Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Bombón el perro // The Jacket // Get Rich or Die Tryin' // Masters of Horror

.

Bombón el perro
(Carlos Sorin, 2004 • A-Film)

Eigenlijk ben je vanaf de eerste momenten van Bombón el perro al voor hem gewonnen. Aan werklui laat Juan ‘Coco’ Villegas zijn zelfgemaakte messen zien. Uit de geheimzinnige glimlach om zijn lippen en de lachrimpels rond zijn ogen kun je zowel vermoeidheid, eenzaamheid als hulpeloosheid lezen. Hij maakt de messen met liefde, altijd van bijzonder hout. Maar ze zijn te duur voor de mannen op de werkplaats waar hij ze wil verkopen. Het is een van de vele hints naar de economische malaise van Argentinië. Regisseur Carlos Sorin laat het – net als in zijn Historias Mínimas – zien aan de hand van kleine verhalen van gewone, vriendelijke mensen. Zoals Coco, die op zijn 52ste plotseling werkloos wordt. Juist omdat het eerste deel van de film met desolate landschappen, passende muziek en pijnlijke details de eenzaamheid zo sterk weergeeft, gun je hem een triomftocht. Die komt. Als hij een hond kado krijgt, keert zijn lot. Of zoals zijn nieuwe vriend, een hondentrainer, hem uitlegt: het land mag dan in een economische depressie zijn, maar met honden is nog geld te verdienen. Maar daar gaat het Coco niet alleen om: respect, vriendschap en gezelschap vindt hij minstens zo belangrijk. Tenminste, dat zeggen zijn ogen. Wat er in hem omgaat, spreekt hij niet uit.

~

Hoe je non-acteurs regisseert, legt Sorin uit in de interviews over de film, die prettig apart staan van de making of. Dit was alleen een van de weinige keren dat ik wel een acteur had willen horen: het verhaal van hoofdrolspeler Juan Villegas loopt bijna parallel met dat van zijn personage Juan Villegas. Hoe is het om na twintig jaar bij een benzinepomp gewerkt te hebben, voor een hele cast en crew applaus te krijgen van zo’n 400 extra’s? Maar dan nog: de film breekt in anderhalf uur tijd je hart, heelt het en breekt het opnieuw, zelfs zonder die uitleg. (Floortje Smit)

Lees ook de uitgebreide bioscooprecensie van deze film.

The Jacket
(John Maybury, 2005 • Universal)

Een terloopse opmerking in een interview op deze dvd-uitgave verklaart een hoop: het Amerikaanse testpubliek lag dwars, wat ongetwijfeld de reden was dat het laffe einde waarvan de film uiteindelijk voorzien is verkozen werd boven de drie cynischere varianten die ook op de extra’s te zien zijn. Niet dat het heel veel uit had gemaakt, want The Jacket blijft een zwakke Hollywoodthriller en een teleurstellende carrièrestap voor de maker van Love is the Devil.

~

Regisseur Maybury verklaart zich geïnspireerd door Fassbinder en Brakhage, maar de enige pluspunten – een ongewone visuele stijl, die in een korte maar prima extra door de regisseur en een paar technici belicht wordt, en prima rollen van Adrien Brody, Kris Kristofferson en Keira Knightley – zijn te weinig om een pulpfilm echt interessant te maken. Verder voorzien van onder meer een paar aardige weggesneden scènes en het soort obligate promotie-interviews waar niemand op zit te wachten. (Paul Caspers)

Lees ook de uitgebreide bioscooprecensie van deze film.

Get Rich or Die Tryin’
(Jim Sheridan, 2005 • Paramount)

Wat 8Mile voor Eminem was, moest Get Rich or Die Tryin’ voor 50 Cent worden. Maar wat 8Mile voor Eminem deed, een grote hit op zowel het gebied van film als single (Without Me), mislukte het project van ‘Fiddy’ jammerlijk. De rapper zegt dat driekwart van de film op de werkelijkheid is gebaseerd. Wie had ooit geweten dat de, vooral in Amerika, bekende ster zo’n clichématig leven leidde? Marcus, het personage van 50 Cent (Curtis Jackson voor z’n moeder), moet op straat zien te overleven door drugs te dealen, maar gelukkig blijkt dat hij geweldig kan rappen en dat redt hem, hoe kan het ook anders, het leven. Alle personages zijn zo stereotyperend dat het moeilijk is om ze serieus te nemen. Wat een acteur als Terrence Howard (dit jaar nog genomineerd voor beste acteur, nota bene in een rol van rapper) in dit wanproject doet, is niet te geloven. Verder even zo ongelooflijk is de keuze van regisseur, namelijk Jim Sheridan, die eerder wél wist te overtuigen met zijn My Left Foot en In America.

~

“Als deze film flopt, ligt dat niet aan jouw acteerprestaties, maar aan mijn regievermogen”, zei Sheridan tegen 50 Cent. Was het maar zo’n feest, want Fiddy heeft het charisma van een blok hout en het acteervermogen van een dood varken. Het feit dat hij daarnaast ook al niet goed kan articuleren helpt de film niet, want 50 Cent heeft de eer om de film van een voice-over te voorzien. De extra’s sluiten goed aan bij de film in de zin dat ze niets voorstellen. De bioscooptrailer is te zien – die overigens beter is dan de daadwerkelijke film. Daarnaast nog een documentaire van een half uurtje, waar 50 Cent en vooral Sheridan een aantal veren in hun reet gestoken krijgen. Niet te harden voor iemand anders dan een gangsta rapper. (Nora Sinnema)

Masters of Horror: Volume 1
(John Carpenter / Don Coscarelli 2005 • Tree Lines)

Het idee klonk zo veelbelovend: dertien gerenommeerde horrorveteranen (o.a. Argento, McNaughton, Miike, Carpenter, Landis, Hooper) mochten een dure film van een uur opnemen voor een prestigieuze collectie dvd’s (in Amerika werden de films ook op kabel-tv vertoond). Het is in ieder geval andere koek dan The Twilight Zone: dit is brute, bloederige en lugubere horror. De eerste schijf bevat echter twee tegenvallende films. Cigarette Burns heeft een geweldig uitgangspunt: de zoektocht naar een verloren film die zo gruwelijk was, dat bij de enige vertoning ervan doden vielen en het theater in rook opging. Helaas gooit John Carpenter, de man die een paar decennia geleden de beste griezelfilms produceerde, er weer eens met de pet naar. Het resultaat is een rommeltje: een gekunstelde verhaallijn, werkelijk waardeloos geregisseerde scènes, slechts een paar schrikmomenten en een matige hoeveelheid grand guignol in plaats van alle subversieve en intelligente mogelijkheden die de kern van het verhaal bieden; een aanfluiting.

~

Don Coscarelli (de Phantasm-reeks, Bubba Ho-tep) levert een fantasieloos staaltje gruwelhorror met een soort feministische invalshoek. Ook bepaald geen verheffend vermaak, behalve voor de liefhebbers van bloederige doodslag. Dat de reeks meer te bieden heeft bewees Joe Dante op het afgelopen IFFR: zijn Homecoming is een hilarische politieke allegorie in de vorm van een horrorfilm. Dantes bijdrage verschijnt in juli; het tweede deel van de serie over een maand. (Paul Caspers)

Film / Films

Commerciële underdogs

recensie: Bad News Bears

Richard Linklater is een veelzijdige regisseur die begin jaren negentig opviel met zijn uit losse delen opgebouwde Slackers (1991) en vervolgens imponeerde met het schijnbaar nostalgische Dazed and Confused (1993). Met Before Sunrise (1995) en Before Sunset (2004) maakte hij twee films die op een intelligente en doortastende manier de aard van verliefdheid behandelden.

~

Met de gecombineerde kwaliteiten van deze films zou men hem bepaalde misstappen kunnen vergeven. Zo is Linklaters Waking Life (2001) een interessant experiment dat helaas niet blijft boeien en is School of Rock (2003) nog enigszins vermakelijk wegens Jack Blacks wilde enthousiasme. Maar met zijn remake van de sportkomedie Bad News Bears is er wel heel veel goede wil nodig om de regisseur zijn uitstapjes in de wereld van de formulefilm te vergeven.

Knudde-effect

Bad News Bears gaat over een bij elkaar geraapte baseballploeg binnen de jeugdcompetitie. Het is een zooitje ongeregeld bestaande uit alles wat Amerika groot heeft gemaakt: een vetzak die zich volpropt op advies van het Atkins-dieet, een kleine lastpak met een te grote mond en de gebruikelijke etnische minderheden. Om het Knudde-effect te versterken is er ook een jongen in een rolstoel die de groep compleet maakt. Billy Bob Thornton krijgt als coach Morris Buttermaker de taak om de ploeg nog enigszins klaar te stomen voor de competitie. De ontwikkelingsboog die het verhaal vandaar volgt is natuurlijk voorspelbaar. Het team wint tegen alle verwachtingen in van de ploegen die homogener zijn qua opbouw om vervolgens de finale te halen in een conclusie die spannend zou moeten zijn.

~

Het lijkt een onwaarschijnlijk gegeven dat de makers van de film echt in dit voorspelbare en platgetrapte verhaal geloofden. De enige punch zit hem in Thornton als de laconieke en humoristische coach die de rol een rebelse underdog-charme geeft die past bij Linklaters fascinatie voor hippe nietsnutten. Thorntons rol is op maat geschreven door scenarioschrijvers Glenn Ficarra en John Requa die hem een gelijksoortige rol hadden gegeven in Terry Zwigoffs Bad Santa. In beide films wordt een mate van kinderlijke onschuld tegenover een vulgaire en platte werkelijkheid geplaatst. Maar deze volwassen visie is in zijn uitwerking oppervlakkig en puberaal in plaats van realistisch. Daarnaast bevatten beide scripts een barrage aan scatologische referenties waar de goedbedoelde familiemoraal scherp tegen afsteekt.

Naast Thornton is Sammi Kane Kraft in haar rol als de enige goede speler een uitschieter. In haar uitbeelding van een echt pubermeisje vervalt ze niet in het terrein van de Lindsay Lohan-klonen. Helaas is dat het enige wat de film te bieden heeft, en daarmee scoort de film al hoog in zinloos en plat vermaak voor een avondje voor de buis met een kratje bier.

Voorkeur voor underdog

~

Als men het met een korreltje zout bekijkt heeft de film misschien ook meer te maken met Linklaters eigen korte carrière als baseballspeler. De film lijkt Amerika te zien als baseballveld waar elke groep voor acceptatie moet vechten om te winnen. Dat de film niet helemaal eindigt zoals verwacht toont Linklaters voorkeur voor de underdog. Maar het is te hopen dat Linklater zijn talent niet vergooit door zich te schikken aan de commerciële wetmatigheden van de formulefilm.

De uitgebreide extra’s geven een beeld van het hele productieproces, maar ze geven geen antwoord op de vraag waarom Linklater deze film gemaakt heeft, afgezien van het feit dat hij gebeld werd met een script en het origineel wel kon waarderen. Daarnaast eindeloze extra’s over de casting en het baseball-jargon.

Film / Films

Zoektocht naar intimiteit in winters Australië

recensie: Somersault

In Somersault (2004) balanceert Heidi (Abbie Cornish) tussen kind en volwassen zijn. Nadat ze van huis is weggelopen begint een zoektocht naar zichzelf waarbij ze in haar jeugdige naïviteit intimiteit en seksualiteit nogal eens door elkaar haalt. Natuurlijk is het niet alle mannen uitsluitend om haar ontluikende schoonheid te doen: de gevoelige pick-uprijdende boerenzoon Joe (Sam Worthington) ontdekt tot zijn eigen verbazing dat hij zich bovengemiddeld tot het meisje voelt aangetrokken. Het acteerwerk in Somersault is sterk, de cameravoering fraai en de thematiek gedurfd. Dit maakt het des te pijnlijker dat schrijfster en regisseuse Catie Shortland niet in staat is gebleken een overtuigend scenario te schrijven.

~

In het bevroren Australische hoogland van Jindabyne probeert Heidi een nieuw bestaan op te bouwen. Hier vindt ze een kamer en werk, het aangaan van vriendschappen gaat haar echter aanzienlijk minder eenvoudig af. Op zoek naar intimiteit stelt ze haar lichaam beschikbaar aan alle jongens die naar haar omkijken. In deze scènes openbaart zich de thematiek van de film: een jong meisje probeert door het hebben van seks met vreemde mannen van zich te laten houden. Onbetwist pluspunt aan Somersault is de wijze waarop de gemoedstoestand van Heidi is verweven met haar beleving van het verlaten hoogland. Het koude bevroren bergmeer waar ze langswandelt verbeeldt haar binnenwereld: een geïsoleerd bestaan waarin het aan vrijwel alle vormen van prettig menselijk contact ontbreekt. Mannen willen alleen haar lichaam, vrouwen zien haar als bedreiging, maar bijna niemand ziet de kwetsbare kanten van het meisje. Haar naïeve belevingswereld wordt ook op een fraaie manier verfilmd: ze wordt dronken en hopeloos verlaten naar huis gebracht door twee jongens die niet van plan zijn haar slechts tot de deur te begeleiden. De uitzichtloze en afgestompte uitdrukking op haar gezicht contrasteert sterk met de uitgelaten opgewonden staat waarin haar mannelijke begeleiders zich bevinden. In dit soort scènes is de film ronduit sterk.

Koude grond

Waar Shortland als regisseuse zeker getalenteerd is, maakt ze als schrijfster van het scenario weinig indruk. De emotionele ontwikkeling van de personages is vooral opmerkelijk. Gevoelens lijken uit de lucht te zijn gevallen, waardoor sommige plotwendingen minstens zo verrassend als onwaarschijnlijk zijn. Cate Shortland heeft zes weken besteed aan het schrijven van de achtergrondverhalen van de verschillende personages. Deze fictieve biografieën zouden haar naar eigen zeggen in staat stellen om al vóór het filmen de gedachten, overtuigingen en drijfveren van al haar personages te kennen. In haar voorbereidingen heeft Shortland duidelijk haar best gedaan. Ondanks het feit dat Heidi’s moeder bijvoorbeeld slechts in enkele scènes figureert heeft ze in veertig pagina’s alle stappen van haar levenswandel uitgetekend. Van dit uitgebreide psychologische veldwerk is echter maar weinig in het scenario terug te vinden. De moeder blijft voor de kijker vrijwel volledig buiten beeld. De kijker blijft verschoond van alle informatie die Shortland voor zichzelf creëerde om ‘overtuigende personages’ neer te zetten. Het blijft hierdoor gissen naar haar leven, gedachten en gevoelens. Het is duidelijk dat haar moeder werk heeft, in een normaal huis woont en een vriend heeft die niet hoeft te werken wanneer het regent. Heidi ontvlucht het ouderlijk huis omdat haar moeder haar betrapt terwijl ze een avance op haar moeders vriend maakt. Hier is echter nog niet alles mee gezegd over de relatie tussen moeder en dochter. Het wordt niet duidelijk of Heidi op zoek is naar wraak op haar moeder of naar intimiteit met de vriend van haar moeder. Ook Heidi’s jeugd blijft buiten beeld, waarbij voor haar latere gedrag de context ontbreekt die de kijker in staat had kunnen stellen meer met haar mee te leven.

Vermoorde ouders

~

Shortland modelleerde het leven van Heidi naar eigen zeggen naar dat van een meisje wiens beide ouders werden vermoord; in tegenstelling tot een zoenpartijtje met moeders vriend wél een veelbetekenende achtergrond voor het latere gedrag van Heidi. Ook de drijfveren van de andere personages kunnen nauwelijks worden gemotiveerd met de informatie die in de film wordt aangereikt. Vooral de rol van Joe (Sam Worthington) springt er in dit opzicht uit. Net zoals Shortland zich in het vervolg beter aan regisseren dan aan schrijven kan wijden, zou Worthington er goed aan doen zijn bijdrage aan de film tot acteren te beperken. In een interview vergelijkt hij zijn personage met een reep chocolade: hard van buiten, zacht van binnen. Zijn gedrag, waaronder een uitstapje naar de herenliefde, zou hiermee afdoende verklaard zijn. Deze droevigmakende beeldspraak is hem vermoedelijk ingefluisterd door Shortland wiens psychologisch inzicht het niveau van de koude grond ook niet lijkt te overstijgen. Somersault is een fraai uitziende film maar maakt om deze reden weinig indruk. Om met Worthington te spreken: mooi van buiten, leeg van binnen.

Lees hier de bioscooprecensie.

Boeken / Non-fictie

Politiek bedrijven met de Grondwet in de hand

recensie: De Grondwet van Nederland

De Nederlandse Grondwet is niet meteen wat je noemt een sexy schrijfsel. De laatste grote wijzigingen werden in 1983 zonder al te veel discussie doorgevoerd, en sindsdien waren de verzamelde regeltjes maar zelden onderwerp van gesprek op feestjes – laat staan op gezellige feestjes. Pim Fortuyns opmerking dat artikel 1 over de gelijkheid van eenieder die zich in Nederland bevindt wel geschrapt kan worden, bracht daar even verandering in, maar de ophef was maar van korte duur.

Afgelopen maanden porden Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders het door Fortuyn aangestoken vuurtje weer op. De eerste hamerde, uitgeweken naar Berlijn, op het recht op beledigen, terwijl de tweede kenbaar maakte het gelijkheidsbeginsel te willen vervangen door een artikel dat stelt dat de Nederlandse cultuur een mengelmoesje is van joodse, christelijke en humanistische tradities. Maar ook deze opmerkingen leidden allerminst tot een brede maatschappelijke discussie of een waardevolle polemiek. De Grondwet leeft niet in Nederland.

Desondanks leek het uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep vlak voor vier en vijf mei een uitgelezen moment om de constitutie onder ieders aandacht te brengen. In een mooi gebonden boekwerkje, voorzien van een voorwoord door vice-president van de Raad van State H. D. Tjeenk Willink en ingeleid door historicus Henk te Velde, staan in vijfenzestig pagina’s alle belangrijke rechten en plichten opgesteld.

Artikel 1

~

Tjeenk Willink, ‘onderkoning van Nederland’ en prominent PvdA’er, grijpt zijn ruimte (acht pagina’s) aan om een politiek verhaal te houden. Over het eerste artikel zegt hij: “In dat beginsel is als het ware de democratische rechtstaat samengebald. Zonder gelijkheidsbeginsel is er geen democratische rechtsstaat denkbaar.” Tjeenk Willink gaat zelfs zo ver artikel 1 te promoveren tot “beginselverklaring”. Een duidelijk standpunt, waarbij (neo-)Fortuynisten bijna als antidemocraten worden weggezet.

In zijn boek Tegen de decadentie. De democratische rechtstaat in verval (2004) verdedigt Paul Cliteur een heel andere stelling. Wat hem betreft worden in de Nederlandse Grondwet “het ideaal van de democratie en van de rechtsstaat summier en onbevredigend behandeld”. Een antidemocraat kan hij dus niet worden genoemd. Toch vindt hij het eerste artikel maar weinig waarde hebben: “Dat artikel is door een toevalligheid bij de behandeling van de artikelen in het parlement als eerste geëindigd.” “Dit begin van onze Grondwet is in feite symptomatisch voor wat er op volgt: een betrekkelijk willekeurig geheel van grotendeels cryptische formuleringen.” In het huidige artikel 1 als grondbeginsel gelooft Cliteur duidelijk niet. Wel zou hij er graag een grondbeginsel zien; eentje dat democratische waarden expliciteert: “een plechtige afkondiging van de idealen waarop de Nederlandse politieke orde gebaseerd is”.

Beide rechtsgeleerden worden het vermoedelijk niet eens over dat eerste artikel. Ze naderen elkaar echter meer in de uitspraken van Tjeenk Willink tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei. Op de Dam zei hij over de werking van de democratie: “De kracht van een democratie kan worden afgemeten aan de mate waarin afwijkingen van de overheersende mening worden toegelaten. Dat blijkt, ook in een democratie, niet vanzelfsprekend.” Tjeenk Willink acht de vrijheid van meningsuiting dus óók, naast het gelijkheidsbeginsel, essentieel voor de goede werking van de democratie. Ook Cliteur pleitte altijd voor het belang van die vrijheid. Fortuyn meende dat die vrijheid (mogelijk) botst met artikel 1, en koos voor de vrijheid. Het zou interessant zijn om van Tjeenk Willink te horen hoe hij die twee artikelen volwaardig naast elkaar wil laten bestaan. Op den duur lijkt de een immers de ander uit te sluiten: bij onbegrensde vrijheid mag worden beledigd en gediscrimineerd, oftewel: bij een verbod op discriminatie en belediging bestaat geen volledige vrijheid. In Grondwet van Nederland gaat Tjeenk Willink in ieder geval niet verder in op dat dilemma.

Na het voorwoord van Tjeenk Willink geeft het artikel van Te Velde een aardige weegave van de geschiedenis van de Nederlandse Grondwet. Ook beziet de historicus de constitutie – zij het beperkt – in een internationaal licht. Te Velde plaatst de door velen als abstract beschouwde rechten en plichten in een breder perspectief, waardoor de Grondwet meer kleur krijgt. Op spannende of opvallende uitspraken is hij niet te betrappen; Te Velde doet zijn taak als politiek historicus, en spreekt alleen losjes over de actualiteit. Daarmee is deze Grondwet van Nederland een aardige maar oppervlakkige inleiding op de materie.

Een tip voor eenieder die er de deur niet voor uit wil, maar op een feestje tóch eens de blits wil maken met de Grondwet: op de site van het ministerie van Binnenlandse Zaken is de constitutie gratis te bekijken.

Boeken / Fictie

Van droomprinsen en gênante snolletjes

recensie: Paul Golding – Het feest der zinnen

Cynisch en zwartgallig, maar ook eerlijk en geestig, zo beschrijft de Engelse schrijver Paul Golding hoe zowel zijn vriend als zijn tweelingbroer door aids worden gesloopt. Het maakt hem in één klap volwassen.

Het feest der zinnen van Paul Golding is zo dik dat je er iemand mee kunt doodslaan: 604 pagina’s. En hoewel het een bij vlagen indrukwekkend verhaal is, had het wat mij betreft wel tweehonderd pagina’s minder gemogen. Teveel geouwehoer, teveel beschrijvingen van vrienden die verder nauwelijks een rol in het verhaal spelen.
Golding vertelt over zijn vriend Matthew, die aids krijgt en uiteindelijk blind wordt. De recensent van The Guardian moest er om huilen. Dat klinkt misschien wat overdreven, maar het is wel een geschiedenis die indruk maakt, een verhaal dat je meesleurt en ontroert. Met een flinke scheut cynisme beschrijft hij de gang langs de specialisten, het gebekvecht met de verpleegsters (de verteller, die met de auteur lijkt samen te vallen, beschikt over een kort lontje), het laatste uitstapje naar Venetië, het sterfproces en uiteindelijk de depressie, waarin hij belandt als de as van zijn vriend is verstrooid.

Geen feest

~

Het boek mag dan Feest der zinnen heten, een feest om te lezen is het niet. Daarvoor maakt Golding te lange zinnen, soms wel van een halve pagina lang, propt hij er teveel tussenzinnetjes in en gebruikt hij te vaak onnodig dure woorden als miasma’s, morganistisch nageslacht, cyclorama en – ook een hele mooie – het stercoraire elixer. Golding mag zich af en toe graag een beetje aanstellen.
Dat neemt niet weg dat hij scherp kan observeren, en dat ook nog prachtig op kan schrijven. Eén van de hoogtepunten uit het boek is de manier waarop hij de vergane glorie beschrijft van een kitscherige nachtclub, The Moonlight, waar nichten uit een vorig epoque cocktails aanbieden aan jonge blommen, zonder er meteen iets voor terug te vragen. Een club die wordt bestierd door een Duitse immigrant, die zich af en toe als Marlene Dietrich uitdost en dan een Frans liedje zingt (La vie en rose). Mét Duits accent.

Van Geilenstein

Dat is dan meteen één van de grappigste passages uit het boek, want terwijl de verteller ontroerd is door de Dietrich-act van de clubeigenaar, en dat wil delen met zijn broer, snauwt deze hem toe dat hij “zijn bek moet houden”. “Janus van Geilenstein,” zo schrijft Golding, “had namelijk, tijdens het tweede couplet van het optreden, kans gezien zijn poot in Kelly’s achtersatijn te wurmen, een heel eind naar binnen. Smakeloos. Ta main, zeg.”
En hoewel het verhaal natuurlijk vooral over de gevreesde ziekte gaat, met alle angsten en emoties die daarbij horen, geeft het boek ook een aardig beeld van het Londense homoleven in al zijn schakeringen. Oftewel, van de wereld van gansjes en vliegende dellen (stewards), van droomprinsen en gênante snolletjes.

Het aardige daarbij is dat de verteller zich aanvankelijk voordoet als een hopeloze romanticus, terwijl zijn tweelingbroer Kelly zich in de darkrooms uitleeft. In het begin dus, want aan het slot van het boek worden we getrakteerd op een staaltje onvervalste plas- en poepseks. Niet van Kelly, want die is dan al lang dood, maar van de verteller, alsof hij – na de verlammende dood van vriend Matthew – eindelijk is gaan leven. En zijn laatste restje schroom heeft afgeworpen.

Film / Films

Een waas van gewetenloosheid

recensie: Lacombe Lucien

In het kader van het Louis Malle-retrospectief in het Filmmuseum is nu Lacombe Lucien te zien. Als een subtiele schets over morele ambiguïteit en de paradoxen die tot collaboratie leiden is de film nog steeds actueel.

Het idee achter Lacombe Lucien bestond al lang. Malle was tijdens de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog met een filmploeg ter plekke en schrok daar van het gedrag van de Franse soldaten. Hij wist dat de soldaten in Frankrijk simpele boeren en huisvaders waren. Voor Malle kwam zo het thema van de banaliteit van het kwaad naar voren als idee voor een film. Het duurde echter tot 1970 voordat de regisseur de Tweede Wereldoorlog als achtergrond voor dit thema gebruikte.

~

Door Marcel Ophüls’ documentaire Le chagrin et la pitié (1969) werd de Tweede Wereldoorlog weer actueel en interessant als historische context. De voor de televisie bedoelde reportage werd niet getoond door de Franse publieke omroep en zo kwam de film onbedoeld uit in de bioscoop. Ophüls’ documentaire over de mate waarin Franse burgers collaboreerden met de nazi’s was voor zijn tijd pijnlijk en confronterend.

Morele schemeroorlog

In Lacombe Lucien zijn wij er getuige van hoe de eenvoudige boerenjongen Lucien Lacombe, nadat hij geweigerd is bij het verzet, terecht komt bij de Franse Gestapo. Deze overgang tussen het goede en het slechte kamp wordt in de film verwerkt als een banale toevalligheid. Pierre Blaise (die zonder een acteerachtergrond te hebben perfect is gecast als Lucien) speelt een jongen die achter zijn simpele voorkomen niet helemaal normaal is. Luciens zwijgen en zijn strakke blik geven hem iets geheimzinnigs, terwijl hij onverschillig is ten opzichte van de wereld om hem heen. Lucien leeft op als hij jaagt op konijnen en een dierlijk instinct zich kort meester van hem maakt.

~

Het personage is, als men de Franse literatuur en filosofie in dezelfde context zou vergelijken, makkelijk te plaatsen naast existentialistische antihelden zoals Albert Camus’ Arthur Mersault uit L’étranger. De personages functioneren met een wazig geweten in een wereld die werkt vanuit een zinloze en onduidelijke logica. Tegenover Luciens leegte laat Malle de oorlog zien als een interne strijd. De echte bezetters, de Duitsers, zijn maar in een paar gevallen op te merken. We zien voornamelijk Franse fascisten die het machtsvacuüm hebben gevuld met een hiërarchische structuur waar de vooroorlogse verschillen en scheidingen de basis voor vormen.

Lucien staat hier buiten. Gedeeltelijk is hij zich niet bewust van politieke achtergronden, maar ze interesseren hem verder ook niet. Dit maakt zijn keuze om te collaboreren complexer. Malle is meesterlijk in de manier waarop hij laat zien hoe subtiel bepaalde politieke en ethische keuzes kunnen veranderen onder de druk van bepaalde omstandigheden. De eigenaardigheden van toeval of de grillen van een onduidelijk karakter kunnen leiden tot morele daden met verstrekkende gevolgen. De morele ambiguïteit wordt duidelijk in Luciens relatie met een ondergedoken Joods gezin. Lucien valt op France, de dochter van het gezin, die zichzelf niet ziet als Joods en enige schaamte vertoont ten opzichte van haar identiteit.

Idyllische vagevuur

~

Malle eindigt de film met een aparte wisseling van toon als Lucien plotseling besluit om met France en haar moeder te vluchten. Ze schuilen uiteindelijk in een verlaten boerderijtje ergens in de bergen. Vanaf dat moment jaagt Lucien om voor eten te zorgen en genieten France en haar moeder van de natuur. Malle lijkt met de focus op het cyclische karakter van de natuur de personages nog een ruimte te geven die losstaat van de ijzeren wetten van de geschiedenis.

Door het gebruik van een epiloog als afsluiting van de film wordt Lucien weer een deel van diezelfde geschiedenis. Zijn onverschilligheid lijkt daarmee een prijs te hebben gehad, maar voor de toeschouwer blijft Luciens gedrag raadselachtig en complexer dan de feiten doen vermoeden.

Lacombe Lucien is van 19 t/m 24 mei te zien in het Filmmuseum in Amsterdam; op 4 juni met een lezing vooraf.

Boeken / Fictie

Louis Paul Boon, de ‘averechtse realist’

recensie: Louis Paul Boon - De atoombom en het mannetje met den bolhoed / Mijn kleine oorlog

Als je wilt weten waarom Louis Paul Boon als een ‘averechts realist’ betiteld wordt, lees dan Mijn Kleine Oorlog. Zoals elke avantgardist was Boon in de jaren na de oorlog driftig op zoek naar een nieuwe – literaire – vorm. Een vorm die realistischer was dan al het voorgaande. Een vorm die het verbrokkelde naoorlogse wereldbeeld recht zou doen. Geïnspireerd door de vormexperimenten in de jaren ’20 en ’30 van de Amerikaanse schrijver John dos Passos en vrijwel gelijktijdig met de vernieuwingen die het Italiaanse Neo-realisme voortbracht in de cinema, schreef Boon zijn kleine maar grootse oorlogsnovelle.

~

In romans als Manhattan Transfer en zijn U.S.A.-trilogie gebruikte Dos Passos de collagetechniek om de weerbarstige werkelijkheid levensecht op te roepen. Het klassieke lineaire verhaal werd terzijde geschoven. Flarden van nieuwsberichten, popliedjes, monologen en levensbeschrijvingen van nauwelijks geïntroduceerde personages kwamen daar voor in de plaats. Fragmentatie verving overzicht en eenheid. De bekendste film van de neo-realist Roberto Rossellini deed iets vergelijkbaars. Paìsa uit 1946 kantte zich tegen de klassieke cinema, de grote studio-producties. De beroemde Italiaanse filmstudio Cinecittà was goeddeels gebombardeerd, wat aanleiding was om buiten te filmen: op lokatie, zonder kunstmatig licht. Dit resulteerde, opgeteld bij de hand-held camera en de gewone mensen die als hoofdpersonen werden genomen, in een nieuw soort cinema verité. Als finishing touch knipte Rossellini het ene grote verhaal in zes kleine, buitengewoon alledaagse petites histoires.

Filmliefhebber

Filmliefhebber en oud-soldaat Boon kwam tot hetzelfde. In 1945 schreef hij oorlogscursiefjes voor het weekblad Zondagspost. Tezamen zouden deze de basis voor Mijn Kleine Oorlog leggen. Met de ene na de andere ontsporende zin, welgemeende vloek en trefzeker verwoorde anekdote – alles in een geheel eigen spelling en punctuatie – creëerde Boon een in de literatuur unieke kroniek van de Tweede Wereldoorlog. De novelle is een opeenstapeling van verhaaltjes. De een nog bijtender, ontroerender, tragikomischer dan de ander. De openingsverhaaltjes zijn misschien nog wel de indrukwekkendste. Het zijn de eerste dagen van de oorlog. De Belgische soldaten voeren een gedoemde strijd tegen een Duitse oprukkende overmacht.

Ik wist dat van de abeele er lag met opengescheurden schouder maar ik keek er toch niet naar ik draaide mijn hoofd naar de luitenant van de 9de die op de kleine kassei met de armen open hen stond te verwijten van saligaud’s en boche’s net of zij dat aan den overkant van het albertkanaal konden hooren. Er was anders al lawaai genoeg, vlak naast ons schoot er 1 den band van zijn mitrailleuse leeg hij zat op een stoel dien hij uit de cremerie gehaald had en het scheen hem misschien net hetzelfde spektakel te zijn van op de nationale schietbaan. Buiten de stukas dan. En buiten dien verschikkelijken dorst. Bah zei de telefonist dat is zooals uw lot ligt als ge sterven moet dan sterft ge.

Verscheurd

Boons zorgvuldig geconstrueerde rush of blood through the head leest alsof het op papier gesmeten is. De taal is subversief, is verscheurd, rauw en kinderlijk tegelijk en verhaalt nietsontziend over collaborateurs, kolendieven, Flaminganten, profiteurs, angsthazen en de gestapo. In welke groep je hem ook indeelt – het gaat allemaal om Boons legendarische ‘de kleine man’. De hypocriete, lafhartige, opportunistische Vlaming, om wie – met een bittere trek om de mond – gelachen mag worden. Want dat is één van de belangrijkste kenmerken van de talloze verhaaltjes in Mijn Kleine Oorlog: nooit zijn ze tragisch genoeg om niet te eindigen met een kwinkslag.

In 1953 en 1956 verschenen De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren – samen de dubbelroman die als Boons magnum opus wordt beschouwd. Zijn oorlogsnovelle vormt een perfecte inleiding op beide dikke pillen. Dezelfde taalexperimenten, hetzelfde wereldbeeld, grotendeels dezelfde thematiek. Alleen al als prelude van die werken is Mijn Kleine Oorlog een onmisbaar stukje literatuur. De hier behandelde uitgave, het als derde uitgebrachte deel in Boons stuk voor stuk verschijnende verzameld werk, is aan te raden. Ze bevat de oorspronkelijke tekst – niet de gekuiste en vernederlandste versie die in 1960 in Nederland verscheen. Bovendien is het interessante, hogelijk surreële filmscript De atoombom en het mannetje met den bolhoed toegevoegd. Dit script over een door een geworpen atoombom ineenstuikende wereld is nooit verfilmd, niet in de laatste plaats omdat het nagenoeg onverfilmbaar is. Het werk van Boon is dan ook bedoeld voor op papier, want daar heeft hij alle literaire mogelijkheden uit gepeurd, zoals hij alleen dat kon.

Boeken / Non-fictie

Een beeldig boek?

recensie: Andrew Long (red.) - Fotolog.book: a global snapshot for the digital age

Digitale fotografie en internet zijn twee moderne technieken die goed met elkaar op kunnen schieten en elkaar ook kunnen versterken. Zo biedt internet de digitale fotografie een podium: op allerlei sites kun je van erg goede tot schrikbarend slechte foto’s van hobbyfotografen bewonderen.

Eén van de oudere en grotere sites die je de mogelijkheid biedt om dagelijks op een zogenaamde ‘blog’ één of meerdere foto’s te plaatsen is fotolog. Fotolog heeft nu een overzicht uitgebracht van de op de site gepubliceerde foto’s via een veel ouder medium, namelijk een fotoboek.

We zijn al lang gewend aan verfilmingen van boeken en games. Ook andersom, dus van een film een game of een boek maken, komt voor. Maar een boek maken van een internetsite is relatief nieuw. De vraag is echter of we op zo’n initiatief zitten te wachten. Wat kan een boek ons nu meer bieden dan het internet?

Snel maar statisch

Het grote voordeel van het boek is uiteraard de snelle opstarttijd. Je plukt het uit de kast en je kunt meteen beginnen met bladeren. Voor het benaderen van internet zul je achtereenvolgens de computer, Internet explorer en de desbetreffende site moeten starten. Al met al kan dat even duren. Nadeel is echter het statische karakter van een boek. Daar waar de site fotolog.com dagelijks uitgebreid wordt met duizenden nieuwe foto’s, daar zal het boek altijd precies hetzelfde aantal foto’s blijven bevatten.

Door de opzet van fotolog.com is de mogelijkheid foto’s categorisch te bekijken beperkt. Dat is nu precies wat men in het boek juist wel heeft gedaan: foto’s op categorie rangschikken en presenteren. Probleem is echter dat dit behoorlijk lukraak en arbitrair is gebeurd. Voorbeelden van thema’s in het boek zijn London, Party On en Telling Tales. Zeer specifieke en hele vage onderwerpen wisselen elkaar af.

~

Wisselende kwaliteit

Daarnaast varieert de kwaliteit van de foto’s heel erg. Van de meest wazige snapshots tot hele stilistische bewerkingen met Photoshop. Geen probleem als het gemiddelde niveau maar hoog genoeg blijft. Helaas valt een groot deel van de foto’s onder de noemer amateuristische kiekjes. Als de foto’s in het boek nu een compilatie was geweest van de allermooiste en technisch meest geslaagde foto’s van fotolog.com dan was het uitgeven van dit boek misschien gerechtvaardigd geweest. In de huidige vorm is het echter zonde van de dertig euro die het moet kosten.

Voor dat geld kun je meer dan een maand lang een snelle breedbandverbinding bekostigen. In die tijd kun je niet alleen veel meer foto’s op fotolog.com zelf bekijken dan in het boek te vinden is, maar je kunt ook naar al die andere interessante fotosites gaan, zoals flickr.com en het Nederlandse Zoom.nl.

Theater / Voorstelling

Ontmoetingen in Polygaam

recensie: Het Koude Kind (De Theatercompagnie)

Het Koude Kind is een zwarte komedie waarin de klassieke hoogtepunten uit het leven onder de loep worden genomen: geboorte, verliefdheid, huwelijk en dood. De voorstelling laat zien wat er achter de schone schijn zit: egoïsme, teleurstellingen, leegheid en wreedheid. Alle plannen voor een beter leven blijken slechts illusies.

Het Koude Kind is het tweede stuk dat regisseuse Maaike van Langen maakt voor het Compagnietheater na The Pillowman. Eerder maakte zij ook een aantal voorstellingen voor Het Nationaal Toneel. Het stuk is geschreven door de Duitse schrijver Marius von Mayenberg, waarvan de Theatercompagnie eerder Brandkoorts uitvoerde.

Polygaam

~


In Het Koude Kind lopen meerdere verhalen door elkaar. De personages ontmoeten elkaar in het hippe café ‘Polygaam’. Als eerste zijn er Silke en Werner, jonge ouders van een kind dat niet wil groeien, waar vader Werner een ongezonde obsessie voor heeft en moeder Silke eerder een minachtende nonchalance. Ook Lena, studente egyptologie, is er samen met haar ouders en haar zusje Tine. Lena wil ontsnappen aan de verstikkende invloed van haar ouders die haar voor de ‘gezelligheid’ komen opzoeken in de grote stad.

Damestoilet

Haar vader lijkt er echter voornamelijk op uit te zijn om haar te kleineren en kondigt aan dat zijn dochters vooral niet op de erfenis hoeven te rekenen, die zal worden besteed aan de vele reizen die hij nog wil maken. Lena vlucht naar het toilet waar ze door Johan uit de handen van Henning wordt gered, een jongeman die er genoegen in schept zijn geslacht te tonen aan nietsvermoedende dames. Johan, die net afgewezen is door zijn vriendin, vraagt Lena ten huwelijk en Tine’s belangstelling voor de exhibitionist Henning is gewekt. Op het eerste reisje van de ouders overlijdt de vader aan een hartaanval.

Schrijnend

~


De acteurs zijn nog jong, sommige zitten nog op een toneelschool en een aantal zijn net afgestudeerd, maar de acteerprestaties zijn erg hoog. Vooral Tibor Lukács als de tirannieke vader en Ilse Ott als de moeder die er, met zo’n man, dapper de moed probeert er in te houden, zijn erg sterk.
De teksten in Het Koude Kind zijn lachwekkend en schrijnend tegelijkertijd. Indruk maakt de scène waarin de moeder de as van haar man over de grond strooit en eindelijk haar onderdrukte woede op hem er uit gooit. Gezien de opgevangen nagesprekken in de foyer roept de voorstelling veel discussie op. Het Koude Kind is dan ook naast een heel lachwekkend avondje theater een voorstelling die tot nadenken stemt.

Het Koude Kind is nog tot en met 1 juni te zien. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Muziek / Achtergrond
special: Talent van eigen bodem deel IV: een interview met We vs. Death

Utrechtse instrumentalisten met een DIY-mentaliteit

Dit seizoen zullen we in de serie Talent van eigen bodem regelmatig interessante Nederlandse bands/singer-songwriters aan de tand voelen. Deel vier is gewijd aan We vs. Death: zes sympathieke Utrechtse postrockers waarvan deze week het langverwachte debuutalbum I Too Am Concerned/ I Am Too Concerned is verschenen. In de woning van drummer Gerben Houwer in Utrecht worden we opgewacht door een gezelschap dat naast Houwer bestaat uit gitarist/pianist Bart de Kroon, trompettist Paul Hoek, gitarist Wouter Kors en Roel Dalhuisen (verantwoordelijk voor het artwork). In de loop van het gesprek zal ook manager Fulco Polderman nog aanschuiven.

Om te beginnen, die titel We Too Are Concerned/ We Are Too Concerned, verwijs je daarmee naar de huidige tijd waarin dreiging van terrorisme aan de orde van de dag is?

~

Gerben: Net als bij onze nummers laten we dat graag aan de luisteraar over. Terrorisme is in elk geval niet expliciet het uitgangspunt geweest.
Roel: Maar het is wel een mooie invulling! Eigenlijk maken we ons met zijn allen natuurlijk veel te druk over die terrorismedreiging. Als we kijken hoeveel miljarden daar ingepompt worden, en zien hoeveel doden er vallen door onveilige situaties in het verkeer, dan moet je wel tot de conclusie komen dat het geld beter besteed kan worden aan de verkeersveiligheid.

Zijn er al plannen om jullie album in het buitenland uit te brengen?
Gerben: Absoluut, hij wordt in Canada uitgebracht en we hebben een kleine distributie in Japan, die albums zijn net verstuurd. Bovendien komt hij via de Konkurrent ook in België en Luxemburg uit.

Waarin onderscheidt de postrock van We vs Death zich van die van grote namen als Mogwai, Explosions in the Sky, Mono en Godspeed You Black Emperor?
Bart: Als ik heel eerlijk ben zijn we daar niet zo mee bezig. Ik denk bovendien dat de muzikale benadering van de bands die jij net noemt anders is dan de onze, die bands hebben meer het postrockstramien van: mooi loopje – opbouw – denderende climax. Wij maken als het er op aankomt gewoon liedjes waar dan toevallig geen zang bij zit.

Jullie zien We vs. Death niet als postrockband?

~

Bart: Ik voel me daar eigenlijk niet zo aan verwant nee.
Gerben: Inhoudelijk lijken we volgens mij veel meer op een band als Karate en op de indie-rockbands van het Dischord label (Amerikaans indielabel dat in 1980 werd opgericht door Fugazi’s Ian MacKaye-LD.).

Wat is er volgens jullie spannend aan We vs Death?
Gerben: Melodische keuzes, ritmische keuzes, compactheid en herkenbare nummers.
Paul: Zelfs een vriendin die bij wijze van spreken tien keer Jack Johnson achter elkaar draait zei laatst tegen me dat de cd toch spannend blijft. De muziek lijkt soms voor de hand liggend, maar er zitten veel dingen in die het interessant maken.

Jullie spreken een breed publiek aan?
Gerben: Nou, ik denk dat je dat niet moet overschatten. In principe heb je gelijk, maar of we hitpotentie hebben? Ik betwijfel het, maar er zullen inderdaad weinig mensen iets tegen We vs Death hebben.
Wouter: Het is toegankelijke muziek voor mensen die gewend zijn om muziek te luisteren.
Ons publiek is een beetje dat semi-intelligente, kunstzinnige publiek dat wel veel van muziek weet, hoewel het er ook aan ligt in welk land je speelt. In Rusland krijgen we volgens mij van alles binnen in de zaal.

Gaan jullie op die buitenlandse trips omdat jullie de Nederlandse podia onderhand wel hebben gezien?
Gerben: Laat ik vooropstellen: je hebt een podium nooit ‘gezien’. Het is gewoon zo dat een buitenlands tour het meest fantastische is dat je als band kunt doen.

Omdat je dan een andere omgeving ziet?
Gerben: Onder andere. Maar vooral omdat je continu met muziek bezig bent. Hier heb je allemaal je werk, je studie, dan kun je niet full-time met muziek bezig zijn. Dat kun je op een tour wel. Bovendien kom je op plekken waar je uit jezelf nooit zou komen, we hebben bijvoorbeeld twee shows gedaan in Moskou.

Hoe komt zo’n tour eigenlijk tot stand?

~

Gerben: We doen bijna alles zelf. In Rusland hebben we wel hulp gehad: alle andere buitenlandse tours heb ik zelf geboekt. Onderhand kennen we allerlei bands uit verschillende landen. Je zou kunnen zeggen dat we onze contacten langzamerhand hebben uitgebreid; we zijn natuurlijk al een tijdje bezig met dit soort dingen. Vaak komt het uiteindelijk toch weer neer op het Do it Yourself (DIY) principe. Daar ben ik ook zeker een voorstander van; je weet precies met wie je te maken hebt en er zullen geen dagen zijn dat je ergens terecht komt waar niemand weet wie je bent. Het werkt wel zo goed als je het zelf in de hand houdt!

Jullie brachten eerder een 7 inch uit en twee splitcd’s, met Tom Sweetlove en met Green Concorde. Waarom hebben we eigenlijk zo lang op die full-length moeten wachten?
Gerben: We bestaan nu ongeveer viereneenhalf jaar en dit is onze vierde release. Daarbij zijn we ook nog eens vier keer op toer geweest; ik vind onze productie eigenlijk bijzonder hoog.

Jullie hadden niet het gevoel dat je al eerder klaar was voor een full-length?
Paul: Over de split-cd’s kregen we in ieder geval een hoop enthousiaste reacties. Misschien breng je daarom ook liever snel weer wat uit, om het publiek tevreden te houden. En het was ook wel een financiële kwestie.
Gerben: Voor mij waren die splits een bewuste keuze. Toen was dat voor ons de beste oplossing, nu waren we echt aan een plaat toe.

Jullie stonden samen met stadgenoten Silence is Sexy en Oxide 9 in de finale van de Grote Prijs van Nederland, terwijl ook bands als Taxi To the Ocean, Sally Skunk en Gasoline Brothers het momenteel uitstekend doen. Vertel eens, wat is het grote geheim van Utrecht?
Gerben: Ik denk dat Utrecht in Nederland de beste faciliteiten heeft voor een band. Het is een compacte stad met een universiteit en een hogeschool, dat betekent veel jonge mensen dicht bij elkaar die vaak geïnteresseerd zijn in muziek. Als je als Utrechtse band niet in de stad kunt spelen, tsja, dan heb je het gewoon slecht voor elkaar! Er is zo veel waar je naar toe kunt, van klein naar heel groot, van de Acu, naar Flits, Dbase, Ekko, Tivoli, De Helling en nog veel verder. Veel van die podia zijn heel toegankelijk. Er komen bovendien veel buitenlandse bands hierheen, er is een aantal goeie platenzaken. De stad heeft in feite alles.

Ik zie dat jullie al een MySpace-account hebben, wat vinden jullie van zo’n ontwikkeling? Denk je dat het voor bands daardoor makkelijker wordt om door te breken?
Wouter: Doorbreken is in ieder geval niet iets dat wij direct ambiëren, maar het is absoluut leuk om contacten te leggen.
Gerben: Ik merk dat mensen in Engeland ons bijvoorbeeld kennen via MySpace, en niet via optredens of splitep’s.

Dus voor een doorbraak in een land als Engeland heb je eigenlijk helemaal geen album meer nodig?

~

Gerben: Dát zeg ik niet. Als ons album in Engeland uitkomt en goed ontvangen wordt, dan zou het effect sterker zijn. Maar tot het moment dat je iets uitbrengt is internet de enige manier waarop mensen je kunnen horen. Daarom moet je absoluut gebruik maken van zo’n medium! Ik denk dat MySpace daar een mooie, georganiseerde vorm voor biedt. Er komen tijdens onze optredens in Engeland mensen kijken met wie we eerder via MySpace contact hebben gehad. Dat is in Rusland precies hetzelfde. We krijgen ook mail van bijvoorbeeld Russische bands die ons hebben gezien en zeggen dat ze nu naar Nederland komen. MySpace opent enorm veel deuren. Je kunt gaan toeren in het buitenland en hopen dat er mensen komen opdagen, maar je kunt er ook zelf voor zorgen dat mensen naar je shows komen. Pas op het moment dat onze plaat in het buitenland uitkomt en 30.000 stuks gaat verkopen, dan ga je andere media aanspreken, maar dat is nu nog niet aan de orde, en misschien ook wel helemaal nooit.

Eerder in deze serie verschenen interviews met Audiotransparent, Propeller en Blues Brother Castro.