Tag Archief van: landscape

Film / Films

Spreid je benen voor zulke beschaafde mensen

recensie: Black Venus

‘Kijk, ze kan praten!’ In een Parijse salon gillen de mademoiselles opgewonden als Sarah Baartman stuurs hun vragen beantwoordt. Vlak ervoor kruipt ze nog als een wilde over de grond, terwijl de camera even onbeheerst langs haar publiek zwenkt, rakelings langs hun van afschuw en verrukking vertrokken gezicht. Voyeurisme ten top.

~

Twee eeuwen geleden trad Baartman op als de gekooide Hottentot Venus, eerst in Londen en later in Parijs. Haar nogal imposante fysiek leidde in brede kring tot opwinding, en volle zalen voor wat nu onverbiddelijk zou worden beschouwd als een mensonterende vertoning. Baartmans geschiedenis is bij uitstek materiaal voor een film, maar hoe breng je een uitwas van kolonialisme in beeld zonder in clichés te vervallen? Als nobele wilde die het slachtoffer is van Europese wreedheid, bijvoorbeeld. Regisseur Abdellatif  Kechiche weet zo’n simpele moraal knap te vermijden. Aan Black Venus is weinig verhevens. Integendeel: zweterige lijven, drank, seks en sensatielust overheersen in het tijdsbeeld dat Kechiche schetst. Koloniaal racisme speelt haast een bijrol. Baartman is vooral het slachtoffer van de berekende lieden om haar heen.

Uitbuiting
In de eerste plaats is dat natuurlijk Afrikaner Caezar, het brein achter de Hottentotshow, en later de glibberige Fransman Réaux. Ze beloven Saartjie gouden bergen – ze moet wel meewerken – en buiten haar onderwijl genadeloos uit.  Maar ook de goedbedoelde inmenging van de African Association, die een rechtszaak aanspant tegen Caezar, is niet helemaal zuiver, noch de Franse journalist wiens belangstelling vooral gedreven wordt door de hoop op een goed verhaal. ‘U bent geen Afrikaanse prinses, maar een bediende? Ach, dat is jammer.’ Zelfs bij de wetenschap is Saartjie niet veilig. ‘Je moet je benen spreiden voor zulke beschaafde mensen’, draagt Caezar haar op en de weledelgeleerde heren van het Musée de l’Homme willen niets liever. Geen wonder dat Saartjie naar de fles grijpt en in een permanente staat van verdoving verkeert. Ze lijkt steeds minder deel te nemen aan haar eigen leven. Hoofdrolspeelster Yahima Torres vertolkt die teruggetrokken houding en afwezige blik feilloos. Een prestatie van formaat, letterlijk en figuurlijk.

Verwarde werkelijkheid

~

En een rake regiekeuze van Kechiche. De combinatie van fysieke en mentale afwezigheid maakt van Saartjie een lege huls, een object waarop iedereen naar hartelust zijn verlangens projecteert. Of dat nu de seksuele perversie is waaraan Réaux haar onderwerpt, of de wetenschappelijke aspiraties van de Franse antropologen. Steeds weer zit Kechiche de toeschouwers dicht op de huid, terwijl zij op hun beurt naar Saartjies groteske, bijna naakte lichaam staren of haar achterwerk betasten. Kechiche maakt haar ontering zo pijnlijk zichtbaar. Dubbelop bovendien, want als filmkijkende voyeur word je er evengoed medeplichtig aan – precies de ongemakkelijke positie waar Kechiche je hebben wil. ‘U verwart de werkelijkheid met de voorstelling’, zou Caezar ertegenin brengen. Dat kan zijn, maar Saartjies tragische leven wordt er geen steek menselijker van.

Film / Films

Spreid je benen voor zulke beschaafde mensen

recensie: Black Venus

‘Kijk, ze kan praten!’ In een Parijse salon gillen de mademoiselles opgewonden als Sarah Baartman stuurs hun vragen beantwoordt. Vlak ervoor kruipt ze nog als een wilde over de grond, terwijl de camera even onbeheerst langs haar publiek zwenkt, rakelings langs hun van afschuw en verrukking vertrokken gezicht. Voyeurisme ten top.

~

Twee eeuwen geleden trad Baartman op als de gekooide Hottentot Venus, eerst in Londen en later in Parijs. Haar nogal imposante fysiek leidde in brede kring tot opwinding, en volle zalen voor wat nu onverbiddelijk zou worden beschouwd als een mensonterende vertoning. Baartmans geschiedenis is bij uitstek materiaal voor een film, maar hoe breng je een uitwas van kolonialisme in beeld zonder in clichés te vervallen? Als nobele wilde die het slachtoffer is van Europese wreedheid, bijvoorbeeld. Regisseur Abdellatif  Kechiche weet zo’n simpele moraal knap te vermijden. Aan Black Venus is weinig verhevens. Integendeel: zweterige lijven, drank, seks en sensatielust overheersen in het tijdsbeeld dat Kechiche schetst. Koloniaal racisme speelt haast een bijrol. Baartman is vooral het slachtoffer van de berekende lieden om haar heen.

Uitbuiting
In de eerste plaats is dat natuurlijk Afrikaner Caezar, het brein achter de Hottentotshow, en later de glibberige Fransman Réaux. Ze beloven Saartjie gouden bergen – ze moet wel meewerken – en buiten haar onderwijl genadeloos uit.  Maar ook de goedbedoelde inmenging van de African Association, die een rechtszaak aanspant tegen Caezar, is niet helemaal zuiver, noch de Franse journalist wiens belangstelling vooral gedreven wordt door de hoop op een goed verhaal. ‘U bent geen Afrikaanse prinses, maar een bediende? Ach, dat is jammer.’ Zelfs bij de wetenschap is Saartjie niet veilig. ‘Je moet je benen spreiden voor zulke beschaafde mensen’, draagt Caezar haar op en de weledelgeleerde heren van het Musée de l’Homme willen niets liever. Geen wonder dat Saartjie naar de fles grijpt en in een permanente staat van verdoving verkeert. Ze lijkt steeds minder deel te nemen aan haar eigen leven. Hoofdrolspeelster Yahima Torres vertolkt die teruggetrokken houding en afwezige blik feilloos. Een prestatie van formaat, letterlijk en figuurlijk.

Verwarde werkelijkheid

~

En een rake regiekeuze van Kechiche. De combinatie van fysieke en mentale afwezigheid maakt van Saartjie een lege huls, een object waarop iedereen naar hartelust zijn verlangens projecteert. Of dat nu de seksuele perversie is waaraan Réaux haar onderwerpt, of de wetenschappelijke aspiraties van de Franse antropologen. Steeds weer zit Kechiche de toeschouwers dicht op de huid, terwijl zij op hun beurt naar Saartjies groteske, bijna naakte lichaam staren of haar achterwerk betasten. Kechiche maakt haar ontering zo pijnlijk zichtbaar. Dubbelop bovendien, want als filmkijkende voyeur word je er evengoed medeplichtig aan – precies de ongemakkelijke positie waar Kechiche je hebben wil. ‘U verwart de werkelijkheid met de voorstelling’, zou Caezar ertegenin brengen. Dat kan zijn, maar Saartjies tragische leven wordt er geen steek menselijker van.

Boeken / Fictie

Complot op bestelling

recensie: Umberto Eco (vert. Yond Boeke en Patty Krone) - De begraafplaats van Praag

Met een hoop geschal en gedoe werd het aangekondigd: het nieuwe boek van literaire ster Umberto Eco. De hitsige kaft, de titel De begraafplaats van Praag en het onderwerp — een complottenbouwer in de grootse en chaotische negentiende eeuw — zullen op het eerste gezicht aan Dan Brown doen denken. Maar uiteraard, en gelukkig, doet de inhoud dat niet.

De begraafplaats van Praag en het onderwerp — een complottenbouwer in de grootse en chaotische negentiende eeuw zullen op het eerste gezicht aan Dan Brown doen denken. Maar uiteraard, en gelukkig, doet de inhoud dat niet.

Eco’s hoofdpersoon in deze historisch correcte roman is de verzonnen kapitein Simonini. Hij leidt aan een vreemde vorm van geheugenverlies en wordt door ene Sigmund Froïd aangeraden via ‘autohypnose’ zijn leven te reconstrueren. Simonini’s reconstructie brengt de lezer bij allerlei grote gebeurtenissen in de tweede helft van de negentiende eeuw: beginnend bij het revolutiejaar 1848 via de opmars van Garibaldi en de Italiaanse ‘Risorgimento’, naar de Parijse Commune en de Dreyfus-affaire. Tegen deze achtergronden verdient Simonini, als notaris, zijn geld met het vervalsen van documenten. En niet enkel testamenten, maar vooral authentieke documenten die dienen om complotten aan te tonen. Van de jezuïeten, de vrijmetselaars en allerlei satanisten, en het liefst verzint Simonini over de Joden.

Odi ergo sum
Al van jongs af aan is Simonini vervuld van een hevig antisemitisme. Het hoofdstuk waarin Simonini wordt geïntroduceerd heet ‘Wie ben ik’, en wat volgt is een reeks tirades tegen alle rassen, en natuurlijk met name de Joden. Siminoni’s lijfspreuk is ‘Odi ergo sum’: ik haat dus ik ben. Steeds weer voert Eco heel gevat personages op die in hun uitspraken onbewust de volstrekte onzinnigheid van dergelijke rassenhaat blootleggen. Daarvoor is Simonini blind, maar hij ziet wel waarin de kracht van complotten schuilt, zo blijkt uit hetgeen hij over Dumas pères Joseph Balsamo beweert:

Dumas biedt eenieder die gefrustreerd is (individuen zowel als volkeren) de uitleg voor diens falen: het was iemand anders, op de Donderberg, die je ondergang heeft beraamd.

Wanneer Simonini doorbabbelt over zijn afkeer van de Joden, dreig je soms bijna de verwerpelijkheid daarvan te vergeten. Vakkundig voorkomt Eco dat, door toespelingen op de ‘eindoplossing’, of een tussenzinnetje als ‘arbeit macht frei’.

Naast haat staat Simonini’s leven in het teken van eten. Bij wijlen, soms op het irritante af, lijkt De begraafplaats van Praag een culinaire gids. Ook in de beschrijvingen van de complotten put Eco uit zijn eruditie. Natuurlijk ligt aan de basis van het complot de haat, gecombineerd met de bruikbaarheid ervan in het politieke machtsspel. Simonini plagieert uit bestaande complottheorieën, zoals Sue’s Le Juif errant. En heel belangrijk: hij heeft een goed gevoel voor de tijdgeest in zijn keuze voor de juiste vijand en diens wapen.

~

Avonturenroman
Bij vlagen leest De begraafplaats van Praag als een avonturenroman. Eco heeft zelfs, zoals gebruikelijk in zulke romans, veel paginagrote plaatjes opgenomen. Het is een letterlijk fantastische geschiedenis, doordrenkt van Eco’s overvloedige taal, maffe historische feiten en ironische blik:

Al een eeuw lang doet de Parijzenaar niets liever dan barricades opwerpen, en dat die vervolgens bij het eerste het beste kanonschot bezwijken, lijkt hem niet te deren: barricades werp je op om je een held te voelen.

Maar spannend als een avonturenroman wordt het boek jammer genoeg nooit. Hoewel de oorzaak van Simonini’s plotselinge geheugenverlies lang een raadsel blijft, is het van begin af aan duidelijk dat Eco Simonini opvoert als de auteur van de Protocollen van de wijzen van Zion. Vergeleken met Eco’s andere grote complottenroman De slinger van Foucault, nog erudieter, ingenieuzer, en veel duizelingwekkender, legt De begraafplaats van Praag het simpelweg af. Maar het is wel een échte Eco, en dus voor de liefhebber een aanrader.

 

Film / Films

Geen echte zwarte Piet

recensie: Sonny Boy

.

Sonny Boy is het ongelofelijke, waargebeurde verhaal van de liefde tussen de Surinaamse Waldemar en de veel oudere Nederlandse Rika, in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. De film is niet subtiel, maar wel effectief.

~

Dat het werk van Annejet van der Zijl nog eens verfilmd zou worden, zat erin. Misschien met uitzondering van de laatste, wat taaie biografie van prins Bernard schetst Van der Zijl het milieu van haar hoofdpersonen zo levendig dat je als lezer moeiteloos in haar boeken opgaat. Biografieën als romans zijn het, die gewoon uitnodigen tot een bewerking. Eerst was daar Annie M.G., de televisieserie van Dana Nechushtan. Wellicht een wat te vrije interpretatie, met al die liedjes en flashbacks. Toen volgde het nieuws dat familiefilmmaker Maria Peters Sonny Boy zou regisseren. Literair Nederland was er niet gerust op.

Kindergelach

Bij de openingsscène kan direct worden vastgesteld dat de film in ieder geval even sfeervol is als het boek. Een Surinaams jongetje speelt met vriendjes in de rivier. De aankleding is piekfijn in orde. Het enige wat stoort is het slechte acteerwerk en het nadrukkelijke, onnatuurlijke gelach. Dat zal vaker in de film terugkeren. Op het moment dat kinderen in Sonny Boy op straat spelen, kun je de zin ‘er klinkt kindergelach’ in het script erbij denken. Een rare miskleun van de regisseur van o.a. Kruimeltje en Pietje Bell. De volwassen acteurs daarentegen zijn uitstekend gecast.

~

Als Rika (Ricky Koole) ontdekt dat haar man (Marcel Hensema) vreemdgaat, verhuist ze met haar vier kinderen van Zeeland naar Den Haag. Daar wordt ze verliefd op kostganger Waldemar (Sergio Hasselbaink). Door de ogen van Waldemar is Nederland een naargeestig, racistisch land. ‘Zwarte Piet!’ roept een joch in de tram. ‘Da’s geen echte’, sist zijn moeder. De relatie tussen een getrouwde Nederlandse en een zeventien jaar jongere Surinamer stuit in de jaren dertig op weerstand en afkeuring. Hun zoon Waldy, die al snel de bijnaam Sonny Boy krijgt, kost Rika zelfs het contact met haar andere kinderen. En dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Rika en Waldemar nemen onderduikers op in hun pension, maar lijken niet voldoende te beseffen welk gevaar ze daardoor lopen.

Effectief

De dramatiek in Sonny Boy wordt stevig aangezet. Dat is soms jammer, want het verhaal is immers al dramatisch genoeg. Toch is het geen draak geworden. Daarvoor is het spel te goed, de regie te doeltreffend en de art direction te sterk. Peters heeft opnieuw gedaan waar ze goed in is: een effectieve film voor een groot publiek maken. De volgende adaptatie van werk van Annejet van der Zijl staat in de steigers: Johan Timmers verfilmt Jagtlust, naar een scenario van Maria Goos. Het valt te hopen dat daarin ook iets van de wat subtielere, intellectuele kant van haar schrijverschap is terug te zien.

Muziek / Album

Half om half

recensie: Eefje de Visser - De koek

Live is Eefje de Visser al boeiend maar op cd is ze nog een stukje beter. De conversie van live naar cd voegt net genoeg diepgang toe om de fragiele nummers voller te laten klinken, zonder afbreuk te doen aan de intimiteit.

maar op cd is ze nog een stukje beter. De conversie van live naar cd voegt net genoeg diepgang toe om de fragiele nummers voller te laten klinken, zonder afbreuk te doen aan de intimiteit.

Maar met een voller geluid ben je er nog niet. Ook als winnares van de Grote Prijs van Nederland moet je uiteindelijk gewoon een compleet en afgewogen album afleveren om de aandacht van het publiek te kunnen vasthouden. Dat ze die aandacht op bepaalde punten met twee handen tegelijkertijd weet te pakken, wordt al snel duidelijk bij haar debuut De koek.

Eerste helft

~


In openingsnummer ‘Genoeg’ wordt de betoverende stem van Eefje heerlijk ondersteund door een enkele akoestische gitaar. Het is een beetje de Eefje die we van haar optredens kennen, maar dan iets warmer klinkend. Het nummer klinkt breekbaar en intiem, maar zweept je ondertussen ook lichtjes op. Alsof je samen met de zangeres een intiem geheimpje deelt; alleen bestemd voor jullie tweeën.

Het eerste deel van de cd staat vol met dergelijke intieme, maar opzwepende nummers. Van het intrigerende ‘De stad’ naar het swingende ‘Hartslag’. Dit laatste heeft ook meteen het meest catchy refreintje (‘Dat ik al veel te lang wakker lig. Buiten is het al lang licht…’) dat ook nog eens ondersteund wordt door een perfect getimed koortje. Het zijn vooral de uptempo nummers waarin de klasse van Eefje duidelijk hoorbaar wordt.

Tweede helft

Helaas bevat het album, voornamelijk in het tweede gedeelte, veel meer nummers die wat ingetogener zijn. En juist in dit gedeelte laat Eefje een hoop liggen. Een nummer als ‘Verdriet’ wordt dan misschien heel gevoelig gebracht, het eist nergens de aandacht van de luisteraar op. Een gebrek dat het merendeel van de langzame nummers in zich meedraagt.

~

Met haar breekbare stem en interessante teksten is Eefje de Visser zeker de moeite van het beluisteren waard. Het is alleen jammer dat ze niet een heel album lang de aandacht vast kan houden. Nergens wordt het gebodene benedenmaats, maar aan de andere kant stijgt ze net niet vaak genoeg boven het maaiveld uit. Op de momenten dat ze dat wel doet zie je haar in volle glorie schijnen en is ze meer dan de belofte. Op die momenten is ze de vervulling. Dan vult ze het gat tussen Roosbeef en Spinvis op en doet ze er zelfs nog een schepje bovenop. Laten we dus hopen dat er nog een koek uit de oven van Eefje de Visser komt rollen, maar dan eentje die nog voller is en rijkelijk gevuld met spijs.

Boeken / Fictie

Sedaris in vorm is meesterlijk, Sedaris uit vorm is ergerlijk

recensie: David Sedaris (vert. Irving Pardoen) - 6 tot 8 zwarte mannen

.

Sedaris is werkelijk komisch, zijn ironische oog ziet de humor in dingen die de rest van de wereld allang niet meer opvallen. Het is die herkenning waarop Sedaris gokt. Dat werkt vaak, maar niet altijd. En als Sedaris niet in vorm is, dan is hij net zo stomvervelend als zijn minder getalenteerde collega’s. 6 tot 8 zwarte mannen is een onvervalste Sedaris-decemberbundel, waarin de auteur de winterse feestelijkheden met zijn schijnbare onnozelheid onderuit probeert te trappen. Het opvallende omslag wordt naar goed gebruik voorzien van quotes van Sedaris-adepten als Aaf Brandt Corstius, Paulien Cornelisse en Silvia Witteman. Die laatste zal wel de zus van Volkskrant-columniste Sylvia zijn.

Schmierende conferencier
Dan de verhalen. Het zijn er twaalf, en wie ook trouw de bundels Van je familie moet je het hebben en Ik mooi praten heeft gelezen, kunnen sommige verhalen bekend voorkomen. Dat is jammer, vooral omdat dat nu niet de verhalen zijn die je eens lekker gaat herlezen. De bundel begint met het lange verhaal ‘Holidays on Ice’, het verhaal waarmee Sedaris doorbrak bij het grote publiek, aldus de achterflap. Sedaris verhaalt over zijn avonturen als kerstelf in het warenhuis Macy’s. Grijpgrage kerstmannen, aantrekkelijke kerstelfen en onbeschaafde warenhuisklanten passeren de revue. Een hilarisch verhaal, dat doet denken aan een conference van een goede stand-upcomedian. Misschien wat lang uitgesponnen hier en daar, maar in dit verhaal is de schrijver in topvorm.

In ‘De beste wensen aan vrienden en familieleden!!!!’ overspeelt de stand-upper Sedaris zijn hand. Het is een ‘nieuwsbrief’ van de moeder van een zekere familie Dumbar aan vrienden en familie. De moeder bespreekt het niet helemaal goed verlopen jaar, waarbij vooral een glansrol is weggelegd voor de Vietnamese Khe Sahn, het gevolg van een slippertje van manlief tijdens de Vietnam-oorlog, die op een dag met haar koffertje bij de familie op de stoep staat. Kort gezegd: alles gaat mis, en als werkelijk alles mis gaat, blijkt dat helemaal niet zo grappig meer. Ondanks de hilarische passages blijft van dit verhaal vooral het gevoel hangen dat Sedaris het hier op een ouderwets schmieren heeft gezet.

Regieaanwijzingen
‘Op de eerste rij in het midden’ is een goed verhaal over het dankbare onderwerp van het schooltoneel rond kersttijd. Gefundenes Fressen voor Sedaris, die er met graagte zijn tanden in zet, maar tegelijk ook licht teleurstellend. Iedereen heeft wel een goed kersttoneelverhaal in huis, maar van de meester van het korte, komische verhaal verwacht je wat meer originaliteit.

Verreweg het beste verhaal in de bundel is echter ‘Gebaseerd op een waargebeurd verhaal’. Dit keer geen brief, maar een toespraak voor een kerkgemeente, van de hand van een zelfgenoegzame tv-producent, die via paginalange omwegen uitkomt op dat waar het hem eigenlijk om gaat. Ook hier wankelt Sedaris op de dunne lijn tussen hilariteit en aanstellerij, maar dit keer bewaart hij zijn evenwicht en komt zijn talent volledig tot uiting. Hoogtepunten zijn de schuingedrukte regieaanwijzingen zoals ‘(Wacht tot applaus bedaart)‘ of ‘(Goed punt. Even laten doordringen)‘.

Ongewenste elementen
In ‘Kerstmis betekent geven’ is de schmierende Sedaris weer even terug. Een goed idee (twee puissant rijke gezinnen proberen elkaar in vrijgevigheid te overtroeven) dat veel te lang wordt uitgesmeerd. De plot zie je al van kilometers aankomen. ‘Dinah de kersthoer’ is daarentegen een mooi kerstverhaal, maar bepaald niet hilarisch. Sedaris toont zich opeens van zijn subtiele zijde, wat even wennen is na het voorgaande.

Van de laatste vijf verhalen is het titelverhaal vooral komisch voor ‘ons Nederlanders’, omdat je voor het eerst met de ironische blik van een buitenlander kijkt naar onze inderdaad nogal warrige en hier en daar ronduit wrede Sinterklaastraditie. Opvallend en zeker niet te missen is het slotverhaal ‘De koe en de kalkoen’, over dieren en hun aanloop naar de kerstvieringen. Op de valreep betoont Sedaris zich nog een gevoelige fabelschrijver – echte fans wisten dat natuurlijk al, die hebben Eekhrn zkt eekhrn allang in de kast.

(S)topshow
6 tot 8 zwarte mannen is als een theatershow van een cabaretier waarvan je hoopt dat hij dit keer eens niet gaat zingen. Natuurlijk doet hij dat wel. Na de voorstelling kun je vasthouden aan die paar momenten dat je er bijna in blééf van het lachen en hopen dat-ie de volgende keer de liedjes weglaat.

Boeken / Non-fictie

Een canonnetje

recensie: Ad van Liempt (red.) - Canon van de Journalistiek

Ad van Liempt (1949), oud-hoofdredacteur van NOVA en bedenker van het onvolprezen Andere Tijden, stelde in samenwerking met het Kenniscentrum Communicatie & Journalistiek van Hogeschool Utrecht een canon van de journalistiek samen. Het resultaat is een nogal willekeurige lijst waar, zoals bij iedere canon, veel op aan te merken is. Het meest ergerniswekkend is echter het gebrek aan ambitie dat uit het boekje spreekt.

Het meest ergerniswekkend is echter het gebrek aan ambitie dat uit het boekje spreekt.

De lezer – of beter gezegd de bestudeerder, een lijst kan men tenslotte slechts bestuderen – wordt getrakteerd op een veertigtal lemma’s waarin evenzoveel hoogtepunten uit de rijke journalistieke geschiedenis kort worden geïntroduceerd. De onderwerpen zijn onderverdeeld in acht categorieën: binnen- en buitenlandse onderzoeksjournalistiek, participerende journalistiek, reportage, interviews, zelfreflectie, mediageschiedenis en nieuwe media. Het heeft weinig zin te wijzen op omissies: daarvan zijn er in dit soort gevallen nu eenmaal te veel. Wel is het mogelijk om bredere redactionele overwegingen tegen het licht te houden, en nut en noodzaak van de onderneming ter discussie te stellen.

Serieus

Aanvankelijk was deze canon bedoeld als opwarmertje voor eerstejaarsstudenten journalistiek aan de Hogeschool Utrecht. Pas toen Uitgeverij Boom interesse toonde besloten de initiatiefnemers het serieuzer aan te pakken en zich te richten op een bredere afzet. Helaas bleek die serieuzere aanpak vooral het vinden van passend beeldmateriaal in te houden.

De beduimelde boekomslagen van klassiekers als Henk Hoflands Tegels lichten en Martha Gellhorns The Face of War zijn echter misschien wel het mooiste wat dit boekje te bieden heeft. De verandering van koers is op enigszins gênante wijze terug te zien wanneer een besproken werk geschreven is door een journalist die in Utrecht gestudeerd heeft: alleen in deze gevallen wordt de studie van een auteur expliciet vermeld. Een iets scherpere redactie was wenselijk geweest.

Uit evenwicht

De canon zelf is behoorlijk uit balans. De nadruk ligt vooral op de Nederlandse en Angelsaksische journalistiek. Er zijn slechts drie uitzonderingen: één Pool, één Belg en één Duitser. De jaren zeventig, negentig en nul zijn zwaar oververtegenwoordigd, waarschijnlijk omdat de samenstellers affiniteit met deze periodes hadden of omdat hun carrière zich op een hoogtepunt bevond. Er is geen ruimte voor literaire klassiekers die zich met het journalistieke metier bezighouden en ook de rijke traditie van de radiojournalistiek komt niet aan bod. De fotojournalistiek is vertegenwoordigd met nogal gemakzuchtige keuzes: een overzichtswerk en een documentaire, beide naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de World Press Photo.

De lemma’s zijn geschreven in een vorm die men ook in de journalistiek zelf helaas steeds vaker tegenkomt. De lezer wordt verondersteld graag door middel van een jolig-populair vraag-antwoordspel informatie tot zich te nemen. Na iedere vijf of zes regels wordt het lemma opengebroken voor een op nogal bijdehante toon gestelde vraag als: ‘En waar gaat het over?’ Het leest alsof een docent met een autoriteitsprobleem zich door een spervuur van pesterige vragen van zijn leerlingen probeert te worstelen.

Veeg teken

Op de website van De Nieuwe Reporter (dat overigens om onduidelijke redenen ook de lijst haalde; er zijn betere voorbeelden van online journalistiek te verzinnen) ontspon zich een levendige discussie over de inhoud van de lijst. Het meest tekenend was echter de reactie van een studente journalistiek aan de Hogeschool Utrecht, die opmerkte dat de canon verplichte kost is voor eerstejaars en ‘één van de weinige boeken’.

Dat het zwaartepunt op de praktijk ligt is begrijpelijk, maar dat dit boek als lesstof geldt is treurigstemmend. Betrouwbare journalistiek bestaat bij de gratie van degelijke kennis en het vermogen informatie in een context te plaatsen. Als studenten journalistiek geacht worden dit niet bijster goed geschreven en weinig informatieve boekje serieus te nemen is dat een veeg teken. Als relatiegeschenk voldoet het boekje prima, als een lijstje met lees- en kijktips voor studenten ook, maar het was misschien beter geweest als men dit intern had gehouden.

Muziek / Album

Genietbare heruitgave

recensie: Shannon Stephens - Shannon Stephens

Singer-songwriter Shannon Stephens lijkt aan de vergetelheid ontrukt te worden doordat Will Oldham een van haar composities coverde. Het zette haar aan om negen jaar na haar debuut te komen met een tweede album. De re-release van haar debuut van 2000 kon natuurlijk niet uitblijven.

~

Toen in het jaar 2000 het debuutalbum van Stephens verscheen, stond de folkwereld niet bepaald op zijn kop. Het album, geproduceerd door Sufjan Stevens, met wie Stephens ook in de band Marzuki zat, werd toen beoordeeld als redelijk goed. Tien jaar later zijn de meningen daarover niet veel veranderd. De hernieuwde aandacht voor en vraag naar de plaat zijn aangewakkerd door de publiciteit die Oldham met zijn alter ego Bonnie Prince Billy op Stephens liet afstralen door zijn cover van ‘I’ll Be Glad’ op zijn cd Lie Down In The Light.

Eenvormig

De heruitgave van Shannon Stephens maakt het mogelijk om het album te beoordelen op zijn historische relevantie en zijn houdbaarheid. Historisch gezien heeft het album geen lippen losgemaakt, maar als we nu – tien jaar na het verschijnen – opnieuw luisteren naar het album, heeft het nog niets van de glans verloren. De tijdloze, folkgeoriënteerde muziek klinkt nog even relevant als jaren geleden. Die zou dan ook in elke tijd gemaakt kunnen zijn sinds de opnametechnieken perfect zijn. Natuurlijk is dat een grote pre van dit debuutalbum.

Muzikaal is Stephens niet grensverleggend. Compositorisch weet ze steeds kwalitatief goede liedjes neer te zetten. Er wordt mooi banjo en steelgitaar toegepast, maar de uitvoering is behoorlijk eenvormig. Daardoor is het lastig de aandacht van de luisteraar vast te houden. Een kleine uitzondering vormen het een beetje swingende ‘Panic’ en het minder gepolijste ‘Arrow’ en ‘Arrow (reprise)’, waarbij ze een licht experiment aandurfde.

Genietbaar

De heruitgave van Shannon Stephens bevat twee extra, tot nu toe onbekende, liedjes. ‘My Feeble Heart’ en ‘The Way Relationships End Up’ zijn aan het einde van het album toegevoegd. Zij brengen de aandacht terug na het lang uitgesponnen ‘Arrows (Reprise)’, dat voorheen in een ruim zeven minuten durende muzikale schets en uitwaaierende instrumentatie het album afsloot. De nieuwe liedjes passen weliswaar prima bij het album, maar ze hadden er misschien beter ergens tussen gepast om het originele einde van het album niet te verstoren.

Voor de puristen hadden die twee liedjes waarschijnlijk zelfs op een apart schijfje gezet mogen worden. Och, het is altijd lastig om iedereen tevreden te stellen bij het toevoegen van extra’s. Wat overeind blijft is dat Shannon Stephens een album is dat de tand des tijds tot op heden goed heeft doorstaan en nog steeds garant staat voor een uurtje prima muziek. Niet opzienbarend, maar wel genietbaar om zo af ten toe weer eens uit de platenkast te laten glippen.

 

8WEEKLY MediaPlayer
Boeken / Fictie

Sluimerend verdriet

recensie: Daan Heerma van Voss - Een zondagsman

Oscar van Bohemen is de kroonprins van de psychiatrie, een echte geluksvogel, tot de dag dat zijn vrouw Ellen van de trap valt. Ze breekt daarbij haar nekwervels en raakt in een coma. Samen met zijn stiefdochter Sophie gaat Oscar vervolgens een loodzware tijd tegemoet. Het leven raakt doortrokken het gemis van een liefde die eens zo vanzelfsprekend was.

Daan Heerma van Voss weet in zijn debuutroman Een zondagsman tussen de regels door een haarscherp beeld te schetsen van de pijn, woede en schuldgevoelens die Oscar krenken na het ongeluk. Oscars lijden wordt nergens breed uitgemeten maar is van een meer ingetogen soort, zodat de lezer de tragiek voelt sluimeren. Dat er af en toe een tragikomische noot wordt toegevoegd maakt het boek net even wat luchtiger en dat is prettig.

Spullenman
Na de val sluit Oscar zijn praktijk zodat hij meer tijd heeft om bij Ellen op bezoek te gaan in het ziekenhuis. In die vreemde wereld, die wordt beschreven als ‘lege tijd, gegoten in een mal van beton en glas’, bouwt hij een schaduwbestaan op. Gezien de vele nachten dat hij naast Ellen op een stretcher slaapt, woont hij praktisch in het ziekenhuis. Op den duur bouwt hij zelfs een vriendschap op met een zieke bioloog. Die doet hem de prachtige belofte dat hij hem afscheid zal leren nemen.

Wanneer Oscar niet in het ziekenhuis is, slentert hij door Amsterdam en haalt herinneringen op aan Ellen. Ze blijken twee heel verschillende personen te zijn. Oscar is meer een spullenman en kijkt ook met die objectiverende blik naar mensen. Hij let op lichaamstaal en analyseert de gezichten van zijn cliënten, maar kan zich maar moeilijk verplaatsen in een ander. Ellen kan dat juist wel heel goed en valt daarmee in de categorie mensenmens. Die tegenstelling tussen dingen en mensen, denken en voelen is een belangrijk thema in Een zondagsman.

Mensenmens
Oscar vraagt zich af of dat lichaam in het ziekenhuisbed zijn Ellen nog wel is. Nu Ellen niet meer bij bewustzijn is, vindt hij het moeilijk om haar nog als zijn vrouw te zien. Dat Ellen in comateuze toestand nu meer ding dan mens is, confronteert hem met zijn eigen tekortkomingen. Hij ziet in dat het soms belangrijker is een mens met gevoelens te zijn dan om alles altijd te objectiveren. Hij realiseert zich dat hij zelfs na een aantal jaar huwelijk maar heel weinig van Ellen weet.

Om zijn verdriet een plek te kunnen geven, probeert hij ook dat te objectiveren. Hij probeert één te worden met het verdriet, maar slaagt daar niet in. Hij sport dagelijks zodat zijn lichaam na een fysieke pijnroes gevoelloos wordt. Oscar blijkt uiteindelijk niet in staat om zijn waarnemingen en zijn denken te verbinden met zijn gevoel.

Ingetogen en beklemmend
Heerma van Voss legt in Een zondagsman een oprechte en ingetogen stijl aan de dag. Hij beschrijft knap hoe Oscar worstelt met zijn sluimerende maar overweldigende gevoelens. Een leuke bijkomstigheid is dat de vele wandelingen die Oscar maakt om zijn lege bestaan op te vullen en ook het slot van het boek, dat op oudejaarsavond valt, een knipoog is naar De avonden van Reve.

De wijze waarop in deze roman de machteloosheid wordt vormgegeven is erg overtuigend. De tijd staat stil terwijl het leven met verdriet doordrenkt raakt. Een zondagsman is een debuut om trots op te zijn.

Boeken / Non-fictie

Een huis voor de wolvenman

recensie: Karin Johannisson (vert. Elina van der Heijden en Wiveca Jongeneel) - De kamers van de melancholie. Over angst, verveling en depressie

Wat is melancholie? Als niemand het je vraagt, weet je het, maar moet je het uitleggen, dan ontbreken je de woorden. De Zweedse hoogleraar ideeën– en wetenschapsgeschiedenis Karin Johannisson geeft in De kamers van de melancholie woorden aan dat onbestemde gevoel. Het hoofdthema van melancholie is verlies. Maar dat verlies heeft vele gedaanten: verlies van jezelf, van de wereld, van structuur.

De kamers van de melancholie woorden aan dat onbestemde gevoel. Het hoofdthema van melancholie is verlies. Maar dat verlies heeft vele gedaanten: verlies van jezelf, van de wereld, van structuur.

Melancholie is de oervorm van het psychisch lijden, schrijft Johannisson, en die neemt de gestalte aan van de tijd waarin je leeft. Haar methode van onderzoek naar de geschiedenis van de melancholie is excellent: op zoek naar ‘collectieve gevoelens’ gaat ze uit van de premisse dat elk gevoel belichaamd wordt door een individu. Brieven, patiëntenverslagen maar ook romans zijn de voornaamste bron. Alleen al voor de citaten daaruit is dit boek absoluut de moeite waard. Een hele stoet melancholici trekt aan je voorbij, zonder dat er twee dezelfde zijn – vanwege de tijd waarin zij leven.

Glamoureus
Neem de zenuwen: als de wetenschap die een eeuw of drie geleden ontdekt, krijgt de elite er terstond last van. Verfijnde zenuwen worden mode, want ze staan in relatie tot een verfijnde smaak. Op een gegeven moment is de mode voorbij en is nervositeit typisch iets voor de lagere klassen. Of voor vrouwen. Melancholie neemt dan weer een andere vorm aan die sociaal geaccepteerd is, vaak gerelateerd aan intellectuele arbeid of aan kunstenaarschap.

Melancholie kan in die modieuze vorm ook een bijna glamoureuze rol zijn om te spelen. Terecht stelt Johannisson de vraag of dat iets afdoet aan het gevoel erachter. Jongelingen die in navolging van Goethes jonge Werther in een depressie belandden, zijn een beroemd voorbeeld. Natuurlijk lieten zij zich meeslepen en was het ‘hip’ om neerslachtig te zijn. ‘In onze tijd is melancholiek zijn de verhevenheid die iedereen aspireert’, aldus Kierkegaard. Toch laten patiëntenverslagen en brieven zien dat er écht geleden werd. Lees de beschrijving van Samuel Butler:

Zijn ziel woont in een zijn lichaam zoals een mol in de grond, die in de duisternis werkt en ingebeelde voortbrengselen opwerpt, […] hij denkt van glas te zijn en vreest dat alles waarbij hij in de buurt komt hem zal breken. Wat zijn gedachten ook maar binnendringt, het draait zich vast als een schroef, en hoe meer hij wrikt en weegt, des te dieper graaft het zich in.

Wolvenman
De kamers van de melancholie zijn veelvormig. In het boek gaan steeds weer deuren open, waarachter nieuwe en boeiende interieurs verschijnen. Zoals dat van de wolvenman uit de achttiende eeuw, waarin het dierlijke en wilde een uitweg zocht. Met als onverwacht symptoom: gulzig schrokken. Eten is een onderdeel van melancholie waar we nu niet meteen aan denken. Voor de achttiende–eeuwse melancholicus, die bij copieuze diners aanzit waardoor zijn lichaamssappen verstoord raken, is het een prominent symptoom. Barlaeus, de Nederlandse hoogleraar filosofie uit de zeventiende eeuw, eet

paling ‘vetter dan de dijen van Cleopatra’, baars met sneeuwwit vlees en brasem ‘even mollig als het achterwerk van Andromache’, en bovendien het verboden hazenvlees met zijn zwarte bloed. ‘Wat ben ik zelf anders dan een haas?’ In zijn relatie met voedsel bevestigt hij het beeld van de melancholicus die bezeten is van eten, of eerder nog van boulimisch verslinden. Na afloop heeft hij de zwartgalligheid uitgespuugd, zegt hij.

Nog één opmerkelijk voorbeeld. De moderne insomnia – slapeloosheid – berust misschien wel op een misverstand, zegt Johannisson. In vroeger tijden was het gebruikelijk om vroeg in de avond naar bed te gaan, na middernacht wakker te worden, een uur of twee te ‘verpozen’ en dan de tweede nachtrust in te gaan. Tegenwoordig associëren we elk nachtelijk waken met slapeloosheid en dus met een probleem. Een opvatting die duidelijk hoort bij onze op efficiëntie gerichte tijd. Wie heeft er nog tijd om tussen twaalf en twee gewoon wakker te zijn, zonder iets te doen?

Zelfverbranding?
De kamers van de melancholie
is niet een boek om in één ruk uit te lezen, daarvoor staat het huis te vol. De geschiedenis van al die individuen, gevangen in hun gevoelens, die weer gevangen zijn in de geschiedenis, kan je onrustig maken of juist ten prooi doen vallen aan de ennui van een dandy. Aan het eind blijft de lezer wel met een groot raadsel zitten: wat is in ’s hemelsnaam zelfverbranding?

Boeken / Non-fictie

Massamens of filosoof?

recensie: Joep Dohmen - Brief aan een middelmatige man

In Brief aan een middelmatige man roept humanist Joep Dohmen op tot een nieuwe publieke moraal. Volgens hem kunnen we met behulp van de filosofie ons eigen leven een goede richting geven.

De term ‘publieke moraal’ doet in eerste instantie vermoeden dat Dohmen een nieuw stelsel van waarden en normen wil waaraan de gehele maatschappij zich zou moeten houden. Maar eerder is het tegendeel waar. In de inleiding van Brief aan een middelmatige man maakt hij duidelijk dat hij juist het individu op het oog heeft:

De tragiek van het liberalisme is dat het zich ingezet heeft voor de emancipatie van individuen uit overheersende kaders, maar dat het nagelaten heeft om een moraal te ontwikkelen waarmee die bevrijde individuen hun autonomie zodanig gestalte kunnen geven dat we een samenleving overeind houden van even zelfredzame als op elkaar betrokken individuen.

Levenspolitiek

Dohmen is een van de helderste ‘apologeten’ van de levenskunst of bestaansethiek. In dit boek spreekt hij ook wel over ‘levenspolitiek’. Hierbij staat niet langer emancipatie centraal – de bevrijding van een groep – maar een bewuste uitdieping van het even moderne als onverschillige motto ‘vooral jezelf zijn’.

Dat het een levenspolitiek is, duidt op het feit dat ik me als individu moet leren verhouden tot de sociale en maatschappelijke orde waarin ik met mijn leven en levensvragen word geïndividualiseerd. Op wie en waarop kan ik vertrouwen als ik mijn eigen leven wil leiden, als ik mezelf wil ontwikkelen op een goede wijze in een duurzame wereld?

De levenskunst is het posttraditionele of postmoderne alternatief voor het religieus en ideologisch bepaalde wereldbeeld. De levenskunst wijst ‘overheersende kaders’ af; een nieuwe, publieke moraal wordt individueel geleid. De levenskunst is individualistisch, maar niet egoïstisch. De levenskunst bindt niet, maar verbindt je.

Verantwoordelijke levensstijl


Dohmen levert al te stevige politieke en ideologische retoriek: zo beschouwt hij persoonlijke groei als een kapitalistische metafoor die verwijst naar winstverwachting en vlucht volgens hem iedereen in de neoliberale massamaatschappij in een commerciële lifestyle. Op dat kritiekpunt na legt Dohmen noodzaak en doel van een nieuwe publieke moraal goed uit. Maar wat kan een middelmatig mens hiermee?

De middelmatige man uit de titel is een briefschrijver aan de Volkskrant die wanhopig de vraag stelde hoe hij eindelijk toch met zijn ’talentjes’ in ‘iets’ zou kunnen uitblinken. De vaagheid en onkunde die uit zijn woorden blijken, zijn voor Dohmen aanleiding voor een hernieuwde oproep het leven werkelijk zelf richting te geven.

Een publieke moraal is een sociale houding, die iemand verwerft als hij in de praktijk van het dagelijks leven een eigen, verantwoordelijke levensstijl hanteert. Ik pleit voor een nieuwe cultuur van ‘sociale’ zelfontplooiing: een vorm van leven waarin mensen, aandachtig en creatief, even bescheiden als zelfbewust, ernaar streven om iets meer van hun leven te maken, niet ten koste van anderen maar samen en met het oog op anderen.

De brief vormt een ideaal praktijkvoorbeeld bij de historische en theoretische onderbouwing voor de levenskunst als zelfzorg die Dohmen schetst. Zelfzorg beschrijft Dohmen als een proces van zelfkennis (wie ben je, wie wil je zijn), van oefening (wat is de beste houding in dagelijkse situaties) en morele oriëntatie (hoe waardeer je iets, welke waarden hanteer je).

Jezelf worden


De middelmatige man, en volgens Dohmen vrijwel iedereen in onze samenleving met hem, leeft onverschillig als slaaf van vluchtige, oppervlakkige verlangens en sociale druk. Zijn eerdere werk Tegen de onverschilligheid overtreft in praktische toepasbaarheid van de levenskunst de Brief aan een middelmatige man. Maar dit laatste boek is relevanter vanwege de nadruk op het publieke, sociale aspect van een wijsgerige levensstijl.

Dohmen laat zien hoe Sire-spotjes, politieke oproepen tot fatsoen of normen en waarden, en de conservatieve vraag naar een herstel van traditionele maatschappelijke verbanden tekort schieten in een geïndividualiseerde samenleving en hoe de levenskunst een op maat te maken alternatief biedt. En, belangrijker nog, Dohmen maakt duidelijk dat elk middelmatig mens gehoor kan geven aan de oproep jezelf te worden.