Tag Archief van: cultuur

Boeken / Non-fictie

Een zwervend bestaan

recensie: Fulltime avonturier – Tamar Valkenier

Geen stress meer voor Tamar Valkenier. Ze fietste zes jaar geleden weg uit Nederland en na een fikse fietstocht naar Istanbul, een tocht met kameel, paard en hond door Mongolië, een survivaltocht door de wildernis van Nieuw-Zeeland en een wandeltocht met ezellief door Jordanië later, is Valkenier het reizen nog lang niet moe. Fulltime avonturier is een uniek reisverslag, waar je net zo vlot doorheen dendert als Valkenier over grenzen van landen raast.

Lichtpuntje in tijden van pandemie

Hoe ontspruit het idee in je hoofd om voor altijd over de wereld te gaan zwerven? Valkenier brak haar enkel en belandde op haar vaders bank. Ze besloot haar baan als recherchepsycholoog bij de politie op te zeggen en fietste letterlijk een nieuw bestaan binnen. Het werd geen standaard zoektocht naar zichzelf. In een interview met Trouw (2 mei 2021) geeft Valkenier aan dat ze geen idee had waar ze naar op zoek was, maar dat ze ‘gewoon’ ging. Ideeën over reizen kwamen en gingen en Valkenier stortte zich spontaan in het ene na het andere avontuur.

De vier grootste avonturen – een fietstocht van Amsterdam naar Istanbul, een tocht door het door nomaden bestierde Mongolië, een voettocht door Nieuw-Zeeland en een wandeltocht met een ezel door Jordanië – worden het breedst uitgemeten in haar debuut Fulltime avonturier. Uitstapjes naar Australië en naar Zuidoost-Azië lijken bewust achterwege te zijn gelaten, juist om die vier grootse uitdagingen in het daglicht te plaatsen en de impact van iedere, afzonderlijke reis aan te tonen.

Het is werkelijk een verademing om vanuit de luie stoel, na haast anderhalf jaar restricties en beperkingen mee op reis te kunnen gaan met Valkenier, zonder zelf gevaar te lopen. Het is werkelijk een lichtpuntje in tijden van ernstige, wereldwijde pandemieën. Dat komt niet alleen door de verrijkende inhoud, maar ook door de vaart waarmee ze de woorden op papier pent, de continue afwisseling, de vlotte schrijfstijl en de realistische beschrijvingen.

Tijdloos

Het zoeken naar avonturen heeft altijd in Valkenier gezeten. Na onder andere een studie te hebben gedaan in criminologie en zelfs stage te hebben gelopen bij de FBI in de Verenigde Staten, bleef de hang naar avontuur bestaan. In de derde aflevering van ‘Floortje naar het einde van de wereld’ spreekt Valkenier over de keuze om net als Miriam Lancewood – die met haar man Peter zelfvoorzienend in de bossen woonde en met wie Valkenier de reis naar de wildernis van Nieuw-Zeeland ondernam – op avontuur te gaan in een van de meest onherbergzame en afgelegen plekken.

Valkenier wilde niet meer werken voor die paar vakantiedagen in het jaar. Deze fulltime avonturier wilde dat ‘op vakantie gaan’ haar leven zou worden. In die zin leeft Valkenier een ongebonden leven: ze zit niet vast in bepaalde structuren. Als ze tussen haar reizen door naar haar ouderlijk huis in Nederland gaat, merkt ze dat ze daar niet meer kan aarden. Het ’thuis zijn’ geeft haar zelfs stress en opeens leeft ze weer volgens een bepaald tijdschema, waarin ze als het ware wordt ‘vastgetekend’ aan de tijd. De klok bepaalt opeens haar mogelijkheden, terwijl het leven bij o.a. de nomaden in Mongolië juist veel tijdlozer aandeed.

Anti-maatschappij

Het negen tot vijf-bestaan is niets voor Valkenier. Tegen Floortje Dessing in de eerdergenoemde aflevering geeft ze aan dat – na een tienerperiode als ‘punker’ – de anti-maatschappijhouding nog steeds aanwezig is. Ze moet er niet aan denken om een huis te bezitten, met hypotheek en al, maar ook streeft ze ernaar om überhaupt zo min mogelijk te bezitten. “Die spullen nemen een plekje in je hoofd in en dan moet je er constant aan denken”, zegt ze tegen Dessing, in de nabijheid van Lancewood tegen de achtergrond van de magische natuur in Nieuw-Zeeland.

Liever vult ze haar hoofd met mooie herinneringen. Herinneringen aan verre reizen, die ze juíst kan maken omdat ze zoveel vrijheid in haar leven ervaart en kan gaan en staan waar ze wil. Dit zou niet kunnen zonder de overlevingsskills die Valkenier zich eigen heeft gemaakt: ze weet ongelofelijk veel van eetbare planten, maar ze weet ook hoe je drie dieren – een kameel, hond en paard – in leven houdt in zeer droge gebieden.

Avonturier in spe

In 2015 had ze dit allemaal vermoedelijk niet voor mogelijk kunnen houden. Ze ronselde allerlei onderdelen bij elkaar om haar eigen fiets in elkaar te timmeren. Alle begin is moeilijk en dat geldt ook voor de avonturier in spe. Haar vriendin Janneke fietst mee naar de grens met België, maar daarna zal ze toch echt aan haar soloreis (moeten) beginnen. Alleen is ze zelden én alleen als ze daar bewust voor kiest, want Valkenier wordt door de ene na de andere persoon (of zelfs hele families) met open armen ontvangen. Ze fietst door Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Slovenië, Kroatië, Bosnië, Montenegro, Servië, Griekenland, Noord-Macedonië, Bulgarije (alwaar ze een vreselijke tiendaagse stilteretraite volgt en stiekem met een andere vrouw jointjes rookt) en tot slot door Turkije.

Gedenkwaardige mensen

In ieder land dat Valkenier aandoet, vindt er minstens één gedenkwaardige ontmoeting plaats en doet ze vele vriendschappen op, waaronder met medewandelaar Graeme in Jordanië (die al even gek is op Valkeniers ezel Yustra als Valkenier zelf). Zelfs vrienden uit Nederland komen naar haar toe, om haar te ondersteunen op haar fietstocht. Ook is er ruimte om verliefd te worden, al is het voor Valkenier lastig om zich committeren aan een vaste relatie. Zo ontmoet ze de zwoele Italiaan Mario – die met zijn woeste krullen ‘ver’ uit haar league lijkt – en wordt ze hoteldebotel verliefd op de Australische Dave. Juist in tijden dat ze er niet naar op zoek is, lijkt de liefde op haar pad te komen.

Waar ze wél naar op zoek lijkt te zijn, is een manier om te overleven met zo weinig mogelijk middelen. Ze weet zichzelf in de meest lastige situaties te brengen. Is het niet in een woestijn met weinig waterbronnen, dan is het wel bij een gestoorde man die ze enkel kent van CouchSurfing. Gelukkig deelt ze niet alleen van die horrorverhalen over mislukte (gratis) overnachtingen, maar laat ze ook inzien hoe gastvrij de mensen elders zijn. Van een familie in Montenegro krijgt ze een metgezel cadeau: het albinokonijn Zombia, die in een schattig mandje meegaat op reis naar Istanbul (hetzij voor korte duur).

Geschenk voor dromers

Dit boek is een zalig geschenk voor hen die dromen van een bestaan zoals Valkenier dat leeft. Zij durfde de stap te zetten waar anderen te veel voor vrezen: durf jij al je zekerheden op te geven om dat magische leven vol mogelijkheden te leiden? Valkenier laat zien dat het mogelijk is, al is ze ook heel open en eerlijk over alle mogelijke risico’s: denk aan een op hol geslagen paard, een kameel die ervandoor sneakt en aan ziek worden in een omgeving zonder ziekenhuis binnen handbereik. Zowel de hoogte- als de dieptepunten stipt Valkenier kort aan in haar boek. De stukjes die ze beschrijft zijn erg kort. Ze moet wel heel veel aantekeningen hebben neergepend, aangezien ze dialogen met anderen heel precies (en ogenschijnlijk waarheidsgetrouw) weet te verwoorden.

De afwisseling tussen beschrijvingen, innerlijke overpeinzingen en dialogen, maakt het tot een zeer levendig geheel om te lezen. Het jammere is dat je door de gefragmenteerde structuur soms wel wat diepgang mist. Je plukt uit alle ervaringen een ‘beetje’ en krijgt een goed beeld bij de wijze van reizen die Valkenier erop nahoudt, maar daardoor ontkomt het niet aan vergelijkingen met een blog van een reislustige. Wel van het soort ‘diepzinnige’ blog, want Valkenier gebruikt zowel filosofische spreuken als zinnen uit liedjes om over te kunnen brengen wat voor gevoelens er loskomen bij haar ‘rondzwervingen’ over de wereld. Het is een verrukkelijk boek dat doet smaken naar meer. Floortje Dessing, eat you heart out, want je hebt er een interessante concurrente bij!

Boeken / Non-fictie

Een zwervend bestaan

recensie: Fulltime avonturier – Tamar Valkenier

Geen stress meer voor Tamar Valkenier. Ze fietste zes jaar geleden weg uit Nederland en na een fikse fietstocht naar Istanbul, een tocht met kameel, paard en hond door Mongolië, een survivaltocht door de wildernis van Nieuw-Zeeland en een wandeltocht met ezellief door Jordanië later, is Valkenier het reizen nog lang niet moe. Fulltime avonturier is een uniek reisverslag, waar je net zo vlot doorheen dendert als Valkenier over grenzen van landen raast.

Lichtpuntje in tijden van pandemie

Hoe ontspruit het idee in je hoofd om voor altijd over de wereld te gaan zwerven? Valkenier brak haar enkel en belandde op haar vaders bank. Ze besloot haar baan als recherchepsycholoog bij de politie op te zeggen en fietste letterlijk een nieuw bestaan binnen. Het werd geen standaard zoektocht naar zichzelf. In een interview met Trouw (2 mei 2021) geeft Valkenier aan dat ze geen idee had waar ze naar op zoek was, maar dat ze ‘gewoon’ ging. Ideeën over reizen kwamen en gingen en Valkenier stortte zich spontaan in het ene na het andere avontuur.

De vier grootste avonturen – een fietstocht van Amsterdam naar Istanbul, een tocht door het door nomaden bestierde Mongolië, een voettocht door Nieuw-Zeeland en een wandeltocht met een ezel door Jordanië – worden het breedst uitgemeten in haar debuut Fulltime avonturier. Uitstapjes naar Australië en naar Zuidoost-Azië lijken bewust achterwege te zijn gelaten, juist om die vier grootse uitdagingen in het daglicht te plaatsen en de impact van iedere, afzonderlijke reis aan te tonen.

Het is werkelijk een verademing om vanuit de luie stoel, na haast anderhalf jaar restricties en beperkingen mee op reis te kunnen gaan met Valkenier, zonder zelf gevaar te lopen. Het is werkelijk een lichtpuntje in tijden van ernstige, wereldwijde pandemieën. Dat komt niet alleen door de verrijkende inhoud, maar ook door de vaart waarmee ze de woorden op papier pent, de continue afwisseling, de vlotte schrijfstijl en de realistische beschrijvingen.

Tijdloos

Het zoeken naar avonturen heeft altijd in Valkenier gezeten. Na onder andere een studie te hebben gedaan in criminologie en zelfs stage te hebben gelopen bij de FBI in de Verenigde Staten, bleef de hang naar avontuur bestaan. In de derde aflevering van ‘Floortje naar het einde van de wereld’ spreekt Valkenier over de keuze om net als Miriam Lancewood – die met haar man Peter zelfvoorzienend in de bossen woonde en met wie Valkenier de reis naar de wildernis van Nieuw-Zeeland ondernam – op avontuur te gaan in een van de meest onherbergzame en afgelegen plekken.

Valkenier wilde niet meer werken voor die paar vakantiedagen in het jaar. Deze fulltime avonturier wilde dat ‘op vakantie gaan’ haar leven zou worden. In die zin leeft Valkenier een ongebonden leven: ze zit niet vast in bepaalde structuren. Als ze tussen haar reizen door naar haar ouderlijk huis in Nederland gaat, merkt ze dat ze daar niet meer kan aarden. Het ’thuis zijn’ geeft haar zelfs stress en opeens leeft ze weer volgens een bepaald tijdschema, waarin ze als het ware wordt ‘vastgetekend’ aan de tijd. De klok bepaalt opeens haar mogelijkheden, terwijl het leven bij o.a. de nomaden in Mongolië juist veel tijdlozer aandeed.

Anti-maatschappij

Het negen tot vijf-bestaan is niets voor Valkenier. Tegen Floortje Dessing in de eerdergenoemde aflevering geeft ze aan dat – na een tienerperiode als ‘punker’ – de anti-maatschappijhouding nog steeds aanwezig is. Ze moet er niet aan denken om een huis te bezitten, met hypotheek en al, maar ook streeft ze ernaar om überhaupt zo min mogelijk te bezitten. “Die spullen nemen een plekje in je hoofd in en dan moet je er constant aan denken”, zegt ze tegen Dessing, in de nabijheid van Lancewood tegen de achtergrond van de magische natuur in Nieuw-Zeeland.

Liever vult ze haar hoofd met mooie herinneringen. Herinneringen aan verre reizen, die ze juíst kan maken omdat ze zoveel vrijheid in haar leven ervaart en kan gaan en staan waar ze wil. Dit zou niet kunnen zonder de overlevingsskills die Valkenier zich eigen heeft gemaakt: ze weet ongelofelijk veel van eetbare planten, maar ze weet ook hoe je drie dieren – een kameel, hond en paard – in leven houdt in zeer droge gebieden.

Avonturier in spe

In 2015 had ze dit allemaal vermoedelijk niet voor mogelijk kunnen houden. Ze ronselde allerlei onderdelen bij elkaar om haar eigen fiets in elkaar te timmeren. Alle begin is moeilijk en dat geldt ook voor de avonturier in spe. Haar vriendin Janneke fietst mee naar de grens met België, maar daarna zal ze toch echt aan haar soloreis (moeten) beginnen. Alleen is ze zelden én alleen als ze daar bewust voor kiest, want Valkenier wordt door de ene na de andere persoon (of zelfs hele families) met open armen ontvangen. Ze fietst door Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Slovenië, Kroatië, Bosnië, Montenegro, Servië, Griekenland, Noord-Macedonië, Bulgarije (alwaar ze een vreselijke tiendaagse stilteretraite volgt en stiekem met een andere vrouw jointjes rookt) en tot slot door Turkije.

Gedenkwaardige mensen

In ieder land dat Valkenier aandoet, vindt er minstens één gedenkwaardige ontmoeting plaats en doet ze vele vriendschappen op, waaronder met medewandelaar Graeme in Jordanië (die al even gek is op Valkeniers ezel Yustra als Valkenier zelf). Zelfs vrienden uit Nederland komen naar haar toe, om haar te ondersteunen op haar fietstocht. Ook is er ruimte om verliefd te worden, al is het voor Valkenier lastig om zich committeren aan een vaste relatie. Zo ontmoet ze de zwoele Italiaan Mario – die met zijn woeste krullen ‘ver’ uit haar league lijkt – en wordt ze hoteldebotel verliefd op de Australische Dave. Juist in tijden dat ze er niet naar op zoek is, lijkt de liefde op haar pad te komen.

Waar ze wél naar op zoek lijkt te zijn, is een manier om te overleven met zo weinig mogelijk middelen. Ze weet zichzelf in de meest lastige situaties te brengen. Is het niet in een woestijn met weinig waterbronnen, dan is het wel bij een gestoorde man die ze enkel kent van CouchSurfing. Gelukkig deelt ze niet alleen van die horrorverhalen over mislukte (gratis) overnachtingen, maar laat ze ook inzien hoe gastvrij de mensen elders zijn. Van een familie in Montenegro krijgt ze een metgezel cadeau: het albinokonijn Zombia, die in een schattig mandje meegaat op reis naar Istanbul (hetzij voor korte duur).

Geschenk voor dromers

Dit boek is een zalig geschenk voor hen die dromen van een bestaan zoals Valkenier dat leeft. Zij durfde de stap te zetten waar anderen te veel voor vrezen: durf jij al je zekerheden op te geven om dat magische leven vol mogelijkheden te leiden? Valkenier laat zien dat het mogelijk is, al is ze ook heel open en eerlijk over alle mogelijke risico’s: denk aan een op hol geslagen paard, een kameel die ervandoor sneakt en aan ziek worden in een omgeving zonder ziekenhuis binnen handbereik. Zowel de hoogte- als de dieptepunten stipt Valkenier kort aan in haar boek. De stukjes die ze beschrijft zijn erg kort. Ze moet wel heel veel aantekeningen hebben neergepend, aangezien ze dialogen met anderen heel precies (en ogenschijnlijk waarheidsgetrouw) weet te verwoorden.

De afwisseling tussen beschrijvingen, innerlijke overpeinzingen en dialogen, maakt het tot een zeer levendig geheel om te lezen. Het jammere is dat je door de gefragmenteerde structuur soms wel wat diepgang mist. Je plukt uit alle ervaringen een ‘beetje’ en krijgt een goed beeld bij de wijze van reizen die Valkenier erop nahoudt, maar daardoor ontkomt het niet aan vergelijkingen met een blog van een reislustige. Wel van het soort ‘diepzinnige’ blog, want Valkenier gebruikt zowel filosofische spreuken als zinnen uit liedjes om over te kunnen brengen wat voor gevoelens er loskomen bij haar ‘rondzwervingen’ over de wereld. Het is een verrukkelijk boek dat doet smaken naar meer. Floortje Dessing, eat you heart out, want je hebt er een interessante concurrente bij!

Boeken / Non-fictie

Heet van de pers

recensie: Damn horny - Samengesteld door Marie Lotte Hagen & Nydia van Voorthuizen

Oef… Wie het boek Damn horny dichtslaat, zweet nog enkele peentjes na. De feministen pur sang Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen – beter bekend als het duo dat in hun tweewekelijkse podcast geen enkel onderwerp schuwt (van de menstruatiecyclus tot cat calling en van validisme tot borsten) en het platform DAMN HONEY oprichtte – hebben nu een boek vol seksverhalen uitgebracht, waarin de male gaze achterwege is gelaten. De hete verhalenbundel zorgt voor méér dan alleen rode koontjes.

Slutty summer verzekerd

De persconferentie van vrijdag 9 juli dreunt nog tot in je oren na: duizenden jongeren wordt nu de kans op een slutty summer ontzegd. De reden? Het te vroeg opengooien van de nachtclubs leidde tot het hoogste aantal besmettingen sinds maart 2020. Laten er nu net onder die vele besmette personen jongeren zitten, die na maandenlange isolatie op hun (studenten)kamer eindelijk wilden gaan dansen (wel of niet volledig gevaccineerd met Janssen). Frustrerend is het zeker. Vooral nu Nederland langzaam rood begint te kleuren. Waar moeten die jonge jongens en meiden nu hun vertier vandaan halen? Het antwoord: lees de verhalenbundel Damn horny.

Dit boek – het valt toch het beste te typeren als een ‘seksboek’ – staat vol erotische verhalen. Die erotische verhalen zijn ontsproten uit het brein van zowel cisvrouwen als niet-cismannen. Ja, je leest het goed: voor cismannen is er in ieder geval geen plaats in deze verhalenbundel. Moedeloos werden de dames achter DAMN HONEY van de – kortweg – oversekste gedachten die mannen hebben over seks tussen vrouwen, die vaak niet eens blijken te kloppen. Hoe het er wél aan toe gaat tussen de lakens, vertellen o.a. Simon(e) van Saarloos, Mojdeh Feili en LIONSTORM. Hagen en Van Voorthuizen lieten hun favoriete feministen aan het woord om een boekje te openen over hun eigen intieme ervaringen, al dan niet verweven met hun stoutste dromen en seksuele fantasieën. Het is moeilijk om te zeggen waar de fictie eindigt en de realiteit begint en vice versa. Smeuïg is het in ieder geval zéker. Je glibbert zo ongeveer van je stoel af – tenminste, ondergeschreven heteroseksuele cisvrouw – als je erachter komt wat voor opwindend seksleven sommige queerstellen erop nahouden, van trio’s tot packers. De (licht) pornografische beelden die in je hoofd schieten, zijn in ieder geval: vrouwvriendelijk, niet-heteronormatief en taboedoorbrekend.

Feest van herkenning?

Damn horny neemt je mee terug naar de tienerjaren, waarin je gniffelend de Girlz indook om te lezen over alle seksgerelateerde hulpvragen van jonge lezeressen. Destijds lag een verhalenbundel als deze niet in de schappen. De generatie van nu kan zich niet alleen te goed doen aan de meest ontluisterende beelden en berichten over het thema seks op social media, maar zij hebben nu – naast één zielige pagina van ‘seksproblemen’ in tijdschriften als Girlz – een verhalenbundel binnen handbereik in hun boekwinkel.

In Damn horny staan de verhalen over seks die jongeren nooit ten gehore zullen krijgen tijdens een les biologie. Het zijn soms liefdevolle, soms rauwe verhalen over seks, liefde en voorkeuren. Deze verhalen samen bieden een veel inclusiever beeld van wat seks voor mensen in het algemeen betekent en in het bijzonder van hen die niet zo snel een podium zouden krijgen op dit gebied: vrouwen met een handicap, dikke vrouwen en transgenders. Daarbij worden de details die misschien tot opgetrokken wenkbrauwen kunnen leiden, zeker niet weggemoffeld: verwacht ook veel onhandigheid en basale dingen zoals ongesteld zijn tijdens de seks.

Inhoud boven vorm?

Tevens kan het een feest van herkenning zijn: er staan niet alleen maar verhalen in de bundel. Er komen ook pagina’s in voor waarop luisteraars en volgers van DAMN HONEY hun ideeën over seks delen. Hagen en Van Voorthuizen kregen vele inzendingen en kozen daaruit de meest opmerkelijke. Dit leidt tot meerstemmigheid: er zijn niet een paar schrijvers die met een verhaal op de proppen komen, maar er zijn vele anderen die hun stemgeluid laten horen.

Nu dient er wel een grote kanttekening gemaakt te worden bij het woord ‘schrijvers’. Waren degenen die de verhalen aanleverden maar allemaal geoefend in het vak. Helaas. Er zit een wel erg groot contrast tussen hen die zich dagelijks met het schrijven bezighouden, zoals Tatjana Almuli en Simon(e) van Saarloos en hen die dat duidelijk nooit doen. Daar had wellicht meer redigeerwerk in gestoken moeten worden, want bij sommige verhalen leidt de vorm (met name het taalgebruik) af van de inhoud (waar het eigenlijk om moet draaien).

Bovendien komen de stukken die geschreven werden door niet-schrijvers vaak wat platter over en af en toe werd het wel erg extreem verwoord. Zodanig extreem dat je je afvraagt of het doel de middelen nog wel heiligt. Bij sommige bijdragen krab je jezelf toch even achter de oren: wat is nu precies de meerwaarde van dit ene (onsmakelijke) detail? Desalniettemin is het moedig dat ieder van hen hun bedroom stories met de wereld wilde delen. Daargelaten of het feit of fictie betreft.

Eat pussy

Enfin, het moge voor zichzelf spreken dat je niet enkel schrijvers naar hun seksuele uitspattingen en fantasieën vraagt, maar het zorgt er wel voor dat het boek uit losse bij elkaar gestopte flodders bestaat. Wellicht was dat ook de structuur die Hagen en Van Voorthuizen voor ogen hadden. In ieder geval zal hun nieuwe boek bijdragen aan een betere dialoog over seks en opent het de ogen van hen die weleens willen weten hoe je nu echt ‘pussy’ moet eten (je krijgt een gratis befcursus) en die wellicht nog struggelen met hun vooroordelen jegens seks die niet in de categorie ‘heteronormatief’ valt. Laat die zweepjes en komkommers (*wink*) voortaan maar liggen en lees je lief lekker voor uit dit steamy boek.

Muziek / Album

Nederland verbindt de stijlen

recensie: Nederpopupdate volume 10: The Raiders Of The Last Corvette, Rick Treffers & Michelle Sweegers

Dat er in Nederland muziek gemaakt wordt in heel veel kleuren weten we natuurlijk al lang. Deze keer gaan we weer zomaar heel verschillende kanten op. Eerst duiken we in het glamrockverleden met The Raiders Of The Last Corvette. Vervolgens laat Rick Treffers zich van zijn persoonlijke kant horen. We sluiten af met gevarieerde harpklanken van Michelle Sweegers.

Deze update is een bijzondere verzameling muzikale klanten die als enige verbinding hebben: ons kikkerlandje, Nederland. Een fraai palet muziek dat zomaar in al haar facetten oer-Nederlands is. Hier geschreven en uitgevoerd. Soms van lang geleden, soms een oude rot die weer op een ander manier van zich laat horen, of een jong talent dat in korte tijd een tweede album lanceert.

The Raiders Of The Last Corvette

Het album From The Stable – The Lost Tapes verschijnt bijna veertig jaar nadat de opnames werden gemaakt. Toch is dit het debuutalbum van de band The Raiders Of The Last Corvette en moet de dubbel-cd zo veel jaren na opnamedatum niet inboeten aan kwaliteit. De band kan gezien worden als een afsplitsing van de band Vitesse, waarin ook Herman Brood nog meespeelde. De enige single van de band, ‘My Way Home’, beleefde enige aandacht destijds en balanceerde in de Nederlandse tipparade. Maar waar moeten we dan aan denken? Natuurlijk is het belangrijk om de muziek van The Raiders Of The Last Corvette in historisch perspectief te plaatsen. Verwacht geen muziek van deze tijd, maar meer in de geest van bands als Vitesse en Catapult. Het is geen glamrock zoals we de muziek van Catapult wel kunnen bestempelen.

De stem van Anton Verhagen is zeer aangenaam om twee uurtjes mee vermaakt te worden. Waan je in een poparchief dat ineens een pareltje laat zien, dat zeker in die tijd – met meer aandacht – zou zijn gaan schitteren. De band had voldoende potentie in zich om meer bekendheid te vergaren, maar zoals het vaker gaat met opnames hadden ze de aandacht niet mee. Als liefhebber van nederpop uit alle jaren kunnen we alleen maar blij zijn dat deze parel alsnog naar boven is gekomen. Wie alles van Vitesse al heeft, kan eigenlijk niet om dit album heen. Hulde voor het werk dat is verzet om deze opnames op te dissen, poetsen en nu als dubbel-cd op de markt te brengen. Helaas zal de band niet meer toeren, maar hopelijk krijgen ze nog een beetje van de erkenning die ze ten zeerste toekomen.

Rick Treffers

De groep Mist kwam met het album The Loop of Love aan bod in de tweede editie van deze serie nederpopupdates. De grote overeenkomst is de stem van Rick Treffers. Op dit nieuwe album Looking For a Place To Stay luidt Treffers naar eigen zeggen een nieuwe episode in binnen zijn carrière. Op zoek naar nieuwe elementen in het leven en versterkt door de coronapandemie is hij in dit dozijn liedjes vooral op zoek naar wat vertraging in zijn leven kan brengen. Een weg die hij compositorisch al was ingeslagen voordat het eerste coronageval zich aandiende. In eerste instantie ingegeven door lichamelijk ongemak. De versterking kwam toen de wereld langzaam en soms zelfs hortend tot stilstand kwam. De ingewikkelde liefdesrelaties die onderwerp waren van zijn liedjes voor Mist maken plaats voor reflectie. Treffers heeft geen stem die doet opkijken, maar hij weet wel een heel aangenaam tapijt aan songs neer te leggen waarin je je als luisteraar kunt wentelen.

Titels spreken al boekdelen als we kijken naar ‘Time Is Really Running Out’, ‘After I’m Gone’, ‘How The Past Was Won’ en ‘The Life I Didn’t Live’. Toch is het album geen neerslachtig werk te noemen. In de melodieën van Treffers schijnt volop de zon en is het aangenaam verpozen zonder heftig in de schijnwerpers te staan. Dit is een album dat kan zorgen voor de nodige uurtjes verpozen en wegdrijven op zoek naar wat het leven aan moois te bieden heeft. Treffers kijkt in zijn teksten terug op zijn leven, maar kijkt ook waar de poel van aangenaam leven te vinden is, met het besef dat genieten van wat er wel is soms veel voldoening geeft. De titel ‘How The Past Was Won’ suggereert wat anders dan de inhoud werkelijk is: een liedje over vriendschap, en dankbaarheid over deze vriendschap, laat de zon schijnen als je ernaar luistert! Een mooi visitekaartje van dit album. Laat de zomer maar komen; dan draaien we dit album als de hangmat lonkt.

Michelle Sweegers

Nog niet zo lang geleden schreven we over het eerste album van de Tilburgse Harpiste Michelle Sweegers, gevuld met muziek geschreven door anderen. Met Once Upon a Time brengt Sweegers nu haar eigen composities tot leven op de harp. Natuurlijk klinkt harpmuziek sprookjesachtig en lijkt de hoesfoto van het album daarop aan te sluiten. Als we daarbij beseffen dat deze artieste in de tussentijd ook nog een boek met een eigentijds sprookje uitbracht onder de titel De goudboom, dan ben je geneigd dit als soundtrack te zien van het sprookje. Toch staat het los van elkaar.

Zowel de elektrische als de klassieke concertharp laat Sweegers klinken op dit nieuwe album vol eigen composities. De muzikale wereld van Sweegers balanceert op een koord tussen de klassieke, lichte en popmuziek. Een fraaie balans waardoor ze niet meteen in een hokje te stoppen valt. Dat deze jonge artieste talent heeft, is inmiddels niet onopgemerkt gebleven. Ze is in menig radio- en tv-programma te gast geweest om haar harpklanken en talent te laten klinken. Titels als ‘Chant de Fleurs’, ‘Vrijheid’ en ‘Raindrops’ herbergen de verscheidenheid aan talen, net zoals de verscheidenheid in de beleving, die ze met haar muziek wil oproepen. ‘Hypnotize’ laat deze harpiste van de meest experimentele kant horen in een heerlijk eigenzinnige compositie en dito uitvoering. Meestal klinkt de harp rustgevend, maar het opzwepende ‘Fire’ zal dan weer menig luisteraar verbazen. Hier wordt ze ondersteund door orkestrale klanken en gaat ze zelfs de filmische kant op. Deze muziek past niet bij het lieflijke hoesje, maar is een prachtige parel op het album!

Boeken / Non-fictie

Reis rond de halve wereld

recensie: De wereldwandelaars - Wim Willems

Er waren eens… vier dappere mannen en één vrouw die afkerig waren van alle alcoholische versnaperingen en er een vegetarische leefstijl op na hielden. Was dat hetgeen wat hen met elkaar verbond? Nee, deze vier idealisten trokken er – op hun tere wandelschoenen – in 1911 op uit om de wereld over te wandelen. Dit magistrale verhaal verdient méér dan vijf sterren, zeker omdat het op een memorabele en ongekend goede wijze op papier is gezet door auteur en historicus Wim Willems.

Ze waren wereldnieuws: de drie jongemannen Bram Mossel, Frans van der Hoorn en Gerard Perfors. Op zondagochtend 16 juli 1911 vertrokken zij vanaf de Dam in Amsterdam om een grens te overschrijden die ze nog nooit eerder hadden opgezocht: die van Nederland. De drie jonge geheelonthouders, die veel ophadden met de socialistische idealen, besloten in 1911 om een reis te maken door Europa, het Midden-Oosten om van daaruit naar Birma, Tibet, China, Korea, Japan te gaan met als kers op de taart: de oversteek naar Noord-Amerika.

Helaas gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten en moesten de drie mannen (die er in Wenen nog een vrouwelijke compagnon bij kregen: Marie Zwarts) hun voettocht over de wereld al staken in Palestina. Dat maakte de reis die zij te voet aflegden niet minder indrukwekkend. In ieder land, in iedere stad en ieder dorp kwam een meute nieuwsgierigen op hen afgestormd: in Nederland werden ze in de grote steden massaal uitgezwaaid; niet alleen in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Haarlem en Den Haag stond jong en oud met een zakdoek hoog in de lucht te zwiepen als teken van afscheid. De drie mannen werden bejubeld en toegejuicht.

The European Dream

De publiciteit (vele kranten kregen lucht van de plannen van het drietal) zorgde ervoor dat hun namen overal bekend waren. Ook hielp het dat de drie mannen portretkaarten van zichzelf lieten maken. Voornamelijk uit noodzaak: met de verkoop hiervan kon het drietal hun reis bekostigen. De drie voorstanders van het vegetarisme maakten het onmogelijke mogelijk: voor drie arme sloebers als zij was het niet weggelegd om zo’n wereldreis te kunnen maken. Dat was enkel voorbehouden aan de allerrijksten: al eeuwenlang maakten jongelingen van adel een Grand Tour langs alle landen met een rijke cultuurgeschiedenis, zoals Italië en Griekenland, of vertoefden zij in luxe kuuroorden. Met terugwerkende kracht zou je hen misschien wel kunnen beschouwen als ‘The European Dream’: als reizen niet langer is voorbehouden aan de bourgeoisie, wat voor kansen biedt dat dan aan de gemiddelde kassajuffrouw of schoorsteenveger in een periode waarin men nog geen weet had van het naderende onheil?

De drie heren zouden het zelf anders verwoorden; zij hadden namelijk niets op met het ‘kwaadaardige’ kapitalisme. Bram, Frans en Gerard hadden zelf weinig omhanden; ze kwamen alledrie uit een gezin waarin hard gewerkt moest worden voor het brood op tafel. Met een optimisme als die van een pacifist, trokken ze door land en over zee. Over hun eigen ondervindingen wordt stevig uitgeweid in het boek: Willems romantiseert de reis niet. Integendeel, hij laat de drie wandelaars ook zelf aan het woord. Met name Bram Mossel schreef én tekende erop los. Op sommige pagina’s wisselen diens nauwkeurige schetsen van het landschap de foto’s van hem en zijn kameraden af. Dit biedt een verkwikkend inkijkje in het leven van de reislustigen.

Nog meer dan deze foto’s, spreken de passages van de drie wandelaars tot de verbeelding. Uit het beeldmateriaal en ander overgeleverd materiaal (zo schreef Bram bijvoorbeeld stukken voor De Amstelgids), pikt Willems er de juiste filosofische overpeinzingen uit, die zowel de ideeën van het drietal laten doorschemeren als een indrukwekkende karakterschets geven. Tevens blijkt uit menig passage hoe oordelend de drie zijn over de maatschappij en wordt almaar bevestigd hoe ver ze van diezelfde maatschappij zijn komen te staan.

Heimwee naar liefde

De drie mannen die kozen voor een ‘rein leven’, waren niet zonder slag of stoot uit Nederland vertrokken. Zowel Gerard als Frans lieten hun geliefde achter. Dat resulteerde in een uitputtende briefwisseling met het thuisfront. Het verlangen om zich bij hen te voegen was voor Marie Zwarts, de vriendin van Gerard, te groot en – tegen de nadrukkelijke wens van haar familie in, die hun ongetrouwde dochter liever niet zagen vertrekken – besloot ze het drietal op te zoeken in Wenen. Daar verloofden Marie en Gerard zich en met een geruster hart konden ze op pad richting Boedapest, alwaar Frans met zijn knappe verschijning vele hoofden op hol bracht.

In Hongarije scheidden de wegen van het viertal echter: wie dag en nacht met elkaar zit opgescheept, heeft soms tijd voor zichzelf nodig. Tenminste, Frans wilde graag in zijn eentje naar het zuiden van Hongarije lopen en van daaruit naar Kroatië en Bram prefereerde een alternatieve route door de Balkan. Ze zouden elkander na drie maanden weer treffen in Boekarest. Uit die tijd stammen diverse portretkaarten waarop nog maar één dappere wereldwandelaar te zien is. De drie mannen (en vrouw) lieten zich voor even individueel portretteren.

Eindstation Jeruzalem?

Heel wat stappen later, komen de vier wandelaars aan in het Midden-Oosten, alwaar ze niet altijd op één lijn liggen met de locals. Gelukkig ontmoeten ze daar ook inspirerende mensen, namelijk het Duitse echtpaar Ludwig en Lisbeth Ankenbrand, met wie ze zich lieten fotograferen aan de voet van de Sfinx van Gizeh en de piramide van Cheops in Egypte in begin 1913. Doordat de portretkaarten steeds minder goed verkochten, moesten de vier Nederlanders steeds meer en vaker geld lenen van hun Oosterburen. Een van de ingrediënten voor een latere explosie in het steeds groter wordende reisgezelschap.

Lang treurden de wereldwandelaars uit Nederland niet: ze vonden hun geluk in Jeruzalem, waar ze zich met gemak aanpasten aan het nieuwe dagritme. Ze leefden daar in harmonie met de Joodse bevolking. Dat gelukkige bestaan werd aangetast door de dood van de aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw in juni 1914. Wie had kunnen vermoeden dat dit dé aanleiding was voor een oorlog op wereldwijd niveau? Bram, Gerard en Marie besloten met de boot terug te varen naar hun thuisland, maar voor Frans was het te laat en hij bleef – voorgoed – in Palestina.

De reis vervolgt

Willems laat de lezer op dit moment gelukkig niet in de steek en maakt er geen spannende cliffhanger van, maar vertelt tot in detail hoe de wegen van de vier reisgezellen zich vanaf dat moment scheiden. Gerard en Marie kozen voor een relatief ‘burgerlijk’ bestaan en het was Gerard die de idealen van hen allemaal tot op een hoger plan bracht als overtuigde communist. Bram maakte met zijn vriendin Hendrien Schweiger een tweede én derde wereldreis (hetzij tweemaal op een fiets) en Frans genoot een hoge reputatie als hovenier in Kfar Giladi. Hun levens lagen in het verlengde van hetgeen waarvoor zij stonden en zij leken trouw aan zichzelf en hun idealen te blijven. Totdat de Tweede Wereldoorlog zijn intrede deed en de vriendschap voorgoed veranderde.

Over dit boek, met de treffende ondertitel ‘Een verbond van idealisten’, raak je niet gemakkelijk uitgepraat. Dit verhaal raakt je, laat je onderdompelen in een wereld vóór massatoerisme en maakt dat je je eigen levenskeuzes even goed onder het vergrootglas legt. Het verhaal is simpelweg indrukwekkend genoeg, maar de combinatie van de inhoud en de schrijfstijl zorgt ervoor dat dit een boek is om te koesteren. Wat schrijft Willems ongelofelijk sierlijk:

 

“Door het prisma van de weemoed braken die beelden van vroeger in glanzende kleuren uiteen.”

 

Niet alleen lijkt de rol van verhalenverteller Willems op het lijf geschreven te zijn (wat misschien in de lijn der verwachting ligt als een historicus aan het schrijven slaat), maar hij verweeft tevens zijn eigen kennis en ervaringen met die van zijn gekozen protagonisten. Willems koppelt boeken en schrijvers uit de tijd van de wereldwandelaars met de geloofsovertuigingen van die wereldwandelaars. Nescio en zijn Titaantjes, maar ook Lev Tolstoj krijgen haast een heldenstatus toegedicht en de intertekstuele verwijzingen getuigen van een grote kennis van de literaire wereld. Ook heeft het boek een persoonlijke noot: Willems vertelt over zijn eigen jeugd en vroegere idealen, over hoe hij in het hippietijdperk (de jaren ’70) voor het eerst een stap over de grens zette en wat dit met hem deed als persoon.

Dit boek krijg je niet meer uit je hoofd als je het eenmaal gelezen hebt. En bekeken: die opbeurende illustraties leiden tot escapisme, de drang om de (huidige) werkelijkheid te vergeten. Om met een dooddoener van een gezegde af te sluiten: Wim Willems is de docent geschiedenis die alle anderen doet vergeten.

Boeken / Non-fictie

De blik van de schilder

recensie: Monica de Ruiter - Kijk als een kunstenaar. Van theedoek tot terpentine: hoe schildertechnieken en materialen de kunstgeschiedenis beïnvloeden.

Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.

Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.

Verf als beeldbepaler

Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’

Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.

Originele insteek

Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.

De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.

Boeken / Non-fictie

Een merkwaardig stukje Nederland

recensie: De Friezen – Flip van Doorn

Er zijn mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze bijvoorbeeld naar ‘Hambourk’ met vakantie gaan en daar overdreven Duits gearticuleerde zinnen aan vastknopen. Flip van Doorn zul je op zulk soort uitlatingen die vermeende talenkennis moet benadrukken niet kunnen betrappen. Hij blijft zichzelf.

Journalist en schrijver Flip van Doorn woont ‘gewoon’ in IJlst en niet in Drylts en heeft het over ‘Fries’ en niet ‘Frysk’. Zo blijft hij toeschouwer en vindt het een wonder dat hij zich thuisvoelt in ‘dat merkwaardige stukje Nederland’. Bovendien laat hij niet na te benadrukken dat zijn kennis van de Friese taal te wensen overlaat en dat hij bij elke poging om zich hierin uit te drukken ook nog steeds wordt uitgelachen …

Elf tochten

Van Doorn, die eerder samen met Jolanda Denekamp Elfstedenpad schreef en ook al eerder het verschijnsel ‘invented tradition’ (in Een verzonnen koninkrijk) onderzocht, onderneemt nu elf tochten om de Friezen en hun mythen te leren kennen. Van Leeuwarden tot Rome (de Friezenkerk!) en weer terug naar de hoofdstad van het heitelân van Van Doorns grootvader en diens voorgeslacht.

De beschrijvingen van de tochten die Van Doorn onderneemt, worden doorspekt met herinneringen aan de paar keer dat zijn broertje en hij als jongens met opa mee werden genomen naar bijvoorbeeld Leeuwarden. Groot was zijn teleurstelling toen hij Us Mem zag; het bleek geen beeld van zijn oma – zoals opa had doen voorkomen – maar van een Friese stamboekkoe. Over een ander beeld, de fontein van Jaume Plensa voor het station, laat hij zich wat ‘sunich’ uit.

Zo’n zuinige opmerking komt des te duidelijker uit, omdat andere beschrijvingen in een poëtische stijl zijn geschreven. Soms zelfs vol superlatieven, die een beetje overdone zijn, zoals: ‘Een van de ruim vijftig kerkgebouwen die de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder haar liefdevol beschermende vleugels heeft genomen.’ Maar aan de andere kant benadrukken ze zo al dan niet bewust wél het dubbelzinnige karakter van de Friezen zoals Van Doorn ze beschrijft: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten.

De vraag is dan: wat bindt toch al die Friezen? Het water? Want ‘met nagenoeg elke stap die ik langs de Waddenkust zet (…) lijken de taal, de tradities, de gebruiken en alles wat een volk verder maar kenmerkt te veranderen.’

Het Friese eigen

Zo mijmert Van Doorn verder. Over de mythe rond Bonifatius, de etymologie van ‘Fries’ (vrij, geliefd), vanuit het verleden naar het heden en weer terug, via hoofdwegen en zijpaden (‘Ik dwaal af’). ‘Neem de tijd’, zegt de Augustijn Père Thomas tegen de auteur wanneer hij op weg naar Rome de abdij van Saint-Maurice bezoekt, maar dat is eigenlijk onnodig, want dit doet hij al, al noemt hij zichzelf nog zo haastig. Hij schrijft op een heerlijke, wat loom overkomende manier.

Hij onderneemt geen pelgrimstocht in de eigenlijke betekenis van het woord, maar de lezer kan met hem meevoelen wanneer hij de sensatie beschrijft over een Romeinse weg te lopen. ‘Deze stenen’, schrijft hij, ‘zijn mijn relieken.’ Of wanneer hij, met een verwijzing naar het beroemde gedicht van Rutger Kopland (‘Jonge sla’), het heeft over de pas gemaaide velden, ‘die helder en fris ogen als jonge sla’. Het is, schrijft hij, ‘van een schoonheid die hebberig maakt. Dit land zou ik willen bezitten.’

De Friese taal

Ook de Friese taal wordt in soortgelijke bewoordingen raak gekarakteriseerd, met z’n zangerige ie-klank die ‘verglijdt van de ene klinker naar de andere en stijgt in toon naar wat in het Fries zo fraai een twalûd heet.’ Het zorgt er zelfs voor, dat de lezer die het Fries (een beetje) machtig is, onwillekeurig soms in het Fries doorleest: ‘In ’t Frysk, fansels’, hoewel er op verschillende plaatsen een taal wordt gesproken die afwijkt van het gangbare Fries: Bildts, Liwwardders en zelfs het Nedersaksische Stellingwerfs. Gerard Reve, over wie Van Doorn enkele interessante pagina’s biedt, inclusief een vergelijking met de schilderijen van Jopie Huisman, noemde het Fries overigens ‘een keelziekte’. Commentaar van Van Doorn: ‘Smaken verschillen.’

Je blijft geboeid doorlezen. Niet kritiekloos, nee – dat nu ook weer niet, want bij het refrein ‘Vooruit naar vroeger’ bijvoorbeeld gaan de wenkbrauwen onwillekeurig toch wat omhoog. ‘Net [niet] slecht’, zullen stadsfriezen over dit boek wellicht zeggen. En dat betekent: verdraaid goed, dit zo rijke boek dat méér is dan een geschiedenis van de Friezen van Leeuwarden tot Rome en weer terug!

Boeken / Non-fictie

Een jaar vol verrassingen

recensie: Bonusland - Jasper van Kuijk

Wie cabaretier Jasper van Kuijk in actie ziet tijdens een van zijn voorstellingen, weet dat Van Kuijk gevat is. Op subtiele wijze weet hij de lezer met zijn boek Bonusland aan het lachen te krijgen. Niet dat dát zijn doel is: dit is een relaas van een gezin dat alle gemakken opzij schuift om te kijken of zij ook gedijen in de Zweedse cultuur. Een reis die je fantasie aanspreekt.

Tweede moederland

Emigreren is al lastig genoeg. Probeer het dan maar eens met drie kleine koters, van respectievelijk zeven, vijf en drie jaar oud. Zo noemt cabaretier, columnist en ontwerpwetenschapper aan de TU Delft, Jasper van Kuijk, zijn kinderen in het boek, hetzij met hoofdletters. Voor de Volkskrant schreef hij al langere tijd de column ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’, waarin hij denkfouten in/over ontwerpen onder de loep nam, voordat hij verslag legde van zijn jaar in Zweden (de naam voor de column ‘Een jaar in Zweden’ zegt alles). Met zijn ‘Ems’, zijn vrouw en de moeder van hun drie kinderen, besloot hij om na te gaan in hoeverre zijn roots tevens in Zweden liggen. Zijn moeder verliet jaren geleden haar thuisland, het Scandinavische Zweden, om zich – naar het lijkt – voor altijd te vestigen in Nederland met een – verrassing – Nederlander.

Van Kuijks moeder deed nog een dappere poging om haar zoon de Zweedse taal bij te leren, maar al op Van Kuijks derde levensjaar breide ze daar, vanwege desinteresse vanuit zijn kant, een eind aan. Van Kuijk leerde zijn ’tweede moederland’, wat hij zijn ‘Bonusland’ noemt, al kennen tijdens zijn viermaandelijkse stage bij Ericsson in Lund en tijdens de zomervakanties bij zijn neef Kalle en Jonas, maar écht proeven van dat Zweedse leven – en vooral van die Swedish way of living – is hem nooit helemaal gelukt. Eerder dan bij hem, begint het bij zijn vrouw te borrelen: wat als ze zich met hun kleine gezinnetje nu eens voor één jaar vestigen in het land dat bekendstaat om ABBA, Ikea, Pippi Langkous, Kanelbullar (dit Zweedse goed kent zelfs een eigen feestdag) en gehaktballetjes?

Ons kent ons

Van Kuijk en zijn vrouw vrezen voor de gehele misère die emigratieplannen met zich mee kunnen brengen, maar het gaat ze vrij gemakkelijk af: een school is zo gevonden (vooruit, het betreft wel een dorpsschool op het Zweedse platteland, maar toch) en zelfs een huis vinden is in een mum van tijd gepiept. In de kleine gemeenschap van een dorp dat vlakbij de school ligt, wordt al druk rondgevraagd of iemand een adresje weet en verrek: Sissi, oud-klasgenoot van neef Jonas, biedt een gemeubileerd huis aan voor één jaar. De krachtige spil achter deze zoektocht blijkt de lanthandel te zijn, die ooit werd gerund door Sissi’s vader en nu is overgenomen door de goedhartige Stina. De lanthandel betreft een lokaal plattelandssupermarktje, de tegenhanger van de enorme supermarkten waarvoor Van Kuijk en zijn familie maar liefst één uur moeten rijden om hun dagelijkse boodschappen in te kunnen slaan.

De lanthandel is een zegen, voor alles en iedereen. Niet omdat deze zich dichter bij het hart van het dorp bevindt, maar omdat deze lanthandel min of meer werkt als een vrolijke ontmoetingsplaats voor de dorpelingen. De cohesie tussen de inwoners van het dorp nabij Karlstad, waar ze gaan wonen, is opvallend hecht. Dat is even wennen voor het Nederlandse gezin, dat al enkele jaren gehuisvest is in de drukke binnenstad van Delft.

Aan het begin treft de cultuurshock vooral de kinderen, die een beetje onwennig beginnen op hun school en voorschool (de förskola) en nog enigszins glazig voor zich uit staren in hun klas, die maar zo’n veertien kids telt. Ook andere uitjes, zoals de eerste skiles, brengen haast een soort paniek teweeg bij de drie zoons van Van Kuijk. Na enkele weken tetteren de drie kereltjes al gemakkelijk in het Zweeds en lijkt Ems de taal beter onder de knie te krijgen. De inburgering verloopt haast vlekkeloos: kerst (‘jul’) is ongeveer het belangrijkste feest voor de Zweden naast Midzomer (de Zweden vieren dan tussen 19 en 25 juni het begin van de zomer) en dat moet natuurlijk in alle glorie gevierd worden. Daar zijn de huizen zowel van binnen als van buiten op aangepast. Zo vertelt Van Kuijk over het ingenieuze ophangsysteem dat de Zweden hebben bedacht voor het ophangen van de lampjes voor hun ramen.

Kortstondig thuisland

Juist die ontdekkingen maken het boek zo leuk voor de lezer: Van Kuijk is als een gretig kind dat alles voor de eerste kind aanschouwt en al die nieuwigheden aan de onwetende weet door te geven. Er is niet echt sprake van een botsing van culturen; eerder van een versmelting van twee culturen. Door Van Kuijk wordt gaandeweg toch een vergelijking gemaakt tussen zijn moederland en zijn bonusland, oftewel thuisland één en thuisland twee (adoptieland Zweden). Zweden komt daarbij in steeds positiever daglicht te staan.

Na een bezoek aan Nederland in januari, blijken de kinderen ook in te zien dat Zweden zo zijn pluspunten heeft. Delft vinden ze tijdens hun korte weerzien met Nederland maar ‘druk’ en in Zweden hebben ze een heerlijke, uitgestrekte tuin, die het gemis om de Rubble-speeltjes, treintjes en ‘Paw Patrol-prul’ in de kiem smoort. In diezelfde tuin plukken ze zo – uit eerste hand – de meest lekkere vruchten. Ultieme favoriet, naast de grote blauwe bosbessen, is de smultron, waarvan Van Kuijk enkele stekjes meeneemt naar zijn Delftse stadstuintje.

Zweden is ook de plek waar andere passies opnieuw opleven en gemiste kansen eindelijk met beide handen gegrepen worden. Zo koopt Van Kuijk een Honda MT-50 in discutabele staat en kan hij eindelijk weer klussen en sleutelen aan zijn eigen tweewieler. Is het dan alleen maar pais en vree? Blijft Van Kuijk met zijn familie in Zweden? Op beide vragen klinkt een niet al te stellig ‘nee’. Van Kuijk hield het echt bij één jaar. Een jaar waarin ze ook opgeschrikt werden: een kind dat zich ernstig verwondt op het platteland met een ziekenhuis dat zich mijlenver van je idyllische rood met witte huis bevindt, de coronacrisis die ook haar slachtoffers opeiste in Zweden en de – in Van Kuijks ogen – onverdiende en harde kritiek van andere EU-lidstaten op het handelen van Zweden tijdens een van de grootste pandemieën die de wereld ooit heeft getroffen. Toch lijkt Van Kuijk voornamelijk betoverd te zijn door het land, dat zijn oudere broer wel volledig heeft omarmd alsook een oud-collega van TU Delft. Beiden vertrokken al eerder naar het uitgestrekte land. De vraag is nu of Van Kuijk hen achterna volgt. Missen doet hij het wel en ook zijn vrouw en kinderen denken geregeld vol verlangen terug aan hun kortstondige thuisland…

Verbeterde levensstandaard?

Voor een ‘halve Zweed’ die te kennen geeft dat hij niet zoveel op heeft met ABBA of Pipi Langkous, is hij toch onder de indruk van de leefwijze van de Zweden. Wie op het Nederlandse stadsleven inruilt voor het Zweedse platteland, zal veel moeten opgeven. Dat wil zeker niet zeggen dat de levensstandaard achteruitgaat. Als we Van Kuijk op zijn woord kunnen geloven, vertrekken we nog liever vandaag dan morgen. Dit boekje vol columns leest als een dagboek, waarin eerlijk wordt verhaald over zowel geluksmomenten als tegenslagen. Dat maakt het – nogal logisch – een realistisch boek, waarbij je ook kunt genieten van de kleine jubelmomentjes en het unieke inkijkje dat gegeven wordt.

Van Kuijk schrijft heel toegankelijk en met de nodige humor. Toch is het jammer dat sommige situaties elkaar zo snel opvolgen. Alles passeert vrij vluchtig. Je wilt sommige gebeurtenissen graag nog iets langer uitrekken en je nog iets meer wentelen in het moment. Misschien krijgt Van Kuijk daar nog alle gelegenheid toe als hij tóch die definitieve stap zet: zich deze keer voor onbepaalde tijd in Zweden vestigen. Dan kan Van Kuijk die motor uit de schuur van zijn neef halen én zijn blik op oneindig zetten als hij door het Zweedse platteland en die o zo geliefde bossen heen raast.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Kunst / Expo binnenland

GETRANSFORMEERDE BLOEMBLAADJES

recensie: Ellsworth Kelly in de Rijksmuseumtuinen
Ellsworth Kelly Studio

Laten we wel wezen: het is in coronatijd aanlokkelijk een tentoonstelling van sculpturen in de tuinen van het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken, maar vergeet niet, dat het al de achtste is in een reeks die gastcurator Alfred Pacquement samenstelde. Dit keer staat werk van Ellsworth Kelly (1923-2015) centraal.

Het is de eerste tentoonstelling van diens buitenbeelden in Nederland, terwijl de Amerikaanse, abstract werkende kunstenaar nota bene banden had met Nederland en de Nederlandse kunst(wereld). Hij had niet alleen een liefdesrelatie met Geertjan Visser, de broer van beeldend kunstenaar Carel, maar werd ook beïnvloed door Mondriaan en Rietveld en beïnvloedde op zijn beurt een kunstenaar als Piet Struycken (1939).

Dat eerste is aan sommige sculpturen in de Rijksmuseumtuinen te zien. Zoals aan de blikvanger langs de Stadhouderskade: Yellow blue (1968), het enige werk van kleur dat wordt getoond. Aan de andere kant van de tuin, bij de Hobbemastraat, valt het oog als je komt aanlopen ter hoogte van de fietsenstalling meteen op White curve (2015), een roestvrij stalen, monochroom geverfde sculptuur.
White curve is gemaakt in een vorm, die bevrijd lijkt van zijn achtergrond, het museumgebouw van Cuypers, maar wel op een of andere manier een relatie aangaat met de ruimte om zich heen. Het lijkt zelfs of het die ruimte is, die het werk maakt tot wat het is, zoals het soms de stilte is die muziek maakt.

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963. Collection Ellsworth Kelly Studio

Ellsworth Kelly, White Ring, 1963

Omsluiten en aansluiten

Pacquement, voormalig directeur van het Centre Pompidou, heeft de beelden doordacht neergezet. Op die manier werken Yellow blue en White curve als een soort omsluiting van de andere werken. Op zich trouwens al een hele klus, om deze monumentale stukken te laten ‘landen’ (er is er maar een die plat op de grond ligt), hoewel ze soms lijken te zweven boven de tuinen.
Maar dat is niet de enige rake keuze die je al wandelend aantreft, want in het verlengde van White curve staat White ring (1963); een late en een vroege, allebei witte Kelly, die op elkaar aansluiten.
Het laatstgenoemde werk is een van de weinige cirkels in het sculpturale oeuvre van de kunstenaar, dat qua vorm doet denken aan het hart van een bloem, zoals we die kennen uit de tekeningen en schilderijen van de kunstenaar in zowel het Amsterdamse Stedelijk Museum als het Kröller-Müller Museum in Otterlo. In Otterlo berusten verschillende werken (geen sculpturen!), waaronder schetsen, uit de collectie Visser. In Kelly’s Series of five paintings (1966) werkte hij net als in Yellow blue bijvoorbeeld met twee kleuren.
Het Stedelijk Museum omschrijft de bloemachtige schilderijen als bewegend tussen reductieve abstractie en naturalisme. Dat wil zeggen: het terugbrengen van natuurlijke vormen, zoals die van planten en bloemen, tot abstracte, meetkundige elementen. Net zoiets geldt bijvoorbeeld voor Piet 5 (1984), de vijf beschilderde houten, halve cirkels die Piet Struycken maakte op basis van een blad van een boom op Buitenplaats Kasteel Wijlre.

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Ellsworth Kelly, White Curve (for Menil), 2015

Oorsprong

Ook de tekstbordjes bij de sculpturen in de Rijksmuseumtuinen gaan in de richting van de oorsprong van een bepaald werk. Bijvoorbeeld van een dubbelgevouwen envelop (de sculptuur zonder titel uit 1996) of een geplet kartonnen bekertje (Curve I uit 1975). De uitwerking daarvan is echter getransformeerd tot vormen die volledig op zichzelf staan. Soms kunnen ze zelfs, ondanks hun wereldlijke bron, op de kijker een spirituele uitwerking hebben. Al heeft de kunstenaar wel eens aangegeven dat ook het gewelf van een kathedraal of een stèle (rechtopstaande graf- of gedenksteen) hem inspireerden. Je kunt er je iets bij voorstellen, kijkend naar de zuil uit 1987 aan het begin van de kleine maar fijne beeldententoonstelling.

Overigens staat binnen in het museum ook een Kelly op de bezoekers te wachten, zodat er een eenheid tussen binnen en buiten is bereikt. Het Stedelijk Museum zal gedurende de tentoonstelling in de Rijksmuseumtuinen de net als de in de tuinen al even vlak bewerkte sculptuur Blue Red Rocker (1963) tonen, een gevouwen ellips, alsmede het schilderij Blue Curve VI (1982). Een samenwerking die naar meer smaakt.

Boeken / Fictie

Hier zit geen luchtje aan, integendeel

recensie: Sophia's hoop - Corina Bomann

Zou iemand er iets op tegen hebben als enkel Corina Bomann ons zou voorzien van historische romans? Absoluut niet. Met het eerste deel van haar nieuwe trilogie ‘De kleuren van schoonheid’, Sophia’s hoop, blaast ze iedereen in het literaire veld omver. Dit riekt naar méér.

Beauty & the brains

De gemiddelde vrouwelijke protagonist van een roman is geen scheikundige in spé, die zich in een affaire stort met haar superior. Deze meneer houdt er mooie praatjes op na, die de twintigjarige, Berlijnse Sophia stuk voor stuk slikt. Ironisch genoeg (de titel is immers Sophia’s hoop), wordt Sophia’s hoop meteen de grond in geboord: de man voor wie ze zich helemaal geeft, besluit op het laatste moment om zijn eigen huwelijk een tweede kans te geven. Scheiden zou immers alleen maar gedoe geven in de roaring twenties, het deprimerende tijdperk na de Eerste Wereldoorlog – het interbellum – waarin de personages leven.

Intussen heeft Sophia de bron van haar voortdurende misselijkheid gevonden: ze is zwanger van haar eerste kindje. Een ongewild kindje, in zowel de ogen van haar geliefde als in die van haar ouders. Haar ouders besluiten haar prompt de toegang tot het ouderlijk huis te ontzeggen en laten de knappe, bebrilde Sophia met haar lange, mooie krullen aan haar lot over. Sophia laat meteen zien dat ze geen tere ziel heeft. Nog diezelfde avond vindt ze onderdak bij haar oude boezemvriendin Henny. Henny danst in een club en is een enorm danstalent. Ook in de ogen van de scouts, die haar graag meenemen naar de Franse hoofdstad om haar benen in de hoogte te zwiepen voor de Parijzenaars. Daar kan Henny natuurlijk geen ‘nee’ tegen zeggen en ze neemt Sophia mee op dit avontuur.

In Parijs delen ze een erg krappe ruimte en al snel nemen de frustraties onderling toe. De dagen (en voornamelijk nachten) zijn erg lang voor Henny bij haar nieuwe werkplek Folies Bergère en Sophia komt met haar dikke buik niet aan de bak. Sophia staat uren in de rij om een werkvergunning te krijgen. De enige manier om daaraan te komen, is omkoping. Wat als ze de vrouw achter de balie eens paait met een heerlijk parfum van die dure winkel in de mooiste straat van Parijs of met wellicht wel een van eigen makelij? Sophia heeft één zeer kostbaar bezit meegenomen, waarmee ze dat kan bewerkstelligen: haar eigen miniatuurversie van een laboratorium. Ze heeft een koffertje vol met buisjes en ander materiaal om met ingrediënten aan de haal te gaan, die een feest zijn voor gevoelige neusjes.

Aangezien Henny steeds meer Sophia af komt te staan, trekt Sophia steeds meer naar haar Franse buurvrouw toe die de kost verdient door de lusten van mannen te bedwingen in haar pittoreske kamer. Zij wordt langzaam haar steun en toeverlaat, totdat er opeens complicaties optreden met Sophia’s zwangerschap…

In geuren en kleuren

Na de geboorte van de baby, doet zich een nieuwe kans voor: de grote rivale van Elizabeth Arden (een Amerikaanse onderneemster die in 1910 de schoonheidsindustrie opzette aan de andere kant van de Atlantische Oceaan), Helena Rubinstein, heeft haar oog laten vallen op de jonge Sophia, die als een ware bartender een heerlijke cocktail aan zoetsappige geuren bij elkaar weet te mixen. Toen Rubinstein zich na de Eerste Wereldoorlog met haar man Edward William Titus in New York vestigde en Rubinstein aldaar in 1915 haar salon opende, begon de zogeheten ‘poederoorlog’ tussen de twee grote cosmetica-industriëlen. Dé strijd om de meest appetijtelijke geur en daarmee om de clientèle van de dichtbevolkte hoofdstad van de V.S.. Rubinstein vraagt – op dat hooghartige toontje van haar – of Sophia mee wilt naar New York, om daar de hele dag te sleutelen aan het nieuwe wereldveroverende parfum om de grote vijand naar de troon te steken. Sophia heeft bij wijze van spreken al ingepakt, voordat ze volmondig ‘ja’ roept.

Tijdens de lange reis op de boot droomt ze van een nieuw leven, een nieuw begin, wat je haar tegen die tijd meer dan wie dan ook gunt. Ondanks het feit dat ze een prachtig appartement krijgt toegeschoven en een wel heel charmante mannelijke collega krijg (lees: potentiële love interest), is haar baan bij lange na niet zo spannend als ze zich had voorgesteld. Ze wordt door het jaloerse afdelingshoofd tussen de vrouwen geplaatst die de ingrediënten van de parfumerie sorteren. Wederom wordt ze op haar plek gezet: kan ze eindelijk naar de top klimmen en doen waarvoor ze in de wieg gelegd is (letterlijk, aangezien haar inmiddels niet zo lieve papa zelf een drogisterij runt)?

Tijdreis en wereldreis in één

Met zoveel gebeurtenissen die elkaar opvolgen, kun je wel stellen dat dit boek nooit verveelt. Al vanaf moment één zijn er maarliefst twee zaken die je meteen raken. Ten eerste is de schrijfstijl vanaf de eerste letter pakkend. Bomann bedient zich van een soepel taalgebruik en waarheidsgetrouwe dialogen, waar haar ‘fans’ ook al van hebben mogen genieten bij haar eerdere trilogie Vrouwen van de Leeuwenhof (of, zoals in het Duits de Löwenhof-Saga).

Ten tweede: de inhoud smaakt – of moeten we hier zeggen ‘geurt’ – naar meer. De intriges volgen elkaar in hoog tempo op. Het ene probleem is nog niet terzijde geschoven of het volgende dient zich onverwachts aan. In dit boek is er geen grote hoeveelheid aan testosteron, maar eerder van de tegenhanger daarvan: de bitchy opmerkingen van hogeraf vliegen in de rondte en sommige vrouwen schuwen geen cat fights. Toch is dat zeker niet de toon die gezet wordt.

De schrijfster laat weinig ruimte over voor hoop, maar haar hoofdpersoon Sophia is een echte doorzetter die niet opgeeft. Bovendien is Sophia een zeer sympathiek personage. Niet in de laatste plaats vanwege het feit dat ze geen moment zeurt en alle kansen met open armen ontvangt. Ook zorgt de duidelijke weerspiegeling van de tijdsgeest – het boek start in 1926 – ervoor dat je, naast een reis om de halve wereld, een échte tijdreis maakt. Steden als Berlijn, Parijs en New York zien we door de ogen van een jonge, kansarme meid, die nog niet geconfronteerd wordt met het schreeuwerige toerisme van vandaag de dag. En dat betekent zeker niet dat Bomann een overgeromantiseerd beeld geeft: zo dringt de penetrante geur van de latrinewagen iedere ochtend door het kleine raampje van hun zolderkamertje naar binnen.

Ook dat nog!

Soms slaat Bomann echter iets te veel door in het beschrijven van de misère die Sophia moet doorstaan: er bevinden zich vele hindernissen op het levenspad dat Sophia bewandelt en het maakt je haast moedeloos (‘Ook dat nog!’). Toch blijf je tot de laatste letter geboeid én tot daarna, want de ontzettend groteske cliffhanger maakt dat je wilt dat deel 2 acuut wordt gepubliceerd en vertaald. Beste Corina Bomann, wanneer trakteer je ons op meer?