Tag Archief van: Opera

Theater / Voorstelling

‘ZOMERSNEEUW EN WINTERMEI’

recensie: Königskinder – De Nationale Opera

De componist Engelbert Humperdinck (1854-1921) heeft na de dood van Richard Wagner veel moeite gedaan om uit diens schaduw te stappen. Wij moeten hem daar niet proberen weer in te duwen, maar de sprookjesopera Königskinder (1910) op zijn eigen merites beoordelen.

Als je als toeschouwer daarbij geen slagen om de arm houdt, zou je ten onrechte publiek kunnen trekken dat van Wagners opera’s houdt of juist mensen kunnen afstoten die niets met diens muziek hebben. Het beste is je over te geven aan een opera die voor het eerst na meer dan een eeuw weer op de Nederlandse Bühne werd gebracht. Door De Nationale Opera in Amsterdam. En je vervolgens gewonnen geven en hopen dat een herneming niet weer zo lang op zich laat wachten.

Gewonnen geven bij de eerste fluweelzachte, vloeiende tonen die het Nederlands Philharmonisch Orkest speelde onder leiding van oud-chefdirigent Marc Albrecht en bij de eerste aanblik van het haast minimalistische decor van Johannes Leiacker: een hut met een bankje ervoor, een tafeltje met twee stoelen en een grote, oude lindeboom. Het zette de toon van een subtiele, haast kamermuziekachtige opvoering van Humperdincks opera die door een ringetje te halen was.

Geen vrolijke kost, met wel een vleugje hoop

Het is geen vrolijke kost, het gegeven van wat je een kunstsprookje zou kunnen noemen. Het libretto is geschreven door Ernst Rosmer, pseudoniem van Elsa Bernstein-Porges (1866-1949). Een pseudoniem naar een personage van Ibsen. Het verhaal kort, heel kort en zonder de dieperliggende symboliek eronder: het draait om twee Königskinder. Dat wil zeggen een ganzenhoedster (de heldere stem van de Oekraïense sopraan Olga Kulchynska), geadopteerd door een heks (de beroemde Duitse mezzosopraan Doris Soffel) en een jongeman die zich uitgeeft voor bedelaar (de Duitse tenor Daniel Behle) die zich tot elkaar aangetrokken voelen. De burgers van Hellastadt (de naam voor de godin uit de onderwereld uit de Noordse mythologie) zoeken naar een koning(in). De vraag is wie van de twee Königskinder het eerst om klokslag twaalf uur door de poort binnenkomt. Het is de ganzenhoedster, samen met een speelman (de Oostenrijkse bariton Josef Wagner). Zij gelooft in de goedheid van de mens, maar beiden worden als vreemdelingen de stad uitgejaagd en sterven uiteindelijk. Alleen de kinderen van Hellastadt en de raadsoudste (de Nederlandse bariton Henk Poort) zien in dat de twee echte koningskinderen waren. Aan hen vraagt de speelman om liederen van hoop te blijven zingen. En te blijven dansen. In het wit.

Slagen om de arm

En dan die slagen om de arm. In die derde akte wordt gezongen over ‘zomersneeuw en wintermei’ – dat zegt eigenlijk al genoeg. Ook aan de heks kleeft niet de negatieve betekenis die vaak aan het woord wordt gehecht. Zij komt eerst niet bepaald sympathiek over, maar gaandeweg het verhaal kantelt dit beeld. Wat ze doet, is de waarheid vertellen en dat is iets dat niet iedereen kan waarderen. Het is allemaal niet zwart-wit. Ook niet in het overwegend witte toneel; de waard (de Nederlandse bariton Roger Smeets) heeft een zwart accent (zijn beurs!), enkele bijfiguren zijn in een gewoon pak gekleed. Het gevaar zit erin dat het geld en het volk de macht krijgen; hoe actueel wil je het hebben!

Dan wat de invloed van Wagner betreft. Natuurlijk, die is er, in de Leitmotive die een personage kenschetsen. Neem bijvoorbeeld de jongeman, die wordt begeleid door ‘koninklijk’ koper. Er is echter meer dat juist van Wagner afwijkt. Zoals in de eerste plaats de kamermuzikale orkestratie met schitterende soli van blazers en viool. Die viool wordt op de bühne gespeeld, door Camille Joubert, gekleed in zwart broekpak. In de tweede plaats zijn er eenvoudige, volksmuziekachtige melodieën of flarden van een melodie die aan de liederen van Schubert doen denken.

In het rijke programmaboekje staat een essay van dramaturg Klaus Bertisch waarin woorden worden gebruikt die deze nuancering aangeven. De blik van librettist Elsa Bernstein-Porges wordt ‘haast vooruitziend’ genoemd; zij is een overlevende van de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, maar of ze die echt helemaal heeft voorzien is nog maar de vraag. Bij de dood van de koningskinderen staat vervolgens in de tekst dat die ‘in de sneeuw weinig ruimte liet voor hoop op een goede, nieuwe tijd’. Weinig – maar niet: geen.

Die nuanceringen heeft Bertisch ‘in het echt’ ook aangebracht. En hij was daarin niet de enige. Bravo! Brava!

 

Theater / Voorstelling

‘ZOMERSNEEUW EN WINTERMEI’

recensie: Königskinder – De Nationale Opera

De componist Engelbert Humperdinck (1854-1921) heeft na de dood van Richard Wagner veel moeite gedaan om uit diens schaduw te stappen. Wij moeten hem daar niet proberen weer in te duwen, maar de sprookjesopera Königskinder (1910) op zijn eigen merites beoordelen.

Als je als toeschouwer daarbij geen slagen om de arm houdt, zou je ten onrechte publiek kunnen trekken dat van Wagners opera’s houdt of juist mensen kunnen afstoten die niets met diens muziek hebben. Het beste is je over te geven aan een opera die voor het eerst na meer dan een eeuw weer op de Nederlandse Bühne werd gebracht. Door De Nationale Opera in Amsterdam. En je vervolgens gewonnen geven en hopen dat een herneming niet weer zo lang op zich laat wachten.

Gewonnen geven bij de eerste fluweelzachte, vloeiende tonen die het Nederlands Philharmonisch Orkest speelde onder leiding van oud-chefdirigent Marc Albrecht en bij de eerste aanblik van het haast minimalistische decor van Johannes Leiacker: een hut met een bankje ervoor, een tafeltje met twee stoelen en een grote, oude lindeboom. Het zette de toon van een subtiele, haast kamermuziekachtige opvoering van Humperdincks opera die door een ringetje te halen was.

Geen vrolijke kost, met wel een vleugje hoop

Het is geen vrolijke kost, het gegeven van wat je een kunstsprookje zou kunnen noemen. Het libretto is geschreven door Ernst Rosmer, pseudoniem van Elsa Bernstein-Porges (1866-1949). Een pseudoniem naar een personage van Ibsen. Het verhaal kort, heel kort en zonder de dieperliggende symboliek eronder: het draait om twee Königskinder. Dat wil zeggen een ganzenhoedster (de heldere stem van de Oekraïense sopraan Olga Kulchynska), geadopteerd door een heks (de beroemde Duitse mezzosopraan Doris Soffel) en een jongeman die zich uitgeeft voor bedelaar (de Duitse tenor Daniel Behle) die zich tot elkaar aangetrokken voelen. De burgers van Hellastadt (de naam voor de godin uit de onderwereld uit de Noordse mythologie) zoeken naar een koning(in). De vraag is wie van de twee Königskinder het eerst om klokslag twaalf uur door de poort binnenkomt. Het is de ganzenhoedster, samen met een speelman (de Oostenrijkse bariton Josef Wagner). Zij gelooft in de goedheid van de mens, maar beiden worden als vreemdelingen de stad uitgejaagd en sterven uiteindelijk. Alleen de kinderen van Hellastadt en de raadsoudste (de Nederlandse bariton Henk Poort) zien in dat de twee echte koningskinderen waren. Aan hen vraagt de speelman om liederen van hoop te blijven zingen. En te blijven dansen. In het wit.

Slagen om de arm

En dan die slagen om de arm. In die derde akte wordt gezongen over ‘zomersneeuw en wintermei’ – dat zegt eigenlijk al genoeg. Ook aan de heks kleeft niet de negatieve betekenis die vaak aan het woord wordt gehecht. Zij komt eerst niet bepaald sympathiek over, maar gaandeweg het verhaal kantelt dit beeld. Wat ze doet, is de waarheid vertellen en dat is iets dat niet iedereen kan waarderen. Het is allemaal niet zwart-wit. Ook niet in het overwegend witte toneel; de waard (de Nederlandse bariton Roger Smeets) heeft een zwart accent (zijn beurs!), enkele bijfiguren zijn in een gewoon pak gekleed. Het gevaar zit erin dat het geld en het volk de macht krijgen; hoe actueel wil je het hebben!

Dan wat de invloed van Wagner betreft. Natuurlijk, die is er, in de Leitmotive die een personage kenschetsen. Neem bijvoorbeeld de jongeman, die wordt begeleid door ‘koninklijk’ koper. Er is echter meer dat juist van Wagner afwijkt. Zoals in de eerste plaats de kamermuzikale orkestratie met schitterende soli van blazers en viool. Die viool wordt op de bühne gespeeld, door Camille Joubert, gekleed in zwart broekpak. In de tweede plaats zijn er eenvoudige, volksmuziekachtige melodieën of flarden van een melodie die aan de liederen van Schubert doen denken.

In het rijke programmaboekje staat een essay van dramaturg Klaus Bertisch waarin woorden worden gebruikt die deze nuancering aangeven. De blik van librettist Elsa Bernstein-Porges wordt ‘haast vooruitziend’ genoemd; zij is een overlevende van de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, maar of ze die echt helemaal heeft voorzien is nog maar de vraag. Bij de dood van de koningskinderen staat vervolgens in de tekst dat die ‘in de sneeuw weinig ruimte liet voor hoop op een goede, nieuwe tijd’. Weinig – maar niet: geen.

Die nuanceringen heeft Bertisch ‘in het echt’ ook aangebracht. En hij was daarin niet de enige. Bravo! Brava!

 

Muziek / Concert

Dood en (over)leven

recensie: NTR ZaterdagMatinee 12 februari 2022
Simon van Boxtel

Het begon allemaal op 23 september 1961. Met het ‘Matinee op de Vrije Zaterdag’. Het Matinee bestaat nog steeds, nu onder de naam ‘NTR ZaterdagMatinee’. Concerten met vanaf het begin af aan een avontuurlijke programmering en uitvoeringen op een hoog niveau, live uitgezonden op Radio 4. Een centrale rol spelen het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor, aangevuld met instrumentale of vocale solisten en onder leiding van gerenommeerde dirigenten.

Dit seizoen staat het werk van de Deense componist Hans Abrahamsen (1952) centraal. Afgelopen zaterdag zong sopraan Barbara Hannigan samen met het Radio Fil – zoals het orkest in de wandeling wel wordt genoemd – onder leiding van chef-dirigent Karina Canellakis Abrahamsens Let me tell you. Omlijst door de Ouverture Parsifal van Richard Wagner en de Lemminkäinen-suite van Jean Sibelius. Over avontuurlijk programmeren gesproken!

Diep graven

Zo’n programma heeft alles te maken met wat in het programmaboekje onder de overkoepelende termen ‘Sagen en legenden’ werd geschaard. Abrahamsen plaatste in zijn liederencyclus Ophelia centraal, het personage uit Shakespeares toneelstuk Hamlet, gebaseerd op een sage. Wagner greep terug op een epos van Wolfram von Eschenbach, en Sibelius werd ook geïnspireerd door een aloude sage, lezen we.

Maar er valt dieper te graven. Op z’n minst nog twee lagen diep. In de eerste plaats zijn er overeenkomsten qua sfeer tussen Wagner, Abrahamsen en Sibelius. Twee uitersten raken elkaar in alle drie de werken: een breekbaar klankidioom en een gewijde sfeer met geladen stiltes. Om nog maar te zwijgen over de toonsoort Es gr.t., waarin zowel Wagner zijn ouverture eindigt als Sibelius zijn suite. Dat is één.

Ten tweede (of derde, als je de sagen en legenden meetelt) is daar een overkoepelend thema: dood en (voort)leven. Dat geldt voor de opera van Wagner, waarin de dood van Jezus van Nazareth en diens opstanding passeren, en voor Ophelia bij Abrahamsen, die sterft en wellicht voortleeft. En ten slotte ook voor Sibelius, waar Lemminkäinen in de rivier wordt gegooid maar uiteindelijk door zijn moeder met een druppel honing weer naar het rijk der levenden wordt teruggebracht.

Natuurlijk zijn er ook grote verschillen tussen de laatromantische Wagner, de totaal eigen stijl van Abrahamsen en Sibelius als vertegenwoordiger van de nationaal-Finse muziek. De tekst die Paul Griffiths in 2008 schreef en baseerde op de 481 woorden die Ophelia in Hamlet spreekt, is trouwens ook al eerder op muziek gezet. Of liever: tijdens het Holland Festival 2007 improviseerde celliste Frances-Marie Uitti in het Amsterdamse Bimhuis op dezelfde tekst die toen door de schrijver zelf werd uitgesproken.

En nog eens diep graven

Je moet als uitvoerenden wel een hoog muzikaal aanzien hebben om de overeenkomsten én de verschillen allemaal tot hun recht te laten komen. En dat was afgelopen zaterdag het geval. Om te beginnen was daar natuurlijk de soliste voor wie Abrahamsen zijn compositie in 2013 schreef: de sopraan Barbara Hannigan. Wát voor een sopraan, maar dat wisten we al. Opvallend was haar sterke benadrukking van de letter ‘k’, die hierdoor telkens als een verkapt slagwerk klonk. Slagwerk dat een grote rol speelt in dit stuk, zoals aan het slot, waar een slagwerker een vel papier over een grote trom wrijft. De zaal zat er muisstil en ademloos naar te luisteren, en dirigent Karina Canellakis hield geruime tijd de armen in de lucht om die sfeer niet te verbreken. Daarna nodigde zij, samen met Hannigan, de componist uit op het podium om in het ovationele applaus en voetgetrappel te delen.

Wat Canellakis voor elkaar kreeg en uit het orkest haalde, grensde het gehele concert aan het ongelooflijke. Er was hard aan gewerkt, dat kon je alleen al zien aan de uitgekiende orkestopstelling: de contrabassen zaten niet rechts zoals gebruikelijk, maar links. Rechts zat een deel van de koperblazers en een harp. Zelfs in de grote bezetting van het orkest leverde dit merendeels een afgewogen en doorzichtige klank op, die optimaal versmolt en waarin verschillende sferen ten diepste werden uitgelicht. Zodat ten slotte ook de dreigende ondertoon in alle stukken (nog zo’n overeenkomst!) aldoor voelbaar was.

Een concert dat niet alleen om door een ringetje te halen was, maar nog lang zal nazinderen.

 

Theater / Voorstelling

Om door een ringetje te halen

recensie: Upload – Michel van der Aa
Marco Borggreve

Upload is een multimediaopera van heden, verleden en toekomst. Het snijdt het thema ‘mind uploading’ aan dat van nu is, hoewel het eigenlijk ten diepste al zo oud is als de weg naar Rome, al speelt het verhaal in de toekomst.

 

Eerst het libretto dat Van der Aa zelf schreef in samenwerking met Madelon Kooijman en Niels Nuijten. Een verder naamloze vader (bariton Roderick Williams) kiest ervoor na zijn dood zijn brein te laten uploaden op een computerserver. Op die manier kan hij zonder lichaam altijd doorleven. In de opera wordt de vraag gesteld of de vader misschien ergens voor wegloopt (verlatingsangst) en of we als mens deze manier van doorleven wel zouden willen.
Het is de dochter (sopraan Julia Bullock) die voor de keuze wordt gesteld om door te gaan of te stoppen, wanneer de uploadprocedure niet helemaal naar wens verloopt en de vader vraagt hem te deleten. Dan zou hij, zingt ze, voor de tweede keer sterven en dat kan ze niet aan. De ‘tweede dood’ is overigens tevens een Bijbels begrip.

Zo oud als de weg naar Rome

Het idee dat lichaam en geest van elkaar zijn gescheiden, kennen we al van het dualisme dat de filosoof René Descartes verwoordde. Het idee dat het lichaam minder zou zijn dan de geest heeft zelfs nog oudere papieren. Ook hier is het tevens een Bijbelse notie; de apostel Paulus verkondigde het al.

De vragen die daaruit voortkomen en in de opera worden gesteld, worden niet beantwoord. Dat is aan ons, de toeschouwers. Of worden er toch hints gegeven? Tegen over elkaar staan de dichotomie leven en dood, lichaam en geest, menselijk en onmenselijk, man en vrouw, natuur en cultuur. Zij lijken in de muziek én de fantasiefilmbeelden van onder meer Joost Riedijk  te worden opgeheven. En let wel: het kan mis gaan, en dan resten slechts twee (!) a capella gezongen woorden die weliswaar associatief met elkaar hebben te maken, maar geen eenheid meer vormen.

De hint zit ook in de vooraf opgenomen soundtrack en de live gespeelde muziek door Ensemble Musikfabrik onder leiding van Otto Tausk. Zij vullen elkaar aan of wisselen elkaar af, waarbij het soms niet helemaal duidelijk is of je nu naar de soundtrack of naar het ensemble zit te luisteren.
Iets soortgelijks gebeurt met de film, die deels live en deels vooraf is opgenomen. Op die manier wisselt het perspectief telkens, zoals dat ook in de literatuur over mind-uploading gebeurt.

Hoe het overkomt

Volgens de onderzoeker Melanie Challenger bijvoorbeeld, een generatiegenoot van  librettist Van der Aa, zouden we om te beginnen moeten accepteren dat ons leven eindig is. Zij gaat daarop in in haar boek Het dier in ons. Een nieuwe geschiedenis van de mens. Zij vindt uploaden onrealistisch en onwenselijk, omdat de fysieke werkelijkheid er minder toe zou doen dan de rationele. Bovendien vindt zij uploaden verspilling van geld in deze tijd van crisis. Wel wil zij af van het dualisme tussen lichaam en geest.

Dat is de rationele manier van denken over het thema uploaden. Maar hoe komt de multimediaopera nu over op het publiek? Je wordt als toeschouwer in bijna anderhalf uur helemaal opgezogen in alles wat er voor en achter op het toneel gebeurt. Niet in de laatste plaats door de geweldige zang van de twee hoofdrolspelers, Williams en Bullock. Allebei hebben ze een grote ‘aria’ die indruk maakt, zoals Shakespeare zijn hoofdrolspelers altijd een grote monoloog geeft. Met name het lyrische This is were you are van de sopraan, die vergezeld ging door prachtige, haast etherische ensembleklanken en filmbeelden die aan de natuur deden denken, maakte indruk.

Niet voor niets kwam het volledige ensemble aan het slot ook naar voren (op het toneel zaten ze al) om het enthousiaste applaus in ontvangst te nemen. De nieuwe opera van Van der Aa en de uitvoering daarvan waren dan ook om door een ringetje te halen. Laten we hopen dat de filmopera nog eens wordt hernomen.

Theater / Voorstelling

Mooie start operaseizoen

recensie: Der Zwerg - Alexander Zemlinsky

Iedereen kent het schilderij De hofdames van Vélazquez. Het beeldt de Spaanse kroonprinses Donna Clara af, te midden van haar hofdames. Rechts vooraan staat de hofnar. Deze hofnar staat centraal in de opera Der Zwerg van Alexander Zemlinsky, de opening van het operaseizoen van De Nederlandse Opera onder leiding van hun nieuwe chef-dirigent Lorenzo Viotti.

De Oostenrijkse componist Alexander Zemlinsky (1871-1942) moet met de hofnar hebben kunnen meevoelen. Bekend is dat de vrouw waarmee hij een verhouding had, Alma Schindler (de latere Alma Mahler-Schindler) hem ‘ongelofelijk lelijk’ vond. Dat heeft hem niet lekker gezeten; hij baseerde zelfs een opera op het feit dat zij hem verliet (Eine florentinische Tragödie).
In de opera Der Zwerg (1922) vraagt hij het publiek als het ware om empathie en inlevingsvermogen te hebben met iedereen die afwijkt van wat ‘normaal’ heet te zijn

Hoe het oogt

Nu is het niet zo, dat alle nuances in het libretto zijn verdwenen en iedereen even hardvochtig is. Zo is een van de kamermeisjes aan het hof, Ghita (gezongen door Annette Dasch) wel degelijk in staat empathie te tonen met de kleine man. Toch heeft de Nederlandse film- en theaterregisseur Nanouk Leopold, die met deze productie haar operadebuut maakte, primair gekozen voor een letterlijke verbeelding van ‘hokjesdenken’: op het podium van de Nationale Opera & Ballet staat een rij van zeven open kubussen, klein en groot. Hierin zitten de zangers gevangen. Slechts één keer stapt de jarige infante (een prachtrol van Lenneke Ruiten) eruit. Dat gebeurt als de dwerg is overleden nadat de werkelijkheid tot hem is doorgedrongen dat hij lelijk is en de kroonprinses niet op hem verliefd is. Dat lijkt echter verder geen betekenis te hebben.
Ook  de kleine man (sterk gezongen door heldentenor Clay Hilley) zingt vanuit zo’n kubus.
De hofdames leven in een roze sprookjeswereld. Ze zijn in roze, tule kleding gestoken, kostuums die zijn ontworpen door Wojciech Dziedzic.
Dat is de uiterlijke kant van de productie. De videobeelden (van Leopold Emmen) die op de achterwand worden geprojecteerd, staan voor het ambigue karakter van de personages. Daar heeft de dwerg vleugels. Vleugels, omdat hij in zijn eigen verbeelding de lichtheid van een vogel heeft. Vleugels die tevens symbool staan voor wat hij volgens de tentoonstelling met ontwerpen van jonge kunstenaars op het plein voor gebouw van de Nationale Opera en Ballet ook symboliseert: een kunstenaar.

Hoe het klinkt


Maar hoe klínkt het nu? Zemlinsky is een laatromantische componist die een graantje heeft meegepikt van de stijl van bijvoorbeeld Mahler en Wagner. Aan Mahlers orkestratie doen de mandoline en gitaar in het orkest denken, aan Wagner de zogeheten Leitmotive waarmee een personage door de hele opera door herkenbaar is. Zo is er in deze opera bijvoorbeeld een motief in de althobo dat staat voor de dwerg en – aan het begin – stijgende glissandi in de strijkers die klinken wanneer hij zijn haar ijdel naar achteren gooit. Tegen het eind doet hij dat nog een keer, maar dan blijven die glissandi uit, wat een onbedoeld geestig effect heeft.
Het Nederlands Philharmonisch Orkest zit niet in de orkestbak, maar op de bühne en is onder leiding van Lorenzo Viotti buitengewoon goed op dreef. Ze pakken flink uit, maar kunnen ook fluisterzacht spelen. Dat geldt ook voor het koor van de opera (ingestudeerd door Ad Broeksteeg). Allebei treden ze stevig en verfijnd op en treffen de sfeer raak. Zoals in een lome zomermelodie die op een gegeven moment in het orkest langskomt. Lorenzo Viotti is de nieuwe chef-dirigent en gooit hoge ogen met deze openingsproductie van het nieuwe seizoen. Dit smaakt naar meer!

Theater / Voorstelling

Huize Usher kraakt nog niet

recensie: Opera2Day - The Fall of the House of Usher

Alsof regisseur Serge van Veggel zelf niet helemaal gelooft dat Philip Glass’ opera The Fall of the House of Usher op zichzelf sterk genoeg is, vult hij het werk in de OPERA2DAY-voorstelling Opera Melancholica aan met een uitvoerige introductie. Dat pakt niet in het voordeel van de opera uit: de vrolijke relativering ondermijnt de dramatiek van de voorstelling.

Het huis Usher staat op het punt van instorten, letterlijk en figuurlijk. Het eens zo beroemde geslacht Usher, waarvan Roderick en Madeline de laatste telgen zijn, gaat ten onder aan de eigen melancholie. Die zwaarmoedigheid heeft zich geëxternaliseerd: ook het grote landhuis gaat ten onder aan zijn eigen gewicht. Kort gezegd is dit het plot van het verhaal The Fall of the House of Usher van Edgar Allan Poe, een van de beroemdste korte verhalen uit de Amerikaanse literatuur. Veel van Poe’s stijlkenmerken komen erin samen. Zo worden mensen levend begraven, is de locatie een personage op zich en rest uiteindelijk de vraag wie er nou werkelijk aan waanbeelden lijdt: Roderick Usher of de verteller zelf. Philip Glass zette het verhaal in 1988 op muziek en deze opera dient op zijn beurt als basis voor de voorstelling Opera Melancholica van OPERA2DAY, geregisseerd door oprichter Serge van Veggel.

Ontoereikend idioom

Geluid speelt een belangrijke rol in Poe’s werk en dit maakt zijn oeuvre ideaal om te verklanken. Philip Glass is echter nogal stijlvast en wijkt op geen moment af van zijn geijkte idioom van gebroken akkoorden en wisselende patronen. Voor sommige momenten van het verhaal komt dit goed van pas: Roderick Usher kan geen andere klanken meer verdragen dan die van snaarinstrumenten en speelt daarom gitaar. Ook klinkt er een mierzoete speeldoos, waardoor Usher vervuld wordt van weemoed. Maar juist het zuchten en steunen van het huis, het waaien van de wind en het gedonder, dat zijn elementen die moeilijk zijn te vangen in Glass’ klankwereld. Hierdoor voelt de wereld rondom huize Usher gedistantieerd aan.

Los van de kritiek op de compositie zelf, is de uitvoering goed. De drie solisten (waarvan een in de orkestbak) zingen met een ingetogen dramatiek. Het New European Ensemble, onder leiding van Carlo Boccadore (hij was bij de première van deze opera) weten de muziek van Glass overtuigend over te brengen. Het podiumbeeld is mooi, met een enorme schedel en een vloer met opspattend water, al zou er in het middendeel iets meer mogen gebeuren. Madeline, gechoreografeerd door Ed Wubbe, danst op de vulkaan en benadrukt zo het verval van het geslacht Usher. Toch komt dit alles niet aan. Dat ligt niet alleen aan de muziek, maar voor een groot deel aan de omlijsting.

Relativering

Glass’ opera is relatief kort en blijkbaar voelde Van Veggel de noodzaak om deze daarom aan te vullen met een uitgebreid voorprogramma. Bij binnenkomst van het theater wordt al muziek van Glass gespeeld en spreken scholieren hun gedachten uit over het fenomeen melancholie. Vervolgens neemt een man in doktersjas (Rene M. Broeders) het woord: we zijn hier in het anatomisch theater van de menselijke psyche.

Weldra zullen wij het brein van Roderick Usher ontleden in een folie a mille, een gedeelde psychische stoornis tussen Usher en het publiek. De dokter legt het een en ander uit over melancholie, ooit beschouwd als een overschot aan zwarte gal en volgens Freud iemands verdriet over een verlies in zichzelf.

Voor aanvang van de voorstelling heeft een groep co-assistenten enquêtes afgenomen onder het publiek, met vragen als ‘wanneer hebt u voor het laatst gehuild?’ De dokter neemt de antwoorden op luchtige wijze met het publiek door, wat zowel wat gelach als irritatie over de meligheid opwekt. Niet alleen brengt deze (betrekkelijk lange) introductie het publiek niet in de stemming voor de gothic tale van Poe en Glass. Een inhoudelijk probleem is dat de psychotische aard van Poe’s korte verhaal wordt gereduceerd tot huis-tuin-en-keukenweemoed. Waarschijnlijk wil Van Veggel benadrukken dat wij allemaal iets van Roderick Usher (of de verteller) in ons hebben, maar juist door de nuchtere relativering

Voordat je een huis geloofwaardig kunt laten instorten, moet je het eerst geloofwaardig opbouwen. Edgar Allan Poe is hier een meester in en Philip Glass weet de waanzin van de duistere romanticus tot op zekere hoogte ook goed te verklanken. OPERA2DAY heeft het juiste talent in huis om de opera tot zijn recht te laten komen, maar maait het gras voor de eigen voeten weg door Ushers/Poe’s metafysische waanzin voor aanvang van de daadwerkelijke opera al te ondermijnen.

Theater / Voorstelling

Samensmelting zonder conflict

recensie: De Nationale Opera - Tannhäuser

Christof Loys gebruikt Wagners opera Tannhäuser om op Wagner te reflecteren. De voorstelling van De Nederlandse Opera zit vol goede concepten, maar blijft na een zinderende opening statisch en eentonig.

In 1861 ging Wagners opera Tannhäuser in Parijs in première en het werd een regelrechte flop. De reden: de verplichte balletscène kwam helemaal in het begin. De Parijse jetset, die doorgaans speciaal voor de ballerina’s en het gevoos achteraf naar het theater kwam, arriveerde later (zoals gewoonlijk). De heren waren niet te spreken over het feit dat zij de balletdames gemist hadden. En die arme Wagner dacht dat iedereen voor zijn verheven kunsten kwam…

Deze anekdote over de rechtlijnige componist die niet kan verkroppen dat lust en kunst elkaar niet per definitie uitsluiten, is het vertrekpunt voor regisseur Christof Loys regie van Tannhäuser. Hypocrisie, grijstinten, symbiose, ze maken het leven. Maar als de contrasten vervagen, komt de spanning ook in het gedrang.

Tweestrijd

Ridder Tannhäuser (Daniel Kirch) is eigenlijk een verwend nest. Hij heeft zijn ridderkringen opgegeven om bij de liefdesgodin Venus (Ekaterina Gubanova) in te gaan wonen. Tannhäuser komt daar op amoureus gebied niets tekort, maar mist het conflict dat hem inspiratie moet geven. Hij verlangt terug naar de kuise Elisabeth (Svetlana Aksenova) en keert terug naar Wartburg, een kloosterachtig slot. Daar kan hij zijn mond niet houden over de geneugten die Venus hem bood. Iedereen is boos en Tannhäuser gaat naar Rome om boete te doen. Wie kan de tweestrijd in zijn hoofd beslechten?

Met die muziek zit het helemaal goed. Marc Albrecht krijgt elke akte een harder applaus bij opkomst en ook bij de slotovatie krijgt hij duidelijk de meeste decibellen toebedeeld. Hij heeft het Nederlands Filharmonisch Orkest volledig onder controle in zowel uitbundige als intieme passages. Gubanova en Aksenova (de kuise Elisabeth) springen er als solist uit en weten de twee belangrijkste vrouwenrollen een gelaagdheid mee te geven die verder gaat dan de tweestrijd lust – religie die Wagner voor ogen had.

Grijstinten

Het ontmantelen van die valse dichotomie tussen het profane en het sacrale is waar het regisseur Christof Loy om te doen is. De lusthof Venusberg en het ridderklooster Wartburg zijn geen tegenpolen, maar verschillende zijden van dezelfde medaille. De nobele ridders die Wartburg bevolken zijn dezelfde als diegenen die zich vergrijpen aan de ballerina’s. Maar het blootleggen van die verstrengeling van het vleselijke en het verhevene heeft ook een groot nadeel: alles gaat op elkaar lijken. Waar de opera opent met een bacchanaal waarin ballerina’s over het podium worden gesmeten door bronstige corpsballen en de naakte lichamen binnen no time wellustig over elkaar kronkelen, is er de daaropvolgende drieënhalf uur beduidend minder te beleven. Het podiumbeeld blijft in alle drie de aktes bestaan uit dezelfde ruim opgezette hal. Ook de figuranten spelen een dubbelrol. De ridders en nimfen zijn gemodelleerd naar de Parijse ballerina’s uit de negentiende eeuw, zoals te zien op schilderijen van Degas. Menig danseres leidde een dubbelleven als luxe prostituee, aan wie de hogere burgerij zich maar wat graag vergreep.

Boven- en onderwereld staan constant met elkaar in verbinding en het is Tannhäuser/Wagner die deze nuance niet kan accepteren. Dramaturgisch is er geen speld tussen te krijgen. Maar het is niet genoeg om een lijvige Wagneropera voor de volledige speelduur interessant te houden. Waar de muziek echter bestaat uit een rijk palet aan klanken, verwordt het toneelbeeld na de wellustige opening tot alleen maar grijstinten, waarbij er maar weinig momenten zijn die ertussenuit springen. Natuurlijk is de werkelijkheid oneindig veel gecompliceerder, maar tegenstelling zorgen wel voor spanning en conflict dat is wat er in Loys regie van Tannhäuser ontbreekt. Maar misschien ben ik ook gewoon verwend.

Theater / Voorstelling

Als gouden bergen uitblijven

recensie: De Nationale Opera: Girls of the Golden West

Peter Sellars’ en John Adams’ antiwestern Girls of the Golden West heeft een duidelijke boodschap, maar het gefragmenteerde verhaal weet minder te prikkelen dan de muziek.

Girls of the Golden West is de openingsvoorstelling van het Opera Forward Festival, een initiatief van De Nationale Opera dat in het teken staat van nieuw werk en nieuw talent. Peter Sellars en John Adams, respectievelijk in de zestig en zeventig, zijn weliswaar niet meer de jongsten, maar hebben zowel individueel als samen de operawereld vernieuwd met gewaagde eigentijdse opera’s met een vaak maatschappijkritische insteek. Ook in Girls of the Golden West, over de Californische gold rush in het midden van de negentiende eeuw, zijn de parallellen met de actualiteit niet te missen.

Goud zonder glans

Het idee van Girls of the Golden West kreeg Sellars toen hij gevraagd werd voor de regie van Puccini’s La Fanciula del West. In deze opera wordt een romantisch beeld geschept van de Californische goudkoorts. Het Californië van Adams en Sellars is echter weinig idyllisch. Bij aankomst blijkt voor de meeste mijnwerkers al dat er hier vrij weinig te halen is. Er ontstaat een gewelddadige ad-hocsamenleving, met als belangrijkste faciliteiten saloons en hoerenkasten. De frustratie en teleurstelling over het uitgebleven goud slaat om in een dictatuur, waarbij de mijnwerkers hun woede afreageren op de minderheden – vrouwen, mensen met een Afrikaanse of Latijns-Amerikaanse achtergrond en de oorspronkelijke bevolking van Amerika. Deze laatste groep is niet vertegenwoordigd in de personages, maar wordt wel benoemd: er stierven immers in een klein decennium honderdduizenden Indianen aan de kolonisering van Californië.

De muziek van Adams is stuwend en dynamisch, een staalkaart van de verschillende technieken die hij de afgelopen vijftig jaar heeft gebruikt. Er is een sterk contrast tussen de monotone koorpassages – bijna spreekkoren – en de lyrische melodielijnen van de eenling. Adams grillige klanken passen goed bij de hectische, explosieve groei van de mijnwerkerssteden en worden daarbij nog eens krachtig gespeeld door het Rotterdams Philharmonisch Orkest, onder leiding van Grant Gershon.

Onttoverd

Even eclectisch als Adams’ muziek is het libretto van Sellars, waarbij hij zich heeft laten inspireren door tal van bronnen. Krantenberichten worden geplaatst naast mijnwerkersliedjes, activistische toespraken en passages uit Macbeth. Een belangrijke rol is toebedeeld voor de dagboekfragmenten van Dame Shirley, een welgestelde vrouw uit New Jersey die de goudkoorts uitvoerig heeft beschreven. Maar waar de muzikale variatie wervelend werkt, vertelt het samengestelde libretto een fragmentarisch verhaal. De personages zijn archetypisch en weinig complex – de onderdrukte individuen als slachtoffer van een briesende, anonieme mijnwerkersmassa – waardoor de opera in psychologisch opzicht niet erg spannend wordt.

Het is duidelijk dat Sellars en Adams de ontreddering van de goudzoekers willen spiegelen aan de teleurstelling van de huidige witte middenklasse, die omslaat in woede jegens zondebokken. Deze boodschap wordt gebracht met prachtige muziek, fonkelende decors en levendige, groots opgezette groepsscènes. De potentie is er, alle elementen lijken aanwezig, maar door het gebrek aan frictie boet Girls of the Golden West aan urgentie in.

Theater / Voorstelling

Juditha bejubeld?

recensie: De Nationale Opera - Juditha Triumphans

De onorthodoxe keuzes waarmee Floris Visser het oratorium Juditha Triumphans regisseert pakken de ene keer beter uit dan de andere. Dit laat onverlet dat Vivaldi’s prachtige muziek bij La Cetra en de zangers van De Nationale Opera (solisten en koor) in heel goede handen is.

Waar ligt de grens tussen een koene verzetsdaad en een verwerpelijke moord? Juditha staat in het rijtje Bijbelse femmes fatales waar ook Delila en Salomé tot behoren, maar staat toevallig aan de goede kant van de geschiedenis. In de kunstgeschiedenis – en ook in de muziek van Vivaldi’s oratorium Juditha Triumphans – wordt zij afgebeeld als heldin. Op het podium toont regisseur Floris Visser juist een vrouw in staat van ontreddering.

Klassieke verleidster

Vivaldi schreef dit ‘sacre militare oratorium’ voor het meisjesweeshuis waar hij werkzaam was. Alle rollen zijn dus geschreven voor vrouwenstemmen. Het werk is geschreven in opdracht van de stad Venetië, ter ere van de overwinning op de Ottomanen. De Latijnse tekst is ontleend aan het apocriefe Bijbelboek Judit en vertelt over het beleg van de stad Bethulië door de Babyloniërs, onder leiding van veldheer Holofernes (Teresa Iervolino). De Joodse weduwe Juditha (Gaëlle Arquez) trekt samen met haar dienstmaagd Abra (Polly Leech) het kamp van de vijand binnen. Holofernes is verrukt van haar schoonheid en wil haar verleiden. Overmoedig drinkt hij te veel, valt in slaap en wordt door Juditha gedood: het Babylonische beleg is gebroken.

Twijfels

Een oratorium is geschreven als muziekstuk zonder enscenering en als je dit als regisseur bewerkt tot muziektheater heb je een grote mate van vrijheid. Die pakt Floris Visser ook, onder andere door het verhaal te situeren in het Italië van 1943. Het decor is een ronddraaiende, geruïneerde koepelkerk die tevens dienstdoet als het paleis van de veroveraars. Holofernes is in deze regie een nazi-commandant en een uitgesproken kunstliefhebber die zijn paleis laat volhangen met roofkunst. Visser dubbelt het verhaal door Juditha haarzelf te laten aanschouwen op een van die geroofde schilderijen, namelijk Judith onthoofdt Holofernes van Caravaggio. Dit schilderij inspireert haar om hetzelfde te doen met Holofernes op het podium, maar toont Juditha uiteindelijk ook de gruwel van haar daden.

Niet elke regiekeuze combineert even fijn met de muziek. Natuurlijk gaat deze enscenering over oorlogsgeweld, maar een verkrachting en een executie in de eerste helft worden zo nonchalant uitgevoerd dat het de muziek noch versterkt noch effectief becommentarieerd. Dat Juditha hier geen koele vrijheidsstrijder is, maar een vertwijfelde vrouw die walgt van haar daden, geeft daarentegen wel een mooi contrast met de jubelende muziek.

Vreugdeklanken

Hoewel contrasterend met het beeld, speelt die muziek toch de hoofdrol in Juditha Triumphans. Waar de openingsmuziek (het Concerto d’Amsterdam, want de oorspronkelijke ouverture is verloren gegaan) nog wat slordig klinkt – het is immers ook razendsnel – is de rest van het oratorium kraakhelder, intiem en wervelend. Vivaldi schreef voor een uitgebreid arsenaal aan instrumenten, inclusief een mandoline, vier theorbes en een chalumeau (een vroege voorloper van de klarinet). Het Baselse barokensemble La Cetra, onder leiding van Andrea Marcon, geeft de instrumenten alle ruimte om tot bloei te komen. Dat Vissers subversieve versie van het Judithverhaal bij vlagen wat gekunsteld overkomt, doet niets af aan de muzikale vreugde.

Theater / Voorstelling

Vermaak van ‘Vivaldi’ overstijgt het podium

recensie: Opera2Day – Dangerous Liaisons

Het amusement, dat wordt vertolkt op het podium tijdens de opera Dangerous Liaisons van Vivaldi, zet zich buiten de zaaldeuren voort. Naast prachtig gezongen noten, wordt het publiek verrast door de multifunctionele inzet van het ensemble.

De barokopera Dangerous Liaisons van Vivaldi, gebaseerd op de briefroman Les Liaisons Dangereuses, zit vol intrige. Uit pure verveling, die alleen kan worden toegeschreven aan de allerrijksten circa 1782, besluiten Markiezin de Merteuil (Candida Guida) en Vicomte de Valmont (Yosemeh Adjei) elkaar af te troeven in de liefde. Uit jaloezie, omdat Merteuils minnaar Gercourt met de jonge leerlinge Cécile (Stefanie True) in het huwelijksbootje wil stappen, laat Merteuil Valmont achter de rokken van Cécile jagen. Valmont ziet in de vrouw van de president van het Gerechtshof, Madame Présidente de Tourvel (Barbara Kozeljen), echter een grotere uitdaging.

Zowel Merteuil als Valmont hebben veel noten op hun zang en daar lijden hun bediendes en de jonge muziekleraar Danceny (Maayan Licht), die tot over zijn oren verliefd is op Cécile, onder. In deze opera zien we hoe destructief de liefde is en hoe de verstandhouding tussen de Franse elite en het gepeupel begint te wankelen in de periode vóór de Franse Revolutie.

Levende prullenbakken

Wat deze opera zó komisch maakt, is het feit dat het ensemble – het ‘gepeupel’ – wordt gedegradeerd tot meubilair. Het maakt de tijdsgeest van eind achttiende eeuw zichtbaar: wie niet tot de elite behoort, betekent niets. Zo komt aan het begin van de voorstelling een peloton mannen in ‘groene klavertjes broekpakken’ aangemarcheerd en gaan ze op handen en knieën zitten. De overige bediendes plaatsen op hun rug een tafel met allerlei lekkernijen. Ook in de pauze dient het ensemble als opvulling van de ruimte, ze fungeren met een afvalzak in de hand als ‘levende prullenbakken’. De luxepaardjes Merteuil en Valmont daarentegen, komen niets tekort. Paraderend door hun paleis bespelen ze iedere bezoeker op een sluikse manier: van Cécile met haar schattige, lange vlechtjes tot de in pofbroek gestoken Danceny.

Danceny, die Cécile bezingt in een innige briefwisseling, heeft wellicht het zuiverste keeltje van het hele stel. Zijn duet met Cécile beneemt je stante pede de adem, net als het door emoties gekleurde gezang van Tourvel. Hoe anders klinkt de lage stem van grande dame Merteuil of de hoge, nasale stem van Valmont. Een knap staaltje zangwerk, dat staat vast. Er zit soms echter weinig nuance in hun stem, waardoor deze minder blijft bekoren dan die van Danceny. Zo heeft het eerste duet van Merteuil en Valmont iets traags, waardoor je je moet inspannen om de gezongen noten in je op te nemen. Overigens blijf je ongeduldig wachten totdat Merteuil een sterk overdreven karakter gaat uitdragen, maar haar acteerwerk blijft timide. Dit in tegenstelling van Valmont, wiens fysieke uitstraling (lees: sixpack) en vermogen om op torenhoge hakken te lopen, meer van je aandacht vragen dan zijn zang.

Muzikale sensatie

De operazangers zouden niet tot zulke hoogte gestuwd kunnen worden zonder de hulp van een sterk orkest (de Nederlandse Bachvereniging). De samenkomst van de zang en de instrumenten zorgt voor een muzikale sensatie. Zo nu en dan overstemt het orkest de aria’s van de operazangers. Niet alleen het gehoor wordt plezier gedaan: ook voor het oog voltrekken zich allerlei prachtige decorwisselingen. Bevinden we ons als publiek het ene moment in een zaal in de stijl van Versailles, het volgende moment zijn we in een tuin vol rijpe appelstruiken. Of is het decor totaal verduisterd en biedt één schijnwerper ons het zicht op Madame de Tourvel, die wordt verleid door Valmont. Na de pauze wordt het eerder lieflijke decor opeens verruilt voor het grauw aandoende klooster, waar zowel de in diskrediet gebrachte Cécile als Tourvel hun dagen zullen slijten.

Deze opera is een ludieke samenkomst van professionele krachten en vrijwilligers. Zo’n circa 600 vrijwilligers wisselen elkaar af om in de rol van butler a.k.a. meubilair te kruipen. Die toevoeging is, zoals eerder onderschreven, een groot genot om naar te kijken en dat verlicht – ondanks de serieuze kritiek op de elite – deze opera. Twee zaken doorbreken die perfecte harmonieuze samenkomst van decor en zang: de lange stiltes die zo nu en dan vallen en de keuze voor Merteuil en Valmont. Bij dit paar, dat menig duet vertolkt, is het Merteuil die een zware lage stem heeft en Valmont een akelig hoge. Zo wordt er niet alleen een spel gespeeld met de verhouding tussen arm en rijk, maar ook tussen man en vrouw en de vocale vermogens van beide seksen.

Theater / Voorstelling

Klucht zolang het nog kan

recensie: De Nationale Opera - Il Barbiere di Siviglia

Lotte de Beer behoudt in het prachtig vormgegeven Il Barbiere di Siviglia de bekende kluchterige toon, maar aan de randen knaagt een op handen zijnde revolutie.

De Nationale Opera brengt met Il Barbiere di Siviglia een van de beroemdste opera buffa’s (komische opera’s) op de planken. Regisseur Lotte de Beer toonde in onder meer The New Prince al haar hang naar visuele overdaad. Ook deze klassieker is vanaf het begin een lust voor het oog. De Nationale Opera zou echter De Nationale Opera niet zijn als er onder al die beeldenpracht niet iets zou wringen.

Oogkleppen

Foto: Marco Borggreve

Rossini’s vroege meesterwerk – hij schreef de opera op zijn 24ste – is gebaseerd op de komedie Le Barbier de Séville ou la Précaution inutile van Pierre Beaumarchais uit 1772. In dit verhaal probeert graaf Almaviva (René Barbera) zijn geliefde Rosina (Nino Machiadze) te trouwen door in verschillende vermommingen het huis van haar voogd Bartolo (een briesende Misha Kiria) binnen te komen. Almaviva krijgt hierbij hulp van de titelheld, Figaro (Davide Luciano).

Rossini zag in het verhaal vooral een draaideurklucht die als vehikel diende om zijn virtuoze muzikale humor tentoon te spreiden. Het toneelstuk van Beaumarchais is echter ook een maatschappelijke satire waarin de geest van de Franse Revolutie al rondwaart. Beide kanten komen in De Beers regie aan bod. De kern van het verhaal is een traditionele opera buffa en speelt zich nog af binnen een overzichtelijk aristocratisch systeem (een levensgroot poppenhuis met meerdere kamers). Via de kiertjes sluipen anonieme sansculotten het huis binnen. Hebben de personages wel door dat hun huis wordt leeggeroofd?

Overdadige onvrijheid

Foto: Marco Borggreve

Producties van De Nationale Opera blinken vaker uit in imposante decors en kostuums, maar ontwerper Julian Crouch steelt hier de show vanaf de ouverture. Hij schotelt ons een parade voor van dansende taarten en cupcakes, maar ook van herderinnetjes en – iets minder zoet – onthoofde vijanden van de revolutie. Via een stijl die duidelijk geïnspireerd is op de 18de eeuw, maar ontegenzeggelijk modern is, laat hij al in de eerste minuten zien dat er hier sprake is van een systeem van exorbitante weelde en tegelijkertijd, zeker in het geval van Rosina, een gebrek aan vrijheid.

De Beer vertelt tegelijkertijd Rossini’s en Beaumarchais’ Barbier van Sevilla. Beide perspectieven zetten het andere weer in een nieuw daglicht. Een enkele keer komt de focus in het gedrang, met chaos tot gevolg. Tegelijkertijd zit er in die chaos misschien wel de belangrijkste les van de voorstelling: juist in die verwarrende momenten is het noodzaak goed om je heen te blijven kijken. De personages zijn te zeer bezig met hun eigen verwikkelingen en hebben niet door dat er gewelddadig aan de stoelpoten van hun gezag wordt gezaagd. Is het een waarschuwing aan een bezadigd operapubliek? Hoe het ook zij, hou je hoofd erbij, de revolutie is onomkeerbaar.