij vormen het sprekende koor (zoals in de Griekse tragedies) dat commentaar geeft op de gebeurtenissen in het Rigshospital en meer van de situatie begrijpt dan de geleerde doktoren, die zich van hun bestaan niet eens bewust zijn. Het vuil van de afwas wordt een soort metafoor voor de gruwelijke mysteries die zich in het ziekenhuis afspelen, het is alsof ze uit die afwas de toestand van het ziekenhuis af kunnen lezen.

Deense Twin Peaks?

The Kingdom wordt vaak omschreven als het Deense antwoord op David Lynch’ Twin Peaks. Alhoewel de vergelijking met Twin Peaks in eerste instantie voor de hand lijkt te liggen, blijkt ze bij nadere beschouwing enigszins uit de lucht gegrepen te zijn. De vergelijking komt eerder voort uit een classificatieprobleem dan uit daadwerkelijke overeenkomsten. De artistieke stijl van Lynch verschilt radicaal van die van Von Trier. Zo ontbreekt de visuele flair van Twin Peaks volledig in The Kingdom (dat bewust in een gedempte, sepiakleurige waas gedrenkt is). Ook van de grotesk aangezette lichaamsrepresentatie die in Twin Peaks een grote rol speelt is geen sprake. Ga zo maar door. Dat beide series desondanks toch met elkaar vergeleken worden komt vooral doordat ze zo verschillen van andere tv-series en dat ze allebei gekenmerkt worden door unheimliche en bizarre elementen die een tragikomische ondertoon hebben.

~

Naar verluidt is The Kingdom deels gebaseerd op een aantal verhalen uit de geschiedenis van het in 1910 gestichte Rigshospital (letterlijk: Rijksziekenhuis) waar de serie zich ook afspeelt. Het ziekenhuis schijnt een rijke folklore te kennen vol bizarre wetenschappelijke experimenten met een occult randje. Zo kwam rond het verschijnen van het eerste deel van de serie naar buiten dat een bewaker mensen entree liet betalen om de lijken in het pathologisch laboratorium van het Rigshospital te mogen bekijken. Von Trier vertelt in het audiocommentaar dat sommige verhalen zo absurd waren dat ze niet gebruikt konden worden zonder de geloofwaardigheid van de serie aan te tasten. Om de serie zelf hangt ondertussen ook een mysterieus luchtje. Er gaan verhalen dat de lift in het Zentropa gebouw (de filmstudio van Von Trier) op eigen kracht heen en weer ging en vlak voor de première van de serie werd er in park vlakbij het Rigshospital een stel bevroren benen gevonden.

Extra’s:

– Achter de schermen

– Commentaar van de regisseur e.a. op een aantal scenes

The Shiver, music video & bloopers

– Documentaire In Lars von Trier’s Kingdom