Boeken / Fictie

Scripta manent

recensie: De herontdekking van Irène Némirovsky

Oorlog en literatuur lijken wel hand in hand te gaan. De Eerste Wereldoorlog zette onder meer de ‘war poets’ aan het schrijven, terwijl de Tweede Wereldoorlog uiteenlopende literaire werken als Het dagboek van Anne Frank en Joseph Hellers Catch-22 opleverde. Nu kunnen we aan dat lijstje ook Storm in juni (Suite française) van de Franse schrijfster Irène Némirovsky (1903-1942) toevoegen, een meesterwerk uit de Tweede Wereldoorlog dat slechts enkele jaren geleden werd ontdekt.

Irène Némirovsky
Irène Némirovsky

In het Frankrijk tussen de twee wereldoorlogen was Irène Némirovsky geen onbekende. Als joodse schrijfster van Russische afkomst maakte ze in de jaren dertig furore met haar romans David Golder (1929) en Le bal (1930) en nog een aantal andere titels. Lang duurde haar succesverhaal echter niet. Storm in juni, het ambitieuze magnum opus waaraan ze begin jaren veertig werkte, zou zelfs nooit afgeraken: in 1942 werd de schrijfster gedeporteerd en omgebracht. Jarenlang bleef het manuscript van dat laatste boek in het handen van haar dochter, tot die uiteindelijk besloot het uit te laten geven. In 2004, meer dan zestig jaar na de dood van zijn auteur, kwam het werk met de nodige heisa uit in Frankrijk. Het kreeg er prompt de Prix Renaudot. Nu zijn zowel Storm in juni als David Golder in het Nederlands vertaald.

David Golder

David Golder, het boek dat van Irène Némirovsky op slag een gevierd schrijfster maakte, vertelt hoe de joodse David Golder, een gevreesd man op de financiële markt, last krijgt van zijn hart en na een nacht gokken zelfs volledig instort. Hij herstelt min of meer, maar zijn oude bevlogenheid voor zijn werk is ver te zoeken. Meer en meer begint hij te beseffen dat zijn vrouw en dochter op zijn geld parasiteren en zijn fortuin verkwisten aan juwelen en pleziertjes. Met de dood op de loer geeft hij zich over aan zelfbeklag, tot hij besluit nog één keer een financiële slag te slaan op de oliemarkt.

Némirovsky’s eerste wapenfeit is een leuke, maar geen uitzonderlijke roman. Daarvoor is de karaktertekening iets te zwart-wit en klinkt de achterliggende relativering van succes ten opzichte van vriendschap en liefde wat oudbakken. Het boek schetst echter wel een levendig portret van een machtig man die zijn leven aan zijn werk heeft gewijd. Vooral de wereld van de bourgeoisie in de jaren twintig, met zijn decadentie en zijn financiële onzekerheid, komt mooi uit de verf. Als dochter van een rijk bankier was Némirovsky met die wereld dan ook bijzonder goed vertrouwd.

Storm in juni

Het is dus geen verrassing dat ook Storm in juni ons voornamelijk een inkijk in het rijkeluisleven geeft, deze keer ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Némirovsky’s leven had een dramatische wending genomen: ze was zelf op de vlucht uit Parijs en hoogst aangedaan over de toestand van Frankrijk. Ze vatte het ambitieuze plan op om een vijfdelig tableau over de oorlog te schrijven, maar had uiteindelijk slechts voldoende tijd voor twee delen. Het eerste, dat dezelfde titel draagt als het hele boek, vertelt over de uittocht uit Parijs. We volgen personages van heel verschillende pluimage, maar Némirovsky weet op een geloofwaardige manier al hun levens met elkaar te verbinden, als is het maar door een toevallige ontmoeting. In het tweede deel, Dolce, schuiven de verschrikkingen van de oorlog meer naar de achtergrond. We bevinden ons nu in een slapend dorpje op het Franse platteland waar de Duitsers de plak zwaaien en de bevolking simpelweg het beste probeert te maken van de precaire toestand waarin het land verkeert. Dat brengt niet steeds hun beste kantjes naar boven.

Némirovsky’s beschrijvingen van de oorlog en het leven in het bezette dorp zijn bijzonder gedetailleerd en filmisch. Door het ontbreken van een klassieke plot lijken ze zelfs nog meer uit het leven gegrepen. Van de verliefdheden tussen soldaten en plattelandsmeisjes tot de angst bij bombardementen, alle worden ze even meeslepend geportretteerd, en veel genuanceerder dan dat in David Golder het geval was. Enkel Némirovsky’s drang naar symboliek doet soms wat geforceerd aan en sommige personages lijken na hun introductie een diepere uitwerking in de rest van het verhaal te missen.

Dat laatste komt echter vooral doordat Storm in juni onvoltooid is gebleven. Dankzij de appendix met Némirovsky’s aantekeningen achterin het boek kunnen we ons een beter beeld vormen van het hele project dat de schrijfster in gedachten had en van haar overpeinzingen daarbij. Zo blijkt dat ze zich er zelf van bewust was dat ze vaak over mensen uit de gegoede burgerij schreef. Ze merkt echter ook op, misschien enigszins bitter of zelfs opportunistisch, dat de perikelen van de rijken ook goed in de markt liggen. Samen met de briefwisseling rond Irènes arrestatie en deportatie geven deze aantekeningen het boek een nog grotere authenticiteit.

Die authenticiteit is belangrijk in oorlogsliteratuur, en misschien zelfs al te vaak het criterium bij uitstek waarop ze wordt beoordeeld. De Franse hype rond Storm in juni hangt ongetwijfeld meer samen het verhaal rond het boek dan met het boek zelf. Hoe romantisch is het beeld niet van Irènes dochter die met het vergrootglas in de hand het minuscule geschrift van haar moeder probeer te ontcijferen. Toch overstijgt Storm in juni de modegril: Némirovsky toont zich hier als meestervertelster met een bijzonder oog voor de menselijke relaties en karakters zoals die door de oorlog getekend werden. Het monnikenwerk van haar dochter is meer dan de moeite waard gebleken.

Film / Achtergrond
special: Hatsu-Yume / I Do Not Know What It Is I Am Like / The Passing

Het bewustzijn van de retina

Beeldend kunstenaar Bill Viola is al vanaf midden jaren zeventig actief met het medium video. A-Film/éditions à voir hebben nu drie van zijn vroege videokunstwerken uitgebracht op dvd. De serie toont Viola’s fascinatie met de mogelijkheden en beperkingen van het medium, gekoppeld aan een filosofisch onderzoek naar de grenzen van het bewustzijn.

Bill Viola’s oeuvre heeft zich sinds The Passing meer gericht op installaties die specifiek bedoeld zijn voor museale ruimtes en moeilijker te bevatten zijn in de vorm van een dvd voor huiskamergebruik. Viola’s nieuwste werken zijn hommages aan renaissancistische meesters zoals Jacopo da Pontormo. Verder maken ze gebruik van oude religieuze iconografie hergedefinieerd voor het nu, door nieuwe technieken en subtiele aanpassingen. Daarmee lijkt Viola zich meer geconcentreerd te hebben op de band tussen schilderkunst en nieuwe media. Het is ook verrassend om te weten dat Viola ooit eens zorgde voor de beelden die de concerten van Nine Inch Nails begeleidden. Zo toont de videoclip van Hurt Viola’s videomontages op de achtergrond, terwijl een altijd gekwelde Trent Reznor zingt tijdens een liveopname.

Imperfecte geleider

De oudste film uit de serie, Hatsu-Yume (First Dream, 1981), lijkt in veel opzichten nog een technisch onderzoek naar het medium video. Viola gebruikt als uitgangspunt aspecten uit de Japanse folklore en filmde in Japan verschillende beelden van het landschap. Wat daarbij opvalt zijn de imperfecties van het medium. De beelden zijn soms grofkorrelig en onscherp. Daarnaast heeft de film door die esthetiek op het eerste gezicht iets amateuristisch, terwijl het tegelijk ook een mate van authenticiteit uitstraalt.

Still uit <i>Hatsu-Yume</i>
Still uit Hatsu-Yume

Maar deze technische afleidingen vormen een deel van de tocht die Viola met Hatsu-Yume probeert te ondernemen in een zoektocht naar de link tussen perceptie en bewustzijn. De imperfectie van video staat in balans met de beperkingen van het zien als manier om je bewust te zijn van de werkelijkheid. De technische beperkingen laten zien hoe video de realiteit afspiegelt als een kunstmatig beeld. Viola speelt in Hatsu-Yume ook met het aspect tijd door bepaalde stukken op verschillende snelheden af te spelen. Hiermee wordt de perceptie van de toeschouwer soms aangevuld, zoals in scènes die in slowmotion zijn opgenomen, waarbij het oog in staat wordt gesteld om beelden te zien die normaal niet zouden worden waargenomen.

Visuele empathie

Met de video I Do Not Know What It Is I Am Like (1986; de titel verwijst naar een hymne uit de Rig-Veda, de oudste hindoetekst) probeert Viola door middel van beelden van dieren en de natuur een emotionele connectie te creëren tussen verschillende belevingswerelden. De eerste scènes beginnen aan de oever van een rivier, terwijl er op de geluidsband een soort rituele muziek te horen is. Deze openingsscène lijkt een overgang te willen realiseren, waarbij het ritmische gejammer van een sjamaan als initiatie fungeert tussen de zielen van mens en dier. Vervolgens is er een beeldmontage te zien van een karkas van een Buffel, waar de videocamera details toont van het verrottingsproces. De video vangt met intense close-ups de textuur van ontbinding waarbij vlees en botten langzaam vervagen in abstracte beelden versterkt door felle contrasten.

Still uit <i>I Do Not Know What It Is I Am Like</i>
Still uit I Do Not Know What It Is I Am Like

I Do Not Know What It Is I Am Like is vanuit zijn filosofische uitgangspunt erg fascinerend door een empathie te bewerkstelligen tussen onze ervaringen van het zijn en het zijn van andere levende entiteiten. Zo komt, na het zien van een lange serie close-ups van de ogen van vogels, de vraag op hoe het bewustzijn van een ander wezens te voelen is. De film is door die beelden een oefening in filosofische verplaatsing en het knappe van Viola is dat hij de toeschouwer de kans biedt om in een positie te zitten die je in gelijke mate prikkelt en vervreemd. De film is ook zelfreflectief als we in wat scènes de kunstenaar zelf bezig zien met het bekijken van video’s en het lezen van teksten. De methode van Viola is daarmee weer gekoppeld aan het specifieke van het medium en zijn eigen doorzichtigheid daarin als maker en onderzoeker.

De weg van het vlees

The Passing (1991) toont als beste Viola’s zelfverzekerdheid binnen het gebruik van video. The Passing is in zwart-wit gefilmd en de shots zijn beter opgebouwd en hebben een duidelijkere eenheid in vergelijking met de voorgaande films. De film begint met een slapende persoon, waarvan we het ademen versterkt horen. Daarna komen op het ritme van het gezucht beelden op, uit de duisternis die wazig zijn en iets weg lijken te hebben van een droom. Een terugkerend visueel thema is een man die langzaam in het water zakt en lijkt te verdrinken. Met de voortgang van de film wordt duidelijk dat het verband tussen de beelden (een geboorte, spelende kinderen en een stervende persoon) lijkt te liggen in het domein tussen leven en dood.

Still uit <i>The Passing</i>
Still uit The Passing

Viola’s beelden van weidse landschappen en stille voorsteden leveren een imposante esthetiek op die onwerkelijk is en goed past bij de symboliek van zijn thema’s. Ook gebruikt hij weer de beperkingen van het medium als deel van zijn shots door de zwart-wit contrasten die een korrelige vaagheid als effect hebben, te gebruiken als schetsmatige elementen van zijn composities. Overgangen tussen licht en donker zijn hoog in hun tegenstelling en staan ook weer in verband met de transitie van leven naar dood.

Fenomenologie en patroonherkenning

Bill Viola is schatplichtig aan een methode die in staat moet zijn om de ervaring van subjectief bewustzijn op een visuele manier op te wekken in een collectief kader. Er zijn visuele passages en thema’s die als terugkerende dromen steeds weer herhaalt worden in zijn oeuvre. Water en licht zijn belangrijke elementen en in Viola’s films lijken ze te dienen als geleiders en overgangen tussen verschillende metafysische ervaringen. De meest extreme polen zijn leven en dood en wat zich tussen die ultieme dichotomie lijkt te begeven is de leegte van het bestaan zelf wat alleen door ervaring gevuld kan worden.

~

Narratief gezien is de serie niet te vatten binnen het kader van de normale film. Viola poogt met zijn serie te komen tot een beleving van het beeld gekoppeld aan thema’s die een mentale afstand hebben als wij de zaken bevatten vanuit ons subjectieve zijn. De beelden staan dus in dienst van een langzame ervaring die misschien het meest overeenkomt met een meditatie of een filosofisch onderzoek naar de grenzen van visueel zelfbewustzijn. De films hebben daarmee ook een band met de fenomenologie, waarbij subjectieve perceptie de basis vormt voor een constante zoektocht naar de grenzen van het ‘zijn’.

Een kiem voor filosofische zelfreflectie

De kracht van Viola is zijn standvastigheid in zijn onderzoek, waarbij de kijker zich gedeeltelijk laat leiden door Viola, maar de ervaring alleen zelf kan ondergaan. In bepaalde gevallen stuurt Viola wel, maar het is zijn bedoeling om te komen tot een fenomenologie die recht doet aan de subjectiviteit van de toeschouwer. Dit vergt wel dezelfde gewilligheid van de kijker. De beelden en de opbouw zijn bewust langdradig en onbegrijpelijk, maar ze bevatten een kiem voor filosofische zelfreflectie die op filmische niveau op zichzelf staan.

~

Wat de uitgave van deze films verder nog interessant maakt, is de vraag of videokunst door middel van dvd anders wordt ervaren. In de ontwikkeling van videokunst werd het medium vanuit zijn beperkingen gezien als een puur middel om het visuele ter discussie te stellen. Ook was de productie van video’s kleinschalig en afgestemd op galeries en musea. In hoeverre de ervaring van de visuele beperkingen die video veroorzaakt een rol gaat spelen in de appreciatie van het medium is nog de vraag, gezien de toenemende digitalisering de oude video binnenkort overbodig zal maken. Door steeds betere resoluties en de gladheid van het digitale zal de esthetiek van de video misschien een nostalgische glans krijgen die vergelijkbaar is met de ongrijpbaarheid van oude foto’s.

Boeken / Strip

De waanzin van een tekenaar

recensie: Fred de Heij - Afgezaagd

Duizenden mensen zijn geïnteresseerd in wat er omgaat in een seriemoordenaar. Films als Silence of the Lambs en Henry: Portrait of a Serial Killer zijn succesvol omdat ze normale mensen inzicht geven in de gedachtegang van de waanzinnigen onder ons. Afgezaagd van de Nederlandse tekenaar Fred de Heij zorgt er op dezelfde manier voor dat de lezer meer wil weten van de auteur. Wat gaat er om in zijn gedachten? Is hij een perverseling met sadistische trekken? Of past het werk van de Heij in de liberale Nederlandse traditie van films als Turks Fruit en tijdschriften als Chick en Seventeen.

Afgezaagd is een erotische thriller in stripvorm met drie verdachten, twee rechercheurs en een prostituee met een afgehakt hoofd. Tekenaar Fred de Heij sleurt de lezer mee in een waar Sodom en Gomorra van porno en moord, maar vindt tevens de ruimte in zijn verhaal om een clown en zichzelf op te voeren als belangrijke karakters.

Veelbelovend begin

De Heij begint zijn verhaal met een heftige pornografische scène waarin hij duidelijk maakt de Nederlandse meester te zijn op het gebied van erotische strips; de tekenaar heeft onder andere strips gepubliceerd in Penthouse Comics onder het pseudoniem Emiel Jansens.

~

Afgezaagd wordt echter pas echt interessant als De Heij het personage Mr. Healthy introduceert. Duidelijk bedoeld als parodie op Amerikaanse superhelden is Mr. Healthy een Nederlandse krachtpatser die aartsvijanden Fatso en Manga bestrijdt. Zijn gevaarlijkste tegenstander is Clown, je raadt het al: een clown. Voor dit personage heeft De Heij waarschijnlijk inspiratie op gedaan bij Stephen Kings It en de superheldenstrip Spawn waarin ook een duivelse clown rondloopt. Dit gedeelte van de strip is kostelijk. De Heij levert een heerlijke parodie op de Amerikaanse superhelden strip en de Japanse manga. Mr. Healthy is een prachtig figuur met zijn schaatspak en brilletje. Jammer dat de Clown roet in het eten gooit.

De draad kwijt

De Clown is in Afgezaagd de hoofdverdachte van een moordzaak. Op het politiebureau doet hij daarom uitgebreid verslag van zijn leven waarbij al snel de grens tussen strip en werkelijkheid lijkt te vervagen als de Clown begint te praten over striptekenaar Fred de Heij. Dit is het moment waarop menig lezer de draad kwijt zal raken. De Heij verliest zichzelf teveel in het subplot, de relatie tussen de Clown en de tekenaar, waardoor het eigenlijke verhaal over het onderzoek naar de moord op de prostituee naar de achtergrond verdwijnt.

~

De band en belangenverstrengeling tussen Clown en tekenaar is erg interessant, zo zou de Clown ervoor verantwoordelijk zijn dat de tekenaar erotische strips gaat maken. Gedurende het subplot merk je dat de waanzin van de Clown overspringt op de tekenaar. Deze wordt op een gegeven moment verward achtergelaten en de strip gaat, voor het gevoel, vrij plotseling over in het verhaal over de moord. Ineens worden nog twee verdachten opgevoerd. Een collega van de tekenaar en een heks. Omdat beide personages veel minder aandacht krijgen dan de Clown, maken ze ook minder indruk.

Rommelig einde

Tsja, wat veelbelovend begint, komt helaas rommelig aan zijn einde. Het is jammer dat De Heij zo uitweidt over de Clown; dit gaat ten koste van de snelheid van het verhaal en, belangrijker, de verhaallijn wordt hierdoor teveel onderbroken. Het is wel origineel en zonder dit subplot zou Afgezaagd een minder absurde strip zijn. Toch had de strip beter kunnen zijn zonder het uitgebreide subplot.

Hoewel het geen al te beste scenarist is, heeft De Heij grafisch wel erg veel in zijn mars. Zijn tekenwerk is semi-realistisch en doet vooral denken aan Franse en Spaanse underground strips. Dit kan overigens ook te maken hebben met de pornografische scènes die ook veelvuldig aanwezig zijn in Franse en Spaanse strips. Hier en daar klopt het perspectief niet helemaal en slaat De Heij door in het tekenen van gezichtsuitdrukkingen, vooral bij orgasmes. Verder alle lof voor zijn tekenwerk.

Afgezaagd is, voor iedereen die niet schrikt van getekende porno, een vermakelijke strip geworden. Het verhaal is helaas niet altijd even sterk, maar onderwerp en tekenstijl maken erg veel goed. Tekenaar Fred de Heij heeft in ieder geval voor Nederlands begrippen, een unieke strip gemaakt en verdient daarvoor alle waardering.

Film / Films

De spek terug in spektakel

recensie: Seven Swords (Chat gim)

.

Generaal Vuur-Wind kent de waarde van geld en rolt dorpjes en gehuchten op alsof het evenzoveel bankbiljetten waren. Volgende op de kaart is het zogeheten Vechtersdorp, waar vechtkunst het favoriete tijdverdrijf is. Lullig voor de dorpsbewoners, maar is een betere premisse voor een knokfilm denkbaar?

~

Het boek Zeven zwaarden van de Hemelberg, van kungfu-auteur Yusheng Liang, was nogal schatplichtig aan Seven Samurai: zeven zwaarden en hun eigenaars stormen de Hemelberg af om Vechtersdorp voor vernietiging te behoeden. Jammer genoeg is er van het menselijke karakter van Kurosawa’s klassieker niets terug te vinden in regisseur Hark Tsui’s wanordelijke Seven Swords (2005). Het is ook niet niks: zeven zwaardvechters, vijf of zes bijrollen, en dan nog zeven zeldzame zwaarden willen uitlichten in tweeëneenhalf uur.

Daarentegen scoort de fameuze Tsui als vanouds op geestdrift en ambitie. Eeuwige roem viel hem al ten deel toen hij, met enkele generatiegenoten, in de jaren tachtig de Hongkongse cinema nieuw leven inblies met groots opgezette knokfilms. Geen makkelijke klus op zichzelf, en sindsdien lijkt hij erop gebrand het woord ‘spektakel’ te willen herdefiniëren. Hij had wel drie films kunnen vullen met wat er in Seven Swords zit aan verwikkelingen en effecten (en het vervolg komt eraan!). Dat-ie dan af en toe op z’n bek gaat: soit.

Een wereld van zondige kennis

Een boekverfilming, volgens de production diaries geplaagd door droogte en hitte en sneeuw en hoogteziekte, met een production design-afdeling om u tegen te zeggen, grote aantallen figuranten, gigantische decors die zonder pardon in de hens gaan: de vergelijking met Peter Jacksons Lord Of The Rings dringt zich op. Maar waar Jackson en Tolkien met een plat goed-tegen-kwaadriedeltje komen aanzetten, zingt Tsui van Save the Children en het koesteren van onschuld in een wereld van zondige kennis, van Rechtvaardigheid en de Ander. Zwaardvechters, Koreaanse slaven, vrouwen: allemaal gestigmatiseerd en onderdrukt. Vernederd door ‘hogere instanties’ die rechtvaardigheid angstwekkend nauw definiëren.

~

Voor wie het wil zien, illustreert Hark handig dat zo’n definitie minder nuttig is dan gevaarlijk. Het verhaal is wat dat betreft een vondst van jewelste: martial arts verbieden op straffe van de dood, daar moet gelazer van komen. Het wuxia-genre, fantasievolle kungfu in een mythisch verleden, wordt hier in het diepst van zijn wezen bedreigd. Niet alleen de vechters, ook de vechtfilm, sciencefiction, horror, kinderboeken, kunst, religie, ja, de verbeelding en de mystiek zelf lopen hier gevaar.

Eindelijk weer een echte schurk

Daarom biedt Hark ons met Seven Swords soelaas, een remedie voor de ratio, redding van de rede: wie genoeg heeft van de wetenschappelijke wereldvisie zet simpelweg het volume van de thuisbioscoop luider. Het zuchten en piepen van angstige vrouwen en het gekletter en gezoem van ontbloot staal verdrijven elke coherente gedachte. En nu Darth Vader sinds kort een binnenvetter met een moeilijke jeugd blijkt, hebben we met de Dhjengiz Khan-achtige Generaal Vuur-Wind ook weer eens een echte schurk, een charismatische gemenerik, die met zijn laconiek sadisme een mooie partij zou zijn voor zijn even verknipte als bloedmooie adjudante Kualo, ware het niet dat hij nog steeds rouwt om de dood van zijn Grote Liefde. Dat laatste bedenk ik er zelf maar min of meer bij, want in tegenstelling tot George Lucas’ laatste, uitleggerige Skywalker-debacle laat Hark Tsui’s Seven Swords het ongewisse ongewis. Plaatjes invullen kunnen we zelf ook; films willen we zien.

Film / Films

Berlusconi’s kip-of-het-eiverhaal

recensie: Il Caimano

“Waarom zou je in hemelsnaam een film over Berlusconi willen maken? Als iemand meer over Berlusconi wil weten, dan weet hij het al. En anders wil hij het niet weten.” Met deze constatering uit Il Caimano is regisseur en scenarioschrijver Nanni Moretti (La Stanza del Figlio) zijn critici een stapje voor. Sterker nog, hijzelf is ook de acteur die de zinnen uitspreekt. Een film over de voormalige Italiaanse premier zal geen nieuwe inzichten opleveren. Dus ook zijn eigen film Il Caimano niet.

~

Deze knipoog past bovendien perfect in de vorm van Moretti’s film. De kritiek op Berlusconi wordt geuit via een raamvertelling. ‘Il Caimano’ is hier zowel de bijnaam van Berlusconi als de naam van een filmscript waarmee de toenmalige premier met de grond gelijk wordt gemaakt; bovendien is het de naam van de overkoepelende vertelling waarin een producent (Silvio Orlando) met persoonlijke problemen dit script probeert te verfilmen. Moretti’s Il Caimano is dus meer dan een politiek pamflet: het is tegelijkertijd een scheidingsdrama en een komische schets van de Italiaanse filmindustrie.

De Kaaiman

Bij mensen die Il Caimino (‘de kaaiman’) niet gezien hebben, zal de film vooral de boeken ingaan als ‘politiek’ en ‘anti-Berlusconi’. Deels omdat Moretti de film op deze manier heeft gepromoot, ook omdat de oud-premier er zelf vrolijk aan mee heeft gewerkt: tijdens zijn campagne tegen opponent Prodi heeft hij herhaaldelijk laten vallen dat hij ‘de kaaiman’ was.

Het was niet de eerste film die Berlusconi dit jaar hard aanpakte. Eerder kwam Sabina Guzzanti met de documentaire Viva Zapatero. Vervolgens verloor Berlusconi de verkiezingen. Nipt. Komt dat deels door deze twee films? Het is een kip-of-het-eiverhaal: werden deze films nu eindelijk gemaakt omdat het publiek langzamerhand kritischer werd over Berlusconi en er nu ruimte voor was, of werd het publiek kritischer door deze films? Dat laatste was wel Moretti’s achterliggende gedachte.

~

Hoe dan ook: Il Caimano – hoewel niet meer zo actueel – geeft daarom een interessante en belangwekkende blik op de Italiaanse maatschappij. Moretti zet de feiten over Berlusconi op een rijtje en laat drie verschillende acteurs Berlusconi’s teksten uitspreken. Door hem zijn gezicht te ontnemen (het gezicht waar Italianen zo aan gewend zijn geraakt) hoopte de geëngageerde filmmaker dat het gevaar van Berlusconi’s woorden duidelijk zou worden. Dat Moretti deze aanpak kiest, toont zijn visie op het hedendaagse Italië. Il Caimano gaat bovendien verder met het inkijkje in de Italiaanse samenleving door het politieke verhaal in te passen in de dagelijkse realiteit van relaties en werk. De film heeft wel degelijk meer te bieden dan alleen een politiek statement.

Legoblokje

Probleem is alleen dat geen van de drie verhaallijnen echt de kans krijgt om uit te blinken. Het komische deel van de film bestaat voornamelijk uit Italianen die hard tegen elkaar schreeuwen, het liefst tijdens verschillende gesprekken die ze tegelijkertijd voeren. Het scheidingsdrama – dat daar recht tegenover staat – is te melodramatisch. Zo is een van de zoontjes van de getergde producent telkens op zoek naar een missend Legoblokje – volgens zijn moeder omdat hij iets mist in zijn leven. Het had tot zijn recht gekomen in een echte tranentrekker, zonder dat de symboliek uitgelegd wordt, en zonder dat het weer snel komisch moet worden.

Toch wordt Il Caimano geen rommelig verhaal. Het grootste pluspunt is acteur Silvio Orlando, die met één blik een mengeling van hopeloosheid en optimisme kan neerzetten. De vervlechting van de verhaallijnen is vakkundig gedaan. Bovendien zorgen de drie losse delen ervoor dat de verveling niet toeslaat. Dat was de verhaallijnen los van elkaar niet gelukt.

Film / Films

Schattige apenstreken

recensie: Nieuwsgierig Aapje (Curious George)

George is een klein, nieuwsgierig aapje dat in de Afrikaanse jungle woont. Ted is een sullige museumgids in Amerika, die een veilig bestaan leidt en hieraan ook zeer gehecht is. Het dreigende faillissement van het Bloomsberry museum waar Ted werkt brengt hen samen. Ted gaat in Afrika op zoek naar het legendarische gigantische beeld van Zagawa, maar door sabotage vindt hij in plaats daarvan een minibeeldje en de kleine George, die ‘de man met de gele hoed’ terug naar Amerika volgt.

~

Curious George is gebaseerd op de kinderboeken van Margret en H.A. Rey, een Duits echtpaar dat in de Tweede Wereldoorlog naar de jungle van Zuid Amerika vluchtte en hier hun liefde voor dieren (en in het bijzonder apen) ontwikkelde. In 1941 kwam in New York het eerste boek uit en hierna volgde een succesvolle serie geïllustreerde boeken die tot op heden nog steeds gedrukt worden. Deze tekenfilmversie is wel ge-update naar de hedendaagse wereld, maar ademt nog steeds de sfeer van de jaren veertig, de tijd van avontuurlijke ontdekkingsreizen in de Indiana Jones-stijl.

Simpele animatie

De film is redelijk simpel geanimeerd, wat eigenlijk wel een verademing is in het tijdperk waarin CGI-films als paddestoelen uit de grond schieten. Volgens producent Ron Howard (The Da Vinci Code) is er bewust gekozen voor 2-D animatie. Deze sluit volgens hem het beste aan op het simpele, primaire kleurgebruik en de gedetailleerde tekeningen van H.A. Rey. Er waren ook nog overwegingen om er een ‘gewone’ film van te maken, maar er waren simpelweg geen echte aapjes zo schattig als George. Het geheel heeft wel iets weg van een mooi plaatjesboek en George is inderdaad een schattig geanimeerd aapje. Daardoor zullen fans van de boeken bij het zien van deze film wellicht een nostalgisch gevoel krijgen.

Geen slechteriken

Het is weer een typische we-kunnen-wat-van-elkaar-lerentekenfilm. Een volwassene ziet al van mijlenver aankomen dat de ontmoeting tussen George en Ted ertoe zal leiden dat Ted een wijze les leert over het leven, dat hij niet zo moeilijk moet doen en wat spontaner moet worden. Maar deze tekenfilm is niet voor die volwassenen, hij is voor kinderen. De kleintjes zullen erg genieten van het innemende schattige aapje George, dat steeds in de problemen komt vanwege zijn nieuwsgierigheid, maar wel een goed hart heeft.

~

Zoals het een goede tekenfilm betaamt is er natuurlijk altijd een persoon die roet in het eten gooit, deze keer in de gedaante van Bloomsberry junior. Deze is jaloers op het feit dat vader Bloomsberry Ted beschouwt als ‘de zoon die hij nooit heeft gehad’. Toch zijn er in deze film geen echte slechteriken, zelfs Bloomsberry jr. is slechts op zoek naar validatie van zijn vader. Geen buitengewoon originele tekenfilm, maar het luchtige verhaal en de aanstekelijke soundtrack van Jack Johnson maken deze film een vrolijk tussendoortje.

Kunst / Achtergrond
special: Deel 2: Aki, Academie Minerva, Frank Mohr instituut en ArtEZ

Eindexamenexposities Nederlandse kunstacademies 2006

.

Academie Minerva Groningen

Het Dagblad van het Noorden was in een recensie vernietigend over wat er dit jaar te zien was tijdens de traditionele eindexamenexpositie van Academie Minerva. De docenten zouden de studenten maar wat aan hebben laten modderen. Stuurloze kunst zou het hebben opgeleverd. Slecht uitgevoerd en erbarmelijk gepresenteerd. Daar kwam het zo ongeveer op neer. Voor een deel hebben ze gelijk. Het niveau van de meer dan honderd afgestudeerden, waaronder dit jaar voor het eerst ook deelnemers van De Nieuwe Avondschool, liet veel te wensen over.

Toch hebben we nog een aantal krenten uit de pap weten te pikken, al was het zoeken. De geheimen zaten diep weggestopt in de kelder van het gebouw: meest opvallend en belovend waren mediakunstenaar Sander Houtkruijer, geluidskunstenaar Kasper van Hoek en beeldhouwer Marjan Kamphuis. Houtkruijer laat zich volgens eigen zeggen inspireren door de uiteenlopende verschijningsvormen van de westerse beeldcultuur. Van Hoek maakte een installatie opgebouwd uit cassetterecorders, platenspelers en versterkers. Tijdens de performance gaat het er ruig aan toe; in plaats van een naald zet hij spijkers of tandenstokers op platen; als hij de plaat wil laten overslaan gebruikt hij een scheermesje of een lijmpot. Kamphuis maakt sculpturen van textiel, rubber en kunststof.

Daarnaast zijn er nog Feiko Beckers en Josine Siderius, beide performancekunstenaars die zich presenteren via video’s. Eerder waren ze al samen te zien in de lokale Medium Gallery. Siderius lijkt in navolging van iemand als Dan Graham vooral geïnteresseerd in onderzoek van het menselijke lichaam, in dit geval het vrouwenlichaam. Ook het feminisme lijkt een belangrijke inspiratiebron. Beckers is onbekend met pijn en heeft een chronisch gebrek aan Weltschmerz. Hij blijkt gefascineerd door het lijden, en dan vooral door de afwezigheid ervan in zijn leven. Toch zit er ook een gezonde dosis humor in zijn werk.

Ook interessant zijn de virtuoze schilder Ahmad Haraji, de schilderijen van Eline Jansen en mediakunstenaar Jasper Smit. Haraji combineert elementen uit de West-Europese schilderkunst en de Islamitische kunst, terwijl Jansen zich vooral laat inspireren door het modellenwerk van haar zusje. Smit houdt zich als computerprogrammeur bezig met de schijnbare willekeur van bepaalde computerprogramma’s en koppelt die bijvoorbeeld aan muziekcomposities.

Still uit eindexamenwerk van Siebe de Boer, afgestudeerd aan het Frank Mohr Instituut
Still uit eindexamenwerk van Siebe de Boer, afgestudeerd aan het Frank Mohr Instituut

Frank Mohr instituut Groningen

Bij het Frank Mohr Instituut, een tweede fase opleiding, springen Alex Winters en Siebe de Boer eruit. Multimediakunstenaar De Boer presenteerde zijn nieuwe animatie in galerie Sign (Groningen). Het werk gaat door op zijn vorig jaar verschenen eerste animatie, destijds te zien in VPRO’s Nachtpodium. Net als toen bedient hij zich van een soort abstracte game-vormentaal. Ook in deze animatie zweef je langs straatverlichting, bouwkranen en industrieterreinen. De Boer laat wederom zien hoezeer ons leven vervlochten is met techniek. De architectuur doet kil aan, maar op de een of andere manier spreekt er heel veel gevoel uit de animatie. Een spannend contrast.

Winters houdt het graag simpel. Je kijkt naar een video waarin je hem op hardboard een tekening ziet maken van de ruimte waarin jij je als toeschouwer bevindt. Op dat moment ga je er nog vanuit dat hij zich in de video ook in de ruimte moet bevinden. Totdat hij de vloer van de getekende ruimte uitzaagt. Dan blijkt dat we grandioos zijn misleid, Winters zit op een soort plateau, dat hij via een trap verlaat. Een mooie vondst. Volgens hardnekkige geruchten heeft de prominente galerie Fons Welters al interesse getoond.

Werk van Kitty Slebos.<br>Fotografie: Kitty Slebos
Werk van Kitty Slebos.
Fotografie: Kitty Slebos

AKI Enschede

Het van creativiteit en ondernemerschap bruisende drie verdiepingen tellende AKI-gebouw is begin juli tijdelijk in beslag genomen door het werk van zesennegentig studenten. Ik werd al snel na binnenkomst verrast door de geluidsperformance van Wessel Westerveld. Allerlei soorten en deels gedemonteerde diaprojectoren en camera’s stonden onder glazen kubussen op metalen rekken om een mengtafel opgesteld. Voordat Westerveld hierachter plaatsnam, gaven de lampjes in de donkere ruimte een zacht oranje licht en zoemde er iets onheilspellends; als een grote krachtcentrale. Toen zwollen de geluiden en lichten langzaam maar zeker aan en terwijl er verschillende ritmen door elkaar heen liepen, werd het geluid steeds zwaarder en voller. Elk apparaat is voorzien van drie microfoontjes en zo kunnen de minimale geluiden die het voortbrengt zo worden versterkt dat je als toehoorder het gevoel krijgt alsof je vele malen bent gekrompen en in het oorverdovende hart van een camera bent terechtgekomen.

Ook het werk van Kitty Slebos trok mijn aandacht. Op een aantal foto’s van verschillend formaat, rechtstreeks op de muur geplakt, zien we hoe ze de aangetaste huid heeft vastgelegd: een zachte afdruk van een stoelbekleding op de achterkant van een paar bovenbenen, pijnlijke rode striemen van slippers en een met bultjes bezaaide rug. De directe, kwetsbare foto’s vormen een prachtige tegenhang met de doorgeretoucheerde, glanzende foto’s van de spotless people waar we voortdurend mee geconfronteerd worden.

Werk van Esther Kruk. Fotografie: Esther Kruk
Werk van Esther Kruk. Fotografie: Esther Kruk

Bijzonder vond ik Esther Kruks lijntekeningen in zwart, wit en grijs. Getoond op beeldschermen komen deze eenvoudige tekeningen tot leven, soms door middel van maar heel kleine bewegingen. Zo zien we een oud vrouwtje dat onophoudelijk langs een bushalte schuifelt, duidelijk vooruitkomen, maar bij degene die zich liggend door een onderaardse tunnel beweegt, zie je weinig progressie.

In de aan elkaar geschakelde houten ruimtes van de installatie van Habby Osk werd je achter elkaar in contrasterende gemoedstoestanden gebracht. Zo stond er in de eerste ruimte een video waar twee dezelfde meisjes met de gezichten naar elkaar toe staan, waarvan de linker voortdurend zegt; “Is it me talking or is it you? Shut up!” Na een tijdje krijg je een beklemmend gevoel; alsof je in het hoofd van een schizofreen bent terechtgekomen. Bij het verlaten van die ruimte, struikel je bijna over een levensgroot polyester figuur die op een rood tapijt in foetushouding ligt, om vervolgens terecht te komen in een hoge, lichte, gouden ruimte, waarin een ruimtevullend achtkantig minipodium staat. Door de speakers klinkt onophoudelijk grappig klinkende lofprijzingen; “I am the very best in the whole wide world”.

Maar zullen deze kunstenaars uit Enschede met hun werk een plekje weten te veroveren in de wereld? Een groot aantal is al goed op weg, maar jaargenoot Arne Haeger draagt hier graag nog een steentje aan bij. Hij verkoopt aandelen van zichzelf en zijn medestudenten. Al vanaf een luttele vijf cent per stuk. In ruil hiervoor wordt de trotse aandeelhouder op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen van de desbetreffende kunstenaar en krijgt hij één procent korting op het werk.

Geen slechte deal lijkt me.

Modevormgeving in ArtEZ Arnhem

Als de eindexamenmodeshow een voorbode is voor wat er de komende tijd in Nederland gedragen gaat worden, dan worden Nederlanders prachtig geklede mensen. De studenten van de modeopleiding aan ArtEZ, de meest befaamde modeopleiding in Nederland heeft weer een nieuwe lichting modeontwerpers afgeleverd. Op hun hoogtepunt van het jaar, de eindexamenmodeshow, waren erg goede en mooie dingen te zien.

In de oude Coberco fabriek die eerder dienst deed als expositieruimte voor de Mode Biennale in 2005, is een catwalk gebouwd. De hele sfeer en ambiance is zoals je het zou verwachten van een modeshow van een willekeurige jonge ontwerper: de electromuziek doet de houten tribunes trillen en mensen drinken champagne. De show brengt veel moois. Sommige kunstenaars kiezen voor een kleine collectie, waarin een bepaald ontwerp meerdere keren op diverse manieren is uitgevoerd, anderen hebben een groot aantal verschillende stukken.

Werk van Sanaz Andishmand. Fotografie Jakolien van der Poel (www.ditisonswerk.nl). Met dank aan Iconique Fashion Magazine (www.iconique.com)
Werk van Sanaz Andishmand. Fotografie Jakolien van der Poel. Met dank aan Iconique Fashion Magazine

Echt felle kleuren worden er niet gekozen, er is veel zwart te zien, poederige tinten en hier en daar wat fellers. Wat de kleuren betreft lijkt er sprake te zijn van soberheid, dit in tegenstelling tot de ontwerpen. Er zijn mooie jurken van Eefje Dierickx en Sarah Sixma en een goed mannenpak voor vrouwen van Sanne Schrijver.

Een van de studenten, Sanaz Andishmand heeft onderzocht hoe stof het lichaam bijna geheel bedekt, als een soort burka, en intussen het lichaam gezien wordt. Hoewel het lichaam voor een groot deel bedekt is, valt een soort catsuit prachtig om het lichaam. De omhulde lichaamsdelen en de vorm van het lichaam vragen hierdoor juist extra aandacht. De lange lap stof voor de ogen laat de rug bloot en legt extra nadruk op de sprekende ogen van het model. De ‘burka’ wordt een sexy kledingstuk.

3D Design

ArtEZ in Arnhem is natuurlijk het meest bekend en befaamd om zijn mode, maar ook op de 3D-designafdeling zijn veel interessante dingen te zien. In totaal zijn er veertien studenten afgestudeerd, wat te prijzen is; de academie heeft keuzes gemaakt welke studenten goed genoeg zijn en wie niet. Iets wat bij sommige academies niet echt het geval blijkt te zijn, getuige de grote getale afgestudeerden. Het leuke aan 3D-design is dat de studenten allerlei verschillende richtingen op gaan. Zo zijn de sieraden te zien die Lotte van Tongeren voor Orson en Bodil maakte, evenals het label van Alexander van der Slobbe en het bijzondere servies van Jozephine Duker waarin kopjes op elkaar gestapeld een kop en schotel vormen. Een andere designer die veel indruk maakt, is Daphne Bikker. Haar schoenen hebben bijzondere vormen en zijn erg vernieuwend. Haar talent wordt deze maand ook bevestigd door Link, een modevakblad, waarin de twee modellen op de voorkant haar schoenen dragen. En dat is toch wel waar de studenten op de eindexamenshow over denken en vooral op hopen: ‘ontdekt’ worden!

Film / Films

Bloedbad met ballen

recensie: Hellbent

Homoseksualiteit is tegenwoordig hot op het witte doek. Na het daverende kassucces van Brokeback Mountain lijkt de weg vrijer dan ooit voor andere films en genres om dit controversiële thema te gaan exploiteren. Het kon niet lang duren voordat men hier ook in de horror-scene lucht van zou krijgen. Regisseur en scenarist Paul Etheredge-Ouzts zal met zijn nieuwste productie Hellbent de geschiedenisboeken ingaan als de maker van de eerste gay-slasher aller tijden.

De film speelt zich af tijdens het befaamde West Hollywood Halloween Carnival, een waar bacchanaal van flamboyante kostuums, aantrekkelijke mensen, opzwepende muziek, drank, drugs en seks, waar een gemaskerde seriemoordenaar rondloopt die het voorzien heeft op jonge levenslustige homo’s. Een groepje van vier homoseksuele vrienden moet voor hun leven vechten om de nacht door te komen.

Klassieke horror

~

Hellbent vertoont in alle opzichten de kenmerken van een klassieke horrorfilm; het verhaal speelt zich af in een duistere setting, de hoofdpersonen worden opgejaagd en realiseren zich langzamerhand dat ze op het punt staan om één voor één afgeslacht te worden. Daarbij is Hellbent ook een duidelijke tentoonspreiding van de
stereotype slasher-personages. We zien onder andere de bad boy, de seksverslaafde en de onschuldige maagd.

Erg jaren tachtig

De film geeft ook een duidelijke knipoog naar typische jaren tachtig (pulp)horrorfilms. In vrijwel de hele film wordt gebruik gemaakt van gele en rode camerafilters, wat het broeierige gevoel van zindering, seksualiteit en sensualiteit benadrukt. Ook is de beelddensiteit opvallend laag, waardoor het bekende korrelige, goedkope VHS-effect ontstaat; erg jaren tachtig. Maar wat Hellbent echt tot een geweldige slasher maakt is dat de film in feite één buitensporig gewelddadig en totaal motiefloos slachtfestijn is, waarin de ongeïdentificeerde moordenaar er lustig op los hakt. In dit ware fag-bashing flesh-fest worden lichamen verminkt, gutst het bloed rijkelijk en worden koppen gesneld. En dat alles – zoals het een goede slasher betaamt – met snoeiharde vuige metalklanken op de achtergrond.

Omkering

~

Maar Hellbent is geen gewone horrorfilm, de film geeft een interessante en inventieve omkering van de klassieke horrorfilm, waarin het juist welgevormde dames zijn die als lustobject schaars gekleed en gillend door het beeld rennen alvorens ze in mootjes worden gehakt. De keuze om deze keer mannen als object te gebruiken maakt de film vernieuwend binnen het genre.

Etheredge-Ouzts bewijst hiermee over het nodige lef te beschikken. Het vereist immers brein en ballen om in het zedige Amerika met de brute slachting van een groep homo’s voor de dag te komen. Etheredge-Ouzts laat op deze manier voor eens en voor altijd zien niet wars te zijn van controversie. En dat is prijzenswaardig, misschien dat Hellbent daardoor zachtjes aan al wel het label kan gaan dragen van ‘moderne cultklassieker’.

Boeken / Non-fictie

Persoonlijke zoektocht naar Utopia

recensie: Fred de Vries - Club Risiko: De jaren tachtig toen en nu.

.

~

Het beeld van de jaren tachtig lijkt onderhevig aan een sterke simplificatie: angst voor de bom, hoge werkloosheid, kernkoppen, krakersrellen en de weer opgelaaide koude oorlog schiepen een vruchtbare bodem voor nihilisme. Punk had de inleidende beschietingen uitgevoerd, post-punk en no-wave maakten het destructieve karwei af. “Komt er geen kernoorlog dan maken we staat en land eigenhandig kapot”: no future. Voilá, de jaren ’80-’85 in drie zinnen.

De analogie met de late jaren zestig is overduidelijk. Ook van deze periode wordt vaak een karikatuur gemaakt: alsof de hele wereld met een flinke dosis LSD achter de kiezen en bloemen in het haar naakt door de straten danste. Zo simpel was en is het uiteraard niet. Fred de Vries doet in Club Risiko een poging om een vinger achter de vroege jaren tachtig te krijgen. Hij doet dat aan de hand van het verhaal van een aantal bands uit die periode die de tand des tijds hebben doorstaan. Die insteek maakt het bij uitstek mogelijk om de simplistische typering te nuanceren door met deze hoofdpersonen uit die tijd terug te gaan.

Tactisch negativisme

De selectie van de bands die hij behandelt (Einstürzende Neubauten, Koos, Crass, Sonic Youth, Laibach en The Ex) is enigszins willekeurig te noemen. Een band als Laibach, bijvoorbeeld, heeft op het eerste gezicht weinig gemeen met Sonic Youth. Een tweede blik geeft de overeenkomst echter wel prijs. Alle groepen streden op één of andere manier tegen de consumptiemaatschappij en voor de vrijheid van het individu.

De Vries presenteert het als een unieke periode. Uit de stortvloed van personen en anekdotes die aangevoerd worden ontstaat weliswaar een interessant, maar zeker geen uniek beeld: een generatie jongeren als iedere andere. Jongeren (pubers) zetten zich nu eenmaal af tegen autoriteit in de breedste zin van het woord. Anarchisme, verzet en drugs, heel veel drugs, zijn de kernwoorden.

Hoewel het verzet in die tijd misschien extremer en grimmiger was, vaak zonder humor en zelfrelativering. De veel genoemde somberheid was niettemin vooral een middel, een act om de afkeer van de mainstream cultuur in te verpakken. Niet voor niets haalt De Vries herhaaldelijk een citaat uit het boek Van hier naar hier van Dirk van Weelden aan over, wat hij noemt, het tactisch negativisme: “Het negativisme kwam vooral voort uit de weigering mee te doen met de rest en het verlangen zelf opnieuw te beginnen.”

Persoonlijk verhaal

Het sterke punt van Club Risiko is tegelijk de zwakte van het boek. Het is een persoonlijk en betrokken relaas van een insider. Dit leidt aan de ene kant tot een gedetailleerd beeld. Het leidt er ook toe dat de lezer af en toe een buitenstaander wordt. Op momenten dat voor de zoveelste keer een lading obscure punkbandjes ten tonele wordt gevoerd die vaak geheel terecht vergeten zijn, bijvoorbeeld.

Een groter probleem van deze insteek is echter dat De Vries (1959) de neiging heeft om het effect van de periode en de desbetreffende personen af en toe schromelijk te overschatten. Het was ongetwijfeld een opwindende tijd. De underground muziek waar de Vries hoog over op geeft klinkt twintig jaar later echter niet alleen gedateerd, maar vooral erg lelijk en is muzikaal vaak ronduit oninteressant. Het kan waarschijnlijk ook niet anders bij een ‘beweging’ die als motto no future had en ongelooflijk (zelf)destructief was; die het cool vond om een junkie en raar en onaangepast te zijn.

Het boek is daarmee meer het verslag van een persoonlijke zoektocht van De Vries naar zijn helden dan een serieuze poging om inzicht te bieden in de bestaande mythes. Wat overblijft is een boek dat zich vlot laat lezen. De opgevoerde anekdotes zijn uiterst vermakelijk. Bovendien pretendeert De Vries nergens dat het boek het ultieme verslag van een roerige periode is en dat is wel zo eerlijk. De laatste zin op de omslag spreekt wat dat betreft boekdelen: “Tevens is het een persoonlijk verslag, waarbij de auteur balanceert tussen deelnemer en voyeur.”

Boeken / Non-fictie

Het ontstaan van ‘burgerslachtoffers’

recensie: Jack Kelly - Gunpowder

‘Burgerslachtoffers’ lijken bij oorlog te horen als vlooien bij een hond, maar tot halverwege de 14e eeuw kenden oorlogen dit vervelende bijverschijnsel niet.

In Europa gingen edelen en huurlingen elkaar fysiek te lijf op het slagveld. Zo’n slag was in hoge mate gereguleerd: de bevelhebbers van weerszijden overlegden over plaats en tijdstip en begroetten elkaar hoffelijk alvorens ze in opeenvolgende golven de manschappen op elkaar af stuurden. Voor zover de adel geen deel uitmaakte van de cavalerie, bekeek ze het geheel vanaf een nabijgelegen heuveltop.
In dit alles kwam een grote verandering met de introductie van het buskruit en vuurwapens; met de musket bijvoorbeeld kon men onverwacht en van een afstand aanvallen en het kanon maakte het aanvallen van ommuurde steden mogelijk.
Bij de belegering van Alexandrië (1453) gebruikte Mehmet II voor het eerst een kanon en plots werd elke inwoner een potentieel slachtoffer. Vanaf dat moment waren oorlogen niet meer zonder burgerslachtoffers.
Met de ontwikkeling van de handvuurwapens werd tenslotte iedereen naast potentieel slachtoffer ook potentiële dader. En dat is de wereld waar we nu in leven.

Weerstand

~

De introductie van buskruit en daaropvolgende vuurwapens stuitte vaak op weerstand onder militairen. Buskruit werd lange tijd gezien als een duivels gereedschap dat onschuldige slachtoffers eiste. En oorlog werd er zó oneervol en laf van. Bovendien werden in eerste instantie kruit en kanonnen niet door soldaten gehanteerd, maar door verachte ‘externen’ als smeden en alchemisten. Het gebruik van buskruit was aanvankelijk zo in strijd met het eergevoel van de militair, dat het in Japan, na een eerste introductie in 1543, ruim twee eeuwen (tijdens het Tokugawa Shogunaat) volledig verbannen werd uit het leger.

Salpeterjacht

Het belangrijkste bestanddeel van buskruit (75%) is salpeter. Het meest amusante hoofdstuk van Gunpowder beschrijft het winnen van dit kostbare metaalzout.
Voordat salpeter werd geïmporteerd uit India en Chili of langs chemische weg gemaakt kon worden, werd het opgespoord en gedolven in eigen land, bijvoorbeeld onder boerenstallen, composthopen en secreten, want salpeter kristalliseert uit afval, mest en urine. Zogenaamde salpetermannen trokken in oorlogstijd bij koninklijk decreet het hele land door op zoek naar het kostbare salpeter. Daarbij werden regelmatig stallen, kelders, boerderijen en delen van kloosters rücksichtlos afgebroken.

Oorlog & buskruit

~

Gunpowder van Jack Kelly leest als een dwarsdoorsnede van de wereldgeschiedenis, waarin belangrijke politieke ontwikkelingen op het slagveld beslist worden door wie de beste vuurwapens of het meeste en beste buskruit heeft.
Verschillende oorlogen passeren de revue; met name de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-83) en burgeroorlog (1861-65). Alleen de gewelddadige kolonisatie van Zuid-Amerika komt niet aan bod, misschien omdat hier het overwicht dankzij vuurwapens zo overduidelijk was.

Gunpowder is zeer toegankelijk, maar niet altijd diepgravend en zorgvuldig geschreven. Zo blijft de vroege Chinese historie van buskruit schemerachtig en is de Europese bijdrage aan de ontwikkeling van het handvuurwapen onderbelicht. Daarbij is het is een beetje simpel om elke militaire en politieke ontwikkeling op te hangen aan het gebruik van (of gebrek aan) buskruit, al maakt het het boek wel onderhoudend. Wat dat betreft lijkt Gunpowder op boeken als The Frozen Water Trade van Gavin Weightman of Cod en Oesters van New York van Mark Kurlansky, waarin historische ontwikkelingen worden beschreven aan de hand van één product.
Omdat het duidelijk voor een breder publiek geschreven is, stoort het gebrek aan illustraties bij onderwerpen waar ze echt nodig zijn, zoals de ontwikkeling van ontstekingsmechanismen op musketten en de aanpassingen aan kanonnen voor gebruik aan boord van schepen.

Kelly sluit af met een hoofdstuk over de tegenwoordig belangrijkste toepassing van buskruit: in vuurwerk. Niet omdat we geen vuurwapens meer zouden gebruiken, maar omdat we nu betere explosieven hebben (nitroglycerine, TNT, C-4) om slachtoffers mee te maken.