Boeken / Achtergrond
special: Interview met prof. dr. Herman Amersfoort

‘Soms trek je andere conclusies’

.

Vóór zijn aanstelling in Breda was Amersfoort verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). De publicatie van het boek dat terugblikt op de meidagen van 1940 deed na de verschijning van de eerste editie in 1990 aardig wat stof opwaaien. Zo is er een website die zowat volledig gewijd is aan het bekritiseren van Mei 1940.

Op de site worden met name de introductie en de conclusie van het boek aangevallen, omdat u en Piet Kamphuis hier ‘de gedachten van het Nederlandse volk’ over de invasie en het verzet hiertegen foutief zouden weergeven. Ook wordt u ervan beschuldigd bronnenmateriaal te hebben genegeerd dat het Nederlandse militaire optreden juist zou hebben voorzien van extra elan. Wat vindt u hiervan?

‘We realiseerden ons al snel dat we met opvattingen zouden komen die afweken van de geschiedschrijving tot dat moment. Het leek ons dus nuttig om te openen met een uiteenzetting over de historiografische achtergrond van het onderwerp. Deze historiografie laat toch een duidelijk beeld zien van hoe de oorlog werd herinnerd. Er moest afgerekend worden met een aantal oude opvattingen, en dat verdiende een eigen hoofdstuk [hoofdstuk 1]. Dit heeft geleid tot de tegenwerping dat wij een beeld opriepen dat niet bestond. Dat konden we overtuigend weerleggen. In de historische wetenschap is het een gebruikelijke manier om zo je onderwerp aan te snijden.’

De veteraan W.D. Jagtenberg schreef enige tijd na de verschijning van het boek in 1990 een stuk rondom de vraag: ‘Kiest Defensie voor de SS en tegen haar veteranen?’ Uiteindelijk kwam het zelfs tot een kort geding. Hoe was het om met zulke felle kritiek geconfronteerd te worden?
‘Wij hebben dit altijd als een zakelijk iets beschouwd. Wij [de eindredacteurs Amersfoort & Kamphuis] hebben vooral feitelijk geantwoord en aangegeven dat we bereid waren bij een herdruk aanpassingen te maken in het stuk, mits aanvullend onderzoek hiertoe reden gaf. Het lastige was dat Jagtenberg de bevelhebbers van Defensie – onze bazen –  aansprak op ons antwoord, dat in zijn ogen onbevredigend was. Hierdoor moesten wij ons boek niet alleen naar Jagtenberg verantwoorden, maar ineens ook op ons werk zelf. Wanneer onze bazen de kant van Jagtenberg hadden gekozen, had het bovendien de vraag opgeroepen of wetenschappelijk onderzoek binnen Defensie wel mogelijk was. Gelukkig kregen wij alle steun van onze chefs.’

Heeft u begrip voor de heftige reactie van Jagtenberg?
‘Het was geen verrassing dat veteranen met sommige conclusies moeite hadden. Dat is ook onderdeel van het historisch ambacht; soms trek je andere conclusies. Dat is begrijpelijk als geschiedschrijving gaat over een periode waarvan de betrokkenen nog in leven zijn. Wij hebben het altijd beschouwd als zakelijk contact. Dhr. Jagtenberg is ons helaas vorig jaar ontvallen, maar we hebben ons zelfs nog verzoend. Uiteindelijk is de zaak daarmee ook op een positieve noot geëindigd.’

Het boek moest worden verdedigd tegenover de buitenwacht. Hoe werd het boek ontvangen binnen de krijgsmacht zelf? 
Binnen de krijgsmacht was er eigenlijk geen sprake van controverse. Integendeel, het boek werd lesmateriaal voor de officieren in opleiding. In die opleiding maakt het niet uit of een boek controversieel is of niet. Als onderdeel van het wetenschappelijk debat lijkt me dat juist iets heel gezonds.’

U bent ook coauteur van Small Powers in the Age of Total war, dat nader ingaat op de moeilijkheden waarmee een kleine mogendheid als Nederland te maken krijgt in een oorlogssituatie. Tijdens de meidagen werd Nederland vrij eenvoudig verslagen. Waarom moest een klein land als het onze een weerbaar leger onderhouden?
‘Gewapende neutraliteit is altijd een van Nederlands politiek-militaire uitgangspunten geweest. Op deze manier droeg Nederland zijn steentje bij aan het Europese machtsevenwicht. Het idee was dat Nederland onderdeel was van bondgenootschappelijke oorlogvoering. Het Nederlandse lot is hierdoor verbonden aan dat van andere landen, maar gewapende neutraliteit voorkomt dat er een militair vacuüm ontstaat, dat zou kunnen leiden tot een verovering van Nederland door een van de grote mogendheden en dat zou dat kunnen leiden tot een algemeen Europees gewapend conflict. De bijdrage van Nederland is dus te voorkomen dat er een vacuüm ontstaat. Daarnaast biedt deelname aan een oorlog of een succesvolle gewapende neutraliteit de mogelijkheid tot een actieve rol bij vredesonderhandelingen. Zo heeft België tijdens de vredesonderhandelingen na afloop van WOI geprobeerd om de monding van de Schelde in handen te krijgen. De regering overspeelde toen echter haar hand, waardoor dit plan mislukte. In het kort komt het erop neer dat als je gesteund wilt worden door andere landen, je ook zelf moet bijdragen aan vrede en veiligheid.’

Sinds kort heeft de officiersopleiding van de Landmacht en de Marine wetenschappelijk geaccrediteerd een heeft hierdoor de bevoegdheid gekregen om bachelordiploma’s uit te reiken. Dat betekent dat de academische output van een hoog niveau moet blijven. Hierbij past een onafhankelijke en kritische houding ten aanzien van Defensie en de krijgsmacht. Kunnen we nu meer van dit soort kritische publicaties verwachten, bijvoorbeeld over Nederlands optreden in Korea, of recenter, Afghanistan?
‘Dat is inderdaad een belangrijk punt. Vlak na de eeuwwisseling vond het kort geding over Mei 1940 plaats en toen heeft de toenmalig minister [Frank de Grave] gevraagd in hoeverre hij als minister verantwoordelijk was voor de inhoud van wetenschappelijke publicaties. De oplossing hiervoor was eenvoudig. Alle Defensiepublicaties zijn tegenwoordig voorzien van een disclaimer, die garandeert dat de meningen in het stuk enkel en alleen die van de auteurs zijn.

De onafhankelijkheid van de onderzoekers wordt op deze manier gewaarborgd, blijkens de vele publicaties die in de afgelopen tijd nog zijn verschenen. Zo publiceerde het NIMH De geest in de fles van Herman Roozenbeek en Jeoffrey van Woensel, over hoe de krijgsmacht is omgegaan met chemische strijdmiddelen, maar publiceerde het ook over het recente optreden van Nederlandse troepen in Irak. Dit zijn heel moderne boeken met een kritische blik op het optreden van Nederlandse troepen. Het is dus zeker mogelijk. Er is vrijheid van onderzoek en publiceren, dit was immers een voorwaarde voor de accreditatie. Wel worden de autoriteiten eerst op de hoogte gesteld zodat ze niet voor verrassingen komen te staan. Dat is niet meer dan fatsoenlijk.’

We herdenken de Tweede Wereldoorlog nog ieder jaar. Vooral het bombardement op Rotterdam op 14 mei leeft in de herinnering sterk voort. Maar weten wij eigenlijk wel goed genoeg wat we dan herinneren? Zouden we niet beter naar onze eigen inspanningen kunnen kijken in plaats van steeds maar aan terreur en oorlogsmisdaden te denken?
‘Voor het verzet tijdens de meidagen zijn eigenlijk drie grote symbolen in onze herinnering ontstaan. De eerste is de strijd rondom de Afsluitdijk, waarvan het beeld is dat dit een geslaagd verzet was. Dit is het prettige gedeelte van de herinnering, maar als je kritisch kijkt naar de operatieplannen van beide zijdes, dan was dit slechts een marginaal theater. Het tweede symbool was de strijd op en rond de Grebbeberg. Hier herinneren wij ons vooral het beeld van hardnekkig maar vergeefs verzet. Ook hiervoor geldt helaas dat het in het grote plaatje geen cruciale strijd was. De strijd vond plaats op een “postzegel”, een klein gedeelte van de kaart. Rotterdam is het derde symbool. Het bombardement op deze stad was voor velen vooral een bewijs van de barbaarsheid van de tegenstander. Het lastige is dat het Duitse archief over de beslissing tot het overgaan op bombarderen tijdens de oorlog verloren is gegaan, waardoor we niets met zekerheid hierover kunnen zeggen. Wat wij doen in ons boek is een redenering opbouwen en proberen aannemelijk te maken wat wij hiervan vinden. Maar andere opvattingen blijven altijd mogelijk.

Wel is het goed ons te beseffen wat de operationele uitgangspunten van beide partijen waren. Het zwaartepunt van de strijd lag in Noord-Brabant, omdat beide partijen dit gebied als het belangrijkste punt beschouwden. Het Nederlandse opperbevel wilde hier verbinding maken met de geallieerden, terwijl de Duitsers Noord-Brabant wilden bezetten om die verbinding af te snijden. De Vesting Holland zou dan geïsoleerd raken en de strijd zou worden beslist. De verbindingen tussen Zuid-Holland en Noord-Brabant moesten dus wel afgesneden worden. De herinnering aan die drie symbolen blijft echter wel bestaan.’

Zie voor een recensie van Mei 1940 elders op 8WEEKLY.

Boeken / Non-fictie

Planeet Holocaust

recensie: Marja Vuijsje - Ons kamp

.

Monument van Joodse Erkentelijkheid (foto: Lida Goede, <a href=

buitenbeeldinbeeld.nl)” width=”223″ />Monument van Joodse Erkentelijkheid (foto: Lida Goede, buitenbeeldinbeeld.nl)

In de Amsterdamse Weesperstraat, grenzend aan de achtertuin van de Hermitage, staat een oorlogsmonument. In het enigszins pompeuze witte marmer zijn de volgende woorden gebeiteld: ‘Aan de beschermers der Nederlandse Joden in de bezettingsjaren’. Daar boven de jaartallen 1940–1945 en een davidsster. Precies op deze plek was indertijd de ‘luxe bakkerij Vuysje’ gevestigd. Het rijtje panden is, zoals de meeste huizen in de voormalige ‘Jodenbuurt’ gesloopt. Aan de overkant staat de Dokwerker, symbool van het verzet tegen razzia’s en deportaties; de Februaristaking.

Een fris, nieuw leven

Een deel van de bakkersfamilie heeft de oorlog overleefd door onder te duiken. Vuijsjes oudere broer en zus werden verzorgd door ‘pleegouders’ in Friesland. Maar naast beschermers waren er ook verraders. Gedreven door geldzucht – het aanbrengen leverde zeven gulden vijftig op – of door angst en een ingeworteld autoriteitsgeloof leverden sommige Nederlanders hun joodse medeburgers uit aan de nazi’s.

In de eerste decennia van de vorige eeuw kon niemand vermoeden dat het zo zou aflopen. De leden van de familie Vuijsje waren overwegend SDAP’ers en hun kinderen zaten bij de sociaal-democratische jeugdbeweging, de AJC. Zij wilden moderne, aangepaste Nederlanders zijn. Dat hield in de eerste plaats in: afscheid van de smerige, overvolle woningen in het oude stadsgedeelte rond het Waterlooplein. Vooruitgang stond gelijk aan een breuk met het gesegregeerde leven.

Ze verhuisden naar een frisse, nieuwe buurt – de Transvaalbuurt – en werkten aan een nieuwe identiteit. Geen ‘wij en zij’ meer, maar grootse idealen van een beter leven voor iedereen, ongeacht herkomst, cultuur of godsdienst. ‘Er is maar een land: de wereld – en er is maar een volk: de mensheid’ was de slogan. De kinderen van stamvader Isaac Vuijsje en zijn vrouw Schoontje van Beetz zochten hun huwelijkspartners binnen de sociaal-democratische beweging. Of die wel of niet joods waren deed niet ter zake. ‘Sterft, gij oude vormen en gedachten!’

Einde van een illusie


De bezetters maakten met hun anti-joodse maatregelen een einde aan deze idealen. Het idee de joodse identiteit als achterhaald te zien, bleek een illusie. Niet zijzelf, maar de Neurenberger Rassenwetten maakten uit wie wel en niet joods was. Er kwamen bizarre discussies over hele, halve en kwart Joden. Aanvankelijk leek het alsof een ‘gemengd huwelijk’ veiligheid bood. Maar langzamerhand losten alle uitzonderingen op in een nietsontziende destructie.

Wie afwachtte, werd gedeporteerd en vermoord. Wie onderdook kon geluk hebben. De familie Vuijsje had misschien wel gedeeltelijk geluk. In de stamboom achter in het boek staat bij vijf leden een jaartal en de naam ‘Auschwitz’. Vier broers overleefden en stonden na de oorlog voor de moeilijke taak een vorm van normaliteit op te bouwen. De vader van Marja, Nathan Vuijsje, keerde terug uit Auschwitz. Omdat hij goed trombone speelde, kwam hij terecht in het kamporkest en overleefde. ‘Muziek heeft mijn leven gered’ werd zijn lijfspreuk.

Rituele gesprekken met een overlevende

Na terugkeer uit kamp en onderduik was het gedaan met de bakkerij. Steeds meer familieleden ontwikkelden zich tot beroepsintellectueel, vanuit de sociaal-democratische traditie van onderwijs en vakbond. Achter het stijgen op de sociale ladder ging echter een bijna niet te vatten geschiedenis schuil. Vuijsje maakt duidelijk welke dilemma’s een rol spelen bij het opgroeien als ’tweede generatie’. Vanuit een bescheiden, observerende rol beschrijft ze het samengaan van respect en irritatie bij de telkens terugkerende verhalen ‘uit dat rotkamp’.

Haar relaas is aangrijpend omdat de bijna rituele herhalingen van haar vader, inclusief zijn staande uitdrukkingen, tegelijk een verwerking én een afweer zijn van de nooit verdwenen angst en het onpeilbare verdriet. Het is alsof Nathan Vuijsje, die een opgewekte, goed functionerende man is gebleven, een groot deel van de last van het herinneren op zijn schouders genomen heeft. Dochter Marja neemt zijn rol over, zo lijkt het. Zonder ook maar een ogenblik larmoyant te worden, trekt zij de opdracht de doden te blijven gedenken – ‘jizkor’ – en de lijn van de humanistische idealen door naar dit boek.

Schijnwerpers en prikkeldraad


Stilstaan bij wat er was gebeurd was eigenlijk taboe binnen de familie. De vier broers die overleefden ‘voldeden op hun eigen manier aan het streven naar flink zijn, gewoon doen, hard werken en vooruitkomen dat kenmerkend is geworden voor de jaren van naoorlogse wederopbouw’. Maar Marja Vuijsje behoort tot de generatie die zelf niets heeft meegemaakt en toch is binnengevoerd in een wereld van onvoorstelbare verschrikkingen.

Tijdens de bouw van de Stopera in de jaren tachtig kreeg ze opeens angstaanvallen als ze langs het met prikkeldraad afgezette en met schijnwerpers hel verlichte Waterlooplein liep. Ze schaamde zich, vond kennelijk dat ze geen recht had op hulp. Pas later kwam ze bij een psychiater terecht. Daar werd ook de plotselinge dood van haar moeder toen Vuijsje zeventien jaar oud was gespreksonderwerp.

Majiem-pas en bezettingspolitiek

Speciale aandacht geeft Vuijsje aan de geschiedenis van Israël en de invloed daarvan op het familieleven. De tijd waarin bijna alle Nederlanders ‘achter Israël’ stonden en op volksdansclubs de ‘majiem-pas’ werd geoefend lijkt nu, jaren na de roes van de Zesdaagse Oorlog (1967), voorbij. De bezettingspolitiek leidde binnen de familie tot heftige discussies.

Ook hier weer dezelfde dilemma’s: vanuit een joods bewustzijn is het praktisch onmogelijk objectief te zijn, maar (links) politiek inzicht dwingt tot kritiek op het Israëlische beleid. En het is, ook nu nog, niet altijd makkelijk in de felle aanvallen van ‘links Nederland’ het onderscheid te blijven zien tussen gerechtvaardigde politieke kritiek en (aanzetten tot) antisemitisme. Zodra het woord ‘jullie’ valt is de zuivere discussie afgelopen en gaat de wind uit een andere hoek waaien.

Jullie is Jodenvolk

‘Jullie is Jodenvolk’ zei mijn oma Cohen altijd. Ook mijn familie heeft de weg afgelegd van joodse krottenwijk naar modern geassimileerd woongenot. Mijn overgrootvader was eerst banketbakker en later boekverkoper in de Oudemanhuispoort. De familie verhuisde van de Keizerstraat naar de Vrolikstraat, van de ‘Jodenhoek’ naar Amsterdam-Oost. Mijn opa, Aäron Cohen, klom op van jongste bediende tot journalist bij Vaz Dias. Een meter of vijftig voorbij het monument voor de ‘Beschermers der Joden’ staat bij de ingang van de metro een abstract kunstwerk, een soort metalen, opengewerkte kubus. In de sokkel zijn de naam en jaartallen gegrift van M.S. Vaz Dias, oprichter van het gelijknamige persbureau.

De belangstelling voor persoonlijke geschiedschrijving neemt nog steeds toe. Na Geert Maks De eeuw van mijn vader zijn er vele eeuwen van allerlei vaders en moeders geschreven. Het is de grote verdienste van Marja Vuijsje dat ze met Ons kamp een diepgaand beeld heeft geschetst van de opkomst en lotgevallen van vier generaties Nederlandse Joden. Haar boek is boeiend voor wie zich direct betrokken voelt én voor iedereen die houdt van de vaderlandse – ‘min of meer Joodse’ – geschiedenis.

Boeken / Fictie

De troos van de slapstick

recensie: Stephan ter Borg - Orang-oetans drijven niet

Je leest iets grappigs. Je trekt je wenkbrauwen even op, grinnikt inwendig en leest verder. Daarna lees je iets héél grappigs. Nu moet je al glimlachen. En ten slotte lees je iets onbedaarlijk komisch en het wonder is geschied: je lacht hardop.

Waar komt dat onverholen dédain van de literaire wereld voor het komische vandaan? Misschien uit het wijdverbreide misverstand dat literatuur een serieuze zaak moet zijn, een kunstvorm die zich onmogelijk kan verenigen met vrolijkheid en slapstick? Literatuur is kunst, zeker, maar literatuur is ook vermaak. Verstrooiing. Entertainment zonder Van den Ende of De Mol. Vaak wordt in de literatuur op iets Hogers gemikt, iets ongrijpbaar Kunstigs. Heel af en toe wordt er raak geschoten, vaak echter is de suggestie van diepzinnigheid al genoeg om te weten: hier is iemand kunst aan het maken. Dat is dus geen kunst.

Badeendje


Stephan ter Borgs debuut Orang-oetans drijven niet (verwarrend: op het omslag staat een badeendje) voldoet niet aan de eisen van hen die de literatuur graag en uitsluitend het Hogere zien nastreven. Bovendien is het de 2317e Nederlandse roman sinds Reve die verhaalt over een jongen die eigenlijk niets wil en zijn dagen in ledigheid doorbrengt en het 788e debuut sinds Grunberg over een sufferd die zich niet kan onderscheiden en zich toch aan zijn getikte familie probeert te ontworstelen. Tot zover geen nieuws. Maar Ter Borg kan iets bijzonders, iets wat maar heel weinig schrijvers kunnen. Hij kan je laten lachen, je zó laten lachen dat je delen uit het boek wil voorlezen aan mensen die toevallig in de buurt zijn, wat niet lukt, omdat je er bij herlezing nóg eens om moet lachen, nog harder.

Orang-oetans drijven niet is het verhaal van een jongen die opgroeit in het zieltogende mediadorp Hilversum, als de zoon van een man die een overschot aan ambitie (‘Je leven was niet geslaagd als je gelukkig was. Je leven was pas geslaagd als het geslaagd was.’) combineert met een chronisch gebrek aan kunde en een vrouw die zichzelf zo ver wegcijfert tot er van haarzelf nog slechts een ellendig hoopje mens over is dat niets anders kan verzinnen dan te gaan studeren. En er is Ernst, de grote broer. Ernst is zwaar gehandicapt ter wereld gekomen en hij wordt de as waar de waardeloze levens van de rest van het gezin om draaien. Als Ernst op een dag definitief wordt afgeleverd bij een villa vol andere verstandelijk gehandicapten, moeten zijn vader, zijn moeder en zijn broer iets nieuws verzinnen.

Uitblinken voor Amnesty


Deze broer, de verteller, haalt zijn havo zonder zich te bemoeien met zijn medescholieren (die zich organiseren in groepen, hij is een eenling, zoals iedereen van zeventien denkt dat iedereen bij elkaar hoort, behalve jij), wordt de meest lamlendige postbode ooit en treedt toe tot de fondsenwerfmaffia: in een jas van Amnesty International mensen dingen op de mouw spelden om er uiteindelijk met hun handtekening vandoor te gaan. Later gaat hij op zoek naar het grote geld, maar daarvoor ontbreekt hem het talent: zijn lot is uitblinken in een jas van Amnesty International of Greenpeace.

Je zou de verteller van Orang-oetans drijven niet een nihilist kunnen noemen. Je zou hem gerust ook een enorme zak kunnen noemen. Dat is allebei waar: hij chanteert, liegt, is ambitieloos, hulpeloos, zelfmedelijdend, arrogant, een slechte vriend, en een lethargische uitvreter. Kortom, niet iemand om drie weken mee op vakantie te gaan, maar ook geen ‘schelm’, zoals de benaming ‘schelmenroman’ op de achterflap doet vermoeden. Een schelm bezit iets sympathieks, iets hartveroverends; bij deze jongen moet je met een lampje zoeken naar een eigenschap die je aangenaam zou kunnen noemen. Nou ja, hij houdt wel van zijn broer. Een beetje dan.

U bent het, hè?


Voor iemand die niks wil, niks kan en niks hoeft, komt hij opvallend vaak in slapsticksituaties terecht. Op die momenten is Ter Borg op zijn best, zoals wanneer vader en zoon op de buurkinderen gaan passen, zodat pa over de schutting de Chinese buren kan bespioneren. Vader neemt de hond die zij van een Roemeense daklozenkrantverkoopster hebben gestolen mee, vader valt met schutting en al in de tuin van de Chinezen, hond bijt in de hand van het oppaskind, de ouders dreigen met aangifte, pa loopt met de hond naar de vijver, houdt hem onder tot hij niet meer spartelt, loopt ermee naar de Chinese buren en zegt: ‘Hier, voor in de soep.’ Of als de zoon met zijn Turkse (tevens enige) vriend coke dealt op het Mediapark:

Kemal leunde over me heen om de man beter te kunnen zien. ‘Bent u het?’ vroeg hij opgewonden. ‘U bent het, hè?’ En tegen mij: ‘Hij is het, man.’

De vergelijking met Mama Tandoori dringt zich op: gezinsslapstick waarin de ouders de rollen van Laurel & Hardy op zich nemen, terwijl op de achtergrond een gehandicapte grote broer figureert. Orang-oetans drijven niet is absurder en minder gevoelig. En bij vlagen: grappiger.

Natuurlijk, er deugen ook dingen niet aan Ter Borgs debuut. Waar is die plotselinge tirade tegen de nieuwe middenklasse voor nodig? Wat bezielt de ouders van Kemal? Wat gaat er nu werkelijk om in de verteller wanneer hij zijn broer bezoekt? Wat gebeurt er eigenlijk in die laatste twintig pagina’s? En vooral: was dat nodig? Ter Borg schrijft niet briljant, maar wel heel goed, streeft misschien niet het Hogere na, maar blijft de lezer wel boeien en laat hem regelmatig hardop lachen. Dat is bijzonder. Ook een kunst. 

Film / Films

Nuchtere trip

recensie: The Substance – Albert Hofmann's LSD

In deze documentaire wordt niet alleen een portret gegeven van de onderzoeker Albert Hofmann, die terugkijkt op zijn uitvinding, maar ook een evenwichtig historisch overzicht van de ontwikkeling van lsd.

In The Substance — Albert Hofmann’s LSD wordt teruggekeken op de toevallige ontwikkeling van lysergeenzuurdi-ethylamide, afgekort: lsd, ook wel lsd-25. Daarnaast wordt er vooral besproken hoe lsd de Amerikaanse samenleving heeft beïnvloedt. Een tiental mensen komt uitgebreid aan het woord, waaronder Albert Hofmann, de uitvinder zelf, die in 2008 overleed. Zij vertellen over hun relatie tot de drug, en wat deze voor henzelf heeft betekend. Middels archiefbeelden wordt een chronologisch, historisch perspectief geboden.

~

De toon van de film volgt de historische beleving: de ontdekking in de jaren 30 heeft een positieve sfeer, die negatiever wordt wanneer de drug in de midden jaren 60 in Amerika verboden wordt. Daarbij krijgen we veel antipropaganda uit die tijd te zien. De negatieve teneur omtrent lsd heeft gevolgen gehad voor het wetenschappelijke onderzoek met en naar lsd, waardoor een taboe op de drug kwam te liggen. De film toont in het slot subtiel welke gevolgen dit heeft gehad voor de eventuele medische toepassingen van lsd, en lijkt hierin enige kritiek te uiten op de autoriteiten, die te gemakkelijk in zwart-witdenken vervallen.

Talking heads
In de documentaire komen er tien talking heads aan bod. Een van de interessantere mensen, die gelukkig veelvuldig aan het woord is, is de Tsjechische psychiater Stanislav Grof. Hij legt enthousiast uit wat lsd met hem deed en welke werelden de stof voor hem als psychiater opende. Ook de psycholoog en psychedelica-kenner Ralph Metzner komt voldoende aan bod.

Naast deze heldere geesten komt ook het controversiële jarenzestigicoon van de tegenbeweging, lsd-goeroe Timothy Leary aan bod. Hij poogde een anti-beweging op te zetten onder het motto tune in, turn on, drop out. Lsd zou de geest verrijken en de mens tot het natuurlijke aanzetten. De hippiebeweging, die gematigder was dan Leary, wordt vertegenwoordigd door Carolyn Garcia van The Merry Pranksters, een commune rondom de schrijver Ken Kesey (One Flew Over the Cuckoo’s Nest), die al lsd uitdelend door Amerika tourde. De film biedt zo twee gezichtspunten die elk een antwoord vormen op de vraag of lsd nu een wondermiddel of een zorgenkind is.

~

Daarnaast verbazen de CIA en het Amerikaanse leger de kijker met hun eindeloze zoektocht naar nieuwe wapens. Zo komen in het historische overzicht eventuele toepassingen voor het leger en de inlichtingendienst aan bod. Het leger had ooit bedacht lsd te gebruiken als bommen, zodat de tegenstander gedesorganiseerd en makkelijker te verslaan zou worden. Vanwege de onvoorspelbare reacties op de drug is dit uiteindelijk niet doorgegaan. Daarnaast wordt er verteld over een luguber experiment van de CIA, waarbij mensen lsd kregen toegediend en vervolgens een grote dosis slaapmiddelen om ze te hersenspoelen.

Positief beeld
De film neigt echter naar een positief beeld van lsd. Zo wordt er verteld dat lsd angst onderdrukt en het geluksgevoel versterkt. Over bad trips wordt weinig gesproken, behalve in het kader van de hippiebeweging eind jaren 60. Het is fascinerend hoe Albert Hofmann reageert op het veelvuldige gebruik van lsd in de Amerikaanse subcultuur: hij is wars van de populariteit van de drug. Hij spreekt wel met een enorm respect over zijn uitvinding, net als de andere Europeaan, Stanislav Grof. Ook de Mazatec-Indianen, met wie Hofmann en Grof geconcentreerde psylocibine en lsd hebben gebruikt, spreken met veel respect over de kracht van dergelijke psychedelica. The Substance weet door zijn historische overzicht en de ruime keuze aan talking heads een evenwichtig beeld te geven van lsd en slaagt er er hiermee in om de negatieve bijklank van de drug weg te halen.

Film / Films

Echte liefde duurt soms langer dan één leven

recensie: Café de Flore

.

In Café de Flore heeft regisseur Jean-Marc Vallée (

~

Je hebt kalverliefdes die soms niet langer duren dan een dag, jeugdliefdes, liefdes op het eerste gezicht en de liefde zoals die in Café de Flore is neergezet. Het is geen liefde waarin dingen goed gaan, er problemen opduiken die overwonnen worden en alles uiteindelijk toch met een happy ending eindigt, maar een liefde die te omvattend is voor één leven.

Op het eerste gezicht lijkt het verhaal vrij simpel: Antoine (Kevin Parent), een DJ in Montréal, leidt een gelukkig leven dat alleen is voorbestemd voor enkele uitverkorenen. Hij heeft een mooie vriendin, twee mooie dochters, een liefhebbende familie, geld en een fijne baan. Zijn ex-vrouw Carole (Hélène Florent) komt niet over hem heen. De verbitterde ex is weliswaar een cliché personage, maar in dit verhaal is het niet de hedendaagse Carole die voor spanning zorgt, maar een liefde uit een vorig leven.

Verschillende tijden, verschillende levens


Als kijker weet je dit aan het begin van het verhaal natuurlijk niet. De film begint met een schets van Antoine’s leven, in korte fragmenten en met een voice-over die over hem vertelt. Dat patroon volgt Vallée ook bij Jacqueline (Vanessa Paradis), die met haar gehandicapte zoontje Laurent in Parijs woont. Op het eerste gezicht lijkt hij vooral de tegenstelling tussen deze twee levens weer te willen geven. Ze spelen zich in totaal verschillende tijden en onder totaal verschillende omstandigheden af, wat een mooi contrast oplevert, maar waar verder geen verbinding in lijkt te zitten.

~

Lijkt, want als Carole op zoek gaat naar de reden voor haar gigantische liefdesverdriet om haar ex Antoine komt ze achter het ware verhaal van hun levens. Langzaam begint dan de verbinding tussen de twee neergezette verhalen duidelijk te worden. Ook losse fragmenten, die op het eerste gezicht nietszeggend lijken, en kleine terugkerende details, zoals de tattoo op Antoine’s rug, krijgen ineens betekenis.

Puzzelen met een beloning


De film bestaat grotendeels uit korte fragmenten, met weinig dialogen. Er wordt voortdurend afgewisseld tussen Antoine’s en Jacqueline’s leven, maar ook tussen zijn huidige leven en dat als tiener. Daarbij is goed gebruik gemaakt van de muziek, die de spanning waar nodig versterkt en gevoelens net wat sterker oproept. Op zichzelf staand zijn de fragmenten mooi gefilmd, maar verder soms nietszeggend of zelfs verwarrend. Het is het verhaal en de manier waarop er daarin wordt afgewisseld met die fragmenten die ervoor zorgen dat de kijker deze losse puzzelstukjes aan elkaar kan smeden tot een geheel. Door het gepuzzel is het verhaal aanvankelijk wel wat lastig te begrijpen en vereist het volgen ervan concentratie. Het plaatje dat na het oplossen van de puzzel uiteindelijk te voorschijn komt, is echter prachtig en de twee uur kijktijd meer dan waard.

Film / Films

Eigen rechter

recensie: Seeking Justice

Wat hebben Robin Hood, Batman en de A-Team gemeen? Zij rekenen af met misdadigers waar de autoriteiten dit niet doen. Met Seeking Justice krijgt het fenomeen wraakfilm een spannend, maar dubieus, vervolg.

Nicolas Cage (geboren als Nicholas Kim Coppola, neef van regisseur Francis Ford Coppola) geniet al ruim een kwart eeuw een grote schare fans. Met schijnbaar gemak scoort hij twee films per jaar en in 2011 mocht hij maar liefst vijf hoofdrollen op zijn curriculum schrijven. Boze tongen beweren dat zijn arbeidsdrift te maken heeft met zijn belastingschuld en exorbitante levensstijl. In Seeking Justice (salaris twaalf miljoen dollar) speelt hij een leraar die te maken krijgt met vigilantisme: een groep burgers rekent af met criminelen die de dans dreigen te ontspringen.

Wraakfilm

~

Het recht in eigen hand nemen, is ook het thema van Magnum Force (1973) waarin onorthodoxe politie-inspecteur Dirty Harry jacht maakt op motoragenten die zelf korte metten maken met geboefte wanneer de wet faalt. Met Death Wish (1974) maakt het grote publiek kennis met een burger die op rigoureuze wijze revanche neemt op de moordenaars van zijn vrouw. Onderweg schroomt hij niet om overig gespuis naar de andere wereld te helpen. Het genre wraakfilm is geboren.

In Seeking Justice krijgt Will Gerard (Nicolas Cage) ook te maken met types die maar al te graag de taak van rechter én executeur op zich willen nemen. Nadat zijn lieftallige echtgenote Laura (January Jones) bruut is mishandeld en verkracht, wordt Will in het ziekenhuis benaderd door een man die zich Simon noemt (Guy Pearce). Deze werpt zich op als wreker. Zijn organisatie zal de schuldige laten boeten, in ruil voor een gunst op een later tijdstip. Na enig aarzelen, stemt Will in. Een half jaar later wordt hij benaderd om deze man een wederdienst te bewijzen. Vanaf dat moment lopen de zaken anders dan gepland.

Charme

~

Onder de regie van Roger Donaldson (The Bank Job, 2008) weet Cage niet geheel te overtuigen. Serieuze pogingen om zich in te leven in een personage kun je de Hollywood-ster niet ontzeggen. Of hij nu in de huid kruipt van politieagent, gangster, Vietnam-veteraan, Elvis-imitator, engel, ambulancebroeder, autodief, alcoholist, familieman, schrijver, wapenhandelaar, schatzoeker, brandweerman, stuntrijder of gemaskerde held, bijna zonder uitzondering is zijn optreden vanuit dramatisch oogpunt beperkt en ‘over the top’. De gemiddelde acteur komt hier niet mee weg, maar de ‘overacting’ van Cage heeft vaak toch een bepaalde charme vanwege zijn aandoenlijke karakter.

Die eigenschap zie je deels terug in Seeking Justice. Nadat zijn vrouw is gemolesteerd, lukt het Cage helaas iets te weinig de pijn van een intens verscheurde man te tonen. Maar als geen ander kan hij een ernstige frons opzetten en emotie in de stem leggen. Het is echter wel spijtig dat de emoties tussen Will en Laura vóór en na het traumatische incident hetzelfde lijken. De onderlinge chemie is ver te zoeken in het script dat geen plaats biedt aan karakterontwikkeling en persoonlijke diepgang. Jammer dat Cage het niveau van Leaving Las Vegas (1995) en Adaptation. (2002) nooit meer haalt. Of is het gewoon pech dat hij louter films kiest waarin hij te weinig ruimte krijgt om zijn dramatische talent ten toon te spreiden?

Orkaan Katrina

~

Seeking Justice is een doorsnee thriller met wisselende spanningsbogen. Een geschiedenis die aanvangt tijdens het festival Mardi Grass in New Orleans enkele maanden na Katrina en zijn apotheose vindt in een door de orkaan verwoest winkelcentrum. Direct na het natuurgeweld wordt de gehavende stad geconfronteerd met plundering, verkrachting en moord. Burgerwachten schieten als paddenstoelen uit de grond. De film verzaakt jammerlijk de orkaan Katrina als achtergrond van het wraakverhaal te benutten. De beweegredenen en activiteiten van Simon en zijn bende zouden dan wellicht beter te begrijpen zijn.

Boeken / Fictie

Vijf verhalen van een bejaarde meester

recensie: Siegfried Lenz (vert. Gerrit Bussink) - Schitterlicht

Sinds de vertaling van de terecht geprezen kleine roman Schweigeminute (2008) zijn er binnen korte tijd vier andere vertalingen van de inmiddels 86-jarige Siegfried Lenz uitgebracht. Schitterlicht (2011), bestaande uit vijf verhalen, maakt de verwachtingen niet helemaal waar.

Lenz wil een gebeurtenis niet tot op de bodem verduidelijken. In het openingsverhaal steelt een suppoost het door hem aanbeden schilderij Antonia met de blauwe sjaal uit het museum waar hij werkt. Het is onwaarschijnlijk dat dat zomaar kan en ook dat hij het op den duur ook weer terug op zijn plaats hangt, verminkt inmiddels door zijn jaloerse vrouw, Sandra. Nog gekker is het dat iemand, die kennelijk op de hoogte is van de diefstal, het schilderij van hem wil kopen voor 400.000 euro. In het verlengde hiervan wankelt de geloofwaardigheid van het hele verhaal. Dat Sandra en Antonia ‘rivalen’ zouden moeten zijn, zoals de titel van het verhaal aangeeft, wordt magertjes uitgewerkt.

Levendig

In het langere ‘Het masker’ (in het Duits het titelverhaal ‘Die Maske’) is Lenz aardig op dreef. In zijn degelijke, hier en daar licht ouderwetse stijl beschrijft hij dat mensen zich meer laten gaan als ze gemaskerd (als dieren) niet hun persoonlijke trekken verraden. Binnen de levendige gebeurtenissen is er een hoopvolle toenadering tussen de ik en ene Lene, maar de reden waarom zij zich vervolgens beledigd voelt en zich voorgoed van hem verwijdert, blijft in de lucht hangen. Lene bekijkt zijn portret, getekend door een ander meisje, en het laatste wat ze tegen hem zegt is: ‘Of je het gelooft of niet, Jan, met het masker op was je iemand anders.’ Psychologisch lijkt dat enigszins kort door de bocht.

Wat opvalt is dat Lenz graag realiteit en verbeelding op elkaar laat inwerken: Sandra en Antonia, ongemaskerd en gemaskerd. Het derde verhaal dankt zijn glans aan drie vergelijkbare lagen die knap naar het einde toe over elkaar heen worden geschoven: de ondergang van een schip in een storm, het onderzoek naar de ins en outs van de ramp en de huldigingsbijeenkomst. Maar wie verdient hulde: de geredde of de redder? Dat blijkt de redder te zijn, al is dat niet echt een spetterende ontknoping. Het slotzinnetje, hopelijk juist vertaald door Gerrit Bussink, blijft merkwaardig vaag: ‘De handen bleven op elkaar.’ Suggereert dat applaus of juist niet? Hoe terecht is de twijfel die Lenz daarover wellicht heeft willen laten ontstaan?

Buitenkant

In het vierde verhaal schuiven verbeelding en realiteit wederom over elkaar: een voorgelezen verhaal en de gebeurtenis die daaraan, niet heel verrassend, ten grondslag blijkt te liggen. Ook in het slotverhaal zitten beide lagen: een film en het gesprek daarover met de regisseur. Vooral hier wreekt zich dat het een verhaalbedenksel is dat toch te veel aan de buitenkant blijft hangen. De schrijver behandelt de figuren die hij in de bundel laat optreden net iets te veel als verhaalpionnen: hij leeft zich spaarzaam in hen in, waarschijnlijk in de verwachting dat hij voor de lezer genoeg suggesties aanreikt. Dat is er de belangrijkste oorzaak van dat Lenz het niveau van Twee minuten stilte niet haalt.

Boeken / Non-fictie

Anton Mussert als goedzak: een nuttige maar foutieve beeldvorming

recensie: Tessel Pollman - Mussert & Co. De NSB-leider en zijn vertrouwelingen

Veel historici en biografen hebben Anton Mussert geportretteerd als een kleinburgerlijke, onnozele man. Volgens Tessel Pollman was deze beeldvorming nuttig, maar compleet verkeerd. Mussert & Co toont een heel ander beeld van de NSB-leider.

Direct na de Tweede Wereldoorlog was iedere Nederlander nodig voor de heropbouw van het land. Het was dan ook zeer onwenselijk dat 90.000 voormalig NSB’ers buiten de maatschappij geplaatst dreigden te worden. Met als doel om de brug tussen de burgers en de ex-NSB’ers te slechten, of in ieder geval te verkleinen, werden zowel de leden van de NSB als hun leider Anton Mussert neergezet als kleinburgerlijke sukkelaars. Pollman laat in Mussert & Co zien dat dit imago volkomen ongegrond is. Deze bewering is allesbehalve uit de lucht gegrepen: wetenschapper Polmann staaft ieder standpunt in het boek met feiten (en veel voetnoten).

Het hoofdstuk ‘Het geld van Mussert’ toont haar nauwkeurige werkwijze. Ze beschrijft al het onderzoek dat op dit gebied is verricht zeer gedetailleerd: iedere pagina staat boordevol namen van collega’s, vijanden en slachtoffers. Bovendien vermeldt ze alle aan- en verkopen van Mussert die zijn achterhaald, inclusief omrekeningen van de waarden naar het heden. Deze transacties waren vaak clandestien: zo kocht Mussert voor belachelijk lage bedragen panden die van hun joodse bezitters waren afgenomen. Zonder deze ogenschijnlijk overbodige toevoegingen – al die gegevens halen de vaart behoorlijk uit het verhaal – was Pollmans verhaal echter nooit zo overtuigend geweest. Ze toont hiermee aan dat Mussert en zijn mede-NSB’ers veel invloedrijker en gevaarlijker waren dan vaak wordt beweerd: Pollman beschrijft Mussert & co dan ook terecht als ‘een crimineel gezelschap’.

Factueel versus toegankelijk
Mussert & Co is geen kort en bondig overzicht van het leven van Mussert; het is het resultaat van Pollmans jarenlange zoektocht langs archieven en boeken en vele gesprekken met deskundigen en bekenden van de NSB-leider. Inhoudelijk valt er dan ook weinig op te merken aan Mussert & Co: Pollman is zeer nauwkeurig te werk gegaan. Bovendien bestrijkt ze een uitgebreid gebied: van Mussert, zijn vrouw en zijn naaste collega’s tot het vermogen van de NSB en de verhoudingen tussen de Nederlandse en de Indische NSB.

De werkwijze van Pollman kent echter ook een keerzijde: Mussert & Co balanceert continu op de rand tussen een wetenschappelijke publicatie en een populair-wetenschappelijk werk. Enerzijds werkt Pollman op academische wijze: op iedere pagina staan meerdere bronvermeldingen en geen detail wordt onbesproken gelaten. Deze punctuele manier van schrijven gaat soms ten koste van de leesbaarheid van het boek, waardoor het niet aan de voornaamste eisen van een populair-wetenschappelijk werk – toegankelijk, prikkelend – voldoet. Voor de breed geïnteresseerde lezer is het wellicht iets te droog van aard. Anderzijds vermeldt Pollman meer dan eens haar eigen mening of kijk op de situatie. In een wetenschappelijk werk is zoiets ondenkbaar.

Zwakke redactie
Voor de lezer met specifieke interesse in de Nederlandse collaboratie zal Mussert & Co echter een bron van nieuwe, interessante informatie vormen. Een groter probleem dan Pollmans wetenschappelijke aanpak vormt dan ook de zeer matige redactie. Het boek staat vol onzorgvuldigheden die niet Pollman maar de eindredactie aangerekend moeten worden. Tekenend hiervoor is de volgende passage, waarin wordt gesproken over de familie van Musserts ‘beste man’, NSB-burgemeester Frits Müller:

Zijn vrouw Bärbel aardde niet echt in Utrecht. Ze was van oude adel (ur-adel) en bleef, anders danhaar nicht Gertrud met wie ze het niet kon vonden [sic!], oer-Duits. Anders dan Gertrud, met wie ze het niet kon vinden, reisden Bärbel en Frits na hun huwelijk vaak naar Bärbels familie in Duitsland die nazi werd.

Dergelijke fouten zijn begrijpelijk in een eerste versie van het manuscript, maar niet in de uiteindelijke boek. Helaas is dit voorbeeld allesbehalve de enige passage met stilistische fouten, en die opeenstapeling van onzorgvuldigheden gaat al snel storen. Zonde: een onvoldoende afwerking van een zeer gedegen onderzoek. Mussert & Co had beter verdiend.

Boeken / Fictie

Voorgekauwd vervolg

recensie: Hjorth Rosenfeldt (vert. Geri de Boer) - De discipel

De aanstotelijke Sebastian Bergman is terug. We mogen weer genieten van zijn arrogantie en tegendraadse agenda. Het resultaat is grotendeels een ongeïnspireerde herhalingsoefening.

ïnspireerde herhalingsoefening.

Vorig jaar verscheen van de hand van het Zweedse duo Michael Hjorth en Hans Rosenfeldt het geprezen debuut Wat verborgen is. In De discipel, het tweede deel in De Bergmankronieken, kruipen zij opnieuw in de huid van de gesjeesde psycholoog Sebastian Bergman. Deze seksverslaafde, narcistische rode draad in de serie zorgde vijftien jaar geleden voor de veroordeling van moordenaar Edward Hinde. Nu worden er weer vrouwen vermoord volgens zijn ritueel. Hinde zit nog altijd achter slot en grendel, zonder contact met de buitenwereld. Dus wie pleegt de nieuwe moorden, en hoe weet hij zoveel details van Hindes werkwijze?

Gehate hoofdpersoon
Bergman, de onsympathieke psycholoog, achtervolgt ondertussen al maanden zijn dochter Vanja, die inspecteur is bij de Nationale Recherche en wier bestaan hij vernam in het eerste deel van de serie. Bergman heeft niets meer sinds zijn gezin tijdens een tsunami om het leven kwam en wil angstvallig graag Vanja’s aandacht trekken. Hij probeert zijn leven op te bouwen door zich – wederom – bij de Nationale Recherche naar binnen te werken. Wanneer echter blijkt dat hij verbonden is met de moorden, breekt de hel los.

Juist, maar dit kennen we al. Ook in Wat verborgen is was Sebastian betrokken bij een zaak en hielp hij de recherche vanuit persoonlijke motieven. Eigenlijk is veel uit De discipel herkenbaar: stijl, personagevorming en spanningsopbouw. Problemen uit de privésfeer van de leden van de Nationale Recherche, zoals geïntroduceerd in deel I, worden in De discipel nauwelijks uitgebreid of opgelost. Teamleider Torkel is nog altijd karakterloos en vlak, wetenschapper Ursula moet niet zo neurotisch doen, Vanja moet haar oogkleppen afhalen en Sebastian, ach ja. Sebastian moet niet zo ziekelijk zelfgenoegzaam zwelgen. Het gevolg is dat er van meeleven met het rechercheteam weinig sprake is.

Toch nog een verrassing
Als we dan het lot van de slachtoffers ook met distantie bekijken, blijft er weinig emotionele toewijding over. Maar de slachtoffers – of beter gezegd, een van de slachtoffers, want over de anderen wordt heengewalst – worden neergezet als een zwakke representatie van de alleenstaande, aandachtsbehoeftige vrouw van middelbare leeftijd. Wat juist geen medelijdende gevoelens oproept, maar eerder een vernietigende irritatie richting de auteurs vanwege de eendimensionaalheid en clichematigheid waarmee zij hun personages neersabelen.

Hjorth en Rosenfeldt doen te hard hun best om de zielenroerselen van hun personages te duiden en in de oneindigheid te verifiëren, waardoor er niets overblijft voor de lezer om te interpreteren. De discipel is voorgekauwd, waardoor het kat-en-muisspel voor de lezer niet genoeg glans heeft. Het boek is heus onderhoudend en vlot geschreven, en na het lezen is er geen reden om je bedonderd te voelen, maar het is niet meer dan dat. Wat in het eerste deel nog boeiend was, is in dit tweede deel een onsubtiele, expressieloze herhaling. Prima voor een paar uur licht vermaak, maar verwacht niet achtergelaten te worden in ontroering of verbazing.

Boeken / Non-fictie

Het gevolg van luiheid

recensie: A.N. Wilson (vert. Tiny Mulder en Ronald Kuil) - Hitler

Hij was een dromer – altijd meer een kunstenaar dan een soldaat – en had een schopenhaueriaans hart. Hij was onzeker wanneer hij met wetenschappers, generaals en mensen van stand moest praten. Hij was een emotioneel mens. En hij was verantwoordelijk voor de dood van tientallen miljoenen mensen, onder wie zes miljoen Joden.

A.N. Wilson, columnist voor verschillende Engelse dagbladen en auteur van enkele andere historische werken, is bij lange na niet de eerste persoon die zich waagt aan een biografie over Adolf Hitler. Ook is hij niet de beste. Dat gezegd hebbende is zijn biografie zonder meer een van de meest amusante werken over de demonische dictator die de wereld in de Tweede Wereldoorlog stortte.

Nosferatu

In Wilsons korte biografie draait het vooral om Hitlers karakter en zijn gave mensen te bewegen om, vrijwel zonder kritiek of zelfreflectie, te laten doen wat hij wil, hoe krankzinnig veel van zijn ideeën ons nu ook in de oren klinken. Wilson beweert niet ten onrechte dat een deel van Hitlers kracht erin lag dat hij zich nooit omringde met sterke persoonlijkheden, maar juist lafaards uitkoos om hem te vergezellen. Dit was misschien niet eens zozeer uit angst voor intellectuele tegenstand, als wel vanwege Hitlers inherente luiheid.

Nog scherper en leuker dan deze observatie zijn Wilsons omschrijvingen van Hitlers handlangers. Hij omringde zich met een ‘groteske bende zonderlingen’, onder wie een ‘lelijke roze zee-egel’ (Julius Streicher), ‘een verwende, zwaarlijvige kleptomaan’ (Hermann Göring) en een ‘buitengewoon onaangename man, die fysieke gelijkenis vertoonde met de filmvampier Nosferatu’ (Joseph Goebbels).

Wilson betoogt dat Hitler een hypochonder was die continu vreesde dat zijn laatste uur had geslagen. Deels werd deze angst veroorzaakt door de vroege dood van zijn ouders, deels door hemzelf. Tegenwoordig zouden wij hem waarschijnlijk als geestesziek beschouwen. Wellicht was hij schizofreen, zoals zijn beruchte woede-uitbarstingen doen vermoeden. Desondanks leek Hitler in staat te zijn persoonlijkheidskenmerken aan te wenden voor zijn duistere plannen. Wilson vermoedt zelf dat Hitler waarschijnlijk al sinds zijn kindertijd wist dat de meeste mensen overal toe bereid waren, om maar scènes te vermijden.

Dreigende wagneriaanse muziek

De internationale gemeenschap liet Hitler rustig zijn gang gaan. Wilson wijt dit aan de slappe politici van die tijd (iets typisch Brits om te vinden), zoals de premiers Chamberlain en Daladier. Hitler en consorten werden bovenal gezien als een bolwerk tegen het Stalinisme (en dat was ook zo), terwijl zijn herbewapeningsbeleid honderdduizenden Duitsers weer aan het werk bracht. Weinigen leken door te hebben dat deze keynesiaanse werkgelegenheidsprojecten waren ‘getoonzet in dreigende wagneriaanse muziek’.

Uiteindelijk ging de Führer ten onder aan zijn eigen zelfoverschatting, zijn minachting van intellect, waardoor hij veel capabele politici en generaals van zich vervreemdde, en de gezamenlijke inspanningen van Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Wilson slaagt erin dit alles te vertellen in korte hoofdstukken, zonder de belangrijkste gebeurtenissen te missen en zonder wollig of ambigu te schrijven. Hierdoor leest Hitler prima weg.

Relevant

Hoe onderhoudend Hitler echter ook is, er zijn ook minpunten. Allereerst beweert Wilson dat het allemaal niet relevant is om je af te vragen wat er gebeurd was als Chamberlain wel enige moed had gehad of dat Hitler de Endlösung nu wel of niet al beoogde in Mein Kampf. De geschiedenis pakte wat hem betreft nu eenmaal zo uit zoals ze is uitgepakt. Dit is echter kort door de bocht en flauw. Om werkelijk te begrijpen waarom dingen zo gingen zoals ze gingen, is het juist belangrijk je af te vragen wat de alternatieven waren geweest. Er voltrekt zich weliswaar maar één historische werkelijkheid, maar dat betekent niet dat zij onvermijdelijk was. 

Daarnaast blijkt dat Wilson geen militaire achtergrond heeft. Hierdoor komt de Tweede Wereldoorlog zelf er nogal bekaaid vanaf en bevatten de delen over de oorlog enkele fouten en overdrijvingen. Zo was Hitlers beslissing om de Sovjet-Unie binnen te vallen geen tactische blunder, zoals Wilson schrijft, maar een strategische. Tactiek speelt zich af op het slagveld zelf. De beslissing om een land binnen te vallen is inherent een strategische keuze.

Ook gelooft Wilson dat Erwin Rommel een briljant strateeg was. Daar dacht het Duitse opperbevel zelf anders over, evenals menig historicus (Erich von Manstein was het brein achter de inval in Frankrijk). De reden dat Wilson Rommel op een voetstuk plaatst, heeft vermoedelijk te maken met zijn Britse achtergrond. Het was immers het duel in Noord-Afrika met Rommel waaraan de Britse oorlogsheld Bernard Montgomery zijn status ontleende. Dit zijn missers die het boek wat ontsieren.

Leeswijzer

Wilsons soms wat tegenstrijdige zienswijzen en militaire onwetendheid ten spijt, is Hitler een uitmuntend geschreven boek. Het bevat wat feitelijke onjuistheden (de een wat kwalijker dan de ander), maar de kracht van dit boek ligt in de snelheid en bondigheid waarmee het geschreven is. Daarnaast is het een bijzonder humoristisch boek – wat toch echt een prestatie is gezien het onderwerp. Wilsons Hitler is niet de ultieme biografie, maar biedt wel voldoende stof tot nadenken en discussie.