Boeken / Non-fictie

Denken over het ongrijpbare

recensie: Meteosofie – René ten Bos

In zijn nieuwste boek Meteosofie denkt oud-Denker des Vaderlands René ten Bos over iets wat tegelijkertijd banaal en ongrijpbaar is: het weer.

Het boek sluit aan bij drie van zijn vorige boeken, namelijk Dwalen in het antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2020). Ook in 2020 bracht Ten Bos een boek uit, De Coronastorm, een heel ander soort boek dan eerdergenoemde. Gelukkig schrijft Ten Bos weer zoals we van hem gewend zijn: onderzoekend, meanderend, met veel aandacht voor andere denkers en etymologie.

Filosofie van het weer

Meteosofie is een term die Ten Bos zelf heeft bedacht. Het is een samenvoeging van metéoros (het weer) en sophia (wijsheid). Het boek gaat dan ook over hoe filosofen hebben gedacht over het weer en over hun pogingen wijs te worden van het weer (en kennis te vergaren óver het weer). Wat is dan het weer? De term metéoros vertelt ons: alles wat zich in of achter (meta) de lucht (aer) bevindt. En waar bevindt zich die lucht? Overal tussen hemel en aarde.

Het is dus zeker geen gering onderzoeksgebied, maar wél een waar men altijd behoorlijk vreemd over heeft gedaan. Ten Bos neemt de lezer in Meteosofie mee op reis langs de geschiedenis van het denken over het weer. Hij voert je langs de oude Grieken, Descartes, Pascal, Herder en zelfs Montesquieu – die toch vooral bekend is geworden door zijn politieke filosofie – komt voorbij. Ten Bos is de eerste die op deze manier de filosofie van het weer samenbrengt, in een zeer geslaagde poging.

Tussen hemel en aarde

Meteosofie begint als een geschiedenisboek: hoe dachten de oude Grieken over het weer en waar kwam die houding vandaan? Volgens de oude Grieken was het onmogelijk zekerheid te verkrijgen over dat wat zich tussen hemel en aarde bevindt (de metéoros). Elke persoon die claimt wel zo’n zekerheid te hebben, moet men wantrouwen. Zo iemand is een sofist, iemand die zich boven de medemens verheft in zijn poging het beter te weten, een praatjesmaker. De beschuldiging ‘sofist’ te zijn leverde Socrates de gifbeker op, dus je paste wel op.

In dit wantrouwen ten opzichte van het weer – of breder, het klimaat – herkennen we het huidige wantrouwen in ‘klimaatzaken’. Hier trekt Ten Bos een interessante parallel. Het weer kennen we nu veel beter dan de oude Grieken deden, maar het klimaat blijft zo’n ongrijpbaar geheel. Over het klimaat kunnen we alleen maar aannames doen, voorspellingen, scenario’s. In zekere zin heeft het klimaat bij ons eenzelfde ongrijpbaarheid in zich als het weer bij de oude Grieken had. En onze reactie op ongrijpbaarheid is scepsis.

Tegelijkertijd hadden de oude Grieken wel degelijk interesse in het weer, zij het op sociaal vlak. Ze wisten dat het weer bedreigend kon zijn voor de sociale orde. Op die manier wordt het weer wél onderzocht bij de oude Grieken, in de sociale context. Ze beseften dat het weer zó alomvattend was dat het ook allesverwoestend kon zijn (denk aan hongersnoden, overstromingen etc.). De centrale vraag werd daar: hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat we niet van slag raken van dat ongrijpbare en potentieel levensgevaarlijke dat ons omringt? De epicuristen vonden het antwoord in hun streven naar onverstoorbaarheid (ataraxia). Ook ten opzichte van het weer was dat een houding die je kon aannemen.

Aristoteles als eerste meteoroloog

Aristoteles, leerling van Plato en een echte empirist (= kennis komt uit de ervaring, niet uit het verstand) deed een aantal rake uitspraken over het weer. In zijn Meteorologika trekt hij conclusies op basis van tal van waarnemingen, van hemzelf maar ook van anderen. Zo had hij horen zeggen van ‘een meer in Palestina’ waar objecten op blijven drijven. Daarmee bedoelt hij natuurlijk de Dode Zee, waar hij zelf nooit is geweest.

Ten Bos laat zien dat je zelfs zou kunnen betogen dat Aristoteles de eerste is geweest met een beeld van wat we tegenwoordig de waterkringloop noemen. Centraal bij Aristoteles stond het opstijgen en neerdalen van ‘lichamen’ zoals water. “Waar de zon waterdeeltjes doet stijgen, zorgt haar afwezigheid ervoor dat ze naar beneden gaan, doorgaans in de vorm van neerslag.”

Moderne meteorologie

Descartes wordt gezien als de peetvader van de moderne meteorologie. Hij was op zoek naar heldere, welonderscheiden en onbetwijfelbare kennis. Hij was een echte rationalist (= kennis komt uit het verstand, niet uit de ervaring) en geloofde dat alleen de wiskunde die zekerheid kon bieden. Ook de meteorologie zou dus gebaseerd moeten zijn op de wiskunde, om voor ware kennis door te kunnen gaan. Op die manier koppelt Descartes voor het eerst de meteorologie echt los van de filosofie, al blijft de meteosofie (het nadenken over de verhouding tussen de mens en de wereld) wel bestaan.

Ten Bos laat het verschil tussen Descartes en zijn tijdgenoot Blaise Pascal mooi zien. Waar Descartes zich richtte op de wiskunde, bleef Pascal (ook een wiskundige) filosoferen. Pascal vroeg zich af wat het voor de mens betekende dat hij datgene wat hem omringt nooit volledig zou kunnen begrijpen. “Hoe zou het mogelijk zijn dat een deel het geheel begrijpt?” Hoe gaat de mens om met die complexiteit?

Klimaatdeterminisme

Meteosofie leest als een schoolboek, een eerste geschiedschrijving over het denken over het weer. In chronologische volgorde gaat Ten Bos verder. Ditmaal wéér een bekende filosoof: Montesquieu (de bedenker van de trias politica). Montesquieu blijkt in zijn politieke filosofie ook een belangrijke plek te zien voor het weer. Het klimaat van een land bepaalt het karakter van de mensen die daar wonen. Daar moeten we de wetten van dat land dus op aanpassen, aldus Montesquieu.

Ook de beroemde denker Herder blijkt over het weer te hebben nagedacht. Sterker nog, je zou hem zelfs de éérste kunnen noemen die een ecologisch bewustzijn ontwikkelt. Hij verzet zich tegen het klimaatdeterminisme van Montesquieu en vraagt zich af hoe wij ons moeten verhouden tot het klimaat dat ons omringt. Een vraag die vanzelfsprekend nog altijd actueel is.

Meteosofie

In de laatste drie hoofdstukken toont Ten Bos zich meer en meer ook zelf meteosoof. Na een hoofdstuk over drie hedendaagse filosofen die denken over het klimaat (Serres, Sloterdijk, Morton) gaat hij dieper in op wat het weer, maar vooral het klimaat, nu voor ons betekent. Daarbij zijn complexiteit en waarschijnlijkheid belangrijke factoren. Over het klimaat hebben we nog altijd geen zekere kennis. De kennis die we hebben kunnen we slechts uitdrukken in waarschijnlijkheden en dus niet in zekerheden. Dat maakt dat ook vandaag de dag klimaatonderzoekers niet altijd serieus genomen worden, net zoals de oude Grieken mensen die iets pretendeerden over het weer wantrouwden. Ook al weten we ongelofelijk veel méér over het weer dan ooit tevoren, we blijven omringd door iets ongrijpbaars, iets dat nooit helemaal te vatten, voorspellen en beheersen is.

Ten Bos laat in Meteosofie zien hoe de verhouding tussen de mens en het weer altijd ambigu is geweest. Het boek is leerzaam, prettig geschreven en is weer een ‘echte Ten Bos’, zoals we hem kennen.