Tag Archief van: cultuur

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Boeken / Fictie

Slachtoffer van haar eigen geluk

recensie: Schijnvrucht – Ingrid de Vries

Shocking! Van onbekende, mannelijke docenten die verliefd worden op een jonge scholiere en voor eeuwig uit de schoolbanken verbannen worden tot oud-presidenten als Silvio Berlusconi die aanpapt met een 17-jarige buikdanseres. Het zijn inmiddels ‘smeuïge’ verhalen die al snel hun weg vinden naar de media. Maar wat als de jonge vrouw in kwestie het gevoel heeft dat ze de liefde van haar leven gestrikt heeft? In Schijnvrucht werpt Ingrid de Vries een heel ander licht op dit soort heikele kwesties.

Een moedergeschiedenis

Auteur Ingrid de Vries, tevens werkzaam als journalist, redacteur, researcher en tekstschrijver heeft voor haar nieuwe boek haar eigen moeder als onderzoeksobject genomen. En niet zonder reden. Haar moeder, in dit boek ‘Anna’ geheten, valt als dertienjarige aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog als een blok voor de twintig jaar oudere vriend van haar vader: ‘oom’ Idzard. De ring om zijn vinger houdt hem niet tegen om met haar het pad der liefde te bewandelen.

Eerst zijn hun ontmoetingen van onschuldige aard: Idzard is professioneel schilder en op Anna’s verzoek geeft hij haar tekenlessen in zijn atelier. Dit zal later uitgroeien tot hun liefdesnest: de enige schuilplaats na schooltijd om zich te onttrekken aan alle vragende blikken. Daarna tracht Idzard ook Anna’s aandacht te stelen onder schooltijd en het hoge verzuim begint Anna’s vader en moeder op te vallen.

Al snel hebben Anna’s ouders het idee dat het contact niet zo pluis is als het lijkt. Anna’s vader, Roger, maakt zich meester van haar meest intieme en geheimen gevoelens door al haar brieven en dagboeken toe te eigenen, waarin Anna zowel geniet als haast ‘panikeert’ van alle verliefde gevoelens die haar overvallen. Zo schrijft ze “Ik ben bang voor zijn hartstochtelijkheid” als ze denkt aan Idzards tastende en strelende handen over haar onderbuik en billen. Vlak na haar veertiende verjaardag ‘kaapt’ Idzard Anna van school en ontmaagdt hij haar in zijn atelier.

Gedoemd?

Vanaf dat moment kan niets of niemand Anna en haar hartstocht in de weg staan: hoewel haar vader haar schoenen iedere avond verstopt en de deur op slot doet, weet Anna het ‘regime’ van haar vader te ontvluchten en blijft ze Idzard ontmoeten. Ondanks de roerige tijden – het rantsoen is karig en de winters zijn koud ten gevolge van Hitlers onvermoeibare wens om de wereld te veroveren – lijkt het alsof Anna haar portie geluk toebedeeld heeft gekregen. Maar dan ontvangt ze een briefje van Idzard (gekregen van zusje Lou, die optreedt als postduif) dat Idzards joodse vrouw Hannah zwanger is. Wat betekent dit voor hun prille liefde?

Dubbele visie

Naïef of smoorverliefd tot over haar oren? De jonge Anna is één van de twee ik-vertellers in dit boek. Zij is als het ware de ‘belevende ik-verteller’, omdat de lezer meekijkt vanuit haar onschuldige blik als tienermeisje. De liefde die ze voelt voor de volwassen Idzard lijkt reëel, maar in hoeverre kun je dat inschatten als je nog maar zo weinig ervaring hebt op liefdesgebied? Idzard lijkt voor haar een obsessie te zijn. Ook als haar ouders haar wegsturen naar Frankrijk en andere plekken, is Idzard in haar hart én hoofd aanwezig.

Er is maar één die kan analyseren hoe die liefde in elkaar steekt en dat is de ‘oudere versie’ van Anna, de tweede ik-verteller in dit verhaal. Dit betreft de 88-jarige Anna, die als een ‘vertellende ik’ terugblikt op haar leven met Idzard. Echt positief kijkt ze niet terug op de jaren die haar gegund werden met Idzard: uiteindelijk wist ze met man en macht haar familie te overtuigen om haar in het huwelijksbootje te laten treden met haar grote liefde. Al die tijd heeft een vraag haar dwars gezeten: “Was ik genoeg voor Idzard?”. Menigmaal werd ze geteisterd door gedachtes over Idzard met andere jonge meisjes en vroeg ze zich tevens af waar hij nou werkelijk van hield: van jonge meisjes of van háár. De mysterieuze Idzard blijft in nevelen gehuld en zelfs op hoge leeftijd kan Anna haar Idzard maar lastig doorgronden.

Ongelukkige huisvrouw

Gedurende het boek zien we eigenlijk maar één Anna: een weifelende en ongelukkige Anna die zichzelf in de weg staat. Het boek heeft een zeer aanwezig droevig karakter. Met iedere tijdsprong weet je dat er nog meer ellende wacht. Anna en Idzard krijgen een dochter, van wie Anna maar weinig liefde terugkrijgt en Anna lijkt zich maar lastig te kunnen wortelen in haar huwelijk. Zeker in haar ondergeschikte positie als huisvrouw en 24/7 poetsvrouw des huizes. Ze bokst iedere dag op tegen de hoge verwachtingen die ze heeft en die haar stuk voor stuk niets bijbrengen. De omwenteling in de gevoelens van Anna zijn magistraal weergegeven in vaak fragmentarische vorm: in kleine stukjes tekst leren we Anna’s gevoelswereld steeds beter kennen. De grote vraag die bij de lezer opspeelt, zou zeker de volgende kunnen zijn: Hoeveel is het je waard om bij je grote geliefde te kunnen zijn?

Staat het mistroostige karakter van het verhaal de lezer in de weg? Zeker niet, want De Vries is een fantastische schrijfster. Ze stopt al haar zinnen vol met dubbele betekenissen, stilistische hoogstandjes en emotie. Het feit dat haar zinnen zo gedetailleerd uitpakken, leidt er wel toe dat het leestempo vertraagt en soms zelfs verstart. Het leest niet vlot weg, maar het is een gelaagd en realistisch aandoend verhaal, dat je twee keer laat denken over iets waar je in het begin nog erg van gruwelde: de liefde tussen een minder- en meerderjarig persoon.

Dit boek zet aan tot het loslaten van vooroordelen en opent de dialoog over de onverwachte doch hartstochtelijke liefdes in het leven. Daar waar je je in het begin slechts ongemakkelijk kunt voelen bij de seksueel getinte passages, zul je later meer openstaan voor Anna’s visie op het gebeurde. Was zij de uiteindelijke overwinnaar tegenover alle vooringenomen types of slachtoffer van haar eigen geluk?

Boeken / Non-fictie

Eerbetoon aan het boek

recensie: Papyrus - Irene Vellejo (uit het Spaans vertaald door Adri Boon)

In Papyrus vertelt classica Irene Vellejo in geuren en kleuren over haar favoriete voorwerp: het boek. Het resultaat is een persoonlijke hommage over boeken door de jaren heen die verder gaat dan een reguliere geschiedschrijving.

Voordat het woord ‘papyrus’ roem verwierf als cheesy Word-lettertype – Saturday Night Live maakte er een geniaal filmpje over – kenden we het eeuwenlang als medium voor het geschreven woord. Het is één van de dragers die voorbijkomt, naast onder meer steen, kleitabletten en perkament. Zelfs de menselijke huid is gebruikt om belangrijke boodschappen over te brengen. Zo schrijft de Griekse historicus Herodotos over een Atheense generaal die zijn schoonzoon wilde aansporen een opstand tegen het Perzische Rijk uit te lokken. Een brief schrijven zou beide levens op het spel zetten. In plaats daarvan werd de boodschap getatoeëerd op het achterhoofd van een bediende. Nadat diens haar voldoende was aangegroeid, kon de bediende veilig de tocht naar de geadresseerde maken, om daar wederom zijn hoofd te scheren en het geheime bericht prijs te geven.

Vrije associaties

Vellejo gidst de lezer langs vervlogen tijden en verloren gegane bibliotheken, waarvan de voornaamste natuurlijk de bibliotheek van Alexandrië is. Oprichter Ptolemaeus I had geen bescheiden streven met zijn project: de bibliotheek moest (kopieën van) álle bestaande boeken bijeenbrengen. Geleerden uit elk volk werden gerekruteerd om alle niet-Griekse teksten te vertalen. In tegenstelling tot de buitenwereld, leefden in de bibliotheek de woorden van Grieken, Joden, Egyptenaren, Iraniërs en Indiërs vreedzaam naast elkaar.

Laat er geen misverstand over bestaan: Papyrus is géén complete of puur objectieve geschiedenis van het boek. In meer dan 500 pagina’s passeren talloze anekdotes de revue. Het boek is veeleer een essaybundel met verhandelingen over de geschiedenis van het schrift en onze omgang daarmee, waarbij de Klassieke Oudheid het zwaartepunt vormt. De essays zijn enigszins naar onderwerp gerangschikt, maar zijn niet chronologisch geordend.

Empathie

Vellejo heeft de zeldzame gave om de geschiedenis tot leven te brengen door zich in te leven in haar subjecten. Een rol perkament is voor Vellejo niet louter een historisch artefact, maar ook het verhaal van een (geletterde!) tot slaaf gemaakte die belast was met de taal om teksten te kopiëren . In Papyrus duiken hier en daar ook persoonlijke herinneringen op: Vellejo vertelt over pestende klasgenootjes op het schoolplein in Zaragoza die maakten dat zij haar toevlucht in boeken zoekt.

Hoewel deze passage aangrijpend is, had hij ook weggelaten kunnen worden. Het doet enigszins aan als een afrekening, waarvoor dit boek wellicht niet de juiste plek is. Toch is het slechts een kleine smet op een fenomenale prestatie. Papyrus is verplichte kost voor iedere boekenwurm!

Boeken / Fictie

Bitterzoete familiegeschiedenis

recensie: Damon Galgut - De belofte

Zuid-Afrika, eind jaren tachtig. De spanningen in het land lopen hoog op. Op hetzelfde moment speelt er zich voor Amor Swart een klein familiedrama af. In De belofte van Damon Galgut wordt een jong meisje opgezadeld met de ingewikkelde geschiedenis van vorige generaties.

Als het einde van haar leven in zicht komt, laat de zieke Rachel Swart haar man beloven dat hij het huis aan de zwarte hulp, Salomé, zal schenken. De twee vrouwen hebben elkaar hun leven lang gekend en Salomé heeft Rachel tot haar einde verzorgd. Amor, de dochter van Rachel, is getuige van deze belofte, maar haar vader wil hier na de begrafenis niets meer van weten. De rest van haar leven zal Amor worden achtervolgd door gevoelens van schuld.

Geschiedenis van een land

Op jonge leeftijd is het voor Amor nog lastig om te begrijpen in ‘wat voor land’ ze leeft, zoals haar broer Anton tegen haar zegt. Ze is zich niet volledig bewust van de betekenis van de apartheid, die tot een einde begint te komen maar die diepe wonden in Zuid-Afrika achterlaat. Amors jeugdige onschuld weerhoudt haar ervan de ‘logica’ van de ontwikkelingen binnen het land en binnen haar familie te begrijpen.

De verteller beweegt heen en weer tussen Amor en de andere familieleden als een bewustzijn dat van alle perspectieven iets meepikt. Broer Anton ontdekt ondertussen zichzelf door zich af te zetten tegen zijn vader en een eigen weg te zoeken, terwijl Amors zus Astrid zich over angsten heen zet en strategisch opereert. Zelfs de blik van de overleden Rachel duikt af en toe op en ook de gedachten van ooms en tantes zweven voorbij.

Verschillende gedaanten

Door al die verschillende stemmen wordt duidelijk hoe diep sommige stereotypen met het wereldbeeld van de personages zijn verweven, zoals de ideeën over een hulp als Salomé. Volgens de meesten telt iemand als zij eigenlijk niet mee, ze is bijvoorbeeld niet eens uitgenodigd voor Rachels begrafenis. ‘Tante Marina heeft in haar niet mis te verstane bewoordingen laten weten dat ze die niet mocht bijwonen. Waarom niet? Ach, doe niet zo dom.’ De belofte van een eigen huis voor Salomé lijkt steeds onmogelijker.

Amor wordt een volwassen vrouw. Op de achtergrond van haar leven komt er een einde aan de apartheid, maar spelen zich ook dagelijkse dingen af zoals de halve finale tegen Frankrijk van het wereldkampioenschap rugby. Net als het Zuid-Afrikaanse land heeft het leven van Amor soms iets bitterzoets en verzet het zich tegen de kaders van een afgesloten verhaal. Amor laat zien hoe een mens of een land ondanks zijn kernachtige identiteit constant verschillende gedaanten aanneemt en altijd in ontwikkeling blijft.

Kunst / Expo binnenland

Krullende lippen

recensie: Alida Pott in Groninger Museum

In het Groninger Museum is momenteel een kleine maar fijne tentoonstelling te zien met werk van kunstenares Alida Pott (1888-1931). Slechts dertig werken zijn er te zien, in een doorloop naar andere exposities. Misschien is het een opmaat, want het smaakt naar méér.

Alida Pott, Portret van een jonge vrouw, 1921, Collectie Stichting De Ploeg

‘Ik was vooral gecharmeerd van haar bovenlip, die helemaal de vorm had van die gestileerde zeemeeuwen die kinderen met kleurpotloden tekenen’. Dat schrijft John Banville in zijn roman De blauwe gitaar over zijn ‘kleine meisje’, maar het zou net zo goed over bijvoorbeeld het Portret van een jonge vrouw van Alida Pott kunnen gaan.

Alida Pott was het eerste, maar niet het enige vrouwelijke lid van de Groningse schilders die bekend stonden onder de naam De Ploeg. Het meeste werk van haar dat wordt getoond, stamt uit  de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de Ploegschilders hun hoogtepunt beleefden. Zij schilderde op expressionistische wijze, wat je goed ziet in de blauwe bomen op het schilderij Het Blauwborgje (1920), een boerderij even buiten Groningen.

Ploegschilder en méér dan dat

Pott was getrouwd met Ploegschilder George Martens (1894-1970). Hij gebruikte een snelle toets, terwijl krullende lippen en de expressieve manier waarop handen werden geschilderd typerend zijn voor Pott. Lang was onduidelijk of het grote olieverfportret van de voetballer Hans Tetzner (1927), een familievriend, nu was geschilderd door Martens of Pott. Voor het eerste pleit de snelle toets voor het Pott. Onder andere vanwege de uitwerking van de handen. En die krullende lippen…

Pott overleed op tweeënveertigjarige leeftijd aan een longziekte. Om onduidelijke redenen wilde haar man het werk van zijn vrouw na haar dood niet tentoonstellen. Als vrouwen overigens al een plaats kregen op exposities, want dat was in haar tijd niet vanzelfsprekend. Het is jammer dat Pott nooit een plek heeft gekregen op een expositie, want ze overtreft het werk van haar man en van menig andere Ploegschilder.

Expressionistisch én subtiel

Haar werk heeft iets eigenzinnigs. Op bijna alle getoonde portretten is het hoofd bijvoorbeeld iets geneigd, alsof de geportretteerden richting de nieuwsgierige kijker willen zeggen: ‘Wat nou, kijk maar eens goed! Ja, ik ben een Ploegschilder met mijn expressionistische, dikke lijnen die je onder andere ziet op mijn landschappen. Maar ik kan ook klein en intiem werken, subtiel en met maar een paar rake lijnen. En in terracotta een aandoenlijke oude vrouw neerzetten. De handen gevouwen op haar schoot, de boezem hangend. Niet “mooi”, maar o zo treffend. Toch?’

Alida Pott, Boomgaard Blauwborgje, 1920, Collectie Stichting De Ploeg

Naast portretten en landschappen zie je ook dadaïstische collages, affiches en allerlei gebruiksvoorwerpen die Pott heeft ontworpen. Zoals een houtsnede à la Wajongpoppen, om nog maar te zwijgen van een servethouder, een poetsdoos, een metalen eierdopje en houten broches. Hierin verheft ze alledaagse gebruiksvoorwerpen tot iets bijzonders.
Dichtte Harriet Laurey (1924-2004) niet:

Dan moet men heel gewone dingen.
Iets jaren ouds, bijvoorbeeld koffie zetten.
Aandachtig op kleine gebaren letten.
Zorgvuldig  bonen in de molen doen.

Een warme, korreldroge geur begint
zich langzaam door de kamer te verspreiden,
de dingen tot hun leven te bevrijden.
De spiegel glimlacht terug. Het water zingt.

Dat is zo’n beetje de sfeer die je inademt als je door deze kleine, door curator Nadia Abdelkaui met zorg samengestelde expositie loopt: letten op kleine dingen, zoals gekrulde lippen. Een tentoonstelling die laat zien dat Alida Pott in al haar veelzijdigheid méér was dan een Ploegschilder.

Kunst / Reportage
special: Romanovs in de ban van de ridders
Evert Elzinga

Hoofse liefde in Hermitage Amsterdam

Vorig jaar werkte ik bij Hermitage Amsterdam aan Romanovs in de ban van de ridders, een tentoonstelling waarin onder andere op een thematische manier wordt gekeken naar hoe mensen leefden in de middeleeuwen.

 

In de grote zaal van de tentoonstelling leer je meer over het dagelijkse leven van welgestelde mensen uit de middeleeuwen. Wat deden ze in hun vrije tijd? Hoe uitten zij gevoelens naar een geliefde? En hoe vierden ze feest? Naar zulke vragen deed ik onderzoek tijdens mijn masterstage. In een serie van een paar specials vertel ik jullie meer over mijn onderzoek door enkele objecten uit te lichten die mooi illustreren hoe middeleeuwers leefden. Hiervoor trap ik af met een blogpost over hoofse liefde.

Kistje met scenes of ridderromans, tweede helft veertiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

Liefde in de middeleeuwen

Liefde is van alle tijden, net zoals het geven van geschenken aan geliefden. Alleen, wat voor geschenken gaven mensen aan elkaar in de middeleeuwen? In die tijd was het voor adellijke mannen gebruikelijk om hun geliefde een ivoren kistje te geven, gevuld met, je zou het niet raden, toiletartikelen! Op zulke kistjes werden liefdesscenes afgebeeld, maar daar hield het niet bij op. Ieder object in het kistje werd voorzien van liefdessymboliek om de serieuze intenties van de edelman kracht bij te zetten. In de tentoonstelling zie je dat mooi terug in een ogenschijnlijk onopvallende kam.

Een kam als liefdesgeschenk?

Kam, tweede helft vijftiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

 

Het is nu niet voor te stellen dat je van je geliefde een kam als geschenk krijgt, maar dat was in de middeleeuwen onder de adel heel normaal. In die tijd waren kammen noodzakelijk, omdat mensen zich minder grondig wasten en nauwelijks toegang hadden tot schoon water. De bovenste rij met dunne en dicht op elkaar staande tanden van deze kam was dan ook bedoelt om luizen en viezigheid uit het haar te verwijderen. In de onderste rij staan de tanden net wat verder uit elkaar. Aangezien ook mensen in de middeleeuwen een bad hair day vervelend vonden, is deze rij bedoelt om haar in model te brengen. Voor adellijke mannen en vrouwen die zich toen nog niet goed konden wassen was dit dus best wel een nuttig cadeau. Maar daar houdt het niet bij op.

Als je goed kijkt naar het midden van de kam, dan zie je dat er een hartje is uitgesneden op de plek waar de gebruiker het vastpakte. Het hart, een iconisch symbool voor de liefde, wijst erop dat de ontvanger het object waarschijnlijk heeft gekregen van een geliefde. Naast het hart is een inscriptie te zien in het Hebreeuws waar staat: ‘God zegent u’ . Op kammen in andere museumcollecties vind je veelal een liefdesspreuk of zelfs de naam van een geliefde als inscriptie. Of de geliefde blij was met deze kam zullen we nooit weten. Er zijn geen gebruikssporen te bekennen, dus goede kans dat de kam niet vaak is gebruikt.

Afdekplaatje voor een spiegel, tweede helft veertiende eeuw © Staatshermitage Museum, foto door Alexander Koksharov

Een spiegel met liefdessymbolen

Nog zoiets wat wij nooit cadeau zouden doen, maar wat in de middeleeuwen een luxeproduct was: spiegels. Het bekijken van je reflectie is nu heel vanzelfsprekend, maar in de middeleeuwen waren spiegels zoals wij die nu kennen nog niet uitgevonden. Gepolijst metaal was het beste alternatief, maar het kostte veel tijd, moeite en geld om dat om te toveren tot een spiegel die een duidelijke reflectie kon tonen. Om de kostbaarheid van het object te benadrukken en tegelijkertijd het oppervlak te beschermen werden spiegels afgedekt met ivoren afdekplaatjes. Een van de afdekplaatjes in de tentoonstelling toont een verliefd stel. Dit afdekplaatje stelt geen bestaand koppel voor, want evenals spiegels werden zulke plaatjes in grote getalen gemaakt.

Net als bij de kam zien we wel symbolen die verwijzen naar de liefde. Op de schoot van de jonge vrouw zie je een hondje, een beeltenis die verwijst naar het bekende spreekwoord ‘zo trouw als een hond’. Met haar andere arm zet ze een krans op het hoofd van een man, terwijl hij zijn hand liefelijk heeft uitgestrekt naar haar kin. Op de rechterhand van de man zit een tamme valk, wat net zoals het hondje ook symbool staat voor trouw. De valk is tam en dient dus maar één eigenaar en symboliseert het hart van de jongeman, die ook maar aan één vrouw toebehoort.
Een spiegel met afdekplaatje was in de middeleeuwen dus het ultieme cadeau om aan je geliefde te geven aan wie je eeuwige trouw wilde beloven en van wie je onvoorwaardelijk hield. Zo zie je dat toiletartikelen uit de middeleeuwen onverwachts via symbolen vol met romantische betekenis kunnen zitten.

Kunst / Expo binnenland

De vele gezichten van Frida Kahlo

recensie: Cobra Museum voor Moderne Kunst
ZaalbeeldPeter Tijhuis

“Ze dachten dat ik een surrealist ben, maar dat ben ik niet. Ik schilder nooit dromen. Ik schilder mijn eigen werkelijkheid,” zei Frida Kahlo (1907-1954) in 1953 tegen Time Magazine. Haar realiteit en die van haar man Diego Rivera (1886-1957) worden op een veelzijdige manier getoond in de tentoonstelling Frida Kahlo & Diego Rivera: A Love Revolution.

 

De liefde tussen Kahlo en Rivera bloeide op in 1928 toen zij elkaar ontmoetten via de Mexicaanse communistische partij. Een jaar later trouwden ze, maar het was een stormachtige relatie met buitenechtelijke affaires aan beide kanten. Tegelijkertijd leefden zij in roerige tijden waarin revoluties elkaar in een vlug tempo opvolgden. De tentoonstelling geeft een gelaagd beeld van hun relatie tegen een achtergrond van deze maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, waarbij met name de schilderijen van Kahlo de boventoon voeren.

Met dank aan The Jacques and Natasha Gelman Collection of 20th Century Mexican Art en The Vergel Foundation/INBAL-Secretaría de Cultura. © 2021 Banco de Mexico Diego Rivera Frida Kahlo Museums Trust, Mexico DF c/o Pictoright Amsterdam 2021

Tijdgenoten

In de eerste drie zalen zie je schilderijen van Mexicaanse tijdgenoten van Kahlo en Rivera. Lopend door die zalen wil je weten: waar kijk ik naar? Waarom zie ik op een schilderij van Juan Soriano (1920-2006) een meisje met hersens in haar hand? Waarom heeft Gunther Gerzso (1915-2000) een portret gemaakt van een man die alleen maar bestaat uit witte en rozige hoekige vormen? Maar in de zaalteksten, gebundeld in een boekje, staat hoofdzakelijk biografische informatie en weinig verheldering over de kunstwerken. Wel wordt het duidelijk dat Kahlo en Rivera deze kunstenaars hebben gekend. Zo geven deze schilderijen een goed beeld van de tijdgenoten van Kahlo en Rivera, maar het is jammer dat inhoudelijke informatie over de kunst ontbreekt. Je ziet wat er geschilderd werd, maar de beeldtaal van deze kunstenaars wordt niet toegelicht.

Een kijkje in de levens van Kahlo en Rivera

Vanwege de nadruk op biografische gegevens wekt het eerste deel van de tentoonstelling een afstandelijke indruk. Vluchtig schiet je van de ene naar de andere kunstenaar. Dit verandert radicaal halverwege de tentoonstelling, waar het zwaartepunt verschuift naar Kahlo en Rivera. Je krijgt via uitvergrote foto’s op de wanden een indruk van de gigantische muurschilderingen van Rivera, die vaak een politiek of nationalistisch karakter hadden.
Waar Rivera zich vooral richtte op sociale en maatschappelijke kwesties, nam Kahlo haar innerlijke belevingswereld als uitgangspunt. De zaalteksten wijzen je op symbolen die Kahlo en Rivera gebruikten om uitdrukking te geven aan hun Mexicaanse identiteit en politieke standpunten. Dat geeft een frisse en welkome blik op een kunstenares bij wie het accent vaak ligt op haar fysieke en emotionele lijden. Gelukkig zie je in deze tentoonstelling dat Kahlo niet altijd verwijst naar dat leed in haar kunst.
Zo komen de communistische sympathieën van Kahlo naar voren in een tekening die ze maakte van het Vrijheidsbeeld in New York. In plaats van een fakkel houdt Lady Liberty een geldzak en een atoombom vast. Adolf Hitler en Joseph Stalin verstopt in haar buik. Maar het zou te simplistisch zijn om Kahlo enkel daar mee te vangen. Zo voelde ze zich ook aangetrokken tot de Indiase filosofieën en levensbeschouwing, wat je goed ziet in haar gebruik van het derde alziende oog in Zelfportret als Tehuana (1943). Naast de inheemse symboliek komt ook haar man Rivera terug: op haar voorhoofd heeft ze hem afgebeeld, alsof hij haar haar derde (alziende) oog is.

The Jacques and Natasha Gelman Collection of Mexican Art © Met dank aan de Throckmorton Fine Art, Inc

Fotografie en kleding

De tentoonstelling sluit af met fotoseries van Kahlo en Rivera en gereconstrueerde traditionele Mexicaanse klederdrachten voor vrouwen. Met name de fotoseries onderstrepen het intieme karakter van de tentoonstelling, omdat de fotografen Kahlo en Rivera vaak samen hebben gefotografeerd. Het contrast tussen Kahlo en Rivera is groot in de tentoonstelling, omdat Kahlo zich vooral richtte op haar innerlijke belevingswereld en Rivera op sociale en maatschappelijke problemen. Daardoor zie je de onderlinge band tussen de twee in het eerste deel van de tentoonstelling niet goed terug. De fotoseries brengen daar wat meer verandering in. Kahlo gaat, tegen het einde van de tentoonstelling, leven. Naast de zelfportretten die het artistieke hoogtepunt van de tentoonstelling waren zie je boven je hoofd korte filmpjes waarin Kahlo je lachend toekijkt. Zo ligt de nadruk uiteindelijk toch op Kahlo, en verdwijnt Rivera naar de achtergrond. De tentoonstelling is zeker de moeite waard vanwege de prachtige zelfportretten en beeldtaal van Kahlo, maar niet vanwege een breder begrip van de band tussen deze twee kunstenaars.

Boeken / Fictie

Claudel als de meesterverteller

recensie: Philippe Claudel – Een Duitse fantasie & Els van Swol – Tien boeken, tien deugden

De Franse schrijver Philippe Claudel wordt door veel critici gezien als een meesterlijke verhalenverteller. In deze recensie bespreken we zijn meest recente verhalenboek Een Duitse fantasie. Als vervolg hierop is Tien boeken, tien deugden van Els van Swol – dat gaat over de romans van Claudel – onderwerp van bespreking.

Een schrijver onder de loep nemen op basis van zijn nog steeds groeiende oeuvre is zowel een leuke bezigheid voor een fan als het werk van een criticus. Om dat oeuvre beter op waarde te schatten duiken we eerst in het meest recente werk van de schrijver zelf. In juli verscheen Een Duitse fantasie.

Een Duitse fantasie

De vijf verhalen die Philippe Claudel schreef in een periode van vier jaar tussen 2016 en 2020 worden door de schrijver op een meesterlijke manier met elkaar verbonden. Claudel geeft in zijn naschrift uitleg over het ontstaan van deze verhalenbundel. Met name het eerste verhaal, Ein Mann en het laatste, Die Kleine, zijn stevig aan elkaar verbonden, waardoor de gehele verhalenbundel een natuurlijke eenheid vormt.

Wat Claudel een meesterlijke verteller maakt, wordt duidelijk in de eerste alinea’s van ieder verhaal. De schrijver weet de lezer direct te pakken en de sfeer van het verhaal in een paar regels zo neer te zetten dat je onmiddellijk het verhaal ingetrokken wordt. Hoe verschillend de vijf verhalen ook zijn, Claudel is telkens in staat de sfeer, omstandigheden en de gemoedstoestand van de hoofdpersoon vakkundig te beschrijven. Daarnaast weet hij de wil om door te lezen direct op te roepen.

Toch gaat het in deze kleine bundel een keer mis. Het verhaal Gnadentod is dermate fragmentarisch, doordat het is opgebouwd uit notities, dat het veel minder pakt dan de andere verhalen. Wel nodigt het uit om door te lezen en te beleven wat er in de notities wordt verwoord.

Wat alle verhalen in deze bundel gemeen hebben is het duistere onderwerp van de dood. Deze waart rond in alle vertellingen in al zijn gedaanten. Ook hebben alle verhalen een Duitse titel. De tijd waarin de verhalen spelen kunnen zomaar in of rond de Tweede Wereldoorlog geschetst zijn, al is dat laatste niet helemaal te duiden.

In het slot van de bundel, Die Kleine, herpakt Claudel zich meesterlijk en voert hij je mee in een pakkende vertelling, waarmee hij de cirkel van de bundel op onverwachte wijze sluit. De lezer wordt zo achtergelaten in verwondering, die je nieuwsgierig maakt naar meer werk van deze woordkunstenaar.

Tien boeken, tien deugden

De filosofe, schrijfster en 8WEEKLY-redactrice Els van Swol neemt in haar boek Tien boeken, tien deugden het romanoeuvre van schrijver Philippe Claudel onder de loep. Eén van Claudels boeken (Het verslag van Brodeck) was ooit onderwerp van haar afstudeerwerk aan de Open Universiteit. Deze schrijver is, zoals we al snel kunnen opmerken in dit boek over de boeken van Claudel, bekend terrein voor haar.

Opvallend aan het boek van Van Swol is dat al snel duidelijk is dat Tien boeken, tien deugden een wetenschappelijk karakter heeft. Dat is merkbaar aan de verwijzingen en voetnoten. Deze storen de lezer niet, maar benadrukken en ondersteunen in hoge mate de zorgvuldigheid van de schrijfster.

Van Swol neemt de lezer mee langs de boekenkast met romans van Claudel en laat zien dat hij een aantal aspecten in zijn boeken laat terugkeren. Er zijn onderwerpen die steeds opnieuw aan bod komen of situaties die vergelijkbaar zijn maar steeds anders beschreven worden, die een kenmerkende rol vervullen in de vertellingen van Claudel. Eén van de onderwerpen die in de boeken van Claudel voorkomt is eten. Ook in Een Duitse fantasie maakt eten (of juist het ontbreken van eten) onderdeel uit van veel verhalen.

Er spreekt uit de analyse van Van Swol een grote liefde voor het werk van deze Franse schrijver, die aanstekelijk is voor de lezer. Tien boeken, tien deugden moedigt aan om een of meerdere romans van de schrijver ter hand te nemen en zelf te ontdekken wat Van Swol ons vertelt over het boek. Nergens beschrijft ze zoveel dat het lezen van het boek overbodig wordt. Het plezier in het lezen zal absoluut niet vergaan zijn na het lezen van de bespiegelingen over de tien romans van Philippe Claudel. Wel is de drang voelbaar om naar de romans zelf te grijpen.

Een Duitse fantasie
Philippe Claudel
De Bezige Bij
20,99 euro
144 blz.
ISBN 9789403122519

Tien boeken, tien deugden
Els van Swol
Boekscout
18,50
117 blz.
ISBN 9789464313710

Boeken / Non-fictie

Een pleidooi voor de vrouwelijke kracht

recensie: Bloed. Een vrouwengeschiedenis - Beatrijs Smulders

Beatrijs Smulders, ’s lands bekendste verloskundige, groeide op in een interessante tijd. Haar jeugd brengt ze door in de preutse en stijve jaren vijftig en als twintiger belandt ze in de krakersrellen in Amsterdam, waar een nieuwe wind door de straten waait. Dit alles beschrijft ze in haar autobiografie waarvan Bloed het eerste deel is.

Beatrijs is begin twintig en woont in Amsterdam, aangetrokken door de vrije cultuur in de jaren zeventig. Haar studie ergotherapie was slechts een excuus om in de hoofdstad te kunnen wonen, maar het is niet haar roeping. Na een goed gesprek met een vriendin realiseert ze zich waar haar affiniteit ligt. Ze wil verloskundige worden.

Deze Beatrijs is Beatrijs Smulders, een van de bekendste verloskundigen van Nederland. Ze staat bekend als pleitbezorger van de thuisbevalling en van de natuurlijke bevalling, zonder te veel medische bemoeienis. In Bloed, het eerste deel van haar autobiografie, vertelt ze hoe ze tot haar inzichten kwam.

Beatrijs vertelt in dit deel over haar leven vanaf haar vroege jeugd in Brabant tot ze halverwege dertig is, vanaf de jaren 50 tot de jaren 80. Ze beschrijft niet alleen haar persoonlijke leven, maar neemt de lezer mee in de grote ontwikkelingen uit haar tijd. Het katholicisme dat plaatsmaakte voor de vrije jaren zestig en zeventig, de komst van de pil, de legalisering van abortus, maar ook de krakersrellen in Amsterdam en de protesten tegen kernwapens in de Koude Oorlog.

Verhalen uit de praktijk

Het interessantst zijn haar verhalen over haar werk als verloskundige. Ze vertelt over de ouderwetse praktijk in de opleiding, haar twijfels over deze aanpak leidden tot vernieuwende inzichten in haar eigen verloskundepraktijk.

Haar eigen praktijk richt ze in vanuit de overtuiging dat vrouwen vanuit hun eigen kracht moeten handelen. Als bijvoorbeeld een barende vrouw op haar rug op bed ligt, waarbij de omstanders op haar neer kijken, dan wordt haar kracht haar ontnomen. Geïnspireerd door andere culturen en door de medische boeken van haar zeventiende-eeuwse voorouders introduceert ze de baarstoel, waarbij de vrouw rechtop kan bevallen, geholpen door de zwaartekracht. Niet alleen verloopt de bevalling gemakkelijker, de vrouw kan hierbij ook haar waardigheid behouden.

Hoe zij de bevallingen beschrijft, zo respectvol en zo vertrouwend op de oerkracht van de vrouw, is gewoonweg inspirerend. Ze beschrijft het alsof je erbij bent als lezer, je ziet het gebeuren, zonder dat het te grafisch of onsmakelijk wordt. Ook laat ze vrouwen aan bod komen uit alle lagen van de samenleving. In haar praktijk in hartje Amsterdam treft ze zowel de prostituee die achter het raam werkt als de BN’er die bekend is van tv.

Trauma’s

Haar roeping tot verloskundige hangt samen met haar eigen seksuele zoektocht. Als meisje kan ze bijna niet wachten tot ze oud genoeg is om de liefde te bedrijven, maar op de vakanties in haar tienerjaren zonder haar ouders ziet ze al snel ook de vreselijke keerzijde. Ze ontmoet meisjes die door jongens worden verkracht, een paar keer wordt ze zelf bijna het slachtoffer.

Later in haar verloskundepraktijk ziet ze dat veel vrouwen hun trauma tijdens de bevalling herbeleven, soms ook met goede afloop – door de ervaring ‘resetten’ ze hun lichaam, waarna ze van hun trauma bevrijd lijken.

De vertelvorm, geheel chronologisch, is wat saai. Ook is de biografie zo uitgebreid dat logischerwijs niet alle delen even relevant of interessant zijn. Zo geeft ze bijvoorbeeld een hele beschouwing over de moslimcultuur en beschrijft ze bijna tot in detail hoe haar jeugd is verlopen. Overbodige stukken die, wanneer de biografie slechts éen boek zou beslaan, waarschijnlijk waren gesneuveld.

Haar inzichten en pleidooi voor de vrouwelijke kracht maken het boek de moeite waard. Hopelijk bevatten de volgende delen meer fascinerende verhalen en inzichten uit de verloskundepraktijk.

Muziek / Album

Indie in vele stijlen

recensie: Indie-update vol. 5 Mega Bog; Tim Schou; John Murry
Murual

In deze vijfde editie van de indie-update vinden we veel stijlelementen terug die samen toch weer onder deze noemer te vatten zijn. We starten met de verrassende klanken van Mega Bog om daarna de poppy-hoek in te duiken met Tim Schou en avonturen te beleven met John Murry.

Soms is het de vraag hoe het kan dat een genretitel als indiemuziek zoveel verschillende uithoeken kent. Dat maakt het natuurlijk wel tot een uitdaging om in deze genrehoek te verblijven. Het spectrum is breed en er valt voor bijna iedere muziekliefhebber wel wat te genieten. Welkom in de vijfde editie van de indie-update!

Mega Bog

Life, and Another het vijfde album van Mega Bog, althans volgens AllMusic.com. Achter deze naam gaat overigens de artieste, multi-instrumentaliste en singer-songwriter Erin Birgy schuil. Voor velen zal Birgy een grote onbekende zijn. Zo ook voor 8WEEKLY, overigens.

Om haar muziek op dit album te omschrijven gaan we haar vergelijken met een groot aantal artiesten. Denk aan de Tilburgse Kovacs gemixt met sterren uit het verleden als Anne Pigalle voor de nodige Franse gevoelens in de zanglijnen, terwijl de Engelse teksten aan de absurdistische elementen van Sapho en Lene Lovich doen denken.

Vaak klinkt Mega Bog over de hele linie heel lieflijk, totdat ze in het midden van haar album industriële noisy-elementen laat meeklinken. Tegen het eind van het album geeft dat een bijzonder moment, wanneer ze plotsklaps terugschakelt naar de lieflijke klanken die zomers aandoen. Het rijke palet aan instrumenten als gitaar, drums, piano, conga’s, bas, samples en saxofoon wordt gedomineerd door een bed van synthesizers. Het album Life, and Another kent voldoende zomerse aanknopingspunten in de muzikale uitvoering. Een heel fraai album om te delen met andere ruimdenkende luisteraars.

Tim Schou

De muziek van Tim Schou heeft direct een frisse klank. De stem van Schou zit in de hogere regionen en ligt makkelijk in het gehoor. Muzikaal speelt hij een beetje leentjebuur bij acts als Ásgeir en ook zeker de Deen Lukas Graham. De klanken zijn vooral heel vrolijk. Natuurlijk komt hij niet om zijn wereldreis heen. Als we luisteren naar ‘Where You Are’ dan horen we hem zingen over een liefde die de hele wereldreis in zijn hart mee reisde. Het is niet vreemd dat hij verhaalt over zijn reis, omdat die zeven jaar duurde en dus een belangrijk deel van zijn leven uitmaakt.

‘Wake Up’ maakt de link naar voornoemde Lukas Graham alleen maar sterker. Het is een liedje dat meteen de zon in je hoofd doet schijnen. Schou bezit de gave om je met eenvoudige melodielijnen en aantrekkelijke zang meteen op sleeptouw te nemen; muziek die je direct de zomer in lijkt te slepen. Woorden als ‘zonnig’ en ‘feelgood’ zijn bij veel liedjes van dit debuutalbum HERO/LOSER zeker van toepassing. Hoewel de liedjes voornamelijk op de gitaar geschreven zijn, horen we op dit album een veel breder spectrum aan instrumenten en is het een helder en vooral poppy album geworden met lekkere beats.

Gaat er inmiddels een belletje rinkelen bij de lezer? Tim Schou kan gekend zijn door zijn deelname in 2011 aan het Eurovisiesongfestival namens Denemarken. Hij werd toen vijfde in het liedjesfestijn, maar dat bracht hem niet de bekendheid die hij met dit album wellicht wel gaat scoren. Verwacht geen akoestische-gitaar-singer-songwriter-muziek, maar vooral een heerlijk poppy geluid met alles erop en eraan. Opvallend detail is dat het album van Schou vooralsnog alleen op vinyl (LP) en de streamingdiensten is te horen. De cd ontbreekt tot op heden.

John Murry

Door alle coronamaatregelen blijven vele mooie releases een tikje onder de radar of worden ze uitgesteld. Dit lot treft ook het album van John Murry the stars are god’s bullet holes., waarvan de release zomaar een maand werd uitgesteld, maar dat inmiddels wel te beluisteren is op de streamingdiensten. Toch verdient dit muzikale werk een podium. Het is inmiddels het derde album van deze geboren Amerikaan die momenteel woonachtig is in Ierland.

Al bij de eerste klanken treft de stem van Murry je met een referentie naar Nick Cave, maar deze vergelijking houdt snel op. De muziek van Murry voelt toch heel anders, met zijn slidegitaarklanken in het openingsnummer ‘Oscar Wilde (Came Here To Make Fun of You)’, maar wel enorm lekker. Dat laatste komt zeker ook door de spaarzame maar smaakvolle damesbackings in dit liedje. De toon voor het album is direct gezet.

Maar vergis je niet! Het titelnummer ‘The Stars are God’s Bullet Holes’ klinkt venijnig en het ‘I Refuse To Believe (You Could Love Me)’ rockt ineens de pan uit. Bij ‘Ones + Zeros’ keert heel beperkt de slidegitaar terug evenals de vrouwelijke achtergrondzang. Dit alles maakt het album van Murry tot een avontuurlijke muzikale reis die je doet verlangen om het album opnieuw te beleven.