Iedere schrijver heeft zijn anekdote. Anthony Burgess bijvoorbeeld zou eind jaren vijftig te horen hebben gekregen dat hij aan terminale hersenkanker leed, waarop hij als een razende boeken begon te schrijven, zodat zijn weduwe een inkomen zou hebben. Sappig verhaal, maar er klopt helemaal niets van, net als van vrijwel alles wat hij ons in de loop van zijn lange leven op de mouw wilde spelden. Een diepgravende en zeer leesbare biografie zet de feiten op een rijtje.
The real life of John Wilson
|
Anthony Burgess |
Burgess – John Wilson volgens de burgerlijke stand – zou bloedbanden hebben met gekroonde hoofden, daar begint het al mee, maar in werkelijkheid stamde hij uit de lagere tot zeer lage klassen in Manchester. Van zijn vader weten we niet eens wat hij nou eigenlijk deed voor de kost. Hij was een hosselaar die zijn geld op diverse, soms duistere manieren bij elkaar scharrelde, onder meer als barpianist.
Burgess stortte zich al jong op cultuur, kon aardig meekomen op de universiteit en schreef al vroeg zowel muziek als bellettrie, zonder dat het ergens toe leidde. Een bestaan als componist was jarenlang zijn voornaamste streven, maar die loopbaan kwam nooit serieus van de grond, en met de literatuur bleef het ook jarenlang tobben.
Wat hij over zijn eigen leven losliet klopt alleen in heel grote lijnen. Zijn verblijf in Gibraltar is van diverse zijden bevestigd, net als de jaren in Maleisië, die de befaamde Malayan Trilogie opleverden. Het verhaal over hoe hij in het Verre Oosten terechtkwam is hilarisch, en ook weer typisch Burgess. Drank speelt in dit verhaal een belangrijke rol, en ook dat is naar het leven getekend, want de beide echtelieden zopen – korter kun je het niet zeggen. Het kostte zijn eerste echtgenote Lynne uiteindelijk zelfs voortijdig haar leven, waarna de zogenaamd ten dode opgeschreven Burgess doodleuk trouwde met de vrouw bij wie hij al een zoon had, en hij nog vele jaren doorleefde, met als enige serieuze aanpassing de overstap van sigaretten naar sigaren – wat het toch wel weer ironisch maakt dat hij zelf bezweek aan longkanker. Roken en drinken, het blijven plagen.
Roerige tijden
|
Scene uit ‘A Clockwork Orange’ (1962) |
Burgess’ biograaf Andrew Biswell is uit het goede, stevige Britse biografenhout gesneden. Hij onderzocht alles, ging zelfs kijken hoe diverse cruciale locaties er heden ten dage uitzien en sprak met iedereen die hij maar kon vinden. Op die manier kon hij rustig de feiten lostrekken uit de kluwen hele en halve waarheden die Burgess in zijn boeken, artikelen en vele interviews over de wereld had uitgestort. Het kale verhaal dat overbleef is minstens zo spannend als alle verzonnen flauwekul eromheen. Burgess (1917-1993) leefde in, zacht gezegd, zeer roerige tijden, waar hij dan ook nog het één en ander van mee kreeg. Zijn karakter en levensloop waren niet echt doorsnee, wat de anekdotiek zeer ten goede komt. Dat was op zich al genoeg voor een aangrijpende schelmenroman. Het is ook bijzonder opvallend dat Biswell zeer weinig woorden vuil maakt aan de jaren na het grote succes van A Clockwork Orange (1962), toen Burgess en zijn familie comfortabel in Monaco woonden en weinig echt schokkends meer ondernamen.
Dat was daarvoor wel even anders. Burgess had een talent voor ruzie en het uitlokken van smaadprocessen. Zijn uitgevers gingen met de vlooienkam door zijn manuscripten, om iedere mogelijke verwijzing naar levende personen van hun scherpe kanten te ontdoen, wat overigens niet in alle gevallen lukte. Dat Burgess, en Lynne in nog veel heviger mate, behalve zuipen ook enthousiast aan overspel deden, maakte de zaken nog gecompliceerder. Intussen schreef hij als een razende, en dat niet alleen ten tijde van zijn ongefundeerde doodvonnis. Naast de romans produceerde hij een enorme berg recensies en andere artikelen voor diverse media, en natuurlijk de onvergetelijke beschouwingen over andere schrijvers, waaronder zijn grote held James Joyce.
Pelagius
Biswell, duidelijk een fan van Burgess, maakt niet de fout dat hij alle romans en verhalen nog eens omstandig uitlegt en samenvat. Hij zoekt veeleer de rode draad, en in dit geval is dat Burgess’ merkwaardige uitleg van het Rooms-Katholicisme. Met de kerk had die weinig van doen. Voor Burgess draaide alles om de aard van de mens en met name om de erfzonde. Met kerkvader Augustinus was hij van mening dat de mens gedoemd is en daar zelf weinig aan kan doen. Burgess zag in het socialisme, met zijn belofte van een betere wereld voor iedereen en andere moderne verworvenheden, een terugkeer van het door hem en Augustinus verfoeide pelagianisme, dat hij beschouwde als de wortel van alle kwaad. Met de zonden van het vlees had hij verder opvallend weinig moeite, alleen maakte hij daar dan ook weer literatuur van. Of zoals hij het zelf in een quote van Biswell uit Nothing like the sun schreef:
Let us have no nonsensical talk about merging and melting souls, though, binary suns, two spheres in a single orbit. There is the flesh and the flesh makes all. Literature is an epiphenomenon of the action of the flesh.
Het knappe van deze biografie is niet alleen dat Biswell op voorbeeldige wijze feiten boven water haalt en met elkaar in verband brengt. Wat dit boek boven de middelmaat uittilt is de manier waarop hij zijn verhaal vertelt: met de nodige wetenschappelijke distantie, maar dan toch wel weer zo dat je als lezer met rode oortjes de bladzijden omslaat en – zeker niet onbelangrijk – het werk van zijn onderwerp weer eens uit de kast trekt, wat ook geen straf is. Intussen is het wachten op de volgende biografie, want hoe grondig deze ook mag zijn, over Burgess is het laatste woord nog niet gezegd. Zo weten we nog steeds niet zeker of Burgess de biologische vader van zijn zoon is of niet, zoals een eerdere biograaf beweerde, maar dat zijn louter details.
Zie ook in deze reeks: Barry Miles, Charles Bukowski, Karel Wasch, Jack Kerouac, Wim Hazeu, Vestdijk: een biografie, Menno Schenke, Vaan: het bewogen bestaan van C.B. Vaandrager, Rüdiger Safranski, Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme en Peter Gay, Freud. Pionier van het moderne leven.