Tag Archief van: cultuur

Boeken / Non-fictie

Reis rond de halve wereld

recensie: De wereldwandelaars - Wim Willems

Er waren eens… vier dappere mannen en één vrouw die afkerig waren van alle alcoholische versnaperingen en er een vegetarische leefstijl op na hielden. Was dat hetgeen wat hen met elkaar verbond? Nee, deze vier idealisten trokken er – op hun tere wandelschoenen – in 1911 op uit om de wereld over te wandelen. Dit magistrale verhaal verdient méér dan vijf sterren, zeker omdat het op een memorabele en ongekend goede wijze op papier is gezet door auteur en historicus Wim Willems.

Ze waren wereldnieuws: de drie jongemannen Bram Mossel, Frans van der Hoorn en Gerard Perfors. Op zondagochtend 16 juli 1911 vertrokken zij vanaf de Dam in Amsterdam om een grens te overschrijden die ze nog nooit eerder hadden opgezocht: die van Nederland. De drie jonge geheelonthouders, die veel ophadden met de socialistische idealen, besloten in 1911 om een reis te maken door Europa, het Midden-Oosten om van daaruit naar Birma, Tibet, China, Korea, Japan te gaan met als kers op de taart: de oversteek naar Noord-Amerika.

Helaas gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten en moesten de drie mannen (die er in Wenen nog een vrouwelijke compagnon bij kregen: Marie Zwarts) hun voettocht over de wereld al staken in Palestina. Dat maakte de reis die zij te voet aflegden niet minder indrukwekkend. In ieder land, in iedere stad en ieder dorp kwam een meute nieuwsgierigen op hen afgestormd: in Nederland werden ze in de grote steden massaal uitgezwaaid; niet alleen in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Haarlem en Den Haag stond jong en oud met een zakdoek hoog in de lucht te zwiepen als teken van afscheid. De drie mannen werden bejubeld en toegejuicht.

The European Dream

De publiciteit (vele kranten kregen lucht van de plannen van het drietal) zorgde ervoor dat hun namen overal bekend waren. Ook hielp het dat de drie mannen portretkaarten van zichzelf lieten maken. Voornamelijk uit noodzaak: met de verkoop hiervan kon het drietal hun reis bekostigen. De drie voorstanders van het vegetarisme maakten het onmogelijke mogelijk: voor drie arme sloebers als zij was het niet weggelegd om zo’n wereldreis te kunnen maken. Dat was enkel voorbehouden aan de allerrijksten: al eeuwenlang maakten jongelingen van adel een Grand Tour langs alle landen met een rijke cultuurgeschiedenis, zoals Italië en Griekenland, of vertoefden zij in luxe kuuroorden. Met terugwerkende kracht zou je hen misschien wel kunnen beschouwen als ‘The European Dream’: als reizen niet langer is voorbehouden aan de bourgeoisie, wat voor kansen biedt dat dan aan de gemiddelde kassajuffrouw of schoorsteenveger in een periode waarin men nog geen weet had van het naderende onheil?

De drie heren zouden het zelf anders verwoorden; zij hadden namelijk niets op met het ‘kwaadaardige’ kapitalisme. Bram, Frans en Gerard hadden zelf weinig omhanden; ze kwamen alledrie uit een gezin waarin hard gewerkt moest worden voor het brood op tafel. Met een optimisme als die van een pacifist, trokken ze door land en over zee. Over hun eigen ondervindingen wordt stevig uitgeweid in het boek: Willems romantiseert de reis niet. Integendeel, hij laat de drie wandelaars ook zelf aan het woord. Met name Bram Mossel schreef én tekende erop los. Op sommige pagina’s wisselen diens nauwkeurige schetsen van het landschap de foto’s van hem en zijn kameraden af. Dit biedt een verkwikkend inkijkje in het leven van de reislustigen.

Nog meer dan deze foto’s, spreken de passages van de drie wandelaars tot de verbeelding. Uit het beeldmateriaal en ander overgeleverd materiaal (zo schreef Bram bijvoorbeeld stukken voor De Amstelgids), pikt Willems er de juiste filosofische overpeinzingen uit, die zowel de ideeën van het drietal laten doorschemeren als een indrukwekkende karakterschets geven. Tevens blijkt uit menig passage hoe oordelend de drie zijn over de maatschappij en wordt almaar bevestigd hoe ver ze van diezelfde maatschappij zijn komen te staan.

Heimwee naar liefde

De drie mannen die kozen voor een ‘rein leven’, waren niet zonder slag of stoot uit Nederland vertrokken. Zowel Gerard als Frans lieten hun geliefde achter. Dat resulteerde in een uitputtende briefwisseling met het thuisfront. Het verlangen om zich bij hen te voegen was voor Marie Zwarts, de vriendin van Gerard, te groot en – tegen de nadrukkelijke wens van haar familie in, die hun ongetrouwde dochter liever niet zagen vertrekken – besloot ze het drietal op te zoeken in Wenen. Daar verloofden Marie en Gerard zich en met een geruster hart konden ze op pad richting Boedapest, alwaar Frans met zijn knappe verschijning vele hoofden op hol bracht.

In Hongarije scheidden de wegen van het viertal echter: wie dag en nacht met elkaar zit opgescheept, heeft soms tijd voor zichzelf nodig. Tenminste, Frans wilde graag in zijn eentje naar het zuiden van Hongarije lopen en van daaruit naar Kroatië en Bram prefereerde een alternatieve route door de Balkan. Ze zouden elkander na drie maanden weer treffen in Boekarest. Uit die tijd stammen diverse portretkaarten waarop nog maar één dappere wereldwandelaar te zien is. De drie mannen (en vrouw) lieten zich voor even individueel portretteren.

Eindstation Jeruzalem?

Heel wat stappen later, komen de vier wandelaars aan in het Midden-Oosten, alwaar ze niet altijd op één lijn liggen met de locals. Gelukkig ontmoeten ze daar ook inspirerende mensen, namelijk het Duitse echtpaar Ludwig en Lisbeth Ankenbrand, met wie ze zich lieten fotograferen aan de voet van de Sfinx van Gizeh en de piramide van Cheops in Egypte in begin 1913. Doordat de portretkaarten steeds minder goed verkochten, moesten de vier Nederlanders steeds meer en vaker geld lenen van hun Oosterburen. Een van de ingrediënten voor een latere explosie in het steeds groter wordende reisgezelschap.

Lang treurden de wereldwandelaars uit Nederland niet: ze vonden hun geluk in Jeruzalem, waar ze zich met gemak aanpasten aan het nieuwe dagritme. Ze leefden daar in harmonie met de Joodse bevolking. Dat gelukkige bestaan werd aangetast door de dood van de aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw in juni 1914. Wie had kunnen vermoeden dat dit dé aanleiding was voor een oorlog op wereldwijd niveau? Bram, Gerard en Marie besloten met de boot terug te varen naar hun thuisland, maar voor Frans was het te laat en hij bleef – voorgoed – in Palestina.

De reis vervolgt

Willems laat de lezer op dit moment gelukkig niet in de steek en maakt er geen spannende cliffhanger van, maar vertelt tot in detail hoe de wegen van de vier reisgezellen zich vanaf dat moment scheiden. Gerard en Marie kozen voor een relatief ‘burgerlijk’ bestaan en het was Gerard die de idealen van hen allemaal tot op een hoger plan bracht als overtuigde communist. Bram maakte met zijn vriendin Hendrien Schweiger een tweede én derde wereldreis (hetzij tweemaal op een fiets) en Frans genoot een hoge reputatie als hovenier in Kfar Giladi. Hun levens lagen in het verlengde van hetgeen waarvoor zij stonden en zij leken trouw aan zichzelf en hun idealen te blijven. Totdat de Tweede Wereldoorlog zijn intrede deed en de vriendschap voorgoed veranderde.

Over dit boek, met de treffende ondertitel ‘Een verbond van idealisten’, raak je niet gemakkelijk uitgepraat. Dit verhaal raakt je, laat je onderdompelen in een wereld vóór massatoerisme en maakt dat je je eigen levenskeuzes even goed onder het vergrootglas legt. Het verhaal is simpelweg indrukwekkend genoeg, maar de combinatie van de inhoud en de schrijfstijl zorgt ervoor dat dit een boek is om te koesteren. Wat schrijft Willems ongelofelijk sierlijk:

 

“Door het prisma van de weemoed braken die beelden van vroeger in glanzende kleuren uiteen.”

 

Niet alleen lijkt de rol van verhalenverteller Willems op het lijf geschreven te zijn (wat misschien in de lijn der verwachting ligt als een historicus aan het schrijven slaat), maar hij verweeft tevens zijn eigen kennis en ervaringen met die van zijn gekozen protagonisten. Willems koppelt boeken en schrijvers uit de tijd van de wereldwandelaars met de geloofsovertuigingen van die wereldwandelaars. Nescio en zijn Titaantjes, maar ook Lev Tolstoj krijgen haast een heldenstatus toegedicht en de intertekstuele verwijzingen getuigen van een grote kennis van de literaire wereld. Ook heeft het boek een persoonlijke noot: Willems vertelt over zijn eigen jeugd en vroegere idealen, over hoe hij in het hippietijdperk (de jaren ’70) voor het eerst een stap over de grens zette en wat dit met hem deed als persoon.

Dit boek krijg je niet meer uit je hoofd als je het eenmaal gelezen hebt. En bekeken: die opbeurende illustraties leiden tot escapisme, de drang om de (huidige) werkelijkheid te vergeten. Om met een dooddoener van een gezegde af te sluiten: Wim Willems is de docent geschiedenis die alle anderen doet vergeten.

Boeken / Non-fictie

Reis rond de halve wereld

recensie: De wereldwandelaars - Wim Willems

Er waren eens… vier dappere mannen en één vrouw die afkerig waren van alle alcoholische versnaperingen en er een vegetarische leefstijl op na hielden. Was dat hetgeen wat hen met elkaar verbond? Nee, deze vier idealisten trokken er – op hun tere wandelschoenen – in 1911 op uit om de wereld over te wandelen. Dit magistrale verhaal verdient méér dan vijf sterren, zeker omdat het op een memorabele en ongekend goede wijze op papier is gezet door auteur en historicus Wim Willems.

Ze waren wereldnieuws: de drie jongemannen Bram Mossel, Frans van der Hoorn en Gerard Perfors. Op zondagochtend 16 juli 1911 vertrokken zij vanaf de Dam in Amsterdam om een grens te overschrijden die ze nog nooit eerder hadden opgezocht: die van Nederland. De drie jonge geheelonthouders, die veel ophadden met de socialistische idealen, besloten in 1911 om een reis te maken door Europa, het Midden-Oosten om van daaruit naar Birma, Tibet, China, Korea, Japan te gaan met als kers op de taart: de oversteek naar Noord-Amerika.

Helaas gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten en moesten de drie mannen (die er in Wenen nog een vrouwelijke compagnon bij kregen: Marie Zwarts) hun voettocht over de wereld al staken in Palestina. Dat maakte de reis die zij te voet aflegden niet minder indrukwekkend. In ieder land, in iedere stad en ieder dorp kwam een meute nieuwsgierigen op hen afgestormd: in Nederland werden ze in de grote steden massaal uitgezwaaid; niet alleen in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Haarlem en Den Haag stond jong en oud met een zakdoek hoog in de lucht te zwiepen als teken van afscheid. De drie mannen werden bejubeld en toegejuicht.

The European Dream

De publiciteit (vele kranten kregen lucht van de plannen van het drietal) zorgde ervoor dat hun namen overal bekend waren. Ook hielp het dat de drie mannen portretkaarten van zichzelf lieten maken. Voornamelijk uit noodzaak: met de verkoop hiervan kon het drietal hun reis bekostigen. De drie voorstanders van het vegetarisme maakten het onmogelijke mogelijk: voor drie arme sloebers als zij was het niet weggelegd om zo’n wereldreis te kunnen maken. Dat was enkel voorbehouden aan de allerrijksten: al eeuwenlang maakten jongelingen van adel een Grand Tour langs alle landen met een rijke cultuurgeschiedenis, zoals Italië en Griekenland, of vertoefden zij in luxe kuuroorden. Met terugwerkende kracht zou je hen misschien wel kunnen beschouwen als ‘The European Dream’: als reizen niet langer is voorbehouden aan de bourgeoisie, wat voor kansen biedt dat dan aan de gemiddelde kassajuffrouw of schoorsteenveger in een periode waarin men nog geen weet had van het naderende onheil?

De drie heren zouden het zelf anders verwoorden; zij hadden namelijk niets op met het ‘kwaadaardige’ kapitalisme. Bram, Frans en Gerard hadden zelf weinig omhanden; ze kwamen alledrie uit een gezin waarin hard gewerkt moest worden voor het brood op tafel. Met een optimisme als die van een pacifist, trokken ze door land en over zee. Over hun eigen ondervindingen wordt stevig uitgeweid in het boek: Willems romantiseert de reis niet. Integendeel, hij laat de drie wandelaars ook zelf aan het woord. Met name Bram Mossel schreef én tekende erop los. Op sommige pagina’s wisselen diens nauwkeurige schetsen van het landschap de foto’s van hem en zijn kameraden af. Dit biedt een verkwikkend inkijkje in het leven van de reislustigen.

Nog meer dan deze foto’s, spreken de passages van de drie wandelaars tot de verbeelding. Uit het beeldmateriaal en ander overgeleverd materiaal (zo schreef Bram bijvoorbeeld stukken voor De Amstelgids), pikt Willems er de juiste filosofische overpeinzingen uit, die zowel de ideeën van het drietal laten doorschemeren als een indrukwekkende karakterschets geven. Tevens blijkt uit menig passage hoe oordelend de drie zijn over de maatschappij en wordt almaar bevestigd hoe ver ze van diezelfde maatschappij zijn komen te staan.

Heimwee naar liefde

De drie mannen die kozen voor een ‘rein leven’, waren niet zonder slag of stoot uit Nederland vertrokken. Zowel Gerard als Frans lieten hun geliefde achter. Dat resulteerde in een uitputtende briefwisseling met het thuisfront. Het verlangen om zich bij hen te voegen was voor Marie Zwarts, de vriendin van Gerard, te groot en – tegen de nadrukkelijke wens van haar familie in, die hun ongetrouwde dochter liever niet zagen vertrekken – besloot ze het drietal op te zoeken in Wenen. Daar verloofden Marie en Gerard zich en met een geruster hart konden ze op pad richting Boedapest, alwaar Frans met zijn knappe verschijning vele hoofden op hol bracht.

In Hongarije scheidden de wegen van het viertal echter: wie dag en nacht met elkaar zit opgescheept, heeft soms tijd voor zichzelf nodig. Tenminste, Frans wilde graag in zijn eentje naar het zuiden van Hongarije lopen en van daaruit naar Kroatië en Bram prefereerde een alternatieve route door de Balkan. Ze zouden elkander na drie maanden weer treffen in Boekarest. Uit die tijd stammen diverse portretkaarten waarop nog maar één dappere wereldwandelaar te zien is. De drie mannen (en vrouw) lieten zich voor even individueel portretteren.

Eindstation Jeruzalem?

Heel wat stappen later, komen de vier wandelaars aan in het Midden-Oosten, alwaar ze niet altijd op één lijn liggen met de locals. Gelukkig ontmoeten ze daar ook inspirerende mensen, namelijk het Duitse echtpaar Ludwig en Lisbeth Ankenbrand, met wie ze zich lieten fotograferen aan de voet van de Sfinx van Gizeh en de piramide van Cheops in Egypte in begin 1913. Doordat de portretkaarten steeds minder goed verkochten, moesten de vier Nederlanders steeds meer en vaker geld lenen van hun Oosterburen. Een van de ingrediënten voor een latere explosie in het steeds groter wordende reisgezelschap.

Lang treurden de wereldwandelaars uit Nederland niet: ze vonden hun geluk in Jeruzalem, waar ze zich met gemak aanpasten aan het nieuwe dagritme. Ze leefden daar in harmonie met de Joodse bevolking. Dat gelukkige bestaan werd aangetast door de dood van de aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw in juni 1914. Wie had kunnen vermoeden dat dit dé aanleiding was voor een oorlog op wereldwijd niveau? Bram, Gerard en Marie besloten met de boot terug te varen naar hun thuisland, maar voor Frans was het te laat en hij bleef – voorgoed – in Palestina.

De reis vervolgt

Willems laat de lezer op dit moment gelukkig niet in de steek en maakt er geen spannende cliffhanger van, maar vertelt tot in detail hoe de wegen van de vier reisgezellen zich vanaf dat moment scheiden. Gerard en Marie kozen voor een relatief ‘burgerlijk’ bestaan en het was Gerard die de idealen van hen allemaal tot op een hoger plan bracht als overtuigde communist. Bram maakte met zijn vriendin Hendrien Schweiger een tweede én derde wereldreis (hetzij tweemaal op een fiets) en Frans genoot een hoge reputatie als hovenier in Kfar Giladi. Hun levens lagen in het verlengde van hetgeen waarvoor zij stonden en zij leken trouw aan zichzelf en hun idealen te blijven. Totdat de Tweede Wereldoorlog zijn intrede deed en de vriendschap voorgoed veranderde.

Over dit boek, met de treffende ondertitel ‘Een verbond van idealisten’, raak je niet gemakkelijk uitgepraat. Dit verhaal raakt je, laat je onderdompelen in een wereld vóór massatoerisme en maakt dat je je eigen levenskeuzes even goed onder het vergrootglas legt. Het verhaal is simpelweg indrukwekkend genoeg, maar de combinatie van de inhoud en de schrijfstijl zorgt ervoor dat dit een boek is om te koesteren. Wat schrijft Willems ongelofelijk sierlijk:

 

“Door het prisma van de weemoed braken die beelden van vroeger in glanzende kleuren uiteen.”

 

Niet alleen lijkt de rol van verhalenverteller Willems op het lijf geschreven te zijn (wat misschien in de lijn der verwachting ligt als een historicus aan het schrijven slaat), maar hij verweeft tevens zijn eigen kennis en ervaringen met die van zijn gekozen protagonisten. Willems koppelt boeken en schrijvers uit de tijd van de wereldwandelaars met de geloofsovertuigingen van die wereldwandelaars. Nescio en zijn Titaantjes, maar ook Lev Tolstoj krijgen haast een heldenstatus toegedicht en de intertekstuele verwijzingen getuigen van een grote kennis van de literaire wereld. Ook heeft het boek een persoonlijke noot: Willems vertelt over zijn eigen jeugd en vroegere idealen, over hoe hij in het hippietijdperk (de jaren ’70) voor het eerst een stap over de grens zette en wat dit met hem deed als persoon.

Dit boek krijg je niet meer uit je hoofd als je het eenmaal gelezen hebt. En bekeken: die opbeurende illustraties leiden tot escapisme, de drang om de (huidige) werkelijkheid te vergeten. Om met een dooddoener van een gezegde af te sluiten: Wim Willems is de docent geschiedenis die alle anderen doet vergeten.

Boeken / Non-fictie

De blik van de schilder

recensie: Monica de Ruiter - Kijk als een kunstenaar. Van theedoek tot terpentine: hoe schildertechnieken en materialen de kunstgeschiedenis beïnvloeden.

Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.

Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.

Verf als beeldbepaler

Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’

Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.

Originele insteek

Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.

De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.

Boeken / Non-fictie

Een merkwaardig stukje Nederland

recensie: De Friezen – Flip van Doorn

Er zijn mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze bijvoorbeeld naar ‘Hambourk’ met vakantie gaan en daar overdreven Duits gearticuleerde zinnen aan vastknopen. Flip van Doorn zul je op zulk soort uitlatingen die vermeende talenkennis moet benadrukken niet kunnen betrappen. Hij blijft zichzelf.

Journalist en schrijver Flip van Doorn woont ‘gewoon’ in IJlst en niet in Drylts en heeft het over ‘Fries’ en niet ‘Frysk’. Zo blijft hij toeschouwer en vindt het een wonder dat hij zich thuisvoelt in ‘dat merkwaardige stukje Nederland’. Bovendien laat hij niet na te benadrukken dat zijn kennis van de Friese taal te wensen overlaat en dat hij bij elke poging om zich hierin uit te drukken ook nog steeds wordt uitgelachen …

Elf tochten

Van Doorn, die eerder samen met Jolanda Denekamp Elfstedenpad schreef en ook al eerder het verschijnsel ‘invented tradition’ (in Een verzonnen koninkrijk) onderzocht, onderneemt nu elf tochten om de Friezen en hun mythen te leren kennen. Van Leeuwarden tot Rome (de Friezenkerk!) en weer terug naar de hoofdstad van het heitelân van Van Doorns grootvader en diens voorgeslacht.

De beschrijvingen van de tochten die Van Doorn onderneemt, worden doorspekt met herinneringen aan de paar keer dat zijn broertje en hij als jongens met opa mee werden genomen naar bijvoorbeeld Leeuwarden. Groot was zijn teleurstelling toen hij Us Mem zag; het bleek geen beeld van zijn oma – zoals opa had doen voorkomen – maar van een Friese stamboekkoe. Over een ander beeld, de fontein van Jaume Plensa voor het station, laat hij zich wat ‘sunich’ uit.

Zo’n zuinige opmerking komt des te duidelijker uit, omdat andere beschrijvingen in een poëtische stijl zijn geschreven. Soms zelfs vol superlatieven, die een beetje overdone zijn, zoals: ‘Een van de ruim vijftig kerkgebouwen die de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder haar liefdevol beschermende vleugels heeft genomen.’ Maar aan de andere kant benadrukken ze zo al dan niet bewust wél het dubbelzinnige karakter van de Friezen zoals Van Doorn ze beschrijft: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten.

De vraag is dan: wat bindt toch al die Friezen? Het water? Want ‘met nagenoeg elke stap die ik langs de Waddenkust zet (…) lijken de taal, de tradities, de gebruiken en alles wat een volk verder maar kenmerkt te veranderen.’

Het Friese eigen

Zo mijmert Van Doorn verder. Over de mythe rond Bonifatius, de etymologie van ‘Fries’ (vrij, geliefd), vanuit het verleden naar het heden en weer terug, via hoofdwegen en zijpaden (‘Ik dwaal af’). ‘Neem de tijd’, zegt de Augustijn Père Thomas tegen de auteur wanneer hij op weg naar Rome de abdij van Saint-Maurice bezoekt, maar dat is eigenlijk onnodig, want dit doet hij al, al noemt hij zichzelf nog zo haastig. Hij schrijft op een heerlijke, wat loom overkomende manier.

Hij onderneemt geen pelgrimstocht in de eigenlijke betekenis van het woord, maar de lezer kan met hem meevoelen wanneer hij de sensatie beschrijft over een Romeinse weg te lopen. ‘Deze stenen’, schrijft hij, ‘zijn mijn relieken.’ Of wanneer hij, met een verwijzing naar het beroemde gedicht van Rutger Kopland (‘Jonge sla’), het heeft over de pas gemaaide velden, ‘die helder en fris ogen als jonge sla’. Het is, schrijft hij, ‘van een schoonheid die hebberig maakt. Dit land zou ik willen bezitten.’

De Friese taal

Ook de Friese taal wordt in soortgelijke bewoordingen raak gekarakteriseerd, met z’n zangerige ie-klank die ‘verglijdt van de ene klinker naar de andere en stijgt in toon naar wat in het Fries zo fraai een twalûd heet.’ Het zorgt er zelfs voor, dat de lezer die het Fries (een beetje) machtig is, onwillekeurig soms in het Fries doorleest: ‘In ’t Frysk, fansels’, hoewel er op verschillende plaatsen een taal wordt gesproken die afwijkt van het gangbare Fries: Bildts, Liwwardders en zelfs het Nedersaksische Stellingwerfs. Gerard Reve, over wie Van Doorn enkele interessante pagina’s biedt, inclusief een vergelijking met de schilderijen van Jopie Huisman, noemde het Fries overigens ‘een keelziekte’. Commentaar van Van Doorn: ‘Smaken verschillen.’

Je blijft geboeid doorlezen. Niet kritiekloos, nee – dat nu ook weer niet, want bij het refrein ‘Vooruit naar vroeger’ bijvoorbeeld gaan de wenkbrauwen onwillekeurig toch wat omhoog. ‘Net [niet] slecht’, zullen stadsfriezen over dit boek wellicht zeggen. En dat betekent: verdraaid goed, dit zo rijke boek dat méér is dan een geschiedenis van de Friezen van Leeuwarden tot Rome en weer terug!

Boeken / Non-fictie

Een jaar vol verrassingen

recensie: Bonusland - Jasper van Kuijk

Wie cabaretier Jasper van Kuijk in actie ziet tijdens een van zijn voorstellingen, weet dat Van Kuijk gevat is. Op subtiele wijze weet hij de lezer met zijn boek Bonusland aan het lachen te krijgen. Niet dat dát zijn doel is: dit is een relaas van een gezin dat alle gemakken opzij schuift om te kijken of zij ook gedijen in de Zweedse cultuur. Een reis die je fantasie aanspreekt.

Tweede moederland

Emigreren is al lastig genoeg. Probeer het dan maar eens met drie kleine koters, van respectievelijk zeven, vijf en drie jaar oud. Zo noemt cabaretier, columnist en ontwerpwetenschapper aan de TU Delft, Jasper van Kuijk, zijn kinderen in het boek, hetzij met hoofdletters. Voor de Volkskrant schreef hij al langere tijd de column ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’, waarin hij denkfouten in/over ontwerpen onder de loep nam, voordat hij verslag legde van zijn jaar in Zweden (de naam voor de column ‘Een jaar in Zweden’ zegt alles). Met zijn ‘Ems’, zijn vrouw en de moeder van hun drie kinderen, besloot hij om na te gaan in hoeverre zijn roots tevens in Zweden liggen. Zijn moeder verliet jaren geleden haar thuisland, het Scandinavische Zweden, om zich – naar het lijkt – voor altijd te vestigen in Nederland met een – verrassing – Nederlander.

Van Kuijks moeder deed nog een dappere poging om haar zoon de Zweedse taal bij te leren, maar al op Van Kuijks derde levensjaar breide ze daar, vanwege desinteresse vanuit zijn kant, een eind aan. Van Kuijk leerde zijn ’tweede moederland’, wat hij zijn ‘Bonusland’ noemt, al kennen tijdens zijn viermaandelijkse stage bij Ericsson in Lund en tijdens de zomervakanties bij zijn neef Kalle en Jonas, maar écht proeven van dat Zweedse leven – en vooral van die Swedish way of living – is hem nooit helemaal gelukt. Eerder dan bij hem, begint het bij zijn vrouw te borrelen: wat als ze zich met hun kleine gezinnetje nu eens voor één jaar vestigen in het land dat bekendstaat om ABBA, Ikea, Pippi Langkous, Kanelbullar (dit Zweedse goed kent zelfs een eigen feestdag) en gehaktballetjes?

Ons kent ons

Van Kuijk en zijn vrouw vrezen voor de gehele misère die emigratieplannen met zich mee kunnen brengen, maar het gaat ze vrij gemakkelijk af: een school is zo gevonden (vooruit, het betreft wel een dorpsschool op het Zweedse platteland, maar toch) en zelfs een huis vinden is in een mum van tijd gepiept. In de kleine gemeenschap van een dorp dat vlakbij de school ligt, wordt al druk rondgevraagd of iemand een adresje weet en verrek: Sissi, oud-klasgenoot van neef Jonas, biedt een gemeubileerd huis aan voor één jaar. De krachtige spil achter deze zoektocht blijkt de lanthandel te zijn, die ooit werd gerund door Sissi’s vader en nu is overgenomen door de goedhartige Stina. De lanthandel betreft een lokaal plattelandssupermarktje, de tegenhanger van de enorme supermarkten waarvoor Van Kuijk en zijn familie maar liefst één uur moeten rijden om hun dagelijkse boodschappen in te kunnen slaan.

De lanthandel is een zegen, voor alles en iedereen. Niet omdat deze zich dichter bij het hart van het dorp bevindt, maar omdat deze lanthandel min of meer werkt als een vrolijke ontmoetingsplaats voor de dorpelingen. De cohesie tussen de inwoners van het dorp nabij Karlstad, waar ze gaan wonen, is opvallend hecht. Dat is even wennen voor het Nederlandse gezin, dat al enkele jaren gehuisvest is in de drukke binnenstad van Delft.

Aan het begin treft de cultuurshock vooral de kinderen, die een beetje onwennig beginnen op hun school en voorschool (de förskola) en nog enigszins glazig voor zich uit staren in hun klas, die maar zo’n veertien kids telt. Ook andere uitjes, zoals de eerste skiles, brengen haast een soort paniek teweeg bij de drie zoons van Van Kuijk. Na enkele weken tetteren de drie kereltjes al gemakkelijk in het Zweeds en lijkt Ems de taal beter onder de knie te krijgen. De inburgering verloopt haast vlekkeloos: kerst (‘jul’) is ongeveer het belangrijkste feest voor de Zweden naast Midzomer (de Zweden vieren dan tussen 19 en 25 juni het begin van de zomer) en dat moet natuurlijk in alle glorie gevierd worden. Daar zijn de huizen zowel van binnen als van buiten op aangepast. Zo vertelt Van Kuijk over het ingenieuze ophangsysteem dat de Zweden hebben bedacht voor het ophangen van de lampjes voor hun ramen.

Kortstondig thuisland

Juist die ontdekkingen maken het boek zo leuk voor de lezer: Van Kuijk is als een gretig kind dat alles voor de eerste kind aanschouwt en al die nieuwigheden aan de onwetende weet door te geven. Er is niet echt sprake van een botsing van culturen; eerder van een versmelting van twee culturen. Door Van Kuijk wordt gaandeweg toch een vergelijking gemaakt tussen zijn moederland en zijn bonusland, oftewel thuisland één en thuisland twee (adoptieland Zweden). Zweden komt daarbij in steeds positiever daglicht te staan.

Na een bezoek aan Nederland in januari, blijken de kinderen ook in te zien dat Zweden zo zijn pluspunten heeft. Delft vinden ze tijdens hun korte weerzien met Nederland maar ‘druk’ en in Zweden hebben ze een heerlijke, uitgestrekte tuin, die het gemis om de Rubble-speeltjes, treintjes en ‘Paw Patrol-prul’ in de kiem smoort. In diezelfde tuin plukken ze zo – uit eerste hand – de meest lekkere vruchten. Ultieme favoriet, naast de grote blauwe bosbessen, is de smultron, waarvan Van Kuijk enkele stekjes meeneemt naar zijn Delftse stadstuintje.

Zweden is ook de plek waar andere passies opnieuw opleven en gemiste kansen eindelijk met beide handen gegrepen worden. Zo koopt Van Kuijk een Honda MT-50 in discutabele staat en kan hij eindelijk weer klussen en sleutelen aan zijn eigen tweewieler. Is het dan alleen maar pais en vree? Blijft Van Kuijk met zijn familie in Zweden? Op beide vragen klinkt een niet al te stellig ‘nee’. Van Kuijk hield het echt bij één jaar. Een jaar waarin ze ook opgeschrikt werden: een kind dat zich ernstig verwondt op het platteland met een ziekenhuis dat zich mijlenver van je idyllische rood met witte huis bevindt, de coronacrisis die ook haar slachtoffers opeiste in Zweden en de – in Van Kuijks ogen – onverdiende en harde kritiek van andere EU-lidstaten op het handelen van Zweden tijdens een van de grootste pandemieën die de wereld ooit heeft getroffen. Toch lijkt Van Kuijk voornamelijk betoverd te zijn door het land, dat zijn oudere broer wel volledig heeft omarmd alsook een oud-collega van TU Delft. Beiden vertrokken al eerder naar het uitgestrekte land. De vraag is nu of Van Kuijk hen achterna volgt. Missen doet hij het wel en ook zijn vrouw en kinderen denken geregeld vol verlangen terug aan hun kortstondige thuisland…

Verbeterde levensstandaard?

Voor een ‘halve Zweed’ die te kennen geeft dat hij niet zoveel op heeft met ABBA of Pipi Langkous, is hij toch onder de indruk van de leefwijze van de Zweden. Wie op het Nederlandse stadsleven inruilt voor het Zweedse platteland, zal veel moeten opgeven. Dat wil zeker niet zeggen dat de levensstandaard achteruitgaat. Als we Van Kuijk op zijn woord kunnen geloven, vertrekken we nog liever vandaag dan morgen. Dit boekje vol columns leest als een dagboek, waarin eerlijk wordt verhaald over zowel geluksmomenten als tegenslagen. Dat maakt het – nogal logisch – een realistisch boek, waarbij je ook kunt genieten van de kleine jubelmomentjes en het unieke inkijkje dat gegeven wordt.

Van Kuijk schrijft heel toegankelijk en met de nodige humor. Toch is het jammer dat sommige situaties elkaar zo snel opvolgen. Alles passeert vrij vluchtig. Je wilt sommige gebeurtenissen graag nog iets langer uitrekken en je nog iets meer wentelen in het moment. Misschien krijgt Van Kuijk daar nog alle gelegenheid toe als hij tóch die definitieve stap zet: zich deze keer voor onbepaalde tijd in Zweden vestigen. Dan kan Van Kuijk die motor uit de schuur van zijn neef halen én zijn blik op oneindig zetten als hij door het Zweedse platteland en die o zo geliefde bossen heen raast.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Kunst / Expo binnenland

GETRANSFORMEERDE BLOEMBLAADJES

recensie: Ellsworth Kelly in de Rijksmuseumtuinen
Ellsworth Kelly Studio

Laten we wel wezen: het is in coronatijd aanlokkelijk een tentoonstelling van sculpturen in de tuinen van het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken, maar vergeet niet, dat het al de achtste is in een reeks die gastcurator Alfred Pacquement samenstelde. Dit keer staat werk van Ellsworth Kelly (1923-2015) centraal.

Het is de eerste tentoonstelling van diens buitenbeelden in Nederland, terwijl de Amerikaanse, abstract werkende kunstenaar nota bene banden had met Nederland en de Nederlandse kunst(wereld). Hij had niet alleen een liefdesrelatie met Geertjan Visser, de broer van beeldend kunstenaar Carel, maar werd ook beïnvloed door Mondriaan en Rietveld en beïnvloedde op zijn beurt een kunstenaar als Piet Struycken (1939).

Dat eerste is aan sommige sculpturen in de Rijksmuseumtuinen te zien. Zoals aan de blikvanger langs de Stadhouderskade: Yellow blue (1968), het enige werk van kleur dat wordt getoond. Aan de andere kant van de tuin, bij de Hobbemastraat, valt het oog als je komt aanlopen ter hoogte van de fietsenstalling meteen op White curve (2015), een roestvrij stalen, monochroom geverfde sculptuur.
White curve is gemaakt in een vorm, die bevrijd lijkt van zijn achtergrond, het museumgebouw van Cuypers, maar wel op een of andere manier een relatie aangaat met de ruimte om zich heen. Het lijkt zelfs of het die ruimte is, die het werk maakt tot wat het is, zoals het soms de stilte is die muziek maakt.

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963. Collection Ellsworth Kelly Studio

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963

Omsluiten en aansluiten

Pacquement, voormalig directeur van het Centre Pompidou, heeft de beelden doordacht neergezet. Op die manier werken Yellow blue en White curve als een soort omsluiting van de andere werken. Op zich trouwens al een hele klus, om deze monumentale stukken te laten ‘landen’ (er is er maar een die plat op de grond ligt), hoewel ze soms lijken te zweven boven de tuinen.
Maar dat is niet de enige rake keuze die je al wandelend aantreft, want in het verlengde van White curve staat White ring (1963); een late en een vroege, allebei witte Kelly, die op elkaar aansluiten.
Het laatstgenoemde werk is een van de weinige cirkels in het sculpturale oeuvre van de kunstenaar, dat qua vorm doet denken aan het hart van een bloem, zoals we die kennen uit de tekeningen en schilderijen van de kunstenaar in zowel het Amsterdamse Stedelijk Museum als het Kröller-Müller Museum in Otterlo. In Otterlo berusten verschillende werken (geen sculpturen!), waaronder schetsen, uit de collectie Visser. In Kelly’s Series of five paintings (1966) werkte hij net als in Yellow blue bijvoorbeeld met twee kleuren.
Het Stedelijk Museum omschrijft de bloemachtige schilderijen als bewegend tussen reductieve abstractie en naturalisme. Dat wil zeggen: het terugbrengen van natuurlijke vormen, zoals die van planten en bloemen, tot abstracte, meetkundige elementen. Net zoiets geldt bijvoorbeeld voor Piet 5 (1984), de vijf beschilderde houten, halve cirkels die Piet Struycken maakte op basis van een blad van een boom op Buitenplaats Kasteel Wijlre.

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Oorsprong

Ook de tekstbordjes bij de sculpturen in de Rijksmuseumtuinen gaan in de richting van de oorsprong van een bepaald werk. Bijvoorbeeld van een dubbelgevouwen envelop (de sculptuur zonder titel uit 1996) of een geplet kartonnen bekertje (Curve I uit 1975). De uitwerking daarvan is echter getransformeerd tot vormen die volledig op zichzelf staan. Soms kunnen ze zelfs, ondanks hun wereldlijke bron, op de kijker een spirituele uitwerking hebben. Al heeft de kunstenaar wel eens aangegeven dat ook het gewelf van een kathedraal of een stèle (rechtopstaande graf- of gedenksteen) hem inspireerden. Je kunt er je iets bij voorstellen, kijkend naar de zuil uit 1987 aan het begin van de kleine maar fijne beeldententoonstelling.

Overigens staat binnen in het museum ook een Kelly op de bezoekers te wachten, zodat er een eenheid tussen binnen en buiten is bereikt. Het Stedelijk Museum zal gedurende de tentoonstelling in de Rijksmuseumtuinen de net als de in de tuinen al even vlak bewerkte sculptuur Blue Red Rocker (1963) tonen, een gevouwen ellips, alsmede het schilderij Blue Curve VI (1982). Een samenwerking die naar meer smaakt.

Boeken / Fictie

Hier zit geen luchtje aan, integendeel

recensie: Sophia's hoop - Corina Bomann

Zou iemand er iets op tegen hebben als enkel Corina Bomann ons zou voorzien van historische romans? Absoluut niet. Met het eerste deel van haar nieuwe trilogie ‘De kleuren van schoonheid’, Sophia’s hoop, blaast ze iedereen in het literaire veld omver. Dit riekt naar méér.

Beauty & the brains

De gemiddelde vrouwelijke protagonist van een roman is geen scheikundige in spé, die zich in een affaire stort met haar superior. Deze meneer houdt er mooie praatjes op na, die de twintigjarige, Berlijnse Sophia stuk voor stuk slikt. Ironisch genoeg (de titel is immers Sophia’s hoop), wordt Sophia’s hoop meteen de grond in geboord: de man voor wie ze zich helemaal geeft, besluit op het laatste moment om zijn eigen huwelijk een tweede kans te geven. Scheiden zou immers alleen maar gedoe geven in de roaring twenties, het deprimerende tijdperk na de Eerste Wereldoorlog – het interbellum – waarin de personages leven.

Intussen heeft Sophia de bron van haar voortdurende misselijkheid gevonden: ze is zwanger van haar eerste kindje. Een ongewild kindje, in zowel de ogen van haar geliefde als in die van haar ouders. Haar ouders besluiten haar prompt de toegang tot het ouderlijk huis te ontzeggen en laten de knappe, bebrilde Sophia met haar lange, mooie krullen aan haar lot over. Sophia laat meteen zien dat ze geen tere ziel heeft. Nog diezelfde avond vindt ze onderdak bij haar oude boezemvriendin Henny. Henny danst in een club en is een enorm danstalent. Ook in de ogen van de scouts, die haar graag meenemen naar de Franse hoofdstad om haar benen in de hoogte te zwiepen voor de Parijzenaars. Daar kan Henny natuurlijk geen ‘nee’ tegen zeggen en ze neemt Sophia mee op dit avontuur.

In Parijs delen ze een erg krappe ruimte en al snel nemen de frustraties onderling toe. De dagen (en voornamelijk nachten) zijn erg lang voor Henny bij haar nieuwe werkplek Folies Bergère en Sophia komt met haar dikke buik niet aan de bak. Sophia staat uren in de rij om een werkvergunning te krijgen. De enige manier om daaraan te komen, is omkoping. Wat als ze de vrouw achter de balie eens paait met een heerlijk parfum van die dure winkel in de mooiste straat van Parijs of met wellicht wel een van eigen makelij? Sophia heeft één zeer kostbaar bezit meegenomen, waarmee ze dat kan bewerkstelligen: haar eigen miniatuurversie van een laboratorium. Ze heeft een koffertje vol met buisjes en ander materiaal om met ingrediënten aan de haal te gaan, die een feest zijn voor gevoelige neusjes.

Aangezien Henny steeds meer Sophia af komt te staan, trekt Sophia steeds meer naar haar Franse buurvrouw toe die de kost verdient door de lusten van mannen te bedwingen in haar pittoreske kamer. Zij wordt langzaam haar steun en toeverlaat, totdat er opeens complicaties optreden met Sophia’s zwangerschap…

In geuren en kleuren

Na de geboorte van de baby, doet zich een nieuwe kans voor: de grote rivale van Elizabeth Arden (een Amerikaanse onderneemster die in 1910 de schoonheidsindustrie opzette aan de andere kant van de Atlantische Oceaan), Helena Rubinstein, heeft haar oog laten vallen op de jonge Sophia, die als een ware bartender een heerlijke cocktail aan zoetsappige geuren bij elkaar weet te mixen. Toen Rubinstein zich na de Eerste Wereldoorlog met haar man Edward William Titus in New York vestigde en Rubinstein aldaar in 1915 haar salon opende, begon de zogeheten ‘poederoorlog’ tussen de twee grote cosmetica-industriëlen. Dé strijd om de meest appetijtelijke geur en daarmee om de clientèle van de dichtbevolkte hoofdstad van de V.S.. Rubinstein vraagt – op dat hooghartige toontje van haar – of Sophia mee wilt naar New York, om daar de hele dag te sleutelen aan het nieuwe wereldveroverende parfum om de grote vijand naar de troon te steken. Sophia heeft bij wijze van spreken al ingepakt, voordat ze volmondig ‘ja’ roept.

Tijdens de lange reis op de boot droomt ze van een nieuw leven, een nieuw begin, wat je haar tegen die tijd meer dan wie dan ook gunt. Ondanks het feit dat ze een prachtig appartement krijgt toegeschoven en een wel heel charmante mannelijke collega krijg (lees: potentiële love interest), is haar baan bij lange na niet zo spannend als ze zich had voorgesteld. Ze wordt door het jaloerse afdelingshoofd tussen de vrouwen geplaatst die de ingrediënten van de parfumerie sorteren. Wederom wordt ze op haar plek gezet: kan ze eindelijk naar de top klimmen en doen waarvoor ze in de wieg gelegd is (letterlijk, aangezien haar inmiddels niet zo lieve papa zelf een drogisterij runt)?

Tijdreis en wereldreis in één

Met zoveel gebeurtenissen die elkaar opvolgen, kun je wel stellen dat dit boek nooit verveelt. Al vanaf moment één zijn er maarliefst twee zaken die je meteen raken. Ten eerste is de schrijfstijl vanaf de eerste letter pakkend. Bomann bedient zich van een soepel taalgebruik en waarheidsgetrouwe dialogen, waar haar ‘fans’ ook al van hebben mogen genieten bij haar eerdere trilogie Vrouwen van de Leeuwenhof (of, zoals in het Duits de Löwenhof-Saga).

Ten tweede: de inhoud smaakt – of moeten we hier zeggen ‘geurt’ – naar meer. De intriges volgen elkaar in hoog tempo op. Het ene probleem is nog niet terzijde geschoven of het volgende dient zich onverwachts aan. In dit boek is er geen grote hoeveelheid aan testosteron, maar eerder van de tegenhanger daarvan: de bitchy opmerkingen van hogeraf vliegen in de rondte en sommige vrouwen schuwen geen cat fights. Toch is dat zeker niet de toon die gezet wordt.

De schrijfster laat weinig ruimte over voor hoop, maar haar hoofdpersoon Sophia is een echte doorzetter die niet opgeeft. Bovendien is Sophia een zeer sympathiek personage. Niet in de laatste plaats vanwege het feit dat ze geen moment zeurt en alle kansen met open armen ontvangt. Ook zorgt de duidelijke weerspiegeling van de tijdsgeest – het boek start in 1926 – ervoor dat je, naast een reis om de halve wereld, een échte tijdreis maakt. Steden als Berlijn, Parijs en New York zien we door de ogen van een jonge, kansarme meid, die nog niet geconfronteerd wordt met het schreeuwerige toerisme van vandaag de dag. En dat betekent zeker niet dat Bomann een overgeromantiseerd beeld geeft: zo dringt de penetrante geur van de latrinewagen iedere ochtend door het kleine raampje van hun zolderkamertje naar binnen.

Ook dat nog!

Soms slaat Bomann echter iets te veel door in het beschrijven van de misère die Sophia moet doorstaan: er bevinden zich vele hindernissen op het levenspad dat Sophia bewandelt en het maakt je haast moedeloos (‘Ook dat nog!’). Toch blijf je tot de laatste letter geboeid én tot daarna, want de ontzettend groteske cliffhanger maakt dat je wilt dat deel 2 acuut wordt gepubliceerd en vertaald. Beste Corina Bomann, wanneer trakteer je ons op meer?

Boeken / Non-fictie

Van de wereld van het heelal

recensie: In lichtjaren heeft niemand haast – Marjolein van Heemstra

Marjolein van Heemstra (MvH) is slapeloos en heeft het benauwd. Het lijkt alsof ze alleen nog kan inzoomen op de chaos die zich op ooghoogte afspeelt. Al dat inzoomen heeft haar, zoals zij beseft, vervreemd van iets, van het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, mee te kunnen deinen op een ritme dat buiten haarzelf ligt. Blindgestaard is ze op de vierkante meters om haar heen, op het dwingende “nu” van stories en liveblogs. Ze voelt zich opgezwollen van alle actualiteit en urgentie. Zij wil krimpen, uitzoomen om weer iets van overzicht te krijgen en de dingen, zichzelf, de anderen, op de juiste schaal te zien.

Gebrek aan samenhang

Overal ervaart zij gebrokenheid: de klimaatcrisis, de kloof tussen bewoners in haar buurt, het verlies van dieren, schimmels, bomen. Ecological grief in Groenland waar mensen de effecten van de klimaatcrisis elke dag om zich heen zien en rouwen om hun verloren wereld. Het afgescheiden zijn van datgene waar we mee samenhangen. Een onvermogen ons te verbinden met dat wat ons omringt: een boom, een oceaan, een ander mens. MvH is bang dat we zo goed worden in het benoemen van wat ons van elkaar onderscheidt dat er straks geen taal meer over is om te spreken over wat ons verbindt.

Het herinnert MvH aan een beroemde foto, de Hubble Ultra Deep Field, genomen door de Hubble-ruimtetelescoop die zo’n 550 kilometer van de aarde zweeft.

MvH ervaart op de foto een diepzwart vlak vol gloeiende en schitterende scherven. Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsels die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat gezien wordt is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen, de Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.

Grootse zaken

MvH had eigenlijk astronomie willen studeren maar het werd godsdienstwetenschappen. In dit boekje blijkt ze beide liefdes voor grootse zaken mooi te kunnen combineren.

Wervelend en meeslepend geschreven brengt ze ons o.a. in contact met wat de beroemde Amerikaanse architect en toekomstdenker Richard Buckminster Fuller zei: “We are all astronauts on spaceship earth”. Ook onze Nederlandse astronaut Wubbo Ockels ontbreekt natuurlijk niet: “als je the attitude of an astronaut hebt, begin je van de aarde te houden op een manier waarop andere mensen dat niet kunnen en als je echt van  iets houdt, wil je het niet verliezen”. Frank White (Amerikaans schrijver en zelfbenoemd “ruimte filosoof”) legde de getuigenissen van 30 astronauten naast elkaar. Kern van de getuigenissen bleek een bewustzijnsverandering bij de aanblik van de aarde vanuit de ruimte: “het overzichtseffect”. Een bewustzijnsverandering gekenmerkt door: liefde voor de aarde, een verlangen onze planeet te willen beschermen en een ervaring van verbondenheid met alles wat leeft…

En dat is precies wat MvH wil! Een afstand waarop zij eindelijk het overzicht weer vindt, zichzelf weer in verhouding ziet tot het geheel waarvan ze onderdeel is. Vooral: een ervaring die haar de ruimte teruggeeft en die beklijft, het tegenovergestelde van de benauwdheid die haar in de greep heeft. The attitude of an astronaut. Vreemd genoeg blijkt het met name de grote fysieke afstand te zijn die zorgt voor het gevoel van emotionele nabijheid. Afstand brengt dus nabijheid.

Awe

Staren naar de aarde kan een therapeutische waarde hebben. Het voorziet in iets waar de moderne mens een chronisch gebrek aan heeft: “awe”. Een woord dat zich moeilijk uit het Engels laat vertalen: “overweldiging” al klinkt daar te weinig de verwondering in door van de Engelse combinatie van drie letters die de mond als vanzelf doet openvallen.

De essentieelste waarheden, zegt de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace in zijn beroemde speech “This is water”, zijn in het volle zicht verborgen. Onzichtbaar door de camouflage van de alledaagsheid. Gewenning doet ons het belangrijkste vergeten.  Wallace voert twee vissen op die al zwemmend een derde vis tegenkomen.  De tegenligger wenst hen een goede morgen en vraagt hoe het water is vandaag. De twee andere vissen kijken elkaar verbaasd aan. Water? Water? Wat is water?

Praktische aanpak

MvH is voorlopig nog geen astronaut dus hoe wil zij het overzichtseffect gaan ervaren? Zij bezoekt het Columbus Earth Center in Kerkrade, een museum dat volledig gewijd is aan de blik van de astronaut. Vanuit een denkbeeldige baan om de aarde ziet zij vanaf “grote hoogte zwevend” hoe de aarde met grote snelheid (1050 kilometer per uur) gestaag en rustig onder haar door zoeft. Ze  probeert ook maar eens de rollen om te draaien: kan zij vanaf de aarde het heelal inkijken naar de sterren om haar “ awe moment” te omhelzen? Het valt niet mee in ons 24/7 verlichte Nederland waar de nachtelijke hemel haar diepste zwart allang verloor: “voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet”.

Dwepen

Onzekerheid overvalt haar ook. Dweept ze niet een beetje teveel met dit alles?  MvH haalt filosoof Bruno Latour aan die helemaal niets ziet in “Earth Gazing” dat alleen maar een vals idee van de menselijke positie geeft: we moeten niet van buitenaf naar de aarde kijken, stelt hij, maar van binnenuit. We zijn niet daar, maar hier. Voor Latour is naar de aarde kijken vanuit de ruimte een ongezond soort escapisme. Uitzoomen om maar niet te hoeven inzoomen. MvH vraagt zich af of ze daarmee bezig is? Is ze op de vlucht?

Zij stelt zichzelf gerust met de gedachte dat de astronauten bij terugkomst zich in de regel bij uitstek committeerden aan de planeet die zij tijdelijk verlieten.

Aan de slag

Misschien ligt het juiste antwoord tussen beide posities: zorgt het overzichtseffect voor het juiste collectieve bewustzijn waarmee we hier op aarde in het hier en nu zonder oponthoud direct gericht aan de slag gaan. Vandaag dus. Zelfs in lichtjaren heeft dus iedereen eigenlijk weer haast… toch?

Boeken / Non-fictie

Ontluisterend levensverhaal

recensie: Teus Lebon – Ik ben de gek

Het pseudoniem Teus Lebon en de hoofdpersoon Wien Berger worden reeds op de achterflap van het boek verbonden met de werkelijke persoonlijkheid Coen Theelen. De literaire biografie, zoals hij zelf Ik ben de gek typeert, bevat het levensverhaal van de schrijver en hoofdrolspeler. Een ontluisterend verhaal, kan na lezing de enige conclusie zijn.

Hoe de schrijver zijn mening, zijn ervaringen en zijn levensverhaal in elkaar weet te vlechten in een roman/biografie is ronduit knap te noemen. Het boek leest ondanks zijn omvang en ondanks de vele details over het onderwijs als een spannend boek dat je graag wil uitlezen en zelfs daarna nog honger overhoudt naar meer.

Een drie-eenheid verteld en beleefd

Coen Theelen kruipt zowel in de huid van de verteller, de hoofdpersoon als de schrijver zelf. Met zijn achtergrond als onderwijsprofessional, sportinstructeur, kunsthandelaar, organisator van evenementen en handelsagent vergeet hij haast te benoemen dat hij ook schrijver is. Ik ben de gek is het vierde boek dat van zijn hand verschenen is.

Al lezend wordt helder dat de hoofdpersoon ook nog organisator is geweest van atelierconcerten. Objectief zonder het verhaal gelezen te hebben zou je makkelijk kunnen denken te maken te hebben van een duizendpoot die niet graag stilzit. Toch is de werkelijkheid anders als we het verhaal in deze dik vijfhonderd pagina’s lezen. Ja, stilzitten is niet opborgen in de natuur van Wien Berger, de hoofdpersoon van het boek, maar een aantal van de activiteiten waren wellicht nooit ontplooid geweest als hij als onderwijsprofessional meer waardering en geluk had gehad. De professionaliteit en gedrevenheid spat tot de laatste onderwijsklus werkelijk van de bladzijden.

De gedetailleerde beschrijvingen van zijn visie maar ook van de status van het beroep geven een helder beeld van het leraarsvak in het verleden en heden. Of je de visie van Wien Berger nu omarmt of niet, je kan niet om de vaak objectieve observaties van de beleidsmakers heen zodat je voelt hoe het vak verandert. Naar de mening van de schrijver wordt de verkwanseling van het onderwijs beschreven. Het toenemende aantal managers en andere leidinggevenden zonder didactische vaardigheden neemt hand over hand toe. Zelfs voor de klas neemt dit verschijnsel van didactische armoede toe.

Levensverhaal gaat verder

Naast het grote centrale thema van de veranderingen in onderwijsland loopt dwars door het verhaal een veel groter en ingrijpender verhaal. Dat verhaal is het levensverhaal van Wien Berger dat zelfs heel even teruggaat naar zijn prille jeugd op vijfjarige leeftijd en rijkt tot in het heden in de tijd van de coronapandemie. Een levensverhaal dat aanvankelijk een hobbelig pad lijkt maar uiteindelijk wordt ontvouwd als een pad dat diepe dalen kent. Onverwerkte ervaringen lijken de persoon van Wien Berger ernstig gevormd te hebben tot wie hij is. Zijn levenskracht bracht hem buiten het onderwijsveld in gelegenheid om een extra carrière op te bouwen en niet op één paard te wedden.

Wat het leven voor iemand in petto heeft is natuurlijk niet te voorspellen. Dat onevenredig veel ongeluk op iemands levenspad komt is evenmin te verwachten. Toch kan de optelsom een ontluisterend geheel vormen. De veerkracht van de menselijke geest weet vaak de positieve elementen makkelijker de boventoon te laten voeren dan alle tegenslagen. Maar als de wendingen zich plotseling opstapelen kan het teveel zijn.

Deze vuistdikke literaire biografie is een weerslag van dat laatste. Het is te hopen dat de schrijver in het restant c.q. vervolg van zijn leven meer geluk gegeven is om in betere omstandigheden oud te worden. Of hem dat gaat lukken is een open einde en mogelijk voer voor een later boek. Ik ben de gek laat zich lezen als een spannend boek met voor sommigen net iets te veel details over onderwijs. Wie daardoorheen kan lezen heeft een fijn boek te pakken dat vele uren leesplezier oplevert en je wijzer maar ook verbaasd zal achterlaten.

Boeken / Fictie

Door het oog van de lijdende

recensie: De overlevenden - Alex Schulman

De naam Alex Schulman zegt ons nog niet zoveel in Nederland. Daar kan nu verandering in komen, met de komst van zijn debuutroman De overlevenden. Een autobiografisch verhaal over een verstoorde familie.

Hevige treurnis

Hij is samen met Sigge Eklund hét gezicht van de meest beluisterde podcast van Zweden: ‘Alex & Sigges podcast’. Een kletserige, zogenaamde ‘zelfspodcast’, waarin de Zweedse heren het nieuws van de week doornemen. Ondanks het feit dat dit een grote inkomstenbron vormt (één aflevering levert maar liefst 20.000 euro op), wil Schulman zich gaan richten op zijn schrijverschap. Eerder publiceerde hij al vijf succesvolle autobiografische boeken. Daarin schreef hij over zijn (redelijk tot zeer) bekende familieleden en de scheve verhoudingen binnen zijn familie: vader Allan Schulman, tevens journalist en tv-producent, moeder Lisette Schulman (die kampte met een alcoholprobleem) en zijn snel ontvlambare opa Sven Stolpe, een schrijver die leed onder de affaire van zijn vrouw.

Wie in zijn familiegeschiedenis duikt, kan er bijna niet omheen: de personages in Schulmans debuutroman De overlevenden lijken afspiegelingen van het gezin, dat beladen blijkt te zijn met een soort hevige treurnis. Voor het zwart op wit stellen van hun familiegeschiedenis heeft hij een grote prijs moeten betalen. Zo laat hij in een interview met de Volkskrant (16 mei 2021) weten dat de publicatie van Bränn alla mina brev (vertaling: Verbrand al mijn brieven), waarvan de filmrechten zijn verkocht, ertoe leidde dat sommige familieleden niet meer met hem willen praten. Het is maar de vraag of Schulman er met zijn nieuwe boek De overlevenden alle brandende schepen voorgoed achter zich heeft gelaten.

Huilende broeders

Het boek start met één verhaallijn, die al snel verweven raakt met een andere verhaallijn. In hoofdstuk één rijdt een politieauto op een broeierige juninacht naar een afgelegen plek in Zweden. Twee broers zijn slaags geraakt tijdens het uitstrooien van de as van hun moeder. De ruzie lijkt gepaard te gaan met een dieper soort verdriet dat de broers aantast en hen radeloos maakt. In hoofdstuk 2 word je terug in de tijd gelanceerd: de drie broers – Benjamin, Pierre en Nils – zijn nu drie jonge losbollen en houden een gevaarlijke zwemwedstrijd in de buurt van het buitenhuis waar ze hun zomervakantie doorbrengen. Al meteen blijkt hoe labiel hun ouders zijn:

“Benjamin wist dat papa en mama verschillend konden reageren. Soms mocht je in 

mama’s armen kruipen en krabbelde ze je langzaam over je rug. Andere keren 

ontstond er irritatie en was het moment verloren.”

De ouders zijn sporadisch verzwaard door de alcohol en te suf om hun kinderen in de gaten te houden. De moeder bestraft haar kinderen op een buitensporige, strenge wijze: wie zich in haar ogen ‘misdraagt’ – vaak draait het om kleine futiliteiten – mag even stoom afblazen in het vochtige en pikdonkere kolenhok. De vader lijkt in eerste instantie de ‘betere’ ouder te zijn (’the good cop’ van het stel), maar als een van zijn zonen iets riskants doet tijdens een autotochtje, slaat hij er op los.

Het moge duidelijk zijn dat de drie kinderen gevormd worden door de mishandeling en de verwaarlozing waaraan ze zijn blootgesteld. Toch zijn er ook kleine momenten van geluk. Daarmee lijkt de schrijver de gehele gezinssituatie te bagatelliseren. Daarin slaagt hij maar gedeeltelijk: dit boek kenmerkt zich door de beklemmende sfeer en de uitzichtloosheid. Kort gezegd, dit boek staat bol van de conflictsituaties, de spottende insinuaties en de pijnlijke woordenwisselingen. Het is dan ook lastig om je vast te bijten in het verhaal: wil je je wel moeien in een familie die zo op de afgrond afstevent?

Afstandelijk

Niet alleen de inhoud van het boek maakt dat identificatie moeilijk is, ook de schrijfstijl beklijft niet echt. Het is eerder vanwege de weinige pagina’s dat het boek telt, dat je er doorheen vliegt. Zeker niet door een soepele schrijfstijl. De stijl die Schulman zich permitteert, is al even afstandelijk als zijn autobiografisch getinte verhaal. Daar komt nog eens bij dat de plot een afschuwelijke uitkomst geeft. De vraag is of het verhaal bij die laatste pagina had moeten stoppen. Op het einde duizelt je hoofd namelijk van de vragen. Juist dat open einde nodigt uit tot een vervolg. Een vervolg dat je maar moet willen lezen, want de ontknoping – een grandioos familiedrama – is te verdrietig voor woorden.

Ondanks dat het verhaal en de schrijfstijl wat afstandelijk overkomen, is het knap hoe Schulman zijn persoonlijke en pijnlijke relaas zo op papier weet te zetten. Hoe lastig moet het zijn om de misère in je leven te fictionaliseren, om er een debuut van te maken dat de tongen losmaakt in je naaste omgeving. Daarvoor verdient Schulman in ieder geval alle lof.