Tag Archief van: landscape

Boeken / Strip

Alweer gemuteerde tieners?

recensie: Charles Burns - Black Hole

Het seksuele leven van tieners is sinds de komst van AIDS niet makkelijker geworden. Black Hole speelt zich af in de jaren ’70, een tijd waarin AIDS nog niet bekend was. De tieners in Black Hole worden echter ook ziek nadat ze vrijen. Het is een mysterieuze ziekte die de hoofdpersonen transformeert tot freaks. Als ze veiligheid zoeken in een groot woud blijkt ook hier iets rond te lopen dat het op hen gemunt heeft.

Black Hole is geen superheldenstrip boordevol tieners met superkrachten, het is ook niet het zoveelste horrorverhaal. Hoewel Charles Burns wel uit beide stripthema’s inspiratie heeft gehaald, is Black Hole vooral een intrigerend, beklemmend en origineel verhaal. De donkere tekenstijl van Burns en de grimmige verhaallijn grijpen de lezer bijna letterlijk bij de keel.

Mutaties

Charles Burns kan er niet van beschuldigd worden dat hij met Black Hole een haastklus heeft geleverd. Hij heeft namelijk tien jaar over het boek gedaan en dat is te zien. Elk plaatje klopt en sommige zouden niet misstaan als schilderij. De wijze waarop Burns de gemuteerde tieners weergeeft, zorgt ervoor dat je als lezer medelijden met ze hebt. Tegelijkertijd voel je een zekere afkeer en walging voor deze mismaakte schepsels. De tieners hebben (net als bij de X-Mannen) allemaal een andere mutatie. Een personage heeft bijvoorbeeld alleen een misvormd gezicht, een ander krijgt allemaal gaten in zijn lichaam. De mutaties zorgen ervoor dat je de verschillende tieners uit elkaar kan houden. Erg handig, aangezien Burns nogal wat personages voorbij laat komen in het verhaal.

Ménage à trois

~

De drie voornaamste karakters in Black Hole zijn de meisjes Chris en Eliza en de jongen Keith. Keith is verliefd op Chris, maar zij ziet hem niet staan. Eliza is weer verliefd op Keith, maar hij heeft vooral oog voor Chris. De liefde van Keith voor Chris werkt Burns goed uit, al doet het een en ander denken aan de stereotypes die je ziet in tienerfilms: de saaie jongen die verliefd wordt op het meest populaire meisje in de klas. Dit meisje op haar beurt gaat om met de populaire, verkeerde jongen. In tegenstelling tot de tienerfilms vinden Keith en Chris elkaar niet. Chris gaat ten onder aan haar liefde voor de verkeerde jongen, terwijl Keith ware liefde vindt bij Eliza.

Drugs

Zoals gezegd speelt Black Hole zich af in de jaren ’70. De tieners gebruiken veel van de in die tijd populaire drugs als wiet en LSD. Keith komt bij tijd en wijle in een ware drugstrip terecht en soms wekt Burns de suggestie dat het hele verhaal een drugstrip is. Toch ontwaakt Keith en merkt hij dan dat de realiteit van zijn bestaan nog vreemder is dan zijn dromen. De tekeningen van Burns lijken soms ook ontstaan te zijn vanuit een LSD trip met zwevende, cirkelende objecten en zogenaamde wormholes. Black Hole is echter geen promotie voor of aanklacht tegen drugsgebruik. Dat de jongeren drugs gebruiken past binnen de setting van het verhaal, net zoals ze naar school gaan of sporten.

~

Na het lezen van Black Hole blijven er nog vragen onbeantwoord. Burns gaat nergens in op het ontstaan van de ziekte. Tevens is onduidelijk of de ziekte zich over Amerika verspreidt of slechts beperkt blijft tot een klein stadje. Wellicht heeft Burns er expres voor gekozen om niet teveel in te gaan op de wetenschappelijke achtergrond van de imaginaire ziekte. De ziekte is voor Burns vooral een gegeven waarop hij verder borduurt. De lotgevallen van de zieken, daar gaat Black Hole om.

Met Black Hole bewijst Burns dat overbekende onderwerpen als mutatie, tieners en seks toch kunnen resulteren in een intelligent, aangrijpend en spannend verhaal. Dat daarbij het tekenwerk subliem is, is vanzelfsprekend bij werk van Charles Burns.

Boeken / Strip

Alweer gemuteerde tieners?

recensie: Charles Burns - Black Hole

Het seksuele leven van tieners is sinds de komst van AIDS niet makkelijker geworden. Black Hole speelt zich af in de jaren ’70, een tijd waarin AIDS nog niet bekend was. De tieners in Black Hole worden echter ook ziek nadat ze vrijen. Het is een mysterieuze ziekte die de hoofdpersonen transformeert tot freaks. Als ze veiligheid zoeken in een groot woud blijkt ook hier iets rond te lopen dat het op hen gemunt heeft.

Black Hole is geen superheldenstrip boordevol tieners met superkrachten, het is ook niet het zoveelste horrorverhaal. Hoewel Charles Burns wel uit beide stripthema’s inspiratie heeft gehaald, is Black Hole vooral een intrigerend, beklemmend en origineel verhaal. De donkere tekenstijl van Burns en de grimmige verhaallijn grijpen de lezer bijna letterlijk bij de keel.

Mutaties

Charles Burns kan er niet van beschuldigd worden dat hij met Black Hole een haastklus heeft geleverd. Hij heeft namelijk tien jaar over het boek gedaan en dat is te zien. Elk plaatje klopt en sommige zouden niet misstaan als schilderij. De wijze waarop Burns de gemuteerde tieners weergeeft, zorgt ervoor dat je als lezer medelijden met ze hebt. Tegelijkertijd voel je een zekere afkeer en walging voor deze mismaakte schepsels. De tieners hebben (net als bij de X-Mannen) allemaal een andere mutatie. Een personage heeft bijvoorbeeld alleen een misvormd gezicht, een ander krijgt allemaal gaten in zijn lichaam. De mutaties zorgen ervoor dat je de verschillende tieners uit elkaar kan houden. Erg handig, aangezien Burns nogal wat personages voorbij laat komen in het verhaal.

Ménage à trois

~

De drie voornaamste karakters in Black Hole zijn de meisjes Chris en Eliza en de jongen Keith. Keith is verliefd op Chris, maar zij ziet hem niet staan. Eliza is weer verliefd op Keith, maar hij heeft vooral oog voor Chris. De liefde van Keith voor Chris werkt Burns goed uit, al doet het een en ander denken aan de stereotypes die je ziet in tienerfilms: de saaie jongen die verliefd wordt op het meest populaire meisje in de klas. Dit meisje op haar beurt gaat om met de populaire, verkeerde jongen. In tegenstelling tot de tienerfilms vinden Keith en Chris elkaar niet. Chris gaat ten onder aan haar liefde voor de verkeerde jongen, terwijl Keith ware liefde vindt bij Eliza.

Drugs

Zoals gezegd speelt Black Hole zich af in de jaren ’70. De tieners gebruiken veel van de in die tijd populaire drugs als wiet en LSD. Keith komt bij tijd en wijle in een ware drugstrip terecht en soms wekt Burns de suggestie dat het hele verhaal een drugstrip is. Toch ontwaakt Keith en merkt hij dan dat de realiteit van zijn bestaan nog vreemder is dan zijn dromen. De tekeningen van Burns lijken soms ook ontstaan te zijn vanuit een LSD trip met zwevende, cirkelende objecten en zogenaamde wormholes. Black Hole is echter geen promotie voor of aanklacht tegen drugsgebruik. Dat de jongeren drugs gebruiken past binnen de setting van het verhaal, net zoals ze naar school gaan of sporten.

~

Na het lezen van Black Hole blijven er nog vragen onbeantwoord. Burns gaat nergens in op het ontstaan van de ziekte. Tevens is onduidelijk of de ziekte zich over Amerika verspreidt of slechts beperkt blijft tot een klein stadje. Wellicht heeft Burns er expres voor gekozen om niet teveel in te gaan op de wetenschappelijke achtergrond van de imaginaire ziekte. De ziekte is voor Burns vooral een gegeven waarop hij verder borduurt. De lotgevallen van de zieken, daar gaat Black Hole om.

Met Black Hole bewijst Burns dat overbekende onderwerpen als mutatie, tieners en seks toch kunnen resulteren in een intelligent, aangrijpend en spannend verhaal. Dat daarbij het tekenwerk subliem is, is vanzelfsprekend bij werk van Charles Burns.

Theater / Voorstelling

Langzaam verbrokkelt de persoonlijkheid

recensie: Hersenschimmen (RO Theater)

Behoedzaam om zich heen tastend zoekt de man steun. In mensen, in boeken, in meubels. Zijn bewegingen worden steeds langzamer, het wordt stiller en stiller in zijn hoofd. Teksten worden flarden, fragmenten. Zijn persoonlijkheid verkruimelt met het verstrijken van de tijd. Acteur Joop Keesmaat speelt in Hersenschimmen puntgaaf een man die dementeert. Het enige wat hem uiteindelijk rest, is het waarnemen van het felle lampje waarmee de dokter in zijn ogen schijnt. Voor de rest is zijn leven uit elkaar gevallen.

~

Twee mensen scharrelen als terloops om elkaar heen. Ze babbelen over alledaagse dingen, ze vallen elkaar half in de rede, hun handelingen zijn routineus. Zoals mensen zijn wanneer ze al decennia lang samenleven. De dagelijkse routine tussen het echtpaar Maarten en Vera in Hersenschimmen wordt pijnlijk doorbroken doordat Maarten meer en meer dingen begint te vergeten.

Kinds

Maarten is zich er wel en niet van bewust dat hij dementeert. Het is een pijnlijk proces, de man wordt letterlijk kinds. Hij moet aangekleed worden, hij poept in zijn broek, hij moet gewassen worden en afgedroogd. En Vera is niet meer de geliefde vrouw, maar ze is zorgzaam en moedert, of ze dat nou wel of niet zelf wenst.

Niets ontsnapt aan de teloorgang, zelfs de hond vormt een groeiend probleem, omdat Maarten hem tijdens het uitlaten in zijn vergeetachtigheid aldoor kwijtraakt. De vrouw (Katelijne Damen) geneert zich over Maartens verval, tegenover de simpele klusjesman, tegenover de verstrooide huisarts. Zelf wordt ze er doodongelukkig van, ze vindt het vreselijk zich te moeten neerleggen bij de aftakeling van haar man.

Boek

~

Hersenschimmen is gebaseerd op het succesvolle boek van J.Bernlef uit 1984. Bij het RO Theater zijn de teksten verwerkt tot naturel klinkende gesprekken. Niet zwaar aangezet maar alledaags en daarom zo schrijnend, omdat zelfs dat gewone niet kan worden behouden. Een en ander wordt omlijst door een fraai, strak houten decor van de hand van Marc Warning, met als achtergrond grote projecties van steeds vager wordende beelden. Wat begint als een sneeuwoverdekt landschap, eindigt in aan- en uitflitsende lichtvlekken. Het uiteen vallen van het toneelbeeld gaat gelijk op met het verbrokkelen van Maartens geest.

Aderlating

Voor het Ro Theater vormt de voorstelling het afscheid van zowel acteur Joop Keesmaat, als dat van de Belgische regisseur en artistiek leider Guy Cassiers. Hij gaat weer regisseren in Vlaanderen. Wat een aderlating is dat vertrek voor het RO Theater, is de gedachte die zich aldoor opdringt tijdens het kijken naar Hersenschimmen. Het vertrek van de sterke Keesmaat, maar vooral dat van Cassiers. Wat een verlies voor Nederland, dat de maker van dit alles weggaat, en ons achterlaat zonder zijn bewerkingen van boeken zoals Anna Karenina en de Proust-cyclus. Cassiers verdwijnt, zoals de geest van de dementerende Maarten.

Hersenschimmen is nog te zien t/m 3 juni 2006. Voor een actuele speellijst, kijk op de site van het RO Theater. Hersenschimmen is geselecteerd als Topstuk: De vier ‘beste voorstellingen’ van het Nederlandse theater zijn vier dagen achtereen te zien in de tien grootste schouwburgen van het land onder de titel Topstukken. Naast Hersenschimmen van het RO theater – dat nog te zien is – waren dat Wachten op Godot (het Nationaal Toneel), Kruistochten (Toneelgroep Amsterdam) en Tirannie van de Tijd (het Zuidelijk Toneel). Bij de voorstellingen wordt een uitgebreid randprogramma aangeboden. Topstukken is een samenwerkingsverband tussen de schouwburgen van Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Arnhem, Groningen, Leeuwarden, Den Haag, Breda, Tilburg, Maastricht, Heerlen, Rotterdam en de grote toneelgezelschappen in Nederland. Jaarlijks selecteren zij het beste van wat het Nederlandse theater te bieden heeft. Voor meer informatie over Topstukken zie de speciale site.

Muziek / Album

Troubadour tegen wil en dank

recensie: Billy Bragg - Billy Bragg Volume 1

Toen Billy Bragg (1957) in 1983 de muziekwereld binnenstapte was de New Wave op zijn hoogtepunt. Het was geen periode waarin de gemiddelde singer-songwriter met open armen werd ontvangen. Met zijn curieuze combinatie van punkbravoure en troubadourschap wist de Brit zich echter een plek in de muziekgeschiedenis te spelen: “If I’m in trouble, I make a lot of noise on my guitar”.

Bragg staat in een lange traditie van rootsmuzikanten. Niet voor niets nam hij eind jaren negentig samen met de Americana-band Wilco twee albums op met teksten van de folkidealist Woody Guthrie. Guthrie had zijn engagement op zijn gitaar geschreven: “This machine kills fascists”. Bragg bespeelt zijn gitaar zelfs als een machinegeweer.

~

De eerste vier albums en een live-dvd zijn nu uitgekomen in de boxset Billy Bragg Volume 1. Dit alles wordt nog aangevuld met handenvol onuitgebrachte nummers en moeilijk verkrijgbare EP’s. Hiermee is Braggs oeuvre uit de jaren tachtig verzameld. Een nog te verschijnen tweede deel zal zijn muzikale tocht door de jaren negentig tot op heden bevatten.

Punk troubadour

Braggs eerste album uit 1983 had de welluidende titel Life’s a Riot with Spy Vs. Spy. Het is een eigenaardige plaat met een raar soort unheimische romantiek. Zijn blikkige gitaar resoneert in wat onvermijdelijk een koude en primitieve studioruimte moet zijn. Het materiaal verschilt van het ingetogen en poëtische The man in the iron mask, waarin Braggs zware stem bijna één wordt met de grondtonen van zijn gitaar, tot het recht-voor-zijn-raap To Have and to Have Not: “Just because you’re better than me, doesn’t mean I’m lazy”.

Een liefdesliedje als A new England begint met een snel punkachtig riffje. Na het eerste couplet verwacht je dat er een band invalt, maar Bragg blijft alleen met zijn elektrische gitaar. De hele plaat ramt en zingt alsof hij een punkster is. In plaats van het nihilisme van de punk is Bragg echter een geëngageerd singer-songwriter die de vitaliteit en rebellie aanwendt om zijn sociale thema’s voor het voetlicht te brengen. In een interview uit 1983 zei Bragg zelf, naar aanleiding van een optreden op het New Wave-festival Futurama, dat hij dit troubadourschap echter niet wilde uitstralen:

“I tried very hard to make an impression, that wasn’t the impression of a ‘singer-songwriter’, the opposite of the James Taylors. Someone who has just as many points to make but chooses to go about it in a different way.”

Zwoegend zingen

Bragg is geen begenadigd zanger, je hoort hem zwoegen als hij zingt. Zijn stem balanceert vaak op het randje van hysterie, alsof hij zich heeft laten meeslepen door een grandioze gedachte en niet meer terug kan naar de normale modus. De muziek kent hierdoor zowel passie als ongemak. Met name de eerste twee albums, die hier voor het eerst op cd verschijnen, klinken uniek: een kaal geluid waarbij je je een eenzame troubadour in een verlaten fabriekshal voorstelt. Vanaf zijn derde album Talking to the Taxman about Poetry (1986), als de producers hem gevonden blijken te hebben, wordt het geheel een beetje gelikt. Tot die tijd is hij echter een Don Quixote in een bezeten wereld: heerlijk.

Film / Films

2 Special Editions van Peter Weir

recensie: Witness SE / The Truman Show SE

Peter Weir heeft in de afgelopen drie decennia een indrukwekkend oeuvre bij elkaar gefilmd, uiteenlopend van Australische independent producties tot grote Amerikaanse studiofilms. Het is moeilijk om zijn werk onder één noemer te vatten, maar een bekend thema is dat Weirs personages meer dan eens in voor hen onbekende situaties terechtkomen. Denk aan de vooruitstrevende Robin Williams op de conservatieve kostschool in Dead Poets Society of Harrison Ford als uitvinder in de rimboe van The Mosquito Coast. Ook de twee films die Paramount deze maand als Special Edition dvd’s uitbrengt, zijn met een beetje goede wil te classificeren als ‘echte Weirs’.

Kelly McGillis in <i>Witness</i>
Kelly McGillis in Witness

Weirs eerste Amerikaanse film is niet zijn beste. Het uitgangspunt van Witness (1985) – een politieagent uit de grote stad duikt onder bij een Amish-gemeenschap – is origineel, maar de film kan maar weinig inzicht geven in de tijdloze wereld van de Amerikaans-Duitse gelovigen (noch in die van de politie, trouwens). Het verhaal ontvouwt zich clichématig: ik had de film nooit eerder gezien, hoewel ik globaal wist waar hij over ging. De film verliep precies zoals ik me van tevoren had voorgesteld, en dat is geen goed teken. Harrison Ford is niet slecht als de harde cop, maar Kelly McGillis (waarom hebben we sinds Top Gun toch zo weinig van deze prima actrice gehoord?) maakt de meeste indruk als de wat teruggetrokken Amishvrouw Rachel.

Weinig diepgang

Witness gaat vergezeld van een boeiende documentaire van bijna drie kwartier, waarin de belangrijkste medewerkers aan bod komen. Zelfs Viggo Mortensen, voor wie dit zijn filmdebuut was, doet mee en het wordt al gauw duidelijk dat de productie van de film voor de meeste leden van de ploeg een bijzondere ervaring was, diep in het platteland van Pennsylvania. Weir is zelf verbaasd over de positieve respons die de film ook na twintig jaar nog steeds oproept bij veel kijkers, en geeft toe dat er weinig diepgang in Witness zit.

Jim Carrey in <i>The Truman Show</i>
Jim Carrey in The Truman Show

Tot aan Master and Commander was The Truman Show (1998) Peter Weirs grootste productie, en hoewel ik het niet helemaal hard kan maken, krijg ik het gevoel dat de kwaliteiten van de film indertijd zijn ondergesneeuwd door de hype van komiek Jim Carrey in zijn eerste serieuze rol. Inmiddels is ‘een gewone Carrey’ geen voorpaginanieuws meer dankzij prima rollen in Man on the Moon, The Majestic en Eternal Sunshine of the Spotless Mind, maar in 1998 was dat wel anders. Nu we ons niet meer druk hoeven te maken om het aantal gekke bekken dat Carrey trekt, kunnen we ons richten op de film zelf.

Symboliek

Al vanaf het begin valt op hoe briljant de acteurs gekozen zijn voor hun rollen. Het gestileerde realisme van de personages in de fictieve Truman Show contrasteert scherp met de alledaagse lelijkheid van de echte wereld, maar binnen beide universa is met één blik op het personage te zien met wat voor figuur we te maken hebben. Ed Harris als programmamaker Christof is net zo kil als zijn blauwe ogen uitstralen en aan Trumans hyperopgewekte vrouw Meryl (Laura Linney) kan niet anders dan een steekje los zitten. Truman zelf is met zijn gewone haar, gewone gezicht en gewone kleren het kalme middelpunt van deze vertoning en de enige die zich, ondanks het feit dat alle camera’s op hem gericht zijn, toch niet laat kennen. De symboliek van Trumans situatie is op verschillende manieren op te vatten (ik prefereer de religieuze variant), maar Weir zorgt er steeds voor dat te duidelijke metaforen uitblijven. Die veelheid aan lagen en interpretatiemogelijkheden is verrassend in een mainstream-film en dat is wat The Truman Show uittilt boven thematisch verwante films als Ron Howards vrijwel gelijktijdig uitgebrachte – maar inmiddels vergeten – EdTV.

Peter Weir
Peter Weir

Net als de documentaire bij Witness geven de extra’s van The Truman Show een goed beeld van de totstandkoming van de film. Het is jammer dat schrijver Andrew Niccol niet aan het woord komt (hij had het te druk met zijn eigen film Lord of War), maar de overige geïnterviewden maken zijn afwezigheid meer dan goed. Uit alles blijkt dat Peter Weir een fijne vent is en, belangrijker, een bijzondere regisseur die zijn acteurs veel vrijheid geeft. Verder is er veel aandacht voor de profetische kant van de film: in 1998 was reality tv nog een onbekend fenomeen; acht jaar later wordt elk facet van ons menselijk bestaan vastgelegd in talloze bizarre tv-shows.

Inmiddels is het grootste deel van het oeuvre van Peter Weir op dvd uitgebracht, vaak met interessant bonusmateriaal. Deze twee films, de één goed bedoeld maar niet helemaal geslaagd, de ander een moderne klassieker, vormen een mooie aanvulling op de bestaande reeks. Fans van Weir weten genoeg.

Tegelijk met Witness en The Truman Show brengt Paramount ook een Speciale Editie van Gallipoli (1981) uit, misschien wel Weirs beste film. Hoewel we geen recensie-exemplaar van Gallipoli hebben ontvangen, is deze dvd alleen al voor de film meer dan de moeite waard.

Film / Films

Voluptueus en toch te mager

recensie: U-Carmen e-Khayelitsha

Kijken naar de meiden en hun konten cijfers geven: in Gouden Beer-winnaar U-Carmen e-Khayelitsha (2005) is dat het tijdverdrijf van de politiemacht van Sevilla. Niet Sevilla, Spanje, maar Sevilla, Khayelitsha: de grote Zuid-Afrikaanse township, 40 kilometer buiten Kaapstad. De film is een bewerking van Georges Bizets Franstalige opera, naar Prosper Mérimées boek Carmen. En in Zuid-Afrika spreken ze geen Frans, laat staan dat ze het zingen, dus het is in Xhosa, een Afrikaanse kliktaal, dat de politieagenten hun verveling op snaakse wijze vocaliseren.

~

Pas als in een sigarettenfabriek de werkneemsters met elkaar op de vuist gaan, hebben de ordetroepen wat te doen. Allereerst moet oproerkraaister Carmen (Pauline Malefane) naar het hoofdbureau worden gebracht. Haar bewaker, de kuise sergeant Jongikhaya (Andeline Tshoni), zwicht echter voor haar geflirt en de voluptueuze ondeugd ontsnapt. Van daaruit ontwikkelt zich het reeds bekende verhaal over verboden liefde, jaloezie en vrijheid versus plichtsbesef. Die geschiedenis wordt door regisseur Mark Dornford-May (de echtgenoot van Malefane) gekleurd door eigentijdse Zuid-Afrikaanse thema’s te belichten, zoals politiegeweld en aids. Carmen in Zuid-Afrika, zou de cynicus kunnen opmerken.

Goede intenties

Maar voor een gimmick alleen krijg je op het festival van Berlijn geen Gouden Beer, toch? In ieder geval doet zo’n samenvatting aan Dornford-Mays intenties geen recht. Allereerst heeft de voormalig opera- en theaterregisseur geprobeerd zijn verleden thuis te laten: behalve het feit dat de film een operabewerking is, herinnert weinig nog aan het toneel. De handheld camera zit de acteurs flink op de huid. Verder knipt Dornford-May nogal in het verhaal, en de hiaten die daar het gevolg van zijn, probeert hij op te vullen met flashbacks en veelzeggende beelden. De Xhosa teksten op Bizets muziek en de verplaatsing naar hedendaags Zuid-Afrika werken wonderwel. Wanneer de muziek opbeurend genoeg is, en de acteurs op stoom komen, is de film bij vlagen zelfs charmant.

Mager en zuinig

~

Maar voor goede intenties kopen we niets. De zogenaamd veelzeggende beelden zijn vaak lelijk of onbegrijpelijk. Giulio Bicarri’s cinematografie is zo los en het camerawerk soms zo schokkerig dat je er zeeziek van wordt: het wekt de indruk dat Dornford-May het theater heel hard probeert te vergeten. Door het gezwabber met de camera gaan de emoties en persoonlijke ontwikkeling van Carmen en Jonghikhaya totaal aan je voorbij. Dornford-Mays zuinige interpretatie van de karakters helpt ook niet echt. De prachtige, voluptueuze Malefane is vooral een erg sensuele Carmen. Haar legendarische opstandigheid en eigenzinnigheid blijven onderbelicht. En Andile Tshoni’s Jonghikhaya is zo strikt en zedig, dat nooit duidelijk wordt wat die twee nu precies in elkaar zien.

Gejongleer

Het voornaamste probleem is echter het gejongleer met stemmingen en prioriteiten. Ironische scènes, zoals die met de vleeskeurende politieagenten, worden afgewisseld met zware emotionele momenten, zoals wanneer de van zijn familie verwijderde Jonghikhaya een brief krijgt van zijn moeder. Dergelijke scènes hoeven elkaar niet in de weg te zitten. Maar Dornford-May brengt het nooit in balans. Bij lachwekkende scènes durf je niet te lachen, en bij trieste scènes wacht je tevergeefs op de climax. En dat is jammer, want het is zo’n sympathieke poging. Bieden dan de extra’s soelaas? Voor die stille Nederlandse meerderheid die volgens de distributeurs blijkbaar snakt naar trailers: ruimschoots.

Kunst / Expo binnenland

De meester van de nacht

recensie: Henri de Toulouse-Lautrec - Parijs bij nacht

Wie kent niet de beroemde affiches met alle sterren uit de Moulin Rouge van de kunstenaar Henri de Toulouse-Lautrec? Zijn afbeeldingen van de nachtclubdanseressen, kroegen, bordelen en theaters in Parijs aan het eind van de negentiende eeuw zijn nog steeds een inspiratiebron voor vele hedendaagse kunstenaars. De Kunsthal in Rotterdam eert deze beroemde Franse kunstenaar met een grote overzichtstentoonstelling waarin al zijn grafische werk, aangevuld met schilderijen, tekeningen en nooit eerder getoonde brieven getoond worden. Het is een feest van herkenning om langs deze beroemde affiches te lopen.

La Goulue, 1894, Litho in zwart, 31,4 x 25,7 cm, Collectie Staatliche Kunstsammlungen Dresden
La Goulue, 1894, Litho in zwart, 31,4 x 25,7 cm, Collectie Staatliche Kunstsammlungen Dresden

Henri de Toulouse-Lautrec (1864-1901) werd geboren in een aristocratische familie in Albi. Zijn ouders waren neef en nicht en dat was waarschijnlijk de oorzaak van de zwakke gezondheid van Henri. Op zijn twaalfde brak hij zijn ene been, twee jaar later het andere. Zijn benen zijn daardoor niet normaal volgroeid en De Toulouse-Lautrec was dan ook maar anderhalve meter lang. Zijn lengte compenseerde hij echter met een grote dosis humor en heel veel talent. Dat blijkt wel uit deze tentoonstelling. Hierop zijn de vele menukaarten en uitnodigingen te zien die hij maakte als hij een van zijn vele etentjes gaf. Ze zijn bijzonder grappig en met veel zelfspot getekend. Tekenen was zijn lust en zijn leven en het was zijn enorme tekentalent dat hem uiteindelijk tot zo’n begenadigd lithograaf heeft gemaakt.

Ster in de nacht


Toen Henri de Toulouse-Lautrec op zijn achttiende in Parijs belandde, stortte hij zich vrij snel op het bruisende uitgaansleven in Montmartre. Hoewel hij geschoold was in de schilderkunst, waren het zijn litho’s van dit bruisende nachtleven waar hij faam mee maakte.

Bekende en minder bekende nachtsterren, frivole vrouwen, theaters, circussen en het cabaret uit die tijd zijn door hem meerdere malen vastgelegd op affiches die aan het eind van de negentiende eeuw de straten van Parijs versierden. In de Kunsthal komen ze allemaal voorbij, zoals de cancandanseres Jane Avril ook wel bekend onder de naam La Mélinite ‘de meid van springstof’, en de zangeres en actrice Yvette Guilbert, die bekend stond als de vrouw met de lange zwarte handschoenen. Ook de bekende cabaretartiest Aristide Bruant die Henri de Toulouse-Lautrec zijn eerste expositie in 1885 in Le Mirliton gaf, heeft een plek gekregen in de tentoonstelling. Alle affiches zijn gerangschikt per persoon zodat je een goed beeld krijgt van de verschillende composities die De Toulouse-Lautrec uitprobeerde voordat hij de uiteindelijke litho maakte. Een leuke toevoeging vormen de bordjes met levensgeschiedenissen van deze artiesten. Zo blijkt dat ondanks hun faam, de meeste artiesten in grote armoede aan hun einde zijn gekomen.

Japanse prenten

Moulin Rouge (La Goulue), 1891, Litho in vier kleuren, in drie delen gedrukt, 191,0 x 117,0 cm, Collectie Staatliche Kunstsammlungen Dresden
Moulin Rouge (La Goulue), 1891, Litho in vier kleuren, in drie delen gedrukt, 191,0 x 117,0 cm, Collectie Staatliche Kunstsammlungen Dresden

Behalve het feest der herkenning is deze tentoonstelling vooral een lust voor het oog. De Toulouse-Lautrec maakte prachtige litho’s die ook na een eeuw nog steeds niets aan kracht hebben ingeboet. Krachtige zwarte lijnen die geïnspireerd zijn op de door hem zo bewonderde Japanse houtsneden, geven extra nadruk aan zijn zwierige lijnenspel en het felle kleurgebruik. Hij was de eerste kunstenaar die experimenteerde met de meerkleurendruk in soms wel acht drukgangen. Opvallend zijn ook zijn composities. Zoals in Moulin Rouge (La Goulue, 1891) waar hij de toeschouwers op de achtergrond als zwarte silhouetten, de danseres in het midden in kleur en op de voorgrond een man in grijstinten weergeeft. In Divan Japonais plaatste hij de halzen van twee grote contrabassen pontificaal in beeld en sneed hij het hoofd van de zangeres Yvette Guilbert af waardoor de afbeelding een eindeloze diepte krijgt. Maar wat het meest bewonderenswaardig is, is de manier om de teksten in zijn affiches te verwerken tot een essentieel deel van het beeld. Bijna al zijn beelden vertellen een verhaal waarbij de woorden dit verhaal begeleiden zonder te overheersen.

Kijken en bekeken worden


Kijken en bekeken worden was een populair thema in de negentiende eeuw. Dit vermaak werd ingegeven door groeiende vrijetijdsindustrie, een gevolg van de opkomst van de middenklasse. De Toulouse-Lautrec geeft zijn eigen draai aan dit vermaak van kijken en bekeken worden. In veel van zijn werk staat op de voorgrond een persoon met de rug naar de kijker. Je kijkt als het ware samen met die persoon naar wat zich voor hem of haar afspeelt, maar vaak is dit onderwerp niet eens zichtbaar. Een ander voorbeeld is zijn afbeelding van een vrouw die op het balkon niet naar het podium kijkt, maar het publiek in de zaal bespioneert. Toch wordt hij nooit moralistisch en laat hij de mensen zien zoals ze zijn. Hij laat hun diepste emoties zien en dat maakt ze tastbaar en kwetsbaar. Henri de Toulouse-Lautrec is wat mij betreft een groots kunstenaar die terecht geëerd wordt met deze prachtige overzichtstentoonstelling.

Muziek / Album

If he were a carpenter…

recensie: John Vanderslice - Pixel Revolt

John Vanderslice presteert het om sinds 2001 ieder jaar een plaat uit te brengen. En nu, begin 2006 is het weer zo ver. Aanschouw, hoor toe! Pixel Revolt, de vijfde telg uit het Vanderslice oeuvre. En wat een mooie plaat is het geworden. Muziek als regenbuien en teksten die het spanningsveld tussen eenvoud en poëzie betreden. De liefde voor het klassieke singer/songwriter-liedje druipt van Pixel Revolt af. Bereid u voor op een recensie vol metaforen, want er zijn er een boel nodig om dit album treffend te omschrijven.

Wederom heeft Vanderslice zijn album opgenomen in JV’s Tiny Telephone in San Francisco. Sinds 1997 runt hij deze geheel analoge studio, die hij zelf liever omschrijft als een laboratorium. En dat is te horen. De warmte van Pixel Revolt hangt tegen het gevoel aan dat mijn vaders oude platenspeler bij me naar boven bracht toen ik als kleuter voor het eerst een naald op een lp liet zakken.

Zoute tranen bevriezen niet

~


Een vleugje Damien Rice, een hint van Sufjan StevensGreetings from Michigan en de klankkleur van Rufus Wainwrights debuut. Buiten dat maakt John Vanderslice het waar een geheel eigen geluid te produceren. Om nog maar te zwijgen over juweeltjes van zinsnedes zoals in Dead slate pacific: “That’s when I really knew. The only thing standing between me and that long rope hung over a carpenter’s beam. Was you.” Het pianoarrangement in Peacocks in the Video Rain klinkt als een open raam in de lente. Wat een feest! En er is meer. Als kers op de taart het wonderschone Trance Manual, dat volgens Vanderslice verhaalt over een soldaat die een Irakese prostituée aandoet. Tranen op de wangen in de koude winterwind. Het is goed als liedjes pijn doen.

Het klopt…


Maar er moet toch heus iets niet kloppen aan Pixel Revolt? Natuurlijk, ik kan wel wat verzinnen. Ik kan bijvoorbeeld zeggen dat het album soms wat voortkabbelt. Ik kan ook zeggen dat de teksten bij tijd en wijle Tori Amos-achtig cryptisch zijn. Of ik zou schamper kunnen lachen over het feit dat hij zingt over een ontsnapt konijn dat zojuist nog lentemix at op zijn tapijt. Maar dat doe ik gewoon eens een keer niet. Want wat John Vanderslice heeft gemaakt is gewoon een erg mooi album. Zonder geluiden uit de laptop in een tijd als deze, verwordt Vanderslice een ouderwetse timmerman in een land vol machines. Zijn klanken politoerend tot een stoel met ornamentjes aan de poten.

Theater / Voorstelling

Sneeuwwit: alles behalve een zoete smaak in je mond

recensie: Sneeuwwit, een inktzwarte opera (Hummelinck Stuurman Theaterproducties)

Kinderen zouden er een trauma aan over kunnen houden; bloed dat vloeit, verraad, seks, dwergen die vervangen zijn door ambtenaren. Bij de titel Sneeuwwit denk je al snel aan het welbekende sprookje, maar deze toneelvoorstelling is gebaseerd op het boek Zwart als inkt van Wim Hofman. Vandaar ook de ondertitel Een inktzwarte opera. Het mag duidelijk zijn dat deze verknipte versie van Sneeuwwitje niet valt onder het kopje zoete familievoorstelling.

~

Des te leuker voor volwassenen. Maar ook een lastige opgave voor regisseur Pieter Kramer (Ja Zuster, Nee Zuster) en de acteurs om een goede mix te vinden tussen herkenning en de draak steken met dat bekende. Geen gek idee dus om hier een soort opera in plaats van een brave komedie van te maken. Met een zeskoppig orkest op het podium (dat af en toe betrokken wordt bij de voorstelling) en acteurs die aangenaam de teksten ten gehore brengen is dat deel van de voorstelling al geslaagd.

Rotwijf

Met een naam als Loes Luca in een productie is het makkelijk scoren. Maar kan ze de verwachtingen die het publiek daardoor krijgt ook waarmaken? Het antwoord is ‘ja’. Ze zet een gefrustreerd, egoïstisch rotwijf neer. Een moeder die het niet kan verkroppen dat haar dochter mooier is dan zij. Als een soort Cruella de Vill (uit Disney’s 101 Dalmatiërs) gaat ze tekeer op het podium en weet ze te overtuigen en te verrassen. Haar rol is groot en al na het eerste sterke half uur is duidelijk dat zij bijna in haar eentje zo’n hele voorstelling had kunnen dragen.

~

Bijna, want er is iemand die net zo goed is als madame Luca: De Spiegel. Een prachtrol gespeeld door Paul R. Kooij. Ja inderdaad, ook al bekend uit Ja Zuster, Nee Zuster. Hij zet een geniepige vent neer die niet kan liegen en altijd eerlijk moet zijn, ook als mevrouw de waarheid niet wil horen. Kooij kan soms heerlijk cynisch en vooral ook op onverwachte momenten uit de hoek komen. Met zijn blikken bezorgt hij je de ene keer kippenvel en de andere keer een lach.

Grote ogen

Sneeuwwit zelf valt eigenlijk in het niet bij Luca en Kooij.

~

Gabby Bakker mag dan wel hele grote ogen hebben en zwart haar, maar verder doet ze je weinig. Ze is wat aan de tuttige kant en zet gewoon geen heel sterk karakter neer. De bijrollen (bedienden, jager, prins, ambtenaren, etc.) geven met hun opmerkingen en bewegingen wat kleur aan deze zwarte opera. Gitzwarte, cynische humor is wel leuk, maar niet de volle 110 minuten.

Wat betreft humor is de voorstelling prima in balans. Regelmatig worden er vette knipogen uitgedeeld naar het sprookje Sneeuwwitje (en soms ook naar andere sprookjes), maar nooit wordt het vervelend of vermoeiend. Over het verhaal zijn zo hier en daar wel wat opmerkingen. Zo wordt de actualiteit er misschien wat te veel met de haren bijgesleept. Sneeuwwit belandt namelijk niet in een huisje bij de zeven dwergen, maar komt terecht bij ambtenaren die Sneeuwwit hulp moeten verlenen, maar niet zo goed weten wat ze met haar aanmoeten; niet-functionerende jeugdzorg.

~

Aardig bedacht, maar de uitwerking is minder en past op de een of andere manier ook niet zo goed in deze voorstelling. Maar het mag de pret niet drukken. Wie een maatschappijkritisch stuk wil zien, moet niet naar Sneeuwwit gaan. Maar wie de zoete smaak in zijn mond kwijt wil raken bij het denken aan Sneeuwwitje, moet zeker een kaartje kopen voor deze inktzwarte opera met Loes Luca en Paul R. Kooij.

Sneeuwwit is nog tot en met 11 mei 2006 in de theaters te zien. Klik hier voor een actuele speellijst.

Boeken / Non-fictie

Schrijven als een epifenomeen

recensie: Biografie: Andrew Biswell - The Real Life Of Anthony Burgess

Momenteel mag de biografie zich verheugen in een ongekende populariteit, reden te meer om eens uitgebreid stil te staan bij dit hybride genre. Dit keer: The Real Life Of Anthony Burgess van Andrew Biswell.

Iedere schrijver heeft zijn anekdote. Anthony Burgess bijvoorbeeld zou eind jaren vijftig te horen hebben gekregen dat hij aan terminale hersenkanker leed, waarop hij als een razende boeken begon te schrijven, zodat zijn weduwe een inkomen zou hebben. Sappig verhaal, maar er klopt helemaal niets van, net als van vrijwel alles wat hij ons in de loop van zijn lange leven op de mouw wilde spelden. Een diepgravende en zeer leesbare biografie zet de feiten op een rijtje.

The real life of John Wilson

Anthony Burgess
Anthony Burgess

Burgess – John Wilson volgens de burgerlijke stand – zou bloedbanden hebben met gekroonde hoofden, daar begint het al mee, maar in werkelijkheid stamde hij uit de lagere tot zeer lage klassen in Manchester. Van zijn vader weten we niet eens wat hij nou eigenlijk deed voor de kost. Hij was een hosselaar die zijn geld op diverse, soms duistere manieren bij elkaar scharrelde, onder meer als barpianist.

Burgess stortte zich al jong op cultuur, kon aardig meekomen op de universiteit en schreef al vroeg zowel muziek als bellettrie, zonder dat het ergens toe leidde. Een bestaan als componist was jarenlang zijn voornaamste streven, maar die loopbaan kwam nooit serieus van de grond, en met de literatuur bleef het ook jarenlang tobben.

Wat hij over zijn eigen leven losliet klopt alleen in heel grote lijnen. Zijn verblijf in Gibraltar is van diverse zijden bevestigd, net als de jaren in Maleisië, die de befaamde Malayan Trilogie opleverden. Het verhaal over hoe hij in het Verre Oosten terechtkwam is hilarisch, en ook weer typisch Burgess. Drank speelt in dit verhaal een belangrijke rol, en ook dat is naar het leven getekend, want de beide echtelieden zopen – korter kun je het niet zeggen. Het kostte zijn eerste echtgenote Lynne uiteindelijk zelfs voortijdig haar leven, waarna de zogenaamd ten dode opgeschreven Burgess doodleuk trouwde met de vrouw bij wie hij al een zoon had, en hij nog vele jaren doorleefde, met als enige serieuze aanpassing de overstap van sigaretten naar sigaren – wat het toch wel weer ironisch maakt dat hij zelf bezweek aan longkanker. Roken en drinken, het blijven plagen.

Roerige tijden

Scene uit 'A Clockwork Orange' (1962)
Scene uit ‘A Clockwork Orange’ (1962)

Burgess’ biograaf Andrew Biswell is uit het goede, stevige Britse biografenhout gesneden. Hij onderzocht alles, ging zelfs kijken hoe diverse cruciale locaties er heden ten dage uitzien en sprak met iedereen die hij maar kon vinden. Op die manier kon hij rustig de feiten lostrekken uit de kluwen hele en halve waarheden die Burgess in zijn boeken, artikelen en vele interviews over de wereld had uitgestort. Het kale verhaal dat overbleef is minstens zo spannend als alle verzonnen flauwekul eromheen. Burgess (1917-1993) leefde in, zacht gezegd, zeer roerige tijden, waar hij dan ook nog het één en ander van mee kreeg. Zijn karakter en levensloop waren niet echt doorsnee, wat de anekdotiek zeer ten goede komt. Dat was op zich al genoeg voor een aangrijpende schelmenroman. Het is ook bijzonder opvallend dat Biswell zeer weinig woorden vuil maakt aan de jaren na het grote succes van A Clockwork Orange (1962), toen Burgess en zijn familie comfortabel in Monaco woonden en weinig echt schokkends meer ondernamen.

Dat was daarvoor wel even anders. Burgess had een talent voor ruzie en het uitlokken van smaadprocessen. Zijn uitgevers gingen met de vlooienkam door zijn manuscripten, om iedere mogelijke verwijzing naar levende personen van hun scherpe kanten te ontdoen, wat overigens niet in alle gevallen lukte. Dat Burgess, en Lynne in nog veel heviger mate, behalve zuipen ook enthousiast aan overspel deden, maakte de zaken nog gecompliceerder. Intussen schreef hij als een razende, en dat niet alleen ten tijde van zijn ongefundeerde doodvonnis. Naast de romans produceerde hij een enorme berg recensies en andere artikelen voor diverse media, en natuurlijk de onvergetelijke beschouwingen over andere schrijvers, waaronder zijn grote held James Joyce.

Pelagius

Biswell, duidelijk een fan van Burgess, maakt niet de fout dat hij alle romans en verhalen nog eens omstandig uitlegt en samenvat. Hij zoekt veeleer de rode draad, en in dit geval is dat Burgess’ merkwaardige uitleg van het Rooms-Katholicisme. Met de kerk had die weinig van doen. Voor Burgess draaide alles om de aard van de mens en met name om de erfzonde. Met kerkvader Augustinus was hij van mening dat de mens gedoemd is en daar zelf weinig aan kan doen. Burgess zag in het socialisme, met zijn belofte van een betere wereld voor iedereen en andere moderne verworvenheden, een terugkeer van het door hem en Augustinus verfoeide pelagianisme, dat hij beschouwde als de wortel van alle kwaad. Met de zonden van het vlees had hij verder opvallend weinig moeite, alleen maakte hij daar dan ook weer literatuur van. Of zoals hij het zelf in een quote van Biswell uit Nothing like the sun schreef:

Let us have no nonsensical talk about merging and melting souls, though, binary suns, two spheres in a single orbit. There is the flesh and the flesh makes all. Literature is an epiphenomenon of the action of the flesh.

Het knappe van deze biografie is niet alleen dat Biswell op voorbeeldige wijze feiten boven water haalt en met elkaar in verband brengt. Wat dit boek boven de middelmaat uittilt is de manier waarop hij zijn verhaal vertelt: met de nodige wetenschappelijke distantie, maar dan toch wel weer zo dat je als lezer met rode oortjes de bladzijden omslaat en – zeker niet onbelangrijk – het werk van zijn onderwerp weer eens uit de kast trekt, wat ook geen straf is. Intussen is het wachten op de volgende biografie, want hoe grondig deze ook mag zijn, over Burgess is het laatste woord nog niet gezegd. Zo weten we nog steeds niet zeker of Burgess de biologische vader van zijn zoon is of niet, zoals een eerdere biograaf beweerde, maar dat zijn louter details.

Zie ook in deze reeks: Barry Miles, Charles Bukowski, Karel Wasch, Jack Kerouac, Wim Hazeu, Vestdijk: een biografie, Menno Schenke, Vaan: het bewogen bestaan van C.B. Vaandrager, Rüdiger Safranski, Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme en Peter Gay, Freud. Pionier van het moderne leven.

Boeken / Non-fictie

Het geluk zit in heel dikke boeken

recensie: Darrin M. McMahon – Geluk, een geschiedenis

De Amerikaanse hoogleraar Europese geschiedenis Darrin M. McMahon heeft het zich niet makkelijk gemaakt. Geluk is de leidraad in zijn overzicht van de westerse filosofiegeschiedenis. Dat lijkt aardig en voldoende denkers hebben zich over het onderwerp uitgelaten, maar wat meteen al ontbreekt is een definitie. Desalniettemin of juist door die ongrijpbaarheid werd het een meeslepend epos.

De titel dekt de lading niet helemaal, want Geluk, een geschiedenis beperkt zich tot de westerse wijsbegeerte. Boeddhisme bijvoorbeeld ontbreekt vrijwel geheel, alleen als het over Schopenhauer gaat komt het even voorbij. Het Christendom is ruim vertegenwoordigd, maar over de islam of onze hindoevrienden horen we niets. Dat is niet de enige beperking die McMahon zichzelf heeft opgelegd. In het grootste deel van zijn betoog komt geen gewoon mens voor en gaat het alleen maar over de filosofen en hun bizarre constructies.

Geluk..?

Darrin M. McMahon
Darrin M. McMahon

Het is dan ook meer een geschiedenis van de filosofie, aan de hand van een lastig vatbaar begrip. Geluk is net zoiets als gezelligheid: iedereen heeft vaag wel een idee van wat het zou moeten zijn, maar hoe dat dan precies moet worden ingevuld weet niemand. Dat begint al bij de oude Grieken en Romeinen, die er ook niet echt goed raad mee wisten. McMahon toont weer eens aan dat hun gedachtegoed ten grondslag ligt aan het paulinistische denken dat onze streken eeuwenlang in zijn greep heeft gehouden. Hier staat niet het geluk centraal, maar zijn tegenhanger: het lijden. Geluk is dan het vermijden van lijden, of liever nog het verdragen dat we van Epicurus leerden, of zelfs de glorificatie van het leed, zoals dat op Golgotha zijn macabere hoogtepunt beleefde. In die visie lijdt de mens nu eenmaal, niets aan te doen, dus is het uitzitten geblazen. In de vergaande perversie die de kerk van Rome daar weer van bakte zoekt de sterveling juist het lijden op, in de hoop op een hemelse beloning, wat weer zijn verdere doorwerking vindt in de moslimwereld.

Honderden jaren was de belangrijkste taak van de filosofen in de westerse wereld het rechtpraten van dit misantrope mensbeeld, tot de scheuren in de zeventiende eeuw te wijd werden en het gebouw krakend en steunend verzakte en in een bouwval veranderde. Daarmee bleef echter het probleem, dat we nog steeds niet wisten hoe dat moest met het geluk. Dat genot geen duurzaam geluk opleverde was iedereen die ooit aan de boemel was geweest zo langzamerhand wel duidelijk, het zoeken was nu naar werkbare alternatieven.

Recht op geluk

In de Verlichting kwam de gedachte op dat je geluk kon afdwingen, dat je recht had op geluk – zoals Ben Franklin in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring schreef – en het zelfs aan anderen kon opleggen. Vooral de experimenten in die laatste variant deden het streven naar geluk geen goed, al duurde het nog erg lang tot dat ook was doorgedrongen tot grote delen van de Europese bevolking. Onze eigen Hans Achterhuis schreef daar een zeer behartenswaardig boek over.

Inmiddels weten we dat geluk – of welbevinden of hoe je het maar noemen wilt – tussen de oren zit. De enige filosofische vraag die we in dit kader nog kunnen stellen, is of Brave New World echt een dystopie is – maar daarover een andere keer graag meer.

Eigengereide selectie

~

Het schrijven over een zo enorm uitgestrekt onderwerp is in wezen ondoenlijk, niemand heeft alles gelezen en overdacht, zelfs McMahon niet. Voor zijn bespreking van Marx putte hij uit een compilatie, van andere denkers over geluk heeft hij nooit gehoord, met als voornaamste afwezigen de pragmatici – wat op zich merkwaardig is, voor een Amerikaan. De twintigste eeuw komt er filosofisch toch al bijzonder bekaaid af, voor McMahon houdt het met Nietzsche wel zo ongeveer op, geen spoor van postmodernen of een specialist als Onfray.

Het aardige van zijn enigszins eigengereide keuze is toch wel dat – anders dan in algemene overzichten – enkele vaste waarden grotendeels ontbreken. Van de antieken is iedereen wel zo ongeveer present – al missen we hier weer Diogenes, die toch zeker een aantal interessante uitspraken op het besproken gebied heeft gedaan. Opvallender zijn de bijrollen voor onverwoestbare grootheden als Kant, Kierkegaard en Pascal, die toch ook wel het één en ander hebben bepeinsd over geluk in al zijn vermeende verschijningsvormen.

Pillen

Vlak voordat we de moderne tijd betreden vat McMahon nog even handig de voorgaande ruim vierhonderd bladzijden samen:

De sublimatie van Eros in intellectueel streven bij Socrates en Plato, de ascetische zelfbeheersing die Epicurus en de stoïcijnen voorstonden, Augustinus’ geluk van de hoop, Rousseaus aanprijzing van vrijwillige afzondering op zijn gezegende eiland, Marx’ revolutionaire droom van het herscheppen van de wereld, de romantische zoektocht naar liefde, Schopenhauers aanbeveling van de illusie van de kunst, het hedonisme van Sade en La Mettrie, de door drugs veroorzaakte euforieën van Baudelaire en De Quincey, de verfijnde deugden van de arbeid zoals door Weber, Smith en Marx gepropageerd (…)

De afgelopen eeuw raffelt McMahon vervolgens in een handvol bladzijden af, maar daarin zit wel de crux van het verhaal – ook al trekt hij daar zelf de verkeerde conclusie uit. Het enige wat we daadwerkelijk over geluk kunnen zeggen, is dat het subjectief is. Aan de hand van een grafiek poogt McMahon aan te tonen dat er geen correlatie is tussen subjectief bevonden welzijn en bruto nationaal produkt, terwijl iedereen in één oogopslag dat verband juist wel ziet. Een kwestie van interpretatie, maar niet onbelangrijk. McMahon ziet de zaken in zijn eigen subjectiviteit veel somberder dan ze zijn. Moderne medicijnen hebben de lijders aan depressie al veel verlichting geschonken en daarmee het percentage geluk in de wereld verhoogd. McMahon maakt zich nu zorgen over het feit dat bijvoorbeeld Prozac ook wordt gebruikt door mensen die zich gewoon wat beter willen voelen, zonder klinische aanleiding. Maar als geluk subjectief is, kan niemand de Emma Brunts van deze wereld hun medicijnenconsumptie verwijten. Zij zijn immers de enigen die over hun eigen staat van geluk kunnen oordelen. Waarmee we terug zijn bij de vraag of Huxley’s John een held is of een atavisme, en we concluderend mogen vaststellen dat McMahon een boeiend verhaal heeft verteld dat ook nog aanspoort tot nadenken. Niet dat je daar nou zoveel gelukkiger van wordt, maar het doodt de tijd en meer mag je op de lange duur eigenlijk niet verwachten. Meer dan een onbetekenend stofje in een onverschillig heelal zijn we toch niet en houdt onze sterfelijke schil er mee op, dan rest niets anders dan het eeuwige niets.