Tag Archief van: cultuur

Boeken / Fictie

Een droom van vernieuwing

recensie: Het meesterwerk – Émile Zola

Het boek noch de vertaling ervan komen vers van de pers, maar dat deert bij een klassieker als Het meesterwerk (1886) van Émile Zola niet. Sterker nog: al lezend over nachtelijk Parijs doemen beelden op van een film uit 2011: Midnight in Paris. Zó actueel is en blijft de roman.

Een roman over – meldt de flaptekst – ‘het leven [dat] wordt opgeofferd voor de kunst’. Het hoofdpersonage, Claude Lantier, werkt aan een groot schilderij, geïnspireerd door Christine, een meisje dat hij na een enorme treinvertraging in een onweersbui onderdak voor een nacht bood. Het was een doek dat ter inspiratie zou dienen voor Manets beroemde Le déjeuner sur l’herbe (Musée d’Orsay, Parijs). Het was, schrijft Zola, ‘de toekomst die heimelijk in hem ontlook’. De toekomst die bekend zou worden als het impressionisme, of zoals Claude – nog niet op de hoogte van die term – zou zeggen: ‘Je moet het voelen, moet léven! Zonder de foefjes en slappe sausjes van de École des Beaux-Arts’.

Édouard Manet – Le Déjeuner sur l’herbe (1863)

Vrienden

De schilder is onzeker over zijn talent en leeft pas op te midden van zijn vrienden: vier kameraden van allemaal zo’n twintig jaar, die de straten van Parijs onveilig maken. Onder hen de schrijver Pierre Sandoz, waarin Zola trekken van zichzelf verwerkte. Sandoz (en Zola) werken aan ‘een serie boeken, (….) episodes die met elkaar samenhangen, maar elk hun eigen kader hebben’. De lezer herkent hierin Zolas Rougon-Macquartserie, waarvan Het meesterwerk de veertiende van de twintig romans is.

Zoals Sandoz trekken van Zola vertoont, zo is Claude het amalgaam van verschillende schilders, waaronder Paul Cézanne, die na het verschijnen van de roman met zijn vriend Zola brak. Twee andere vrienden, architectuurstudent Louis Dubuche en beeldhouwer Mahoudeau (waarin je Maillol herkent) maken de kring compleet. Wat mist is tussen twee haakjes een componist, hoewel bekend is dat Zola van muziek hield, met name die van Richard Wagner, die in het toenmalige Parijs op veel weerstand kon rekenen.

Het meesterwerk is dus nauwelijks een kunstenroman te noemen, waarin bijvoorbeeld de hiërarchie van de kunsten centraal staat. Het is wel een kunstenáársroman en deels ook sleutelroman. Alle kunstenaars die ten tonele worden gevoerd, leven met dezelfde droom: vernieuwing, in het verlengde van de ‘volgende eeuw van wetenschap en democratie’.

Claude en Christine

De scènes over de voorzichtige toenadering tussen Claude en Christine en later het uiteendrijven ervan – dat als een spiegelbeeldig proces wordt beschreven – behoren tot de hoogtepunt van de roman. De houding van Claude wordt door een vrouw die graag model voor hem had willen staan, omschreven als de ‘onbeholpen schuwheid van een groot kind’, wat raak getroffen is. Een groot kind dat er steeds meer van overtuigd raakt dat hij het grote publiek op z’n minst wil opvoeden, zo niet choqueren.

Samen met Christine verhuist Claude naar Bennecourt, waar hij vooraleerst niet aan schilderen toekomt. Bennecourt is overigens de plaats waar Claude Monet in 1868 zijn bekende Au bord de l’eau (Art Institute of Chicago) schildert. Christine raakt in verwachting en Claude begint weer te schilderen. Jacques, hun zwakke zoontje, bekijkt hij ‘alleen maar met een kunstenaarsoog, als onderwerp voor een meesterwerk’.

Claude Monet – Au bord de l’eau (1868)

De Salon

Ook met zijn vrienden ontstaat een zekere verwijdering, die later uit zal lopen op een breuk. In de tijd dat hij in Bennecourt woonde, alvorens dat Christine, Claude en Jacques naar Parijs verhuizen, zijn de vrienden verbitterd, afstandelijk, egoïstisch en koeler geworden. Met uitzondering van Sandoz. Claudes schilderijen worden stelselmatig door de Salon geweigerd, maar dit weerhoudt hem er niet van nieuwe studies van het licht te maken ‘en hoe dat uiteenviel, heel exact waargenomen, maar indruisend tegen alles wat het oog gewend was, door blauwe, gele, rode accenten te leggen waar niemand gewend was die te zien’. Het impressionisme was met andere woorden geboren. En hoewel in de openlucht schilderen door de uitvinding van de verftube al bestond, overvallen driftbuien Claude, wanneer deze techniek niet zo wil vlotten. En op het laatst eigenlijk niets meer. Een Werdegang die zich goed laat volgen.

Het schilderen wordt een gevecht en het kwam Christine voor dat ‘er een derde bij hen was ingetrokken, alsof hij een maîtresse in huis had gehaald, die vrouw die hij naar haar evenbeeld schilderde’. Zijn vrienden kwamen steeds minder langs, nog steeds met uitzondering van Sandoz. Claude, Christine en Jacques verloederen. Jacques sterft en Claude maakt een tekening van het dode kind dat hij naar de Salon stuurt. Na veel gesteggel wordt het door de jury toegelaten om vervolgens door het publiek ofwel te worden genegeerd ofwel uitgelachen. Het was Sandoz die hem erop moest wijzen hoeveel invloed zijn zonniger schilderijen en thematiek hadden verworven. Het verdriet Claude, die authentiek wil zijn, net als Sandoz, die zijn eigen boeken omschrijft als lezen we een beschrijving van Zolas naturalisme: ‘Mijn gedurfde taal, mijn fysiologische personages, die evolueren onder invloed van hun milieu’.

De pers moet er evenmin wat van hebben als van Claudes schilderijen. Sterker nog: Claudes vroegere vrienden beginnen hem er de schuld van te geven dat hij ze kapot heeft gemaakt, van hun originaliteit heeft beroofd. Christine zegt tegen haar man dat als hij ‘geen groot schilder kan zijn, [dat] er dan altijd nog het leven is’. Maar zelfs dat blijkt er niet meer te zijn. Claude gaat ervan uit dat hij geen meesterwerk heeft geschilderd. Wij mogen als lezers concluderen dat Zola met zijn prachtig vertaalde roman er wél een heeft geschreven.

Boeken / Fictie

Een droom van vernieuwing

recensie: Het meesterwerk – Émile Zola

Het boek noch de vertaling ervan komen vers van de pers, maar dat deert bij een klassieker als Het meesterwerk (1886) van Émile Zola niet. Sterker nog: al lezend over nachtelijk Parijs doemen beelden op van een film uit 2011: Midnight in Paris. Zó actueel is en blijft de roman.

Een roman over – meldt de flaptekst – ‘het leven [dat] wordt opgeofferd voor de kunst’. Het hoofdpersonage, Claude Lantier, werkt aan een groot schilderij, geïnspireerd door Christine, een meisje dat hij na een enorme treinvertraging in een onweersbui onderdak voor een nacht bood. Het was een doek dat ter inspiratie zou dienen voor Manets beroemde Le déjeuner sur l’herbe (Musée d’Orsay, Parijs). Het was, schrijft Zola, ‘de toekomst die heimelijk in hem ontlook’. De toekomst die bekend zou worden als het impressionisme, of zoals Claude – nog niet op de hoogte van die term – zou zeggen: ‘Je moet het voelen, moet léven! Zonder de foefjes en slappe sausjes van de École des Beaux-Arts’.

Édouard Manet – Le Déjeuner sur l’herbe (1863)

Vrienden

De schilder is onzeker over zijn talent en leeft pas op te midden van zijn vrienden: vier kameraden van allemaal zo’n twintig jaar, die de straten van Parijs onveilig maken. Onder hen de schrijver Pierre Sandoz, waarin Zola trekken van zichzelf verwerkte. Sandoz (en Zola) werken aan ‘een serie boeken, (….) episodes die met elkaar samenhangen, maar elk hun eigen kader hebben’. De lezer herkent hierin Zolas Rougon-Macquartserie, waarvan Het meesterwerk de veertiende van de twintig romans is.

Zoals Sandoz trekken van Zola vertoont, zo is Claude het amalgaam van verschillende schilders, waaronder Paul Cézanne, die na het verschijnen van de roman met zijn vriend Zola brak. Twee andere vrienden, architectuurstudent Louis Dubuche en beeldhouwer Mahoudeau (waarin je Maillol herkent) maken de kring compleet. Wat mist is tussen twee haakjes een componist, hoewel bekend is dat Zola van muziek hield, met name die van Richard Wagner, die in het toenmalige Parijs op veel weerstand kon rekenen.

Het meesterwerk is dus nauwelijks een kunstenroman te noemen, waarin bijvoorbeeld de hiërarchie van de kunsten centraal staat. Het is wel een kunstenáársroman en deels ook sleutelroman. Alle kunstenaars die ten tonele worden gevoerd, leven met dezelfde droom: vernieuwing, in het verlengde van de ‘volgende eeuw van wetenschap en democratie’.

Claude en Christine

De scènes over de voorzichtige toenadering tussen Claude en Christine en later het uiteendrijven ervan – dat als een spiegelbeeldig proces wordt beschreven – behoren tot de hoogtepunt van de roman. De houding van Claude wordt door een vrouw die graag model voor hem had willen staan, omschreven als de ‘onbeholpen schuwheid van een groot kind’, wat raak getroffen is. Een groot kind dat er steeds meer van overtuigd raakt dat hij het grote publiek op z’n minst wil opvoeden, zo niet choqueren.

Samen met Christine verhuist Claude naar Bennecourt, waar hij vooraleerst niet aan schilderen toekomt. Bennecourt is overigens de plaats waar Claude Monet in 1868 zijn bekende Au bord de l’eau (Art Institute of Chicago) schildert. Christine raakt in verwachting en Claude begint weer te schilderen. Jacques, hun zwakke zoontje, bekijkt hij ‘alleen maar met een kunstenaarsoog, als onderwerp voor een meesterwerk’.

Claude Monet – Au bord de l’eau (1868)

De Salon

Ook met zijn vrienden ontstaat een zekere verwijdering, die later uit zal lopen op een breuk. In de tijd dat hij in Bennecourt woonde, alvorens dat Christine, Claude en Jacques naar Parijs verhuizen, zijn de vrienden verbitterd, afstandelijk, egoïstisch en koeler geworden. Met uitzondering van Sandoz. Claudes schilderijen worden stelselmatig door de Salon geweigerd, maar dit weerhoudt hem er niet van nieuwe studies van het licht te maken ‘en hoe dat uiteenviel, heel exact waargenomen, maar indruisend tegen alles wat het oog gewend was, door blauwe, gele, rode accenten te leggen waar niemand gewend was die te zien’. Het impressionisme was met andere woorden geboren. En hoewel in de openlucht schilderen door de uitvinding van de verftube al bestond, overvallen driftbuien Claude, wanneer deze techniek niet zo wil vlotten. En op het laatst eigenlijk niets meer. Een Werdegang die zich goed laat volgen.

Het schilderen wordt een gevecht en het kwam Christine voor dat ‘er een derde bij hen was ingetrokken, alsof hij een maîtresse in huis had gehaald, die vrouw die hij naar haar evenbeeld schilderde’. Zijn vrienden kwamen steeds minder langs, nog steeds met uitzondering van Sandoz. Claude, Christine en Jacques verloederen. Jacques sterft en Claude maakt een tekening van het dode kind dat hij naar de Salon stuurt. Na veel gesteggel wordt het door de jury toegelaten om vervolgens door het publiek ofwel te worden genegeerd ofwel uitgelachen. Het was Sandoz die hem erop moest wijzen hoeveel invloed zijn zonniger schilderijen en thematiek hadden verworven. Het verdriet Claude, die authentiek wil zijn, net als Sandoz, die zijn eigen boeken omschrijft als lezen we een beschrijving van Zolas naturalisme: ‘Mijn gedurfde taal, mijn fysiologische personages, die evolueren onder invloed van hun milieu’.

De pers moet er evenmin wat van hebben als van Claudes schilderijen. Sterker nog: Claudes vroegere vrienden beginnen hem er de schuld van te geven dat hij ze kapot heeft gemaakt, van hun originaliteit heeft beroofd. Christine zegt tegen haar man dat als hij ‘geen groot schilder kan zijn, [dat] er dan altijd nog het leven is’. Maar zelfs dat blijkt er niet meer te zijn. Claude gaat ervan uit dat hij geen meesterwerk heeft geschilderd. Wij mogen als lezers concluderen dat Zola met zijn prachtig vertaalde roman er wél een heeft geschreven.

Muziek / Album

Als een ijzig takje in de sneeuw

recensie: Winterreise, Franz Schubert
Creative Commons

Het gaat goed met Franz Schubert. Altijd eigenlijk wel, maar nu verschijnen opnames die een actuele laag aan zijn werk toevoegen. Bijvoorbeeld aan zijn liedcyclus Winterreise. De een nog spectaculairder dan de ander. Om nog maar te zwijgen over de nieuwe biografie over hem van de hand van Robert Joost Willink, die de componist in Beethovens schaduw belicht.

Om te beginnen eerst iets over de vroeg-romantische Winterreise zelf. Het is een cyclus van maar liefst 24 liederen op tekst van Wilhelm Müller, die Schubert in 1827 schreef voor een niet nader aangeduide, naar eigen keuze in te vullen zangstem en piano. De cyclus vormt achter elkaar gezongen het verhaal van een man die door zijn geliefde is verstoten en vol liefdesverdriet de winter instapt. Hij zoekt zielenrust en vindt die op het eind, wanneer hij op een bevroren meer een man met een draailier (de dood) tegenkomt.

Martijn Cornet

Het begon met een opname door de bariton Martijn Cornet met het Ragazze Quartet. Een strijkkwartet, terwijl het origineel voor piano is gecomponeerd? Ja, maar niet in de zin van pianobegeleiding; de piano heeft een verre van ondergeschikte rol, en als je het goed doet, biedt de klank van het strijkkwartet soms zelfs een meerwaarde. Die strijkers kunnen door de mogelijkheid om aan de kam te spelen (sul ponticello) bijvoorbeeld méér geven dan een piano kan doen, namelijk een ijzige, winterse sfeer oproepen. Ook de draailier mag er zijn, met de doorgaande toon in de cellopartij. De bewerker van de pianopartij, de inmiddels 92-jarige Wim ten Have – zelf strijker –, heeft dit begrepen en ten volle uitgebuit, zonder ook maar ergens over de schreef te zijn gegaan met klankschilderingen.

Joyce DiDonato

Toen kwam er een opname van de Amerikaanse mezzosopraan Joyce DiDonato met Yannick Nézet-Seguin aan de piano, de man die wij kennen als de chef-dirigent die onlangs afscheid nam van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Nu is de vraag: mezzosopraan in plaats van bariton? Is het niet lang traditie geweest dat een lage mannenstem deze liederen over een verlaten man zingt, zoals vrouwen traditiegetrouw Frauenliebe und -leben van Robert Schumann uit dezelfde tijd op hun repertoire hebben? Ja, en dat is nu het spannende, hoewel het niet opeens iets van deze tijd is, want de Duitse, inmiddels 81-jarige mezzo-sopraan Brigitte Fassbaender ging haar bijvoorbeeld al in 2004 voor.

DiDonato ziet de Winterreise als het dagboek van een verlaten geliefde. Na zijn dood blikt de vrouw die hem de laan uit had gestuurd terug op zijn tocht door het winterse landschap. Zij is nu degene die deze reis als het ware beleeft, doorleeft. Soms neemt ze een iets rustiger tempo; ‘Der Lindenbaum’ duurt bij haar vijf minuten, bij Cornet ruim vier. Een opvallend verschil zit bijvoorbeeld in ‘Der Leiermann’, waar het kwartet hun partijen meer dóórzingt en accenten geeft op toonafstanden die Nézet-Seguin niet aaneengebonden, maar los neemt.

Verder zingt DiDonato soms al bijna net zo ijl als de strijkers van het Ragazze Quartet. Neem bijvoorbeeld het lied ‘Auf dem Flusse’, waarin ze op een gegeven moment zó zacht zingt, dat haar stem lijkt te breken. Als een ijzig takje in de sneeuw.

Twee verschillende opnames van een prachtige liedcyclus. Twee verschillende opvattingen, allebei afwijkend van wat we kennen en meer dan de moeite waard.

Boeken / Non-fictie

Lofzang op het werken met de handen

recensie: In de vingers. Filosofie van de vaardigheid – Louw Feenstra V

Mensen zijn makers. Hoewel we vaak spreken van een tegenstelling tussen doen en denken, is de evolutie van onze handen en ons hoofd gelijk opgegaan. In In de vingers. Filosofie van de vaardigheid verkent wetenschapsfilosoof Louw Feenstra V manieren om na te denken over de unieke relatie tussen de makende mens en zijn omgeving.

Van filosofische beschouwingen tot de ervaringsdeskundigheid van een glasblazer: Feenstra belicht de praktische vaardigheid vanuit allerlei perspectieven. In vier delen, Lijnen, Ontwikkelingen, Systemen en Knopen volgen we de totstandkoming van zijn inzichten in het werken met de handen.

Umwelt

In de vingers is duidelijk gestructureerd, met in- en uitleidingen van de hoofdstukken en informatieve kaders. Feenstra begint dan ook met het afbakenen van de belangrijkste begrippen, waaronder Umwelt: de omgeving waarin en waarmee de mens creëert. Het gaat daarbij niet zomaar om de fysieke omgeving, maar om de manier waarop de mens deze zélf waarneemt via de zintuigen. Een belangrijk verschil, zo zal later blijken.

In Ontwikkelingen verkent de auteur de verhouding tussen kunde en weten. Hij gaat onder andere in op de vraag wat precies creativiteit is. Dat is namelijk nogal een geheimzinnig en paradoxaal fenomeen: het berust op onvoorspelbaarheid en een oplossing waar veel creativiteit voor nodig is kan achteraf juist heel logisch lijken. Ook bespreekt Feenstra wonderkinderen: waarom worden sommige kinderen heel bedreven in één ding? Het wordt duidelijk dat de relatie tussen wereld en maker veelzijdig en complex is.

Wij zijn niet ons brein

Ook een maatschappelijke dimensie komt aan de orde. In Systemen wordt duidelijk dat denken in termen van lichaam en Umwelt een interessant alternatief vormt op het denken over cognitie van neurowetenschappers, die zich volgens Feenstra beperken tot een verhaal over de input en output van hersenen. ‘Een ontspoord, vakblind brein houdt zelfs vol dat een mens zijn brein is!’

In plaats daarvan kunnen we ook nadenken over hoe de mens naast een biologische entiteit, ook een cultureel product is: ‘Het lichaam, inclusief geest, ziel, mind, vormt en hervormt zich continu tijdens het leven, door de ingebakken groeimogelijkheden en onder invloed van continue veranderingen in zijn Umwelt.’

Volgens de filosoof is het geheel van lichaam en geest sterk verbonden met de omgeving en zijn de grenzen daartussen onscherp. ‘Als we bijvoorbeeld tijdens het denken papier en potlood gebruiken, dan worden die onderdeel van ons denkproces,’ schrijft Feenstra. Denkbeelden en materie vormen een doorlopend geheel. We kunnen ons afvragen in hoeverre wij niet alleen de dingen om ons heen gebruiken, maar deze ook hun uitwerking hebben op de mens.

Inzichtelijk

In de vingers is een overzichtelijk werk met veel voorbeelden uit de praktijk. Het beweegt zich door verschillende vakgebieden en is gestoeld op ervaringen uit allerlei walks of life, wat het erg inzichtelijk maakt.

De duidelijke, stapsgewijze benadering van de stof geeft In de vingers een educatieve kwaliteit. Dat het daardoor soms wat schools en weinig meeslepend is, draagt tegelijkertijd bij aan de betrouwbaarheid van de auteur en de fijne, solide feitelijkheid van dit heldere boek.

Boeken / Fictie

Onder het juk van Big Tech

recensie: Ondertussen in Dopamine City - DBC Pierre (vertaald door René Kurpershoek)

Booker Prize-winnaar DBC Pierre maakt het de lezer niet makkelijk in Ondertussen in Dopamine City. De lezer laveert tussen twee tekstkolommen: links het doorlopende verhaal en rechts een constante feed van dystopische nieuwsberichten.

Zijn zelf aangenomen naam vormt een blijvende herinnering aan Pierres verslavingsverleden: DBC staat voor Dirty But Clean. De scherpe randjes vinden we voortaan enkel terug in zijn werken, waarin hij met grove maar rake streken geheel eigen universums schept. De soms tegen stream-of-consciousness-aanschurkende vertelstijl in combinatie met excentrieke personages verraden dat dit het werk is van een bezetene, iemand die weinig opheeft met conventies. Pierres verhalen knallen van de pagina. Dat is hem ook in zijn nieuwe roman gelukt; zijn aanklacht tegen Big Tech is even eigenzinnig als treffend.

Geest uit de fles

Weduwnaar Lon Cush verdient zijn kost als rioolwerker, tot hij van de ene op de andere dag wordt vervangen door een robot. Ook op het thuisfront loopt het niet op rolletjes: Lon dreigt de voogdij kwijt te raken over zijn ‘kettertjes’: de twaalfjarige wat teruggetrokken Egan en de vroegwijze negenjarige Shelby. Waar hij zich lange tijd afzijdig kon houden van de snel veranderende wereld – door zijn tijd letterlijk onder de grond door te brengen – wordt hij in één klap geconfronteerd met de technologische ontwikkelingen die bezit hebben genomen van de wereld om hem heen.

Zo wist Lon tot voor kort smartphones buiten de deur te houden, maar de kinderbescherming dwingt min of meer af dat het gezin gebruik gaat maken van hun app. Vooral Shelby weet niet hoe gauw ze de tijd waarin haar een telefoon werd onthouden moet inhalen en slaat als een bezetene aan het vloggen. Ook Lon zelf zwicht uiteindelijk voor de technologische mogelijkheden, wanneer die hem in staat stellen opnieuw tijd door te brengen met zijn overleden vrouw. In een handomdraai wordt een levensechte ‘rep’ – ofwel een digitale kopie – van haar gemaakt.

Verdeelde aandacht

We leven in een wereld waar grote techbedrijven met de dag bedrevener raken in het opeisen van onze tijd en aandacht. Pierre zet ons een spiegel voor en geeft fysiek vorm aan die voortdurende afleiding. De vaak krankzinnige maar ook grappige nieuwsberichten in de rechter tekstkolom creëren niet enkel een passende context maar wedijveren tegelijkertijd met het eigenlijke verhaal.

Als lezer dien je zelf een leesvolgorde te vinden. Het is een vermoeiende oefening, maar wel effectief in het bewustmaken van een leesgewoonte die we vandaag de dag vaak al hebben. Gewend als we zijn aan schakelen tussen telefoon, computer, tabbladen en apps vinden we het misschien al niet eens zo raar meer om op deze manier onze aandacht te verdelen. Geen geruststellende conclusie.

Boeken / Fictie

Script voor een horrorfilm

recensie: Orakel - Thomas Olde Heuvelt

“De nieuwe Stephen King komt gewoon uit Nijmegen”, kopte de krant De Telegraaf op 3 mei 2019. Een groter compliment bestaat er niet voor een thrillerschrijver als Thomas Olde Heuvelt, die wereldwijd doorbrak met zijn boek HEX (2016). In mei 2019 volgde het boek Echo, dat voor menige fan een ongelofelijke deceptie was, vanwege de langdradigheid. Nu bewijst Olde Heuvelt met zijn nieuwe thriller Orakel dat HEX geen eendagsvlieg was, geen ‘eenmalig kunstje’, maar dat hij toch écht de Nederlandse King in wording is.

Spookschip

Op een gure winterochtend staat het er opeens: het eeuwenoude schip Orakel. Zomaar tussen de weilanden bij Allemansend. Het zijn de schoolgaande tieners Luca Wolf en Emma Reich die op dit achttiende-eeuwse zeilschip stuiten. Vol grappen en grollen klimmen ze op de krakende vloerplanken van het dek. Emma bewijst tegenover Luca dat haar stoerdoenerij niet geveinsd is en ze springt door het luik om de binnenkant van het schip te bekijken. Eenmaal binnen hoort Luca haar angstig roepen: ‘Wacht, is hier nog iemand? […] Luca, ben jij dat?’. Als hij haar hartverscheurend hoort gillen, wil hij niets liever dan haar achterna duiken naar het binnenste van het schip, maar iets houdt hem tegen… Het duurt niet lang voordat de hulptroepen ook een kijkje komen nemen: twee jongens van school, Emma’s en Luca’s vader, een hele rits aan politieagenten en andere voorbijgangers.

Uiteindelijk verdwijnen er, tezamen met Emma, elf mensen in wat Luca in zijn hoofd het ‘spookschip’ is gaan noemen. Iedere keer als een persoon het schip verdwijnt in de ‘kabeljauwkelder’, klinkt er een ijzingwekkende bel. Een oude scheepsbel, zoals die vroeger in het huishouden van kwekerij-eigenaar Wim Hopman luidde. Een bel waarmee hij vroeger naar binnen werd gelokt om te komen eten. Een geluid dat hard door je binnenste dringt en symbool staat voor het onheil dat op de loer ligt.

Al snel wordt Hopman ondervraagd door een bende eigenaardige en ook nogal angstaanjagende lui van algemene inlichtingen (‘pakket NOVEMBER-6’), die werken voor de ijzige lady in charge Eleanor Delveaux. Aangezien het al snel duidelijk moge zijn dat er bovennatuurlijke krachten werkzaam zijn, roept Delveaux de hulp in van een oude bekende (van zowel haarzelf als de trouwe lezers van Olde Heuvelt): Robert Grim, de chef veiligheid van HEX. Hij is van het type ‘gestoorde professor’, de persoon die meegetrokken wordt in een avontuur, terwijl hij het liefst de hele dag aan de whisky Glenfiddich zou zitten. Een noodzaak voor hem, om de gedachten aan al die doden in Beek-Ubbergen te vergeten, alwaar een andere, bovennatuurlijk wezen huishield. Robert Grim is het personage dat het verhaal voorziet van een humoristische ondertoon, die luchtigheid creëert in een boek dat voor de rest behoorlijk grimmig van aard is. En met name iets veel belangrijkers: hoop.

“Geef en geef in overvloed”

Wie Olde Heuvelts boeken leest, kan zich geen illusies permitteren. Man, vrouw, oud of jong: er is geen genade, voor geen enkel slachtoffer. En slachtoffers, daar zijn er meer dan genoeg van in Orakel. In principe is de protagoniste, de 13-jarige Luca Wolf, impliciet het grootste slachtoffer. In één dag verliest hij zijn beste vriendin Emma en zijn vader Alexander. Het gezin, dat verder bestaat uit moeder Barbara en zusje Jenna, wordt tijdelijk ondergebracht in een safe house. Luca, een opstandige puber, duldt geen enkele vorm van autoriteit en probeert uit volle macht NOVEMBER-6 uit zijn leven te bannen. De agressie die Luca vertoont, is vaak iets té buitensporig. Ook de andere personages in het boek hebben een nadrukkelijk opvliegend karakter en geweld lijkt in dit boek vanzelfsprekends, het doel heiligt vaak de middelen.

Waarschijnlijk wordt het strijdbare karakter van Luca voornamelijk aangetast door de visioenen die hij krijgt van Nunyunnini, de mammoetgod van de eerste mensen die 16.000 jaar geleden voet aan wal zetten in Amerika. Daarnaast vindt hij op het strand, waar het schip staat, een kijkertje, waarmee hij letterlijk kan terugblikken in de tijd. Alsof dat niet verwarrend genoeg is, staat Emma twee maanden na haar verdwijning ’s nachts aan zijn bed. Ze ziet er ziek en gelig uit, ze stinkt ontzettend naar vis, ze glimlacht op een angstaanjagende manier en ze heeft één dringende boodschap: “Geef en geef in overvloed.” De volgende dag schrikt hij wakker: was dit een droom, nachtmerrie of een voorbode voor iets heel kwaadaardigs?

Nachtmerries verzekerd

Luca is niet de enige die worstelt met zijn demonen. Olde Heuvelt laat vele personages de revue passeren en geeft hen allemaal een eigen – uitgebreid en complex – verleden. Er worden allemaal zijwegen ingeslagen die in eerste instantie niet heel veel lijken toe te voegen, maar later allemaal samenkomen op het einde van het verhaal. Olde Heuvelt heeft misschien wel een iets té grote wereld geschapen met te veel bijfiguren. Het maakt het verhaal zeker niet onduidelijker – hoogstens ingewikkelder – maar de vraag is wel wat het in wezen nu eigenlijk toevoegt. Zo vermoordt Delveaux een van haar medewerkers, die lijkt te bezwijken onder een soort van PTSS. Dat soort gebeurtenissen maken inzichtelijk hoe verdorven een bepaald karakter nu eigenlijk is. Tot wat voor wrede daden iemand in staat is. Toch hadden heel wat korte lijntjes niet getrokken hoeven worden.

Een personage dat zeker van invloed is op het verhaal, is Safiya, het meisje op wie Luca stilaan hoteldebotel wordt. Wie hun gesprekken volgt – gesprekken die bol staan van de Engelse woorden (wat net iets te vaak wordt gedaan en daarmee ergernis opwekt) – heeft het gevoel een Young Adult te lezen. Een bewuste keuze van de auteur om ook een ietwat jonger leespubliek aan te spreken? Voor de rest lijkt de inhoud van het verhaal echter niet zo geschikt te zijn voor middelbare scholieren. Tenminste, niet voor scholieren die ’s nachts wakker liggen van horrorfilms en bij een spooktocht (georganiseerd door amateurs), smachten naar een hand die ze fijn kunnen knijpen. Daarin ligt de daadwerkelijke kracht van Olde Heuvelt: het vermogen om mensen met woorden zodanig veel angst aan te jagen, dat zelfs de meest stoere bink ’s avonds tweemaal onder zijn of haar bed kijkt om zich ervan te vergewissen dat er geen monster onder ligt. Nachtmerries verzekerd.

Scenario is klaar

Bovendien is er minstens één duidelijk verschil met Echo, namelijk het tempo dat de schrijver in dit boek aanhoudt. Je krijgt zoveel persoonsnamen en plaatsnamen over je heen gestort, dat je soms van voren niet meer weet dat je van achteren leeft en tóch leest het echt als een trein. Het is ook zo onheilspellend en spannend geschreven dat je graag wilt doorlezen. En ergens ook weer niet, als je ziet dat zelfs de meest schattige bijfiguren een lugubere dood vinden. Op het einde van het boek laat de auteur je lang in afwachting zitten, net zolang dat je bijna afhaakt. Het is het enige moment in het boek dat de auteur zijn snelheid verliest en het verhaal ietwat van zijn structuur verliest: het is op dat moment één grote kluwen van namen en begrippen door elkaar heen.

Desalniettemin is het, inclusief het slot, een perfect scenario voor een horrorfilm. Hoe kan het ook anders, met een auteur die zijn woorden zo laat leven. Een auteur die het verhaal zo levensecht maakt door subtiele verwijzingen naar alledaagse zaken te maken, zoals De zeven zussen of bekende Netflix-series als Sex Education en The witcher. Alles wat de personages meemaken, lijkt daardoor haast realistisch. Het betreft doodnormale gezinnen – die overigens een perfecte afspiegeling vormen van de multiculturele samenleving van Nederland – die de gruwelijkheden overkomen. Was het allemaal voorgevallen in een fictieve wereld, dan had menig lezer minder vaak het gordijn opzij hoeven trekken of onder het bed hoeven koekeloeren.

Tot slot moet gezegd worden dat dit soort boeken in de Nederlandse boekenwereld haast geen gelijke kent. Wie anders weet een zo uitvoerig en origineel plot met talloze intertekstuele verwijzingen (Olde Heuvelt heeft goed in vroegere studies zitten neuzen) met zo weinig genade voor zijn eigen gefabriceerde personages op papier te zetten? Het mag een opluchting heten dat dit boek tussen al die boeken van De zeven zussen ligt – naar wie Olde Heuvelt gekscherend verwijst – en dat (wie weet) het lezerspubliek ook eens een boek leest dat ver buiten de gebaande wegen van de literatuur reikt.

Boeken / Non-fictie

Hapklare ‘oplossing’ voor fundamenteel probleem

recensie: Roman Krznaric - De goede voorouder

In zijn nieuwste boek De goede voorouder komt publieksfilosoof Roman Krznaric met een zestal oplossingen voor de problemen waar de mensheid zich vandaag de dag mee geconfronteerd ziet. Het boek leest als een trein, maar biedt weinig écht nieuwe perspectieven.

Roman Krznaric – geboren in Australië maar woonachtig in Engeland – is vooral bekend als medeoprichter van The School of Life, een organisatie die internationaal opleidingen en lezingen verzorgt over thema’s rond filosofie, psychologie en sociologie. Krznaric is een echte publieksfilosoof. Hij weet grote thema’s simpel en aantrekkelijk te verpakken en zo een breed publiek te enthousiasmeren voor filosofie. Zijn The School of Life heeft zelfs jaarlijks een eigen tent op het Lowlands festival waar lezingen worden gehouden voor een groot (en jong) publiek.

Oplossingsgericht denken

De goede voorouder is Krznaric’ vijfde boek en gaat over de grote hedendaagse problemen: klimaatverandering en ongelijkheid, met een nadruk op die eerste. Het boek lijkt een maatschappijkritiek, maar is dat in feite niet. Krznaric stelt wel een diagnose over onze huidige tijd en de problemen waar wij – en vooral straks onze (klein)kinderen – mee te maken hebben, maar is vooral bezig met het bedenken van oplossingen.

De belangrijkste diagnose die gesteld wordt is dat onze tijd gekenmerkt wordt door ‘een ziekelijk kortetermijndenken’. Dit denken dat niet verder kijkt dan een paar jaar vooruit, komt mede voort uit het neoliberale kapitalisme waar de nadruk ligt op consumeren – en liever nú dan straks. Ook in de politiek zien we dit terug. Politici die grote plannen willen maken die verder reiken dan hun eigen ambtstermijn zijn over het algemeen weinig populair. Dat is ironisch, stelt Krznaric met een artikel van antropologe Bateson in de hand: we leven langer, maar denken korter. Daar komt nog bij dat we door de manier waarop we ons leven invullen aanspraak maken op de wereld (land, grondstoffen, energiebronnen, natuur, ecologische risico’s) van de toekomst. Daarmee koloniseren we als het ware de toekomst, net zoals we andere landen en burgers koloniseren door hun land en arbeid te gebruiken voor onze welvaart.

Langetermijndenken

Het probleem wordt in enkele pagina’s inleiding uiteengezet. Volgens Krznaric hoeven we daar niet langer bij stil te staan, het komt er nu op aan om ons te richten op een manier om de toekomst anders te laten verlopen dan het horrorscenario dat we nu voor ons hebben liggen. Die oplossing is eigenlijk heel simpel: we moeten van korte- naar langetermijndenken overgaan. Krznaric zet vervolgens zes manieren uiteen waarop we dit langetermijndenken in de praktijk kunnen brengen.

Zo is het van belang dat we nederig zijn tegenover de ‘diepe tijd’; dat we beseffen dat de mens slechts een stipje is op de kosmische kalender. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we onszelf niet direct zien als ‘kroon op de schepping’ maar als een dier dat toevallig – en ook nog eens heel kortgeleden – is ontstaan. Bovendien kan het helpen om ons bewust te zijn van onze nalatenschap. Dit kan door gedachte-experimenten te doen die Krznaric uitgebreid uiteenzet. Hoe willen we dat onze kinderen over ons vertellen als zij zelf oud zijn? Daarnaast legt de auteur het belang uit van intergenerationele rechtvaardigheid. Wanneer we zeven generaties vooruitdenken, en deze toekomstige mensen ook rechten en een stem geven in onze politiek, worden er andere beslissingen genomen, omdat hun belangen óók meegewogen moeten worden.

Na deze drie voorbeelden van langetermijndenken gelezen te hebben – en echt, Krznaric schrijft heerlijk soepel, vlot en vermakelijk – bekruipt je toch het gevoel alsof je steeds weer hetzelfde leest. En dat terwijl de filosoof tal van verschillende voorbeelden geeft en ongelofelijk veel verwijst naar wetenschappers en andere filosofen. De man is echt goed onderlegd, weet waar hij over schrijft en kent alle nieuwe inzichten in de wetenschapsliteratuur. Tóch voelt het alsof het steeds weer hetzelfde is: nadenken over hoe je herinnerd wordt door latere generaties en deze generaties ook een stem geven lijken eerder twee kanten van dezelfde medaille dan twee oplossingen.

Daarna komen er nog drie oplossingen, waarvan kathedraaldenken de belangrijkste is. Het idee is simpel: kathedralen zijn vaak in honderden jaren gebouwd. Om dit te doen moesten mensen dus verder denken dan hun eigen leven. Denk aan de Sagrada Família van Gaudí in Barcelona die nog altijd gebouwd wordt. Een ander voorbeeld is de riolering van London, aangelegd na ‘The great stink’ in 1858. Een systeem dat achttien jaar kostte om te bouwen en waar vandaag de dag nog steeds gebruik van wordt gemaakt. Wanneer we meer aan kathedraaldenken gaan doen nemen we automatisch de belangen van andere generaties mee in ons denken én denken we na over hoe we door hen herinnerd zullen worden. Misschien is dit wel alle oplossingen in één. Alleen, dat is precies waar Krznaric al mee begon, namelijk, we moeten van korte- naar langetermijndenken.

Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat Krznaric héél veel voorbeelden geeft en collega’s citeert en ons keer op keer duidelijk maakt dat we van korte- naar langetermijndenken moeten. Dat is duidelijk, geen speld tussen te krijgen. Probleem opgelost! Toch?

Fundamenten van het probleem

Toch niet dus. Als het zo simpel was, dan hadden we dit probleem 50 jaar geleden al opgelost toen de Club van Rome het rapport Grenzen aan de groei publiceerde (1972), waarin zij waarschuwden voor klimaatverandering en het steeds meer uitputten van onze leefomgeving en natuurlijke hulpbronnen. De oplossing van Krznaric kan wel ‘kloppen’, maar kennelijk moeten we toch terug naar het probleem. Als we blijkbaar in een systeem zitten dat kortetermijndenken aanmoedigt en langetermijndenken ontmoedigt, dan moet er dus eerst wat veranderen aan dat systeem voordat onze manier van denken kan veranderen.

Het is jammer dat Krznaric geen ruimte maakt om kritisch naar dit – zoals hij het noemt ‘buy now’ systeem – te kijken. Als dat systeem onze psychologie zó beïnvloedt dat we niet meer aan volgende generaties of onze leefomgeving (zoals natuur en dieren) willen denken, dan is de oplossing van het langetermijndenken naïef. Hoe is het mogelijk om aan de ene kant onderdeel te blijven van de supersnelle kapitalistische wegwerpmaatschappij en aan de andere kant je hele leven om te gooien en je te richten op kathedraaldenken? De enige manier waarop dat kan is óf volledige afzondering van het systeem door op het platteland te gaan wonen, je eigen energie op te wekken en een moestuin te beginnen. Dat is helaas slechts voor enkele welgestelden weggelegd (zoals Krznaric zelf overigens). De andere manier is een systeemverandering. Maar het systeem laten voor wat het is én de oplossingen van Krznaric implementeren kan simpelweg niet.

Dat maakt dat dit boek, dat prettig leest en boeiend is door de vele voorbeelden en onderzoeken die worden aangehaald, een onbevredigend gevoel achterlaat. Het voelt te eenvoudig, alsof Krznaric zich er makkelijk vanaf wil maken, terwijl hij zeker niet de eerste de beste filosoof is. Toch mogen we van hem meer verwachten dan simpele hapklare oplossingen die we snel kunnen lezen voordat we weer overgaan tot de orde van de dag en het gevoel hebben ‘een goede voorouder’ te zijn doordat we ons bewust zijn van hoe slecht het kortetermijndenken is voor de wereld. Filosofie is bij uitstek een vakgebied dat níet zoekt naar oplossingen, zoals de kapitalistische samenleving dat juist wel doet. Met De goede voorouder trapt Krznaric precies in die val van het snelle oplossingsgerichte denken van het neoliberalisme dat hij wil bestrijden. Als filosoof mag, nee móet, hij de ruimte nemen om daar tegenin te gaan. Anders verwordt zelfs het kritische, gefundeerde denken tot iets wat snel en gemakkelijk geconsumeerd kan worden.

Op 20 februari weidde VPRO Tegenlicht een aflevering aan De goede voorouder van Roman Krznaric, waarin het boek heel prettig uitgelegd wordt door de auteur zelf. https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2020-2021/time-rebels.html

Kunst / Expo binnenland

Smaakmaker voor straks

recensie: Collectie highlights
Arend Velsink

Het Frans Hals Museum kondigt hun online Collectie highlights als volgt aan: ‘Het allermooiste uit de collectie waar oude, moderne én hedendaagse kunstwerken elkaar ontmoeten’. En dát maakt deze tentoonstelling bijzonder. Niet verdeeld over twee locaties (Hof en Hal) in Haarlem, maar vanuit de luie stoel op één site. Als smaakmaker voor straks.

Niet alles is altijd op zaal, maar dat staat erbij. Net zoals het jaar waarin het kunstwerk werd gemaakt, de gebruikte materialen, de afmetingen en de credits. Je kunt zoeken op ingangen als kleur, periode, medium, kunstenaar en random. Onder die laatste mogelijkheid vallen gezichten, poezen, naakten en landschappen. Random is ook de standaardingang als je de expositie ‘binnenkomt’.

Het doet alles bij elkaar denken aan de manier waarop kunsthistoricus Rudi Fuchs tentoonstellingen samenstelde en vanaf 2009 wekelijks zijn rubriek ‘Kijken’ in De Groene Amsterdammer schrijft. Wat hij wil, is dat een beschouwer van kunst verbanden ontdekt tussen oude en nieuwe kunst en tussen bijvoorbeeld genres. Dit jaar brengt hij tot nu toe Dante’s Divinia Commedia samen met fresco’s van Giotto en moderne werken van bijvoorbeeld zijn lievelingen Karel Appel en Jannis Kounellis. ‘Beeldvertellen’ noemt hij dit niet alleen formeel en objectief met elkaar vergelijken van kunstwerken, maar ook het associatief en subjectief met elkaar in verband brengen daarvan.
Iets soortgelijks lukt met de digitale collectie van het Frans Hals Museum ook heel goed. Laten we de proef op de som nemen.

Kleur

61949-smaakmaker-voor-straks

Caesar van Everdingen, “Wijnoogst”, c. 1655. Foto: René Gerritsen.

Wie op de ingang ‘kleur’ gaat zoeken, stuit op een gegeven moment op het classicistische olieverfschilderij ‘Wijnoogst’ van Caesar van Everdingen (1655), uit de tijd dat hij in Haarlem woonde. Het oog valt op de rode kleiding van de oogsters. Rechtsonder is de kleding van één van hen omgord door een rode shawl, linksboven is een rood vlak aan kleding te zien.
In het verlengde van dit oude schilderij zien we een ander olieverfschilderij: ‘Veldweg aan de rand van het bos’ van Jacoba van Heemskerck (1917, zie afb. hierboven, foto: Arend Velsink). Dit dateert uit de tijd dat ze in een expressionistische stijl werkte en lijnbuigingen toepaste die wel met de antroposofie in verband werden gebracht, terwijl de kleurvlakken eveneens aan haar glasschilderkunst doen denken. Ook hier valt de kleur rood direct in het oog. Vanaf de onderkant van het schilderij loopt een rode bliksemschicht naar boven. Deze verdwijnt in een rood vlak aan de bovenkant.

Waar je niets mee kunt, zijn in dit verband de formaten, want die wijken af van elkaar. En ook de omgeving waar Van Everdingen en Van Heemskerck hun schilderij situeerden, is een andere.
Wat je wél in de schoot wordt geworpen, zijn andere verwantschappen dan alleen maar kleur. En dan hoef je niet eens te switchen naar een andere ingang.

Uitdrukking

61949-smaakmaker-voor-straks

Salomon de Bray, “Jonge vrouw in fantasiekostuum, wellicht als de legendarische Assyrische koningin Semirami”, 1652. Foto: Tom Haartsen.

Een mooi voorbeeld vormen ‘Jonge vrouw in fantasiekostuum’ van de Haarlemse kunstenaar Salomon de Bray (1652), dat ook naar het classicisme neigt, en ‘Dame met grote hoed in prieel’ van Leo Gestel (1913, zie afb. hieronder, foto: Arend Velsink). Niet alleen is hier weer de kleur rood opvallend, maar ook de houding en de blik van de vrouwen verraden over de eeuwen heen een zekere overeenkomst. En hier komen we Fuchs tegemoet: niet alleen het materiaal is, net als bij Van Everdingen en Van Heemskerck hetzelfde, namelijk olieverf, maar ook het formaat van beide kunstwerken wijkt nauwelijks van elkaar af: 99,5 x 83,5 cm. bij De Bray en 98 x 88,5 cm. bij Gestel.

Het is een leuke bezigheid in deze coronatijd, ter leerling ende vermaeck, om in de Collectie highlights te zoeken naar verbanden en verschillen. Vooral naar verbanden, over de eeuwen en museummuren heen. Eén laag mag je als bezoeker van de site zelf toevoegen: die wat bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit en directeur Ann Demeester van het Frans Hals Museum ongetwijfeld een ‘transhistorische relatie’ zou noemen. Dat wil bijvoorbeeld zeggen: welke sociaal-maatschappelijke status had die ‘Jonge vrouw in fantasiekostuum’, en welke de ‘Dame met grote hoed in prieel’? En – helemaal van deze tijd – hoe verhoud ik me daartoe? Een beetje woke dus.

Boeken / Fictie

Teleurstellende klimaatroman

recensie: Adriaan van Dis – KliFi

Tijden als deze vragen om speculatieve fictie. Wat kan er de komende jaren gebeuren als we de klimaatcrisis en de pandemie niet onder controle krijgen en als de populisten het winnen van de gevestigde orde? Met KliFi – KlimaatFictie – formuleert Adriaan van Dis hier een niet al te geslaagd antwoord op.

In de nabije toekomst woont de 80-jarige Jákob Hemmelbahn op een terp in het Nederlandse achterland, ‘met uitzicht op een rivier en een vallei’. Het is precies die rivier die voor problemen zorgt. Tijdens een hevige storm komt het water zo hoog dat een dorp in de vallei wordt weggevaagd. De vluchtelingen komen een voor een bij Jákob aan, die hoog en droog woont. Hij noteert hun verhalen en start daarmee een aanklacht tegen de Nederlandse staat, die niks lijkt te geven om de overstroming.

Niet invoelbaar

Met een nieuwe watersnoodramp kiest Van Dis voor een urgent en relevant thema. Door de stijgende waterspiegel en zakkende bodem is de kans groot dat Nederland veel problemen met water gaat krijgen.

Het verhaal blijft echter zodanig op afstand dat het nergens invoelbaar wordt. De vriendin van Jákob woont in het ondergelopen dorp maar hij lijkt zich weinig zorgen te maken, ook al reageert ze plots niet meer op zijn berichten. De nieuwe president, een ijdele populist, is zo’n karikatuur dat je die dreiging niet serieus kunt nemen.

Hoe anders is dit in een serie als Years and Years, een Britse dramaserie die zich eveneens in de jaren 2020 en ‘30 afspeelt. Hierin leef je mee met een vluchteling die tevergeefs Engeland probeert binnen te komen en met gewone Engelsen die klimaatvluchtelingen in huis moeten nemen, omdat bepaalde delen van het Britse eiland door regenval zijn overstroomd. Zo dichtbij als hun ervaringen komen, zo op afstand blijft Jákob.

Livestream of talkshow

Hoewel de roman in de toekomst speelt, krijg je als lezer niet het gevoel in een andere tijd te zijn. Ook hier dringt een vergelijking met Years and Years zich op. In KliFi wil Jákob een maatschappelijk probleem aankaarten door in een talkshow in te breken, terwijl in de Britse dramaserie een revolutie wordt ontketend middels een livestream op social media. Jákob is dan wel hoogbejaard, maar kan hij niet een beetje met zijn tijd meegaan?

In zijn nawoord beschrijft Van Dis zich ernstig zorgen te maken om het klimaat. Ook ziet hij de getuigenissen uit het voormalig Oostblok als uiterst actueel. Je kunt echter pas mensen in beweging brengen als het verhaal binnenkomt, als je meeleeft met de karakters en je je voor kunt stellen wat de dreiging inhoudt. Met zijn gekozen thema had hij goud in handen, des te teleurstellender dat het boek niet aankomt.

Boeken / Non-fictie

2020: “DOE EENS NORMAAL!” SPRAK DE PSYCHIATER

recensie: Het tekort van het teveel, de paradox van de mentale zorg - Damiaan Denys

Het boek van Damiaan Denys laat een gespleten indruk na. Enerzijds is sprake van een moedige en geslaagde poging het complexe veld van psychiatrie, psychologie en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) in onderlinge dynamiek enigszins te verhelderen in relatie met een door Denys gesignaleerde crisis.

Anderzijds trekt Denys de verkeerde conclusies. Er rammelt van alles aan de interne consistentie van het betoog. Deze psychiater Denys vraagt zich zelfs letterlijk hardop af of het nu werkelijk nodig is dat de mensen al het lijden verwoorden. Slik… die hadden we nog niet gehoord uit de mond van een psychiater.

Ook deinst Denys niet terug voor een extra eigen bijdrage voor die burgers die last hebben van (“normale”) psychische problematiek. Een groep collega-professoren riep minister Schippers in 2012 nog op van zo’n plan af te zien vanwege een door hen gesignaleerd “gevaar voor de volksgezondheid”. Onderzoek heeft ondertussen laten zien dat de invoering van een eigen bijdrage ook helemaal geen financiële voordelen opleverde. Integendeel.

Filosoof Denys lukt het zelfs in dit boek onderscheid aan te brengen in menselijk lijden. Hij herkent normaal lijden en abnormaal lijden en rekent daar nu opeens als econoom in geestelijke gezondheidszorg meer of minder euro’s voor. Hoe hij dat lijden kan wegen en hoe financiële besparingen daaruit zouden moeten voortvloeien blijft onhelder.

Denys pleit uiteindelijk voor een continuering van het verguisde DSM (het diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen) model in de psychische hulpverlening om tot classificaties en diagnoses te komen waarbij psychiatrische behandeling wel of niet vergoed gaat worden. Dit is een herhaling van zetten: dit DSM-model werd binnen de GGZ ingevoerd eind jaren ‘80 van de vorige eeuw vanuit dezelfde gedachtegang. Het heeft dus niet gewerkt of zelfs erger: de indruk ontstaat dat dit systeem de problemen waar Denys een oplossing voor zoekt juist heeft veroorzaakt. Denk in dit geval aan de uitspraak van Albert Einstein: “We cannot solve our problems with the same thinking we used when we created them.”

De vraag is overigens bij dit alles wat nu precies het probleem is waar Denys mee worstelt. De indruk ontstaat dat Denys’ primaire gedrevenheid daarin gelegen is de psychiatrie als discipline maar ook als vak boven water te houden waarbij het als psychiater zo enerverend is, zoals Denys betoogt, op zoek te gaan en in contact te kunnen komen met “de ziel” van de patiënt. De “ziel”, dat woord hadden we al een tijdje niet gehoord. Heeft Denys de toekomst voor ogen of wil hij terug naar ver vervlogen tijden? Denys lijkt decennia van zeer waardevol toenemend psychisch zelfbewustzijn bij de bevolking en bij diegenen die kampen met psychische klachten los te willen laten of helemaal niet op waarde te kunnen schatten.

Werden de wachtkamers in de psychiatrie eind vorige eeuw nog opgesierd door een zilverspiegelende poster waarop met witte letters geschreven stond: “Ooit een normaal mens ontmoet? en… beviel ’t?” Nu is er in de gedachtegang van Denys een U-turn genomen en roept hij de patiënt op om ook eens te overwegen normaal te doen.

Wat is er aan de hand volgens Denys?

Denys signaleert patronen op het terrein van de Geestelijke Gezondheidszorg die hij benoemt als een crisissituatie. Waarom komen mentale stoornissen zo vaak voor, met name in westerse rijke landen? Waarom is de impact zo groot? Waarom worden zo weinig mensen geholpen?

Volgens het World Happiness Report staat Nederland op de vijfde plaats van gelukkigste landen. Toch loopt wie in Nederland wordt geboren een goede kans “gek” te worden, laat Denys weten. Vier op de tien zullen ooit aan een psychische stoornis lijden. Nederland heeft binnen Europa het hoogste budget aan GGZ onkosten als percentage van het nationaal inkomen.

Tot 2002 stijgen de kosten van GGZ met eenzelfde trend als het totaal van de zorguitgaven. Na 2002 wordt de toename GGZ sterker. Tussen 2000 en 2010 verdubbelen ze. De oplossing van meer geld en meer personeel lijkt een averechts effect te hebben. Het budget verdubbelde maar meer instellingen gaan failliet. Opleidingsplekken worden verruimd maar er is minder interesse voor het vak. Veiligheid en kwaliteit worden nagestreefd maar het tegendeel bereikt. Veel personeel overweegt ander werk. De wachtlijsten lopen op. Investeringen resulteren niet in betere maar in slechtere zorg.

Wat zijn de denkfouten en de verkeerde uitgangspunten die aan de oorsprong liggen van de GGZ volgens Denys?

De geestelijke gezondheidscrisis is multidimensionaal. Het is een vraagstuk van de zorg, de psychiatrie en het lijden. Zijn boek, schrijft Denys, heeft de intentie om de onderlinge dynamiek van het probleem van de GGZ bloot te leggen. Om de problematiek beter te begrijpen ontleedt Denys het gebied van de GGZ in drie componenten: het zorgstelsel, het zorgaanbod en de zorgvraag.

Het zorgstelsel – de organisatie en financiering van de hulp

De GGZ is ingedeeld naar ernst, diagnose, leeftijd, duur, financiering, gevaar, context, behandelaar, IQ, discipline, functie, professional, zorginstantie, maatschappelijk belang, behandelmethode, beleidsinstantie… Noem maar op… Iedereen spreekt over “de GGZ” maar die bestaat niet. Elk domein vereist een nieuwe communicatie en een andere interpretatie met andere bureaucratische regels. Hoe is dit te besturen? Wie snapt de financieringswijze nog? De wijze waarop dit bestuurd wordt is totaal versnipperd.

De marktwerking installeerde een nieuwe cultuur. Het principe van functionele barmhartigheid kantelde naar een model van financiële wederkerigheid. De GGZ commercialiseerde. De patiënten werden zorgconsumenten. Diagnoses en behandelingen werden “zorgproducten”.

De Nederlandse overheid bereikte met de zorgverzekeringswet het tegendeel van wat men wilde bereiken. Er ontstond minder controle, minder transparantie en minder efficiëntie. Men wilde meer, maar creëerde minder toegankelijkheid en deskundigheid en minder concurrentie dan beoogd. Men wilde de zorg aantrekkelijker maken, maar creëerde een personeelstekort.

Damiaan Denys concludeert dat de waanzin of het psychische probleem niet geschikt is voor de zakelijkheid van gereguleerde marktwerking. Denys zou hopen dat de professional meer vertrouwen kreeg. Beleidsmakers willen echter meer getallen. Maar de essentie van de psychische hulpverlening is de motivatie van de patiënt en van de behandelaar om het lijden te verzachten. Het zorgstelsel faalt omdat ze “de ziel” van de zorg is vergeten, aldus Denys. Daar heb je dat woord weer…

Het zorgaanbod – de behandelingen en behandelaren

Denys beschrijft dat de psychiatrie wordt gezien als falende discipline. Hij kan daar eigenlijk misschien wel mee  instemmen. Medische autoriteit wordt nauwelijks  meer verdragen. Psychiatrie laat zich in met thema’s als identiteit, zingeving, angst en seksualiteit waar iedereen mee worstelt en waar geen relatie is met een psychiatrische aandoening. Zelfs na 200 jaar psychiatrie is de status van psychiatrische stoornissen onzeker. Tot op heden is voor geen enkele psychiatrische stoornis een biologisch substraat gevonden.

Er gaat een miljardeneconomie schuil onder het psychische lijden. Bij dit alles staat de psychiatrie in constante wederzijdse wisselwerking met de samenleving. Daarin kan een bepaalde cultuur stoornissen mini- of maximaliseren. Medicijnen leveren ook een toename aan stoornissen op. Ziektes worden gebruikt als metaforen van organisaties en samenlevingen. Een mens kan ook verslaafd raken aan zijn ziekte. De psychiatrie zit klem. Men kan het caleidoscopische karakter aan wijsheden als een ongekende rijkdom beschouwen maar ze wordt in onze moderne maatschappij als armoede geduid. Psychiatrie irriteert.

Zullen er nog psychiaters zijn in de toekomst vraagt Denys zich af. Zullen er nog inspirerende gesprekken met patiënten zijn en zullen er nog ingenieuze behandelideeën tot stand komen die het wezen van de psychiatrie kenmerken? De droom van de vrije en creatieve omgang met de waanzin, hoe zal het daarmee verder gaan? Men kan alleen in de psychiatrie staan als men daarbuiten staat. Als men de patiënt verlaat en de mens benadert, de samenleving begrijpt en het leven verstaat. De psychiatrie heeft haar eigen aandeel in de paradox van de GGZ. Ze voldoet in geen enkel opzicht aan de voorwaarden van gereguleerde marktwerking binnen het huidige zorgstelsel.

De zorgvraag – de patiënten en cliënten

Denys voorziet ons van wat cijfers. Ruim 4 op de 10 mensen lijden ooit in hun leven aan een psychische stoornis. In 2016 werden ruim 1.000.000 volwassen mensen behandeld. Angst, depressie en verslaving zijn ongeacht kleur (dokter Denys gebruikt de term “ras”), cultuur, taal of welvaart het meest voorkomend. In de afgelopen 20 jaar zijn er geen nieuwe psychische stoornissen bijgekomen. Toch zijn in Nederland de kosten met 3 miljard gestegen. Denys vergeet hier opmerkelijk genoeg de door hemzelf populair gemaakte Body Dysmorphic Disorder en Misofonie als nieuwe in het leven geroepen stoornissen.

Volgens Denys maken er mensen gebruik van de GGZ voor iets dat niet echt voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. De cijfers laten daarbij zien dat 89% van de Nederlanders verklaart gelukkig en gezond te zijn. Tegelijkertijd laat 42% echter weten aan een psychische stoornis te lijden. Maken psychische klachten onderdeel uit van een gelukkig gezond leven? Hoe ontstaat eigenlijk een psychische hulpvraag? Wat is abnormaal? Wordt alles gemedicaliseerd? Verschaft het lijden ons menselijkheid? Het kan jaren duren voordat de zorgvraag wordt gesteld. Welk psychisch lijden moet door de samenleving worden gedragen en welk lijden is onze eigen verantwoordelijkheid? Normaal en abnormaal… Hoewel vaak gebruikt is dit een zeer rekbaar gegeven. Normaliteit is een visie, een manier van kijken naar anderen. De psychiatrie normaliseert de abnormaliteit.

De zorgvraag is niet vastomlijnd maar vluchtig als een wolk onbehagen. Abnormaliteit wordt niet door de psychiatrie bepaald maar door maatschappelijke normen en waarden. De westerse normaliteit wordt gekoppeld aan het ideaalbeeld van de mens als productief product waarbij de samenleving geen falen tolereert. De toenemende zorgvraag leidt tot beheersende overregulering waarop professionals het vak verlaten. Er ontstaan gevaarlijke negatieve spiralen.

De oplossing volgens Denys

Naast een analyse van het probleem probeert Denys ook een oplossing te genereren en dat is natuurlijk wel zo prettig. Een oplossing ontstaat volgens Denys als op alle drie de genoemde domeinen veranderingen gaan komen: de overheid moet het systeem in onderdelen splitsen, de psychiatrie moet haar discipline beperken, de mens moet zijn hulpvraag temperen.

Aanpassing van het zorgstelsel

Denys stelt voor het terrein van de GGZ te splitsen in vier gebieden:

  • Zingeving en geluk ligt op het terrein van de filosofie;
  • Sociale problematiek behoort slechts tot het sociale domein. Het domein van het maatschappelijk werk;
  • Het helen van normale psychische klachten binnen GGZ. Dat is het domein van de psychologie;
  • Het genezen van abnormale psychische stoornissen. Dat is het domein van de psychiatrie.

Wat de financiering betreft wil Denys marktwerking (inclusief extra eigen bijdrage) voor psychologische zorg en volledige financiële vergoeding voor de psychiatrische zorg.

Denys wil voor mensen met abnormale psychische stoornissen geoormerkte behandelcentra die carte blanche krijgen als nationaal embleem van uitzonderlijke goede zorg om trots op te zijn. Denys ziet de hier opgedane kennis ook als geschikt exportproduct waarbij hij naar ik verwacht ook een mooie rol voor zichzelf weggelegd ziet. Ik vraag mij af of de wat verwarde zorgmijder de bus zal nemen om daar op vrijdagmiddag ook even langs te gaan voor een portie uitzonderlijke zorg.

De overheid zal volgens Denys driedubbel voordeel trekken van genoemde splitsingen: de kwaliteit zal toenemen, de kosten zullen dalen en het zorggebruik zal op natuurlijke wijze worden afgeremd. Denys naast psychiater en filosoof in een nieuwe rol als nationaal financieel onderlegde organisatiedeskundige onderbouwt deze stelling nergens.

Dat filosofen als zingevers en geluksbrengers ingeschakeld gaan worden is misschien ook beter eerst even te overleggen met deze beroepsgroep, als zij zichzelf al als zodanig zouden willen bezien.

Verder stelt Denys voor een commissie van deskundigen te benoemen die niet oplossingsgericht en niet op de korte termijn redeneert. Doel is een alternatief zorgstelsel te bedenken waarin de relatie tussen de maatschappelijke rol van de GGZ, de psychiatrie als klinisch wetenschappelijke discipline en de hulpvraag van de burger worden onderzocht.

Aanpassing van de psychiatrische discipline

Beperk de psychiatrie tot de medische zorg. Denys: zolang perceptie, emotie en gedrag die aan de basis liggen van een psychische stoornis in de hersenen plaatsgrijpen en zolang de hersenen een orgaan van het lichaam zijn blijft een dokter noodzakelijk. De medische psychiatrie is aantrekkelijk volgens Denys juist omdat ze stigmatiserend werkt. De natuurlijke aversie tegen de psychiatrie moet juist worden gekoesterd. Denys laat zich ontvallen: “het is ons om de ziel te doen en niet om de mens.” Daar is dat woord weer, nu in een schokkende combinatie.

Veel psychiaters kunnen de druk en de breedte van de bij hen neergelegde taken binnen de GGZ niet meer aan. Denys wil de zorg splitsen of beter gezegd: hij wil de medische professie binnen de psychische hulpverlening uitbreiden:

  • Het benoemen van de “huisarts van de psyche”, een nieuwe medische discipline: “de GGZ arts”;
  • De psychiater als medisch specialist, die beter dan nu wordt opgeleid.

Welke toename in onkosten deze operatie met zich mee gaat brengen geeft Denys niet aan.

Denys pleit verder voor het herwaarderen van klinische expertise versus de nu in de mode zijnde Evidence-Based Medicine. Het individuele en creatieve psychiatrische reflecteren verarmde de afgelopen decennia tot collectief uitvoerend en registrerend handelen. Behandelen werd synoniem met het uitvoeren van zorgstandaarden en richtlijnen.

Diagnostiek werd het afvinken van criteria van de door Amerikaanse psychiaters ontwikkelde Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) criteria. Veel professionals gebruiken de DSM-indeling niet als handleiding maar als de waarheid. Ze klampen zich eraan vast uit angst voor klachten of uit angst om af te wijken van de regels.

Het DSM handboek staat onder scherpe kritiek. Epidemiologen betwijfelen de geldigheid van ziektecategorieën. Psychiaters missen levensaspecten. Wetenschappers ontkennen de ziektecategorieën omdat ze hun hypotheses niet ondersteunen.

Denys houdt ondanks deze door hemzelf goed omschreven kritiek echter vast aan de DSM als classificatiesysteem. Met name klinische expertise is daarbij nodig om een goede diagnose te stellen. Denys is van mening dat zijn collega-psychiaters geen goede diagnoses stellen. Zou het goed gebeuren dan zou een derde van de diagnoses vereenvoudigen. Dat zou volgens Denys dan een derde in de kosten schelen voor de overheid en een derde aan verdriet voor de patiënt. Deze rekensom grijpt Denys wederom volkomen uit de lucht.

Aanpassing van de zorgvraag

Denys geeft aan dat we zullen moeten leren zelf te evalueren of ons lijden normaal of abnormaal is, aanvaardbaar of onaanvaardbaar, betekenisvol of betekenisloos. Waar komt de onzalige behoefte vandaan om psychische problemen bespreekbaar te maken, vraagt Denys zich af. Volgens Denys abnormaliseren we het normale psychisch lijden tot stoornissen als depressie, burn-out maar ook ADHD en autisme. We moeten ons gezamenlijk verzetten tegen dit abnormaliseren. Psychiater Denys roept ons op vooral normaal te doen, wat dan weer miljoenen aan besparingen zal opleveren. Of zouden het miljarden zijn? Denys rekent het ons niet voor.

Beschouwing van strikte grenzeloze verwarring

Denys spreekt graag over paradoxen. In zijn boek speelt echter een paradox die Denys over het hoofd ziet. Het is er een in de meest verontrustende vorm van de Double-Bind communicatie. Het is niet de bevolking die al die psychiatrische DSM-categorieën tot leven heeft gewekt. Het zijn de psychiaters die deze etiketten vanaf de jaren ’80 onophoudelijk zijn gaan plakken. Nu enkele decennia later gewone mensen deze taal zijn gaan overnemen, ongemerkt patiënten geworden zijn, en deze taal gebruiken om hun situatie en lijden te verhelderen, verwijt de psychiater het “de patiënt” om in deze ziekmakende begrippen te denken. “Doe eens normaal joh” wordt dan het credo van de psychiater in de 21e eeuw. In de op communicatie georiënteerde psychologie wordt deze Double-Bind communicatie gezien als verontrustende voorbode van grote psychische problemen als schizofrenie in families. Dat geeft te denken… Speelt dit proces van etikettering en overname daarvan door de bevolking een positieve rol in het laten toenemen van “psychische problematiek” of mensen die in dit soort termen spreken?  Deze stelling ligt redelijk voor de hand. Waarom noemt Denys deze invalshoek dan niet?

Als verantwoordelijken in de psychische zorg gebruikten psychiaters het DSM-stelsel in samenwerking met verzekeraars om zorg mogelijk te maken voor mensen met echte psychische klachten, of in Denys’ termen: abnormaal psychisch lijden. Het DSM-stelsel werd eind jaren ’80 in Nederland door psychiaters omhelsd juist om psychische zorg te kunnen afbakenen van welzijnszorg. Mensen die niet aan de criteria voldeden voor een stoornis kwamen niet in aanmerking voor behandeling. Punt. Zo eenvoudig was het. Dat was het model om toename van oneigenlijk gebruik en nodeloze kosten te beteugelen eigenlijk in een tijd dat de kosten de pan nog helemaal niet aan het uitrijzen waren. Er waren in de volksmond ook echt nog niet zo veel diagnoses in die tijd. Je had ze niet alle vijf op een rijtje, was depressief of overspannen, veel te bang of zo gek als een deur of zoals u wil: een bos juin. Denys ziet wat ervan gekomen is maar pleit desalniettemin voor voortzetting van hetzelfde model van strikte classificatie met de talloze DSM-categorieën waarbij hij dan iets strikter zal classificeren dan zijn collega’s in den lande, om het goede voorbeeld en besparingen te realiseren.

Denys betrekt de geschiedenis bij zijn uiteenzetting wat op zich interessante doorkijkjes geeft. Medio 1880 werd er al net zo zorgelijk aangekeken tegen de immer voortrazende maatschappelijke ontwikkelingen die zonder twijfel grootse psychische problematiek tot gevolg zou hebben. De zorgelijkheid is van alle dag.

Denys heeft dan merkwaardigerwijs weer geen oog voor de eerder genoemde interessante periode van de jaren 80 van de vorige eeuw. In die tijd werden in de ambulante GGZ de versnipperde hulpverleningsmogelijkheden samengebracht in een landelijk regionaal systeem van RIAGG’s (Regionaal Instituut voor de Geestelijke Gezondheidszorg). Een 50-tal RIAGG vestigingen waarbij geheel Nederland werd voorzien. Uitgangspunt was regionale bereikbaarheid voor cliënten. De in dat gebied statistisch op wetenschappelijke gronden voorkomende psychische problematiek werd vertaald in een budget waarmee de vestiging aan de slag kon. Geen financiering in de vorm van marktwerking of u vraagt wij draaien. Financiering op basis van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Dit was een tijd waar wetenschappelijk onderzoek nog niet was verweven met allerlei maatschappelijke en commerciële belangen. Nog niet eens zo heel erg lang geleden dus.

Terugkijkend maakt het wel duidelijk waar dit hele gebied van de GGZ langs is afgegleden. Ook Denys spreekt in zijn boek over de teloorgang van de wetenschappelijke kennis door de zoveel mogelijk artikelen producerende machinerie die niet selecteert op inhoud maar op kwantiteit.  In de tijd van de RIAGG’s was er zelfs budget voor preventie. NB! Een  budget gericht op het verminderen van het ontstaan van psychische hulpvragen! Dat is nog eens het omgekeerde van marktdenken…

Concreet heeft het model van marktwerking diegenen die betrokken zijn bij de aanbodzijde van de markt bepaald geen windeieren gelegd. Verzekeraars spelen aanbieders tegen elkaar uit en versterken zodoende hun eigen positie op de markt. Hoe meer probleemgevallen hoe meer werk voor de verzekeraars. Het aantal mensen dat verkast van de ene naar de andere zorgaanbieder behoeft ook de nodige zorg van de verzekeraar dus da’s ook niet verkeerd, al vraagt het wat meer mankracht, administratie en onoverkomelijk een wat hogere premie natuurlijk. Wat het zorgaanbod betreft zijn net als in een warenhuis tal van subdivisies en gespecialiseerde teams ontwikkeld binnen een moderne GGZ-instelling wat natuurlijk ook prachtig is. Waar is tegenwoordig nog een warenhuis te vinden waar de mensen maanden in de rij gaan staan om uiteindelijk hun inkopen te doen. Qua marktwerking een geweldig commercieel succes… Toch? Helaas, de hulpvrager is de dupe van deze vercommercialiseerde op medisch model geschoeide versplintering binnen de GGZ die voor wachttijden zorgt voor kolonnes hulpvragers in het warenhuis die nog steeds niet bij de juiste afdeling zijn aangekomen… Shop till you drop… Slachtoffers van seksueel misbruik die hun nood moeten klagen in de Tweede Kamer en wachtlijstwachters die op het Binnenhof dagelijks aandacht vragen voor deze misstanden… Het moet niet gekker worden!

Is het eigenlijk wel erg dat er veel belangstelling is voor psychische ondersteuning door professionals?. Denys heeft het over een totaal gebrek aan kennis op het gebied van psychische klachten bij onze bevolking en de totale afwezigheid  van algemeen onderwijs op dit gebied op onze scholen. Het klopt dat gebrek aan verkeersles veel verkeersgewonden met zich mee kan brengen. Zo zou het ook kunnen dat heel wat Nederlanders op bepaalde momenten in hun leven bezig zijn met een inhaalslag van informatie op dit gebied? Ja dat kost geld. Onderwijs kost ook geld. We mogen kiezen waar we onze kinderen in willen onderwijzen en preventief zou dat heel wat zoden aan de dijk zetten. Hoeveel miljoen dat oplevert? Ik zou het niet durven zeggen… sowieso hoeven we ons geen illusies te maken. Als mensen zich niet meer bezig gaan houden met hun persoonlijk psychisch welzijn, waar gaan zij zich dan mee bezighouden? En wat gaat dat maatschappelijk gezien kosten?

Naast dat de door psychiaters ontwikkelde DSM-classificatie grote gevolgen heeft gehad voor het denken over psychische klachten zijn er dus ook gevolgen geweest voor het inrichten van zorginstellingen langs dezelfde lijntjes. Net als het algemeen ziekenhuis eigenlijk, want kennelijk is er een sterke drang onder professionals in de psychische zorg om ook “doktertje” te willen spelen. Tuurlijk, dat is de machtigste plek en dat willen we allemaal wel. Elke afdeling zijn eigen specialist klinkt lekker overzichtelijk maar heeft in de praktijk de uitwerking dat de ene specialist zich per definitie onkundiger zal moeten verklaren dan de andere specialist. Hier worden de handen in de lucht geheven en ontstaat systemisch gezien binnen korte tijd totale machteloosheid.

Dit alles bij elkaar maakte dat ook wetenschappelijk onderzoek naar wat werkte in behandeling eenzelfde opzet kende. Behandelingsprotocollen werden op geclassificeerde begrippen gericht en niet op personen met levenservaringen. Niet op een psychologische belevingswereld of levensfase maar op klachten sec. Therapieën ontstonden in de intellectuele wereld en zijn intellectuele puzzelwerkjes van mensen die denken dat psychische problemen rationeel op te lossen zijn. Zo vliegen ze als intellectuelen zelf immers problemen aan. Therapieprogramma’s worden gemaakt als “one size fits all” of computerprogramma’s. Het zijn therapieën voor gestandaardiseerde personen, voor geautomatiseerde personen oftewel: robotten. In uit de DSM psychobabble gegenereerde conversaties proberen mensen te voldoen aan robotalgoritmen en daarop “branden zij door”. Gemiddelde mensen hebben immers de neiging zich aan te passen of te onderwerpen binnen de heersende machtsverhoudingen. In onze tijd zijn dat robotten, computers en individualistische neo-liberalistische zelfverwerkelijkings-verkooppraatjes, protocollen en administratieve formularia en meetinstrumenten. Het gerapporteerd geluksgevoel en de toename aan psychische stress in eerder genoemde enquêtes is zodoende allebei waar! Hoe verknipt wil je het hebben? Het gaat er dus zeer zeker over dit lijden als lijden te herkennen… Zeker als de psychiatrie het (problematische) bewustzijn aanwakkerde en vervolgens cliënten met lege handen verwelkomt…

Coppola quote

Denys begint zijn boek met een quote van Francis Ford Coppola in relatie tot diens wereldberoemde film Apocalypse Now: “We were in the jungle. There were too many of us. We had access to too much money, too much equipment. And little bij little we went insane.” Ik denk dat Denys zich geïnspireerd voelt door het gedeelte dat beschrijft dat er te veel van alles was. Parafraserend is zijn boek getiteld: “Het (De) tekort(koming) van het teveel” en dat wijst in de richting van het probleem en de oplossing die Denys voor ogen ziet: er is van alles teveel en snoeien of bezuinigen is de remedie.

Wat mij betreft zit de moeilijkheid meer in wat in de eerste zin verwoord wordt: “We were in the jungle.” Deze jungle gekenmerkt door gebrek aan overzicht, wildgroei aan inzichten en een samenleving die mensen isoleert in afwijkendheid, consumentisme en prestatiedrang in combinatie met een psychische zorg die mensen vervreemdt van hun eigenheid in saamhorigheid en de klachten die dat geeft medicaliseert … ja dat is een jungle die zijn weerga niet kent en op zich krachtig genoeg is om beetje bij beetje zeer machteloos en gekmakend te maken… en dat is er dus ook van gekomen…

Maar gelukkig heeft deze jungle juist ook van alles heel veel in zich om  zich uiteindelijk te ontwikkelen naar een evenwichtiger niveau. Zeker als we dit met velen aanpakken en het vele geld goed besteden en dit doen samen met de mensen met psychische klachten. Vertrouwen op hoe goed zij dat kunnen aangeven. En trouwens… die film van Francis werd met al die mensen, al die apparatuur en centen, en al die gekte toch juist ook best wel een beetje heel erg ok?… Ja toch?! Dacht ik wel! Een meesterwerk…

Boeken / Non-fictie

Abraham Kuyper: bouwer of breker?

recensie: De zeven levens van Abraham Kuyper - Johan Snel & Abraham Kuyper: een biografie - Jeroen Koch

Het academisch jaar 2020/21 is het Kuyperjaar. 140 jaar geleden richtte Abraham Kuyper de Vrije Universiteit op en in 2020 was tevens zijn honderdste sterfdag. Onlangs verschenen ook twee boeken over de oud-premier. Wie was Abraham de geweldige?

Wie Abraham Kuyper (1837-1920) was, is ook na het lezen van twee boeken over hem lastig te zeggen. De vraag wát Kuyper was is eenvoudiger, hoewel het nog niet zo makkelijk is om volledig te zijn. Want Kuyper was vooral heel veel: oprichter van de eerste politieke partij (de ARP), oprichter van de VU, theoloog, predikant, premier, verantwoordelijk voor een kerkscheuring en oprichter en hoofdredacteur van dagblad De Standaard waarin hij dagelijks veel stukken schreef (hij was een alom gewaardeerd journalist).

Historicus Johan Snel heeft ervoor gekozen zijn boek De zeven levens van Abraham Kuyper op te delen in hoofdstukken die elk een rol van Kuypers leven behandelen (Kuyper de journalist, staatsman, wetenschappers, activist etc.). Snel, die aan het promoveren is op Kuypers visie op de journalistiek, beschikt door de digitalisering van oude kranten over meer door Kuyper geschreven artikelen dan eerdere biografen. Wellicht mede als gevolg daarvan weet Snel een heel ander beeld te schetsen van Kuyper dan tot nu toe gebruikelijk was.

De Kuyper van Snel is een heel kleurrijk figuur met idealen die vandaag de dag nog sympathiek in de oren klinken. Hij streed voor verbetering van het lot van het gewone volk, door Kuyper de kleine luyden genoemd (toen al een archaïsme). Hij was een radicale democraat en wilde het machtsmonopolie van de liberale elite – de mannen met dubbele namen, ‘de heren millioenairs’ zoals Kuyper ze noemde – breken. Zowel in de kerk als in de politiek.

Schoolstrijd

Het begon met de schoolstrijd, waarin Kuyper streed voor het recht op en gelijkstelling van bijzonder onderwijs. De orthodoxe protestanten wilden zich niet voegen naar het staatsonderwijs waar vanuit een soort algemeen liberaal christendom werd lesgegeven. Deze strijd verbond de (orthodoxe) protesten en katholieken (die eerder zo verdeeld waren) in hun strijd tegen de liberalen. Vrijheid van onderwijs moest ervoor zorgen dat katholieken katholiek onderwijs konden volgen en orthodoxe protestanten onderwijs dat op orthodox protestantse lees geschoeid was. Door het mobiliseren van de achterban slaagden zij daar uiteindelijk in.

De door hem opgerichte politiek partij (de eerste in Nederland) was met name voor die schoolstrijd in het leven geroepen. Voor wat traditionelere figureren binnen de partij zat hun taak er hiermee op. Niet voor Kuyper: de mobilisering van de achterban smaakte naar meer.

Door het zeer beperkte kiesrecht, waardoor alleen welgestelde heren mochten stemmen, was slechts een kleine bovenlaag van de maatschappij vertegenwoordigd in de Kamer. ARP’ers wisten wel in de Kamer te komen, maar hun achterban was in werkelijkheid veel groter dan het zetelaantal van de ARP deed vermoeden.

Kuyper, die zich eerder al hard had gemaakt voor democratisering binnen zijn kerk, wilde opnieuw de achterban gebruiken om de liberale macht te breken. Het algemeen kiesrecht was hiervoor een geijkt middel.

De ARP was verdeeld. Ook binnen zijn partij botste Kuyper met de mensen met dubbele namen. De aanvoerder van de tegenstanders was Alexander de Savornin Lohman. Uiteindelijk leidde het tot een breuk. De partij die Kuyper had opgericht viel uit elkaar: de groep rond Savornin Lohman ging verder in de Christelijk Historische Unie (samen zouden zij een halve eeuw later met de KVP fuseren tot het CDA).

Tweede Tachtigjarige Oorlog

Tot een breuk kwam het ook in de kerk. En ook daar zette Kuyper zich af tegen een liberale elite. Kuyper, begonnen als een modernist, had zich inmiddels ‘bekeerd’ tot de orthodoxie. De Hervormde Kerk, destijds de volkskerk van Nederland, ging volgens Kuyper aan vrijzinnigheid ten onder. De boel werd volgens hem slechts bij elkaar gehouden door onduidelijkheid over de leer. En als Kuyper ergens niet van hield, was het onduidelijkheid. In 1886 kwam het onder zijn leiding tot een kerkscheuring: hij en zijn volgelingen gingen verder als de Nederduitse Gereformeerde Kerk (die samen met de eerder afgescheiden Christelijke Gereformeerde Kerk samen ging en de Gereformeerde Kerken in Nederland vormden).

Kuyper zag ook dit als een vrijheidsstrijd. Hij noemde het de tweede Tachtigjarige Oorlog. De Hervormde Kerk was nu wat Spanje en de Kerk van Rome toen waren. Kuyper hield van historische vergelijkingen en van grootspraak. Hij vergeleek zichzelf met Luther en Mozes.

Calvinisme als oorsprong van de democratie

De oorsprong van vrijheid en democratie ligt volgens Kuyper ook in de tijd van de Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog. In zijn lezingen over het calvinisme zet hij die leer in zes kernpunten uiteen: 1) geen enkele onderwerping van mens aan mens, 2) onderwerping van de mens aan God, 3) alle soevereiniteit bestaat bij de gratie Gods en wordt in toom gehouden door de soevereiniteit in eigen kring, 4) huismankiesrecht, 5) godsdienstvrijheid en 6) onderwijsvrijheid.

Het door hem verder uitgewerkte calvinisme, ook wel eens neocalvinisme genoemd, zette hij neer als een alternatief voor het liberalisme. Niet de Verlichting en de Franse Revolutie, maar de Reformatie enkele eeuwen eerder was de kraamkamer van de democratie. Kuyper voorzag hiermee het gereformeerde volksdeel van een ideologische basis.

Modern of anti-modern?

Een veel genuanceerder beeld van Kuyper komt naar voren in de biografie van Jeroen Koch. Ja, hij was een democraat, maar Koch benadrukt dat Kuyper daar lang ambivalent tegenover stond en het vooral uit opportunistische overwegingen was: het was slechts een middel dat goed van pas kwam om zijn doel(en) te bereiken.

Dat uiteindelijk doel van Kuyper was volgens Koch de herkerstening van Nederland. Het breken met de Hervormde Kerk ging niet om geloofsvrijheid, maar was een tijdelijk en noodzakelijk kwaad omdat de leiders binnen de Hervormde Kerk met hun modernistische ideeën de orthodoxie verkwanselden. Uiteindelijk moest heel Nederland weer op het pad van het ware geloof terugkeren. Evenzo verkwanselde de liberale politieke elite met hun modernistische ideeën de natie. Het mobiliseren van het volk gebeurde in eerste instantie omdat het volk in de ogen van Kuyper wars was van liberale en modernistische ideeën. Deze Kuyper valt nog het best te vergelijken met een hedendaagse aanhanger van de Moslimbroederschap.

Het beeld dat uit de biografie van Koch naar voren komt, is een Kuyper die zich vooral verzet tegen de moderniteit. Snel daarentegen, wijst erop dat Kuyper ondanks zijn bekering tot de orthodoxie, altijd deels de modernist is gebleven die hij in het begin van zijn leven was. En dat Kuyper uiteindelijk het calvinisme als politieke en levensbeschouwelijke visie, erg modern interpreteerde. Die moderne visie van zijn calvinisme bewoog hem tot oprechte inzet voor vrijheid, democratie en gelijkheid. Ondanks zijn verzet tegen de liberalen, was hij op sommige vlakken juist liberaler dan de liberalen.

Hoewel Kuyper veel heeft opgebouwd, heeft hij ook veel gebroken. Dat werd Kuyper in zijn tijd ook verweten, met name het feit dat hij de nationale volkskerk heeft gespleten (hoewel het aantal mensen dat hem volgde tot zijn teleurstelling beperkt bleef). Maar brak hij vanuit de overtuiging dat ieder zijn eigen geloof moest kunnen belijden of brak hij om uiteindelijk Nederland en de Hervormde Kerk weer samen op het rechte pad te brengen? Wie Snel leest, vermoedt eerder het eerste; wie Koch leest, het tweede.

Kuypers erfenis

Waar zowel Koch als Snel het over eens zijn, is dat de verzuiling waar Kuyper ontegenzeggelijk aan heeft bijgedragen nooit zijn bedoeling is geweest – zeker het sterk naar binnen gekeerde karakter van de gereformeerde zuil zal hij niet hebben voorgestaan. Kuyper zette zich niet af van de rest van het land, maar wilde het land veranderen.

Waar de verzuiling een onbedoeld gevolg is van Kuypers inzet, was hij juist op de doelen waar hij zich wel voor inzette niet altijd doorslaggevend. Uiteindelijk was niet Kuyper verantwoordelijk voor het doorvoeren van het algemeen kiesrecht. Op het sociale vlak had Kuyper de beste bedoelingen, maar hij slaagde er uiteindelijk niet of nauwelijks in het lot van de arbeiders en armen te verbeteren met concrete wetten.

Al met al is Kuyper een zeer fascinerende maar moeilijk te vatten figuur in een even zo fascinerende tijd in de Nederlandse geschiedenis. Kochs biografie geeft behalve een gedegen beeld van Kuyper ook een goed beeld van zijn tijd. Het boek van Snel dient meer als introductie, maar zijn kleurrijkere interpretatie van Kuyper maakt nieuwsgierig naar een volwaardige biografie van zijn hand. Wie weet komt dat er nog ooit van.

De zeven levens van Abraham Kuyper: portret van een ongrijpbaar staatsman        
Johan Snel
Prometheus
Prijs: € 25
400 bladzijden
ISBN 9789044645088
Sterren: 4
https://uitgeverijprometheus.nl/catalogus/de-zeven-levens-van-abraham-kuyper.html 

Abraham Kuyper: een biografie
Jeroen Koch
Boom
Prijs: € 44,90
676 bladzijden
ISBN 9789024434114
Sterren: 4
https://www.boomgeschiedenis.nl/product/100-213_Abraham-Kuyper