Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Non-fictie

Nederlands perspectief op Frans-Duitse conflict flinterdun

recensie: Paul Moeyes - Vuistrecht en wisselgeld. Nederland en de Frans-Duitse oorlog 1870-1871.

In de aanloop naar de Frans-Duitse oorlog van 1870 hield Nederland zich strikt afzijdig. In het ‘spel der tronen’ van de Europese grootmachten konden kleine staten als Nederland gemakkelijk worden gebruikt als wisselgeld, vreesde de Nederlandse regering.

Moeyes (1957) is een specialist op het gebied van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. In zijn nieuwste boek Vuistrecht en wisselgeld belicht hij aan de hand van krantenartikelen het Nederlandse perspectief op de Frans-Duitse oorlog. Die oorlog resulteerde honderdvijftig jaar geleden in de Duitse eenwording. Tijdgenoten wisten al dat de kroning van koning Wilhelm I van Pruisen in de Spiegelzaal wel tot Franse wraakgevoelens én een nieuwe oorlog moest leidden.

Luxemburg

Fraai beschrijft Moeyes hoe Nederland in de jaren 1860 door de ‘kwestie Luxemburg’ al eens ongewild in de spotlights van de Europese politiek kwam te staan. Luxemburg was persoonlijk bezit van koning Willem III, maar maakte ook onderdeel uit van de Duitse Bond. Sinds zijn aantreden als Pruisische kanselier zinspeelde Otto von Bismarck (1815-1898) al op het aaneensmeden van de Duitse lappendeken van koninkrijken, groothertogdommen, vorstendommen en vrije steden. Pruisen moest de leiding krijgen.

In de jaren die volgden bleek dat oorlog voor Bismarck enkel een voortzetting van de politiek met andere middelen was. Toen Willem III zijn groothertogdom Luxemburg aan keizer Napoleon III (1808-1873) van Frankrijk wilde verkopen, dreigde Bismarck met oorlog. Uiteindelijk werd Luxemburg een neutrale staat, maar de oorlogsdreiging van Pruisische zijde was voor het kabinet Van Zuylen-van Nijevelt voldoende reden om zich voortaan angstvallig afzijdig te houden.

Slecht voorbereid

Moeyes komt het best uit de verf wanneer hij de aanloop en het verloop van de oorlog uiteenzet. Het Franse leger had door recente successen in koloniale oorlogen internationaal een goede reputatie. Onterecht, wist de leider van Frankrijk, keizer Napoleon III. De Franse krijgsmacht was hopeloos verouderd en werd geleid door oude, verwaande conservatieve generaals die niet met hun tijd waren meegegaan. Napoleon pleitte voor hervormingen, maar daar wilde de oppositie niets van weten. Met lede ogen keek Napoleon toe hoe Pruisen in 1864 eerst Sleeswijk Holstein annexeerde en in 1866 de Oostenrijkse ‘broeder’ na een razendsnelle mobilisatie versloeg.

Toen in juli 1870 bekend werd dat in Spanje een neef van de Pruisische koning op de troon zou komen, voelde Frankrijk zich van alle kanten bedreigd en was voor Napoleon de maat vol. Zonder goed aanvalsplan en zonder goede tactiek stortte opperbevelhebber Napoleon Frankrijk in een bij voorbaat kansloze missie. De Franse mobilisatie mondde uit in pure chaos. Het door generaal Helmuth von Moltke (1800-1891) geleidde Pruisische leger mobiliseerde juist razendsnel en kreeg daardoor het initiatief.

Embedded

De Frans-Duitse oorlog werd in heel Europa met argusogen gevolgd. Welke gevolgen zou de oorlog hebben voor het precaire machtsevenwicht? En hoe zou het aflopen met de kleine staten? Pruisen wist de publieke opinie beter te bespelen. Terwijl de Fransen geen oorlogscorrespondenten toelieten, mochten alle neutrale verslaggevers met de Pruisen meereizen. Tot afgrijzen van de Britse waarnemer Charles Beauchamp Walker konden de Pruisen op Frans grondgebied blijven communiceren met Berlijn via Franse telegraafpalen. Geen enkele Franse generaal kwam op het idee om de lijnen te verbreken.

De Nederlandse kranten konden zich geen verslaggevers ter plaatse veroorloven. Door dit euvel blijft het Nederlandse perspectief op de oorlog – toch een belangrijke doelstelling van de auteur –  onderbelicht. Nederlandse kranten moesten afgaan op Franse en Duitse berichtgeving.

Vol verbazing beschreven ze hoe de Franse legers in de maanden augustus en september achtereenvolgens in Metz, Straatsburg en Parijs werden opgesloten. Napoleon werd gevangengezet. De nieuwe regering van Léon Gambetta (1838-1882) wist na het uitroepen van de Derde Republiek in Orléans het Franse elan kortstondig aan te wakkeren. Hij vormde razendsnel drie nieuwe volkslegers, maar ook deze ongetrainde revolutionairen waren geen partij voor de goed geoliede Pruisische machine.

Afgedreven

In januari 1871 begonnen de Pruisen met het langverwachte bombardement op Parijs. Het Franse leger ondernam nog een laatste halfslachtige uitbraakpoging, maar de inwoners van Parijs zagen het leger nog dezelfde dag terugkeren. In arren moede werden luchtballonen opgelaten om de naar Bordeaux uitgeweken regering op de hoogte te brengen van de onhoudbare situatie. Door de wind dreven de ballonnen echter naar Nederland.

Ballonvaarder Vibert en artillerieofficier Goleron landden op 18 januari 1871 buiten het dorpje Hierden. De burgemeester van Harderwijk zorgde er na een korte maaltijd voor dat het tweetal via Amsterdam naar Bordeaux kon reizen. Enkele dagen later kreeg de burgemeester een bedankbrief van de Franse consul-generaal in Amsterdam voor de gulle ontvangst. ‘Die ontvangst is het Nederlandse begrip van neutraliteit en van menslievendheid en zal ook in Frankrijk op rechte prijs worden geschat.’ De andere ballon had 150 kilo aan brieven en pakketten aan boord. Terwijl in Versailles al de kiem voor de volgende oorlog werd gelegd, kregen Nederlandse journalisten pas voor het eerst een indruk hoe het er in het belegerde Parijs werkelijk aan toe ging.

Met de ondertekening van het vredesverdrag in Hotel zu Schwan in Frankfurt kwam op 10 mei 1871 officieel einde aan de Frans-Duitse oorlog. De Nederlandse regering bleef dezelfde koers varen. In april 1874 werd de Vestingwet aangenomen. Niet het opvangen van de vijand aan de landsgrenzen, maar de verdediging in het hart van het land werd de norm. Het onderstreept de voortzetting van de Nederlandse neutraliteitspolitiek, die in 1914 nog één keer goed uitpakte, maar in mei 1940 hopeloos achterhaald bleek te zijn.

Afbeelding: Franse krijgsgevangenen in Wesel (1870)

Boeken / Non-fictie

Nederlands perspectief op Frans-Duitse conflict flinterdun

recensie: Paul Moeyes - Vuistrecht en wisselgeld. Nederland en de Frans-Duitse oorlog 1870-1871.

In de aanloop naar de Frans-Duitse oorlog van 1870 hield Nederland zich strikt afzijdig. In het ‘spel der tronen’ van de Europese grootmachten konden kleine staten als Nederland gemakkelijk worden gebruikt als wisselgeld, vreesde de Nederlandse regering.

Moeyes (1957) is een specialist op het gebied van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. In zijn nieuwste boek Vuistrecht en wisselgeld belicht hij aan de hand van krantenartikelen het Nederlandse perspectief op de Frans-Duitse oorlog. Die oorlog resulteerde honderdvijftig jaar geleden in de Duitse eenwording. Tijdgenoten wisten al dat de kroning van koning Wilhelm I van Pruisen in de Spiegelzaal wel tot Franse wraakgevoelens én een nieuwe oorlog moest leidden.

Luxemburg

Fraai beschrijft Moeyes hoe Nederland in de jaren 1860 door de ‘kwestie Luxemburg’ al eens ongewild in de spotlights van de Europese politiek kwam te staan. Luxemburg was persoonlijk bezit van koning Willem III, maar maakte ook onderdeel uit van de Duitse Bond. Sinds zijn aantreden als Pruisische kanselier zinspeelde Otto von Bismarck (1815-1898) al op het aaneensmeden van de Duitse lappendeken van koninkrijken, groothertogdommen, vorstendommen en vrije steden. Pruisen moest de leiding krijgen.

In de jaren die volgden bleek dat oorlog voor Bismarck enkel een voortzetting van de politiek met andere middelen was. Toen Willem III zijn groothertogdom Luxemburg aan keizer Napoleon III (1808-1873) van Frankrijk wilde verkopen, dreigde Bismarck met oorlog. Uiteindelijk werd Luxemburg een neutrale staat, maar de oorlogsdreiging van Pruisische zijde was voor het kabinet Van Zuylen-van Nijevelt voldoende reden om zich voortaan angstvallig afzijdig te houden.

Slecht voorbereid

Moeyes komt het best uit de verf wanneer hij de aanloop en het verloop van de oorlog uiteenzet. Het Franse leger had door recente successen in koloniale oorlogen internationaal een goede reputatie. Onterecht, wist de leider van Frankrijk, keizer Napoleon III. De Franse krijgsmacht was hopeloos verouderd en werd geleid door oude, verwaande conservatieve generaals die niet met hun tijd waren meegegaan. Napoleon pleitte voor hervormingen, maar daar wilde de oppositie niets van weten. Met lede ogen keek Napoleon toe hoe Pruisen in 1864 eerst Sleeswijk Holstein annexeerde en in 1866 de Oostenrijkse ‘broeder’ na een razendsnelle mobilisatie versloeg.

Toen in juli 1870 bekend werd dat in Spanje een neef van de Pruisische koning op de troon zou komen, voelde Frankrijk zich van alle kanten bedreigd en was voor Napoleon de maat vol. Zonder goed aanvalsplan en zonder goede tactiek stortte opperbevelhebber Napoleon Frankrijk in een bij voorbaat kansloze missie. De Franse mobilisatie mondde uit in pure chaos. Het door generaal Helmuth von Moltke (1800-1891) geleidde Pruisische leger mobiliseerde juist razendsnel en kreeg daardoor het initiatief.

Embedded

De Frans-Duitse oorlog werd in heel Europa met argusogen gevolgd. Welke gevolgen zou de oorlog hebben voor het precaire machtsevenwicht? En hoe zou het aflopen met de kleine staten? Pruisen wist de publieke opinie beter te bespelen. Terwijl de Fransen geen oorlogscorrespondenten toelieten, mochten alle neutrale verslaggevers met de Pruisen meereizen. Tot afgrijzen van de Britse waarnemer Charles Beauchamp Walker konden de Pruisen op Frans grondgebied blijven communiceren met Berlijn via Franse telegraafpalen. Geen enkele Franse generaal kwam op het idee om de lijnen te verbreken.

De Nederlandse kranten konden zich geen verslaggevers ter plaatse veroorloven. Door dit euvel blijft het Nederlandse perspectief op de oorlog – toch een belangrijke doelstelling van de auteur –  onderbelicht. Nederlandse kranten moesten afgaan op Franse en Duitse berichtgeving.

Vol verbazing beschreven ze hoe de Franse legers in de maanden augustus en september achtereenvolgens in Metz, Straatsburg en Parijs werden opgesloten. Napoleon werd gevangengezet. De nieuwe regering van Léon Gambetta (1838-1882) wist na het uitroepen van de Derde Republiek in Orléans het Franse elan kortstondig aan te wakkeren. Hij vormde razendsnel drie nieuwe volkslegers, maar ook deze ongetrainde revolutionairen waren geen partij voor de goed geoliede Pruisische machine.

Afgedreven

In januari 1871 begonnen de Pruisen met het langverwachte bombardement op Parijs. Het Franse leger ondernam nog een laatste halfslachtige uitbraakpoging, maar de inwoners van Parijs zagen het leger nog dezelfde dag terugkeren. In arren moede werden luchtballonen opgelaten om de naar Bordeaux uitgeweken regering op de hoogte te brengen van de onhoudbare situatie. Door de wind dreven de ballonnen echter naar Nederland.

Ballonvaarder Vibert en artillerieofficier Goleron landden op 18 januari 1871 buiten het dorpje Hierden. De burgemeester van Harderwijk zorgde er na een korte maaltijd voor dat het tweetal via Amsterdam naar Bordeaux kon reizen. Enkele dagen later kreeg de burgemeester een bedankbrief van de Franse consul-generaal in Amsterdam voor de gulle ontvangst. ‘Die ontvangst is het Nederlandse begrip van neutraliteit en van menslievendheid en zal ook in Frankrijk op rechte prijs worden geschat.’ De andere ballon had 150 kilo aan brieven en pakketten aan boord. Terwijl in Versailles al de kiem voor de volgende oorlog werd gelegd, kregen Nederlandse journalisten pas voor het eerst een indruk hoe het er in het belegerde Parijs werkelijk aan toe ging.

Met de ondertekening van het vredesverdrag in Hotel zu Schwan in Frankfurt kwam op 10 mei 1871 officieel einde aan de Frans-Duitse oorlog. De Nederlandse regering bleef dezelfde koers varen. In april 1874 werd de Vestingwet aangenomen. Niet het opvangen van de vijand aan de landsgrenzen, maar de verdediging in het hart van het land werd de norm. Het onderstreept de voortzetting van de Nederlandse neutraliteitspolitiek, die in 1914 nog één keer goed uitpakte, maar in mei 1940 hopeloos achterhaald bleek te zijn.

Afbeelding: Franse krijgsgevangenen in Wesel (1870)

Boeken / Non-fictie

(Om)keerpunt

recensie: De fundamenten – Ramsey Nasr

Ramsey Nasr schrijft met De fundamenten een indringend verslag van Nederland in de coronapandemie. Nasr schrijft niet alleen mooi, hij durft ook kritisch, open en creatief te denken en ontpopt zich in het bijna 150 pagina’s tellende boekje als een maatschappijcriticus en filosoof.

De fundamenten bestaat uit drie essays, gedateerd in maart 2020, september 2020 en februari 2021. Daarmee voelt het boek direct als een dagboek, wat Nasr in de inleiding bevestigt. “Drie ellenlange dagen in een stilstaand jaar.”

Maart 2020 – Vermaak

In het eerste essay vergelijkt Nasr onze huidige tijd met het door de pest geteisterde Florence van 1348. Boccaccio schreef er een boek over: Decamerone. Nadat de pest is uitgewoed trekt een groep vrienden zich terug in de Toscaanse heuvels, waar ze elkaar tien dagen lang vermaken door verhalen te vertellen. Dat deden zij niet zomaar. Ook wij moesten ons zien te vermaken gedurende de lockdown. Blijf thuis was het devies. We sloegen massaal aan het netflixen. Hoe banaal het ook mag klinken, vermaak is niet zomaar iets, niet slechts een tijdsopvulling. Hier komt de etymologie om de hoek kijken. Ver-maken betekent hetzelfde als re-creëren, oftwel: her-scheppen. Door ons te vermaken scheppen wij onszelf opnieuw. Doordat we in de lockdown op onszelf waren aangewezen, kregen we de mogelijkheid onszelf te ver-maken.

September 2020 – Hysterie

Nasr schrijft over de schoonheid van de lege straten van Amsterdam, waar hij zich direct ook weer schuldig over voelt. Een stad in lockdown mag je niet mooi vinden. Gesprekken vonden ineens plaats in de toekomende tijd, bij gebrek aan een heden, want het heden lag stil. Mensen waren beschaafder, vriendelijker. De lucht was schoon en de Dodenherdenking nog stiller dan andere jaren.

Toen sloeg de stemming om, kwam het verzet, de spandoeken met “DICTATUUR” erop. Volgens Nasr wordt deze hysterie voortgestuwd door gevoel, niet door reflectie. Daarom is een gesprek niet mogelijk, omdat de “hysterie per definitie waar is”. Wie zijn het slachtoffer van corona? De duizenden coronadoden en ic-patiënten of de leden van Viruswaarheid? En in het geval van zwarte Piet: de zwarte Nederlanders of de witte Nederlanders die hun traditie wordt afgenomen? Deze hysterie van “zelfverklaarde oorlogsslachtoffers” sluimerde al langer onder de oppervlakte (denk aan de boerenprotesten waarbij snelwegen werden geblokkeerd) maar komt in deze crisis tot uitbarsting.

Wat al deze boze burgers volgens Nasr gemeen hebben is dat zij niet reflecteren en naar de toekomst kijken, maar dat ze gericht zijn op de ander, de schuldige die alle blaam treft. Deze mensen hebben geen idee meer wat vrijheid inhoudt, zo zijn we door de vrijheid opgeslorpt. “Vrijheid – zo heet het virus dat ons aantast. We zijn er zo van doordrongen geraakt dat we in het dagelijks leven geen idee meer hebben van haar oorsprong, haar waarde. Dáárom wanen wij ons nu zo graag in oorlog: we hebben geen benul wat het is.”

Februari 2021 – Opstand

Het laatste essay, De fundamenten, kijkt naar de middenmoot. Wat willen zij? Uit onderzoeken die Nasr noemt blijkt dat zij meer voor het klimaat willen doen sinds ze door de coronacrisis weten dat onze omgang met de planeet negatieve gevolgen heeft. Deze meerderheid van de Nederlanders wil ook meer belasting betalen voor vlees, vaker de fiets pakken en minder vaak vliegen. Ze willen dus niet doorgroeien maar afremmen. En dat terwijl ons systeem juist gericht is op groei, winst en welvaart. Zelfs in de coronacrisis zijn het de grote bedrijven (zoals KLM en Booking.com) die het grote geld krijgen van de overheid. Toch wil de meerderheid van de Nederlanders het dus anders. Deze wens zou blootgelegd worden bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart. Maar niks bleek minder waar. De meerderheid stemde juist op partijen die door willen met groeien, het spekken van de multinationals en het uithollen van het onderwijs en de zorg – om over de kunstsector nog maar niet te spreken. Nasr legt deze januskop die Nederland klaarblijkelijk is bloot.

Ook stelt hij dat je van een volwassen en rationeel mens zou mogen verwachten dat die geweten en handelen op één lijn stelt. ‘De daad bij het woord voegen’, zoals we dan zeggen. Maar uit die verkiezingsuitslag blijkt precies het tegenovergestelde. “Van alle diersoorten blijkt alleen de volwassen mens in staat tot groteske ontkenning.” Er gebeuren meer verschrikkelijke dingen binnen ons huidige systeem, maar we komen niet in opstand. Dat is wat Nasr lijkt te zeggen, eerst als een diagnose, later als onbegrip en woede. “Uitbuiting, onderbetaling, dierenmishandeling, vervuiling, ontbossing, plundering en vernietiging van de aarde vormen de motor van het vrijemarktprincipe.” En we komen niet in opstand.

Vanaf dit laatste essay kun je De fundamenten lezen als een pamflet, een oproep tot opstand, anders denken, revolutie. In zijn mooi gestileerde schrijven geeft Nasr een indruk van de coronapandemie in Nederland, die verwordt tot een scherpe, heldere en bondige maatschappijkritiek. Nasr laat in De fundamenten zien dat hij naast dichten en schrijven ook in staat is filosofisch te denken. De gebeurtenissen van het afgelopen jaar behoeven reflectie en kunnen, hopelijk, tot een keerpunt leiden. We kunnen omdraaien, een andere weg inslaan. Maar dat kan wel pas als mensen geweten en handelen weer op één lijn durven stellen. Als wij in staat zijn de crisis te gebruiken om ons daadwerkelijk te ver-maken.

Boeken / Fictie

Teleurstellende klimaatroman

recensie: Adriaan van Dis – KliFi

Tijden als deze vragen om speculatieve fictie. Wat kan er de komende jaren gebeuren als we de klimaatcrisis en de pandemie niet onder controle krijgen en als de populisten het winnen van de gevestigde orde? Met KliFi – KlimaatFictie – formuleert Adriaan van Dis hier een niet al te geslaagd antwoord op.

In de nabije toekomst woont de 80-jarige Jákob Hemmelbahn op een terp in het Nederlandse achterland, ‘met uitzicht op een rivier en een vallei’. Het is precies die rivier die voor problemen zorgt. Tijdens een hevige storm komt het water zo hoog dat een dorp in de vallei wordt weggevaagd. De vluchtelingen komen een voor een bij Jákob aan, die hoog en droog woont. Hij noteert hun verhalen en start daarmee een aanklacht tegen de Nederlandse staat, die niks lijkt te geven om de overstroming.

Niet invoelbaar

Met een nieuwe watersnoodramp kiest Van Dis voor een urgent en relevant thema. Door de stijgende waterspiegel en zakkende bodem is de kans groot dat Nederland veel problemen met water gaat krijgen.

Het verhaal blijft echter zodanig op afstand dat het nergens invoelbaar wordt. De vriendin van Jákob woont in het ondergelopen dorp maar hij lijkt zich weinig zorgen te maken, ook al reageert ze plots niet meer op zijn berichten. De nieuwe president, een ijdele populist, is zo’n karikatuur dat je die dreiging niet serieus kunt nemen.

Hoe anders is dit in een serie als Years and Years, een Britse dramaserie die zich eveneens in de jaren 2020 en ‘30 afspeelt. Hierin leef je mee met een vluchteling die tevergeefs Engeland probeert binnen te komen en met gewone Engelsen die klimaatvluchtelingen in huis moeten nemen, omdat bepaalde delen van het Britse eiland door regenval zijn overstroomd. Zo dichtbij als hun ervaringen komen, zo op afstand blijft Jákob.

Livestream of talkshow

Hoewel de roman in de toekomst speelt, krijg je als lezer niet het gevoel in een andere tijd te zijn. Ook hier dringt een vergelijking met Years and Years zich op. In KliFi wil Jákob een maatschappelijk probleem aankaarten door in een talkshow in te breken, terwijl in de Britse dramaserie een revolutie wordt ontketend middels een livestream op social media. Jákob is dan wel hoogbejaard, maar kan hij niet een beetje met zijn tijd meegaan?

In zijn nawoord beschrijft Van Dis zich ernstig zorgen te maken om het klimaat. Ook ziet hij de getuigenissen uit het voormalig Oostblok als uiterst actueel. Je kunt echter pas mensen in beweging brengen als het verhaal binnenkomt, als je meeleeft met de karakters en je je voor kunt stellen wat de dreiging inhoudt. Met zijn gekozen thema had hij goud in handen, des te teleurstellender dat het boek niet aankomt.

Boeken / Non-fictie

2020: “DOE EENS NORMAAL!” SPRAK DE PSYCHIATER

recensie: Het tekort van het teveel, de paradox van de mentale zorg - Damiaan Denys

Het boek van Damiaan Denys laat een gespleten indruk na. Enerzijds is sprake van een moedige en geslaagde poging het complexe veld van psychiatrie, psychologie en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) in onderlinge dynamiek enigszins te verhelderen in relatie met een door Denys gesignaleerde crisis.

Anderzijds trekt Denys de verkeerde conclusies. Er rammelt van alles aan de interne consistentie van het betoog. Deze psychiater Denys vraagt zich zelfs letterlijk hardop af of het nu werkelijk nodig is dat de mensen al het lijden verwoorden. Slik… die hadden we nog niet gehoord uit de mond van een psychiater.

Ook deinst Denys niet terug voor een extra eigen bijdrage voor die burgers die last hebben van (“normale”) psychische problematiek. Een groep collega-professoren riep minister Schippers in 2012 nog op van zo’n plan af te zien vanwege een door hen gesignaleerd “gevaar voor de volksgezondheid”. Onderzoek heeft ondertussen laten zien dat de invoering van een eigen bijdrage ook helemaal geen financiële voordelen opleverde. Integendeel.

Filosoof Denys lukt het zelfs in dit boek onderscheid aan te brengen in menselijk lijden. Hij herkent normaal lijden en abnormaal lijden en rekent daar nu opeens als econoom in geestelijke gezondheidszorg meer of minder euro’s voor. Hoe hij dat lijden kan wegen en hoe financiële besparingen daaruit zouden moeten voortvloeien blijft onhelder.

Denys pleit uiteindelijk voor een continuering van het verguisde DSM (het diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen) model in de psychische hulpverlening om tot classificaties en diagnoses te komen waarbij psychiatrische behandeling wel of niet vergoed gaat worden. Dit is een herhaling van zetten: dit DSM-model werd binnen de GGZ ingevoerd eind jaren ‘80 van de vorige eeuw vanuit dezelfde gedachtegang. Het heeft dus niet gewerkt of zelfs erger: de indruk ontstaat dat dit systeem de problemen waar Denys een oplossing voor zoekt juist heeft veroorzaakt. Denk in dit geval aan de uitspraak van Albert Einstein: “We cannot solve our problems with the same thinking we used when we created them.”

De vraag is overigens bij dit alles wat nu precies het probleem is waar Denys mee worstelt. De indruk ontstaat dat Denys’ primaire gedrevenheid daarin gelegen is de psychiatrie als discipline maar ook als vak boven water te houden waarbij het als psychiater zo enerverend is, zoals Denys betoogt, op zoek te gaan en in contact te kunnen komen met “de ziel” van de patiënt. De “ziel”, dat woord hadden we al een tijdje niet gehoord. Heeft Denys de toekomst voor ogen of wil hij terug naar ver vervlogen tijden? Denys lijkt decennia van zeer waardevol toenemend psychisch zelfbewustzijn bij de bevolking en bij diegenen die kampen met psychische klachten los te willen laten of helemaal niet op waarde te kunnen schatten.

Werden de wachtkamers in de psychiatrie eind vorige eeuw nog opgesierd door een zilverspiegelende poster waarop met witte letters geschreven stond: “Ooit een normaal mens ontmoet? en… beviel ’t?” Nu is er in de gedachtegang van Denys een U-turn genomen en roept hij de patiënt op om ook eens te overwegen normaal te doen.

Wat is er aan de hand volgens Denys?

Denys signaleert patronen op het terrein van de Geestelijke Gezondheidszorg die hij benoemt als een crisissituatie. Waarom komen mentale stoornissen zo vaak voor, met name in westerse rijke landen? Waarom is de impact zo groot? Waarom worden zo weinig mensen geholpen?

Volgens het World Happiness Report staat Nederland op de vijfde plaats van gelukkigste landen. Toch loopt wie in Nederland wordt geboren een goede kans “gek” te worden, laat Denys weten. Vier op de tien zullen ooit aan een psychische stoornis lijden. Nederland heeft binnen Europa het hoogste budget aan GGZ onkosten als percentage van het nationaal inkomen.

Tot 2002 stijgen de kosten van GGZ met eenzelfde trend als het totaal van de zorguitgaven. Na 2002 wordt de toename GGZ sterker. Tussen 2000 en 2010 verdubbelen ze. De oplossing van meer geld en meer personeel lijkt een averechts effect te hebben. Het budget verdubbelde maar meer instellingen gaan failliet. Opleidingsplekken worden verruimd maar er is minder interesse voor het vak. Veiligheid en kwaliteit worden nagestreefd maar het tegendeel bereikt. Veel personeel overweegt ander werk. De wachtlijsten lopen op. Investeringen resulteren niet in betere maar in slechtere zorg.

Wat zijn de denkfouten en de verkeerde uitgangspunten die aan de oorsprong liggen van de GGZ volgens Denys?

De geestelijke gezondheidscrisis is multidimensionaal. Het is een vraagstuk van de zorg, de psychiatrie en het lijden. Zijn boek, schrijft Denys, heeft de intentie om de onderlinge dynamiek van het probleem van de GGZ bloot te leggen. Om de problematiek beter te begrijpen ontleedt Denys het gebied van de GGZ in drie componenten: het zorgstelsel, het zorgaanbod en de zorgvraag.

Het zorgstelsel – de organisatie en financiering van de hulp

De GGZ is ingedeeld naar ernst, diagnose, leeftijd, duur, financiering, gevaar, context, behandelaar, IQ, discipline, functie, professional, zorginstantie, maatschappelijk belang, behandelmethode, beleidsinstantie… Noem maar op… Iedereen spreekt over “de GGZ” maar die bestaat niet. Elk domein vereist een nieuwe communicatie en een andere interpretatie met andere bureaucratische regels. Hoe is dit te besturen? Wie snapt de financieringswijze nog? De wijze waarop dit bestuurd wordt is totaal versnipperd.

De marktwerking installeerde een nieuwe cultuur. Het principe van functionele barmhartigheid kantelde naar een model van financiële wederkerigheid. De GGZ commercialiseerde. De patiënten werden zorgconsumenten. Diagnoses en behandelingen werden “zorgproducten”.

De Nederlandse overheid bereikte met de zorgverzekeringswet het tegendeel van wat men wilde bereiken. Er ontstond minder controle, minder transparantie en minder efficiëntie. Men wilde meer, maar creëerde minder toegankelijkheid en deskundigheid en minder concurrentie dan beoogd. Men wilde de zorg aantrekkelijker maken, maar creëerde een personeelstekort.

Damiaan Denys concludeert dat de waanzin of het psychische probleem niet geschikt is voor de zakelijkheid van gereguleerde marktwerking. Denys zou hopen dat de professional meer vertrouwen kreeg. Beleidsmakers willen echter meer getallen. Maar de essentie van de psychische hulpverlening is de motivatie van de patiënt en van de behandelaar om het lijden te verzachten. Het zorgstelsel faalt omdat ze “de ziel” van de zorg is vergeten, aldus Denys. Daar heb je dat woord weer…

Het zorgaanbod – de behandelingen en behandelaren

Denys beschrijft dat de psychiatrie wordt gezien als falende discipline. Hij kan daar eigenlijk misschien wel mee  instemmen. Medische autoriteit wordt nauwelijks  meer verdragen. Psychiatrie laat zich in met thema’s als identiteit, zingeving, angst en seksualiteit waar iedereen mee worstelt en waar geen relatie is met een psychiatrische aandoening. Zelfs na 200 jaar psychiatrie is de status van psychiatrische stoornissen onzeker. Tot op heden is voor geen enkele psychiatrische stoornis een biologisch substraat gevonden.

Er gaat een miljardeneconomie schuil onder het psychische lijden. Bij dit alles staat de psychiatrie in constante wederzijdse wisselwerking met de samenleving. Daarin kan een bepaalde cultuur stoornissen mini- of maximaliseren. Medicijnen leveren ook een toename aan stoornissen op. Ziektes worden gebruikt als metaforen van organisaties en samenlevingen. Een mens kan ook verslaafd raken aan zijn ziekte. De psychiatrie zit klem. Men kan het caleidoscopische karakter aan wijsheden als een ongekende rijkdom beschouwen maar ze wordt in onze moderne maatschappij als armoede geduid. Psychiatrie irriteert.

Zullen er nog psychiaters zijn in de toekomst vraagt Denys zich af. Zullen er nog inspirerende gesprekken met patiënten zijn en zullen er nog ingenieuze behandelideeën tot stand komen die het wezen van de psychiatrie kenmerken? De droom van de vrije en creatieve omgang met de waanzin, hoe zal het daarmee verder gaan? Men kan alleen in de psychiatrie staan als men daarbuiten staat. Als men de patiënt verlaat en de mens benadert, de samenleving begrijpt en het leven verstaat. De psychiatrie heeft haar eigen aandeel in de paradox van de GGZ. Ze voldoet in geen enkel opzicht aan de voorwaarden van gereguleerde marktwerking binnen het huidige zorgstelsel.

De zorgvraag – de patiënten en cliënten

Denys voorziet ons van wat cijfers. Ruim 4 op de 10 mensen lijden ooit in hun leven aan een psychische stoornis. In 2016 werden ruim 1.000.000 volwassen mensen behandeld. Angst, depressie en verslaving zijn ongeacht kleur (dokter Denys gebruikt de term “ras”), cultuur, taal of welvaart het meest voorkomend. In de afgelopen 20 jaar zijn er geen nieuwe psychische stoornissen bijgekomen. Toch zijn in Nederland de kosten met 3 miljard gestegen. Denys vergeet hier opmerkelijk genoeg de door hemzelf populair gemaakte Body Dysmorphic Disorder en Misofonie als nieuwe in het leven geroepen stoornissen.

Volgens Denys maken er mensen gebruik van de GGZ voor iets dat niet echt voldoet aan de criteria van een psychische stoornis. De cijfers laten daarbij zien dat 89% van de Nederlanders verklaart gelukkig en gezond te zijn. Tegelijkertijd laat 42% echter weten aan een psychische stoornis te lijden. Maken psychische klachten onderdeel uit van een gelukkig gezond leven? Hoe ontstaat eigenlijk een psychische hulpvraag? Wat is abnormaal? Wordt alles gemedicaliseerd? Verschaft het lijden ons menselijkheid? Het kan jaren duren voordat de zorgvraag wordt gesteld. Welk psychisch lijden moet door de samenleving worden gedragen en welk lijden is onze eigen verantwoordelijkheid? Normaal en abnormaal… Hoewel vaak gebruikt is dit een zeer rekbaar gegeven. Normaliteit is een visie, een manier van kijken naar anderen. De psychiatrie normaliseert de abnormaliteit.

De zorgvraag is niet vastomlijnd maar vluchtig als een wolk onbehagen. Abnormaliteit wordt niet door de psychiatrie bepaald maar door maatschappelijke normen en waarden. De westerse normaliteit wordt gekoppeld aan het ideaalbeeld van de mens als productief product waarbij de samenleving geen falen tolereert. De toenemende zorgvraag leidt tot beheersende overregulering waarop professionals het vak verlaten. Er ontstaan gevaarlijke negatieve spiralen.

De oplossing volgens Denys

Naast een analyse van het probleem probeert Denys ook een oplossing te genereren en dat is natuurlijk wel zo prettig. Een oplossing ontstaat volgens Denys als op alle drie de genoemde domeinen veranderingen gaan komen: de overheid moet het systeem in onderdelen splitsen, de psychiatrie moet haar discipline beperken, de mens moet zijn hulpvraag temperen.

Aanpassing van het zorgstelsel

Denys stelt voor het terrein van de GGZ te splitsen in vier gebieden:

  • Zingeving en geluk ligt op het terrein van de filosofie;
  • Sociale problematiek behoort slechts tot het sociale domein. Het domein van het maatschappelijk werk;
  • Het helen van normale psychische klachten binnen GGZ. Dat is het domein van de psychologie;
  • Het genezen van abnormale psychische stoornissen. Dat is het domein van de psychiatrie.

Wat de financiering betreft wil Denys marktwerking (inclusief extra eigen bijdrage) voor psychologische zorg en volledige financiële vergoeding voor de psychiatrische zorg.

Denys wil voor mensen met abnormale psychische stoornissen geoormerkte behandelcentra die carte blanche krijgen als nationaal embleem van uitzonderlijke goede zorg om trots op te zijn. Denys ziet de hier opgedane kennis ook als geschikt exportproduct waarbij hij naar ik verwacht ook een mooie rol voor zichzelf weggelegd ziet. Ik vraag mij af of de wat verwarde zorgmijder de bus zal nemen om daar op vrijdagmiddag ook even langs te gaan voor een portie uitzonderlijke zorg.

De overheid zal volgens Denys driedubbel voordeel trekken van genoemde splitsingen: de kwaliteit zal toenemen, de kosten zullen dalen en het zorggebruik zal op natuurlijke wijze worden afgeremd. Denys naast psychiater en filosoof in een nieuwe rol als nationaal financieel onderlegde organisatiedeskundige onderbouwt deze stelling nergens.

Dat filosofen als zingevers en geluksbrengers ingeschakeld gaan worden is misschien ook beter eerst even te overleggen met deze beroepsgroep, als zij zichzelf al als zodanig zouden willen bezien.

Verder stelt Denys voor een commissie van deskundigen te benoemen die niet oplossingsgericht en niet op de korte termijn redeneert. Doel is een alternatief zorgstelsel te bedenken waarin de relatie tussen de maatschappelijke rol van de GGZ, de psychiatrie als klinisch wetenschappelijke discipline en de hulpvraag van de burger worden onderzocht.

Aanpassing van de psychiatrische discipline

Beperk de psychiatrie tot de medische zorg. Denys: zolang perceptie, emotie en gedrag die aan de basis liggen van een psychische stoornis in de hersenen plaatsgrijpen en zolang de hersenen een orgaan van het lichaam zijn blijft een dokter noodzakelijk. De medische psychiatrie is aantrekkelijk volgens Denys juist omdat ze stigmatiserend werkt. De natuurlijke aversie tegen de psychiatrie moet juist worden gekoesterd. Denys laat zich ontvallen: “het is ons om de ziel te doen en niet om de mens.” Daar is dat woord weer, nu in een schokkende combinatie.

Veel psychiaters kunnen de druk en de breedte van de bij hen neergelegde taken binnen de GGZ niet meer aan. Denys wil de zorg splitsen of beter gezegd: hij wil de medische professie binnen de psychische hulpverlening uitbreiden:

  • Het benoemen van de “huisarts van de psyche”, een nieuwe medische discipline: “de GGZ arts”;
  • De psychiater als medisch specialist, die beter dan nu wordt opgeleid.

Welke toename in onkosten deze operatie met zich mee gaat brengen geeft Denys niet aan.

Denys pleit verder voor het herwaarderen van klinische expertise versus de nu in de mode zijnde Evidence-Based Medicine. Het individuele en creatieve psychiatrische reflecteren verarmde de afgelopen decennia tot collectief uitvoerend en registrerend handelen. Behandelen werd synoniem met het uitvoeren van zorgstandaarden en richtlijnen.

Diagnostiek werd het afvinken van criteria van de door Amerikaanse psychiaters ontwikkelde Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) criteria. Veel professionals gebruiken de DSM-indeling niet als handleiding maar als de waarheid. Ze klampen zich eraan vast uit angst voor klachten of uit angst om af te wijken van de regels.

Het DSM handboek staat onder scherpe kritiek. Epidemiologen betwijfelen de geldigheid van ziektecategorieën. Psychiaters missen levensaspecten. Wetenschappers ontkennen de ziektecategorieën omdat ze hun hypotheses niet ondersteunen.

Denys houdt ondanks deze door hemzelf goed omschreven kritiek echter vast aan de DSM als classificatiesysteem. Met name klinische expertise is daarbij nodig om een goede diagnose te stellen. Denys is van mening dat zijn collega-psychiaters geen goede diagnoses stellen. Zou het goed gebeuren dan zou een derde van de diagnoses vereenvoudigen. Dat zou volgens Denys dan een derde in de kosten schelen voor de overheid en een derde aan verdriet voor de patiënt. Deze rekensom grijpt Denys wederom volkomen uit de lucht.

Aanpassing van de zorgvraag

Denys geeft aan dat we zullen moeten leren zelf te evalueren of ons lijden normaal of abnormaal is, aanvaardbaar of onaanvaardbaar, betekenisvol of betekenisloos. Waar komt de onzalige behoefte vandaan om psychische problemen bespreekbaar te maken, vraagt Denys zich af. Volgens Denys abnormaliseren we het normale psychisch lijden tot stoornissen als depressie, burn-out maar ook ADHD en autisme. We moeten ons gezamenlijk verzetten tegen dit abnormaliseren. Psychiater Denys roept ons op vooral normaal te doen, wat dan weer miljoenen aan besparingen zal opleveren. Of zouden het miljarden zijn? Denys rekent het ons niet voor.

Beschouwing van strikte grenzeloze verwarring

Denys spreekt graag over paradoxen. In zijn boek speelt echter een paradox die Denys over het hoofd ziet. Het is er een in de meest verontrustende vorm van de Double-Bind communicatie. Het is niet de bevolking die al die psychiatrische DSM-categorieën tot leven heeft gewekt. Het zijn de psychiaters die deze etiketten vanaf de jaren ’80 onophoudelijk zijn gaan plakken. Nu enkele decennia later gewone mensen deze taal zijn gaan overnemen, ongemerkt patiënten geworden zijn, en deze taal gebruiken om hun situatie en lijden te verhelderen, verwijt de psychiater het “de patiënt” om in deze ziekmakende begrippen te denken. “Doe eens normaal joh” wordt dan het credo van de psychiater in de 21e eeuw. In de op communicatie georiënteerde psychologie wordt deze Double-Bind communicatie gezien als verontrustende voorbode van grote psychische problemen als schizofrenie in families. Dat geeft te denken… Speelt dit proces van etikettering en overname daarvan door de bevolking een positieve rol in het laten toenemen van “psychische problematiek” of mensen die in dit soort termen spreken?  Deze stelling ligt redelijk voor de hand. Waarom noemt Denys deze invalshoek dan niet?

Als verantwoordelijken in de psychische zorg gebruikten psychiaters het DSM-stelsel in samenwerking met verzekeraars om zorg mogelijk te maken voor mensen met echte psychische klachten, of in Denys’ termen: abnormaal psychisch lijden. Het DSM-stelsel werd eind jaren ’80 in Nederland door psychiaters omhelsd juist om psychische zorg te kunnen afbakenen van welzijnszorg. Mensen die niet aan de criteria voldeden voor een stoornis kwamen niet in aanmerking voor behandeling. Punt. Zo eenvoudig was het. Dat was het model om toename van oneigenlijk gebruik en nodeloze kosten te beteugelen eigenlijk in een tijd dat de kosten de pan nog helemaal niet aan het uitrijzen waren. Er waren in de volksmond ook echt nog niet zo veel diagnoses in die tijd. Je had ze niet alle vijf op een rijtje, was depressief of overspannen, veel te bang of zo gek als een deur of zoals u wil: een bos juin. Denys ziet wat ervan gekomen is maar pleit desalniettemin voor voortzetting van hetzelfde model van strikte classificatie met de talloze DSM-categorieën waarbij hij dan iets strikter zal classificeren dan zijn collega’s in den lande, om het goede voorbeeld en besparingen te realiseren.

Denys betrekt de geschiedenis bij zijn uiteenzetting wat op zich interessante doorkijkjes geeft. Medio 1880 werd er al net zo zorgelijk aangekeken tegen de immer voortrazende maatschappelijke ontwikkelingen die zonder twijfel grootse psychische problematiek tot gevolg zou hebben. De zorgelijkheid is van alle dag.

Denys heeft dan merkwaardigerwijs weer geen oog voor de eerder genoemde interessante periode van de jaren 80 van de vorige eeuw. In die tijd werden in de ambulante GGZ de versnipperde hulpverleningsmogelijkheden samengebracht in een landelijk regionaal systeem van RIAGG’s (Regionaal Instituut voor de Geestelijke Gezondheidszorg). Een 50-tal RIAGG vestigingen waarbij geheel Nederland werd voorzien. Uitgangspunt was regionale bereikbaarheid voor cliënten. De in dat gebied statistisch op wetenschappelijke gronden voorkomende psychische problematiek werd vertaald in een budget waarmee de vestiging aan de slag kon. Geen financiering in de vorm van marktwerking of u vraagt wij draaien. Financiering op basis van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Dit was een tijd waar wetenschappelijk onderzoek nog niet was verweven met allerlei maatschappelijke en commerciële belangen. Nog niet eens zo heel erg lang geleden dus.

Terugkijkend maakt het wel duidelijk waar dit hele gebied van de GGZ langs is afgegleden. Ook Denys spreekt in zijn boek over de teloorgang van de wetenschappelijke kennis door de zoveel mogelijk artikelen producerende machinerie die niet selecteert op inhoud maar op kwantiteit.  In de tijd van de RIAGG’s was er zelfs budget voor preventie. NB! Een  budget gericht op het verminderen van het ontstaan van psychische hulpvragen! Dat is nog eens het omgekeerde van marktdenken…

Concreet heeft het model van marktwerking diegenen die betrokken zijn bij de aanbodzijde van de markt bepaald geen windeieren gelegd. Verzekeraars spelen aanbieders tegen elkaar uit en versterken zodoende hun eigen positie op de markt. Hoe meer probleemgevallen hoe meer werk voor de verzekeraars. Het aantal mensen dat verkast van de ene naar de andere zorgaanbieder behoeft ook de nodige zorg van de verzekeraar dus da’s ook niet verkeerd, al vraagt het wat meer mankracht, administratie en onoverkomelijk een wat hogere premie natuurlijk. Wat het zorgaanbod betreft zijn net als in een warenhuis tal van subdivisies en gespecialiseerde teams ontwikkeld binnen een moderne GGZ-instelling wat natuurlijk ook prachtig is. Waar is tegenwoordig nog een warenhuis te vinden waar de mensen maanden in de rij gaan staan om uiteindelijk hun inkopen te doen. Qua marktwerking een geweldig commercieel succes… Toch? Helaas, de hulpvrager is de dupe van deze vercommercialiseerde op medisch model geschoeide versplintering binnen de GGZ die voor wachttijden zorgt voor kolonnes hulpvragers in het warenhuis die nog steeds niet bij de juiste afdeling zijn aangekomen… Shop till you drop… Slachtoffers van seksueel misbruik die hun nood moeten klagen in de Tweede Kamer en wachtlijstwachters die op het Binnenhof dagelijks aandacht vragen voor deze misstanden… Het moet niet gekker worden!

Is het eigenlijk wel erg dat er veel belangstelling is voor psychische ondersteuning door professionals?. Denys heeft het over een totaal gebrek aan kennis op het gebied van psychische klachten bij onze bevolking en de totale afwezigheid  van algemeen onderwijs op dit gebied op onze scholen. Het klopt dat gebrek aan verkeersles veel verkeersgewonden met zich mee kan brengen. Zo zou het ook kunnen dat heel wat Nederlanders op bepaalde momenten in hun leven bezig zijn met een inhaalslag van informatie op dit gebied? Ja dat kost geld. Onderwijs kost ook geld. We mogen kiezen waar we onze kinderen in willen onderwijzen en preventief zou dat heel wat zoden aan de dijk zetten. Hoeveel miljoen dat oplevert? Ik zou het niet durven zeggen… sowieso hoeven we ons geen illusies te maken. Als mensen zich niet meer bezig gaan houden met hun persoonlijk psychisch welzijn, waar gaan zij zich dan mee bezighouden? En wat gaat dat maatschappelijk gezien kosten?

Naast dat de door psychiaters ontwikkelde DSM-classificatie grote gevolgen heeft gehad voor het denken over psychische klachten zijn er dus ook gevolgen geweest voor het inrichten van zorginstellingen langs dezelfde lijntjes. Net als het algemeen ziekenhuis eigenlijk, want kennelijk is er een sterke drang onder professionals in de psychische zorg om ook “doktertje” te willen spelen. Tuurlijk, dat is de machtigste plek en dat willen we allemaal wel. Elke afdeling zijn eigen specialist klinkt lekker overzichtelijk maar heeft in de praktijk de uitwerking dat de ene specialist zich per definitie onkundiger zal moeten verklaren dan de andere specialist. Hier worden de handen in de lucht geheven en ontstaat systemisch gezien binnen korte tijd totale machteloosheid.

Dit alles bij elkaar maakte dat ook wetenschappelijk onderzoek naar wat werkte in behandeling eenzelfde opzet kende. Behandelingsprotocollen werden op geclassificeerde begrippen gericht en niet op personen met levenservaringen. Niet op een psychologische belevingswereld of levensfase maar op klachten sec. Therapieën ontstonden in de intellectuele wereld en zijn intellectuele puzzelwerkjes van mensen die denken dat psychische problemen rationeel op te lossen zijn. Zo vliegen ze als intellectuelen zelf immers problemen aan. Therapieprogramma’s worden gemaakt als “one size fits all” of computerprogramma’s. Het zijn therapieën voor gestandaardiseerde personen, voor geautomatiseerde personen oftewel: robotten. In uit de DSM psychobabble gegenereerde conversaties proberen mensen te voldoen aan robotalgoritmen en daarop “branden zij door”. Gemiddelde mensen hebben immers de neiging zich aan te passen of te onderwerpen binnen de heersende machtsverhoudingen. In onze tijd zijn dat robotten, computers en individualistische neo-liberalistische zelfverwerkelijkings-verkooppraatjes, protocollen en administratieve formularia en meetinstrumenten. Het gerapporteerd geluksgevoel en de toename aan psychische stress in eerder genoemde enquêtes is zodoende allebei waar! Hoe verknipt wil je het hebben? Het gaat er dus zeer zeker over dit lijden als lijden te herkennen… Zeker als de psychiatrie het (problematische) bewustzijn aanwakkerde en vervolgens cliënten met lege handen verwelkomt…

Coppola quote

Denys begint zijn boek met een quote van Francis Ford Coppola in relatie tot diens wereldberoemde film Apocalypse Now: “We were in the jungle. There were too many of us. We had access to too much money, too much equipment. And little bij little we went insane.” Ik denk dat Denys zich geïnspireerd voelt door het gedeelte dat beschrijft dat er te veel van alles was. Parafraserend is zijn boek getiteld: “Het (De) tekort(koming) van het teveel” en dat wijst in de richting van het probleem en de oplossing die Denys voor ogen ziet: er is van alles teveel en snoeien of bezuinigen is de remedie.

Wat mij betreft zit de moeilijkheid meer in wat in de eerste zin verwoord wordt: “We were in the jungle.” Deze jungle gekenmerkt door gebrek aan overzicht, wildgroei aan inzichten en een samenleving die mensen isoleert in afwijkendheid, consumentisme en prestatiedrang in combinatie met een psychische zorg die mensen vervreemdt van hun eigenheid in saamhorigheid en de klachten die dat geeft medicaliseert … ja dat is een jungle die zijn weerga niet kent en op zich krachtig genoeg is om beetje bij beetje zeer machteloos en gekmakend te maken… en dat is er dus ook van gekomen…

Maar gelukkig heeft deze jungle juist ook van alles heel veel in zich om  zich uiteindelijk te ontwikkelen naar een evenwichtiger niveau. Zeker als we dit met velen aanpakken en het vele geld goed besteden en dit doen samen met de mensen met psychische klachten. Vertrouwen op hoe goed zij dat kunnen aangeven. En trouwens… die film van Francis werd met al die mensen, al die apparatuur en centen, en al die gekte toch juist ook best wel een beetje heel erg ok?… Ja toch?! Dacht ik wel! Een meesterwerk…

Boeken / Non-fictie

Feminisme andermaal

recensie: Pauline Harmange – Mannen, ik haat ze

Pauline Harmange opent met haar pamflet Mannen, ik haat ze de deur voor een nieuw feminisme. Daarbij is ze provocerend en bloedserieus.

Toen ene Ralph Zurmély – man en werknemer bij het Franse ministerie voor Seksegelijkheid, Diversiteit en Gelijke Kansen –  de titel van Harmanges pamflet zag dacht hij: ‘daar moet ik een stokje voor steken.’ Door zijn dreigement om het te verbieden werd het boekje in één klap razend populair. Alleen in Frankrijk zijn al meer dan 20 duizend exemplaren verkocht en vertaling na vertaling volgt. Zo ook in Nederland: uitgeverij Atlas Contact vertaalde de titel Mois les hommes, je les déteste naar Mannen, ik haat ze, en voegde op het omslag een groot, geel kruis toe dat op de Franse en Engelse varianten ontbreekt.

Misandrie

Feministen wordt veelvuldig verweten dat zij ‘mannenhaters’ zijn. Met een mooi woord: misandrie. Wanneer een vrouw anderen wijst op het feit dat vrouwen nog altijd het grootste deel van de huishoudelijke werkzaamheden op zich nemen: mannenhater. Wanneer een vrouw begint over de ongelijke verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen in de Tweede Kamer of de top van het bedrijfsleven: mannenhater. Op die manier wordt het debat weggevoerd van de inhoud en wordt de nadruk gelegd op de vrouw die klaagt. Dat moet stoppen, zo stelt Harmange. Wat zou er gebeuren als we het omdraaien? Als vrouwen zich niet meer gaan verdedigen tegen deze aanklacht? Als vrouwen stoppen met uitleggen waarom ze mannen niet haten, maar dat het gaat om veel meer dan die individuele man, die toch best prima is? Dat het gaat over de brede onderliggende structuren en vooronderstellingen?

Misschien is het verwijt van misandrie wel dé oplossing voor het probleem waar het feminisme vandaag de dag mee wordt geconfronteerd. Laten we mannen gaan haten, als vrouw heb je er genoeg reden toe. Welke dan? Nou, zegt Harmange, kijk maar naar de cijfers van seksueel geweld tegen vrouwen in de westerse ‘beschaafde’ landen. Gemiddeld de helft van alle vrouwen heeft ooit met seksueel grensoverschrijdend gedrag te maken gehad (tegenover 13 procent van alle mannen). Meer dan één op de tien vrouwen in Nederland is ooit verkracht. Zolang daarover beginnen je het label ‘feminist’ als zijnde een scheldwoord oplevert, is het kennelijk nodig om verder te gaan, om niet met voorzichtige aanklachten te komen maar om mannen en hun mannelijkheid te haten. Volgens Harmange moeten vrouwen daarin radicaal zijn: de man is de vijand. Natuurlijk zijn er ook ‘goede’ mannen, maar het gaat om het bredere verhaal dat we onszelf en onze zoons en dochters blijven vertellen. Mannen die luisteren en een deel van het huishouden op zich nemen voldoen namelijk helemaal niet aan de norm van mannelijkheid.

Mannelijkheid onderdrukt

Het mag duidelijk zijn waar Harmange op doelt wanneer ze spreekt over ‘mannen’: de gesocialiseerde man. Het beeld van de man als krachtige, rationele, rustige leider tegenover het beeld van de vrouw als zwakke, emotionele, theatrale wezens die sturing nodig hebben. De beroemde filosoof en feminist Simone de Beauvoir zei het al, maar kennelijk behoeft haar boodschap herhaling: sekse is geen biologisch feit, maar een sociaal construct. Wat ‘de man’ of ‘de vrouw’ is bepaalt de maatschappij. We voeden jongetjes op met agressie en meisjes met passiviteit. Zolang dat gebeurt, zijn we niet vrij en zeker niet gelijk. Ook de man is in zijn ontwikkeling en bestaan onderhevig aan dit discours. ‘Pas als we mannelijkheid afschaffen, kunnen ook mannen betere mensen worden’ (Harmange in een interview met Trouw 27-2-2021).

In Nederland wordt vaak gedacht dat praten over emancipatie ouderwets is, we zijn toch al gelijk? Toch staat Nederland op de 38e plek op de ranglijst van landen als het gaat over gelijkheid tussen man en vrouw. Er zit dus nog veel ruimte voor verbetering. Alleen het lastige is: zolang we niet zien hoe kwalijk onze huidige man-/vrouwbeelden zijn komt die verandering niet. Een aantal voorbeelden dan: een vrouw die besluit dat zij abortus wil krijgt te maken met een verplichte bedenktijd van 5 dagen. Waarom? Is een vrouw niet evengoed een autonoom subject dat voor zichzelf kan bepalen of zij een medische ingreep behoeft? Voor geen enkele andere medische ingreep bestaat zo’n bedenktijd. En waarom worden anticonceptiemiddelen zoals de pil en het spiraaltje tot 21 jaar wel vergoed en condooms niet? Is het voorkomen van een zwangerschap de verantwoordelijkheid van het meisje? Ook het feit dat de Nederlandse vrouw 16 weken zwangerschapsverlof krijgt en haar man maximaal 6 weken (waarvan 5 weken maar 70% vergoed) zegt iets over wat wij verstaan onder moeder- en vaderschap. Kan dat ook anders? Jazeker, kijk maar naar Zweden. Daar krijgen ouders samen 480 betaalde dagen die ze onderling mogen verdelen. En in Canada is abortus legaal (waar het in Nederland nog in het Wetboek van Strafrecht staat).

Zusters

Volgens Harmange kan misandrie zorgen voor een nieuwe verbondenheid tussen vrouwen, die ook, je raadt het al, door de man verloren is gegaan. In hun drang om de man te behagen is de vrouw de andere vrouwen als concurrent gaan zien. In een soort verdeel en heers blijft de man de norm omdat de vrouw versplinterd is in haar drang de man te behagen. ‘Solidariteit onder vrouwen is nooit onbenullig, maar altijd politiek.’ Als vrouwen samen zouden komen kunnen ze een ruimte creëren waarin ze ‘de belangen van mannen niet dienen’. Zo kunnen ze elkaar liefhebben en samen zorgen voor de bevrijding van de vrouw. Zoals Marx zei: ‘proletariërs aller landen, verenigt u.’ Zo zegt Harmange: ‘vrouwen, laten we ons verenigen, onze gezamenlijke kracht wordt geducht en gevreesd.’

Waarom mannenhaat (misandrie) om vrouwenhaat (misogynie) te bestrijden? Is dat niet net zo erg? Nee, zegt Harmange. Misandrie is haat van een andere orde. Het is haat die geen slachtoffers eist. Niemand wordt verwond of verkracht. Niemand wordt belet zijn droombaan na te jagen of de kleren te dragen die hij wil. De enige die zulke beperkingen kan opleggen is een man, niet een vrouw die mannen haat. De misandrie is koel, vanaf een afstand. Dusdanig dat vrouwen niet meer, maar juist minder aandacht hebben voor de man. Dit is nodig, ‘zolang er misogyne mannen zijn, zolang er mannen zijn die de andere kant opkijken en zolang de maatschappij vrouwenhaters tolereert en aanmoedigt’. Zolang een president kan zeggen ‘grab ‘em by the pussy’ en wij dit niet veroordelen maar het wegzetten als een grap die moet kunnen, bevestigen we dat je als vrouw nog altijd niet veilig bent.

Harmanges invalshoek is verfrissend en tegendraads. Ze schrijft met Mannen, ik haat ze een ongelofelijk vurig, scherp en provocerend pamflet dat zomaar eens een nieuw feminisme kan aanwakkeren. Een feminisme dat niet zoekt naar verbinding, dat niet akkoord gaat met vrouwenquota die bevestigen dat de man de norm is, maar een feminisme dat zoekt naar vrijheid van onderdrukking. Vrijheid die alleen maar verkregen kan worden door een volledige distantie van mannelijkheid als eerste stap. Vanuit daar kan een volledige herwaardering van wat wij verstaan onder ‘man’, ‘vrouw’ en ‘gelijkheid’ ontstaan.

Boeken / Fictie

In de (reis)koffer met Loes Wijnhoven

recensie: De hotelgids - Loes Wijnhoven

Normaal gesproken schittert ze met haar tweelingzus Renée op het podium onder de artiestennaam ‘Clean Pete’. Nu zet Loes Wijnhoven haar eerste stappen in de literaire wereld met haar debuutroman De hotelgids. Een roman waarin de ik-figuur op zoek zegt te zijn naar inspirerende plekken voor haar hotelgids, maar in werkelijkheid vooral op zoek is naar wie ze is en wat ze wil.

Vergis je niet: het hoofdpersonage van deze roman is niet Loes Wijnhoven zelf. Ook al heeft ze nog zoveel raakvlakken met de protagoniste (Louisa is tevens een zangeres in hart en nieren), de hoofdpersoon heeft het toch allemaal iets minder goed op een rijtje dan de schrijver – tenminste, daarop kunnen we alleen maar hopen. Waar Wijnhoven tijdens grote festivals en in meer intieme settings pop laat schallen, richt de Nijmegenaar Louisa zich op het klassieke repertoire. Met haar zuivere stem is Louisa een gewillige gast op menige begrafenis, om het al geroerde publiek nog meer te ontroeren. Iets waar Louisa even compleet klaar mee is. En met verplichtingen. En met mannen, niet te vergeten.

Kortom: eigenlijk is ze de huidige staat van haar leven even beu. Gelukkig brengt haar laatste – en teleurstellende – relatie haar op een goed idee, dat ze maar niet los kan laten: het schrijven van een hotelgids over de stad Parijs. De reacties van haar omgeving zijn verdeeld. Een bezorgde zus (“En de muziek dan?”) stelt ze gerust met de woorden: “De muziek kan best even zonder mij en ik kan ook best even zonder de muziek. Ik denk dat we een overdosis van elkaar hebben gehad. Ik wil even loskomen van het gevoel dat ik op de toppen van mijn kunnen moet presteren.” Oef, klinkt dat even als een uitgebluste millennial. In dat geval kan een reisje naar Parijs niet heel veel kwaad, toch?

Plan in uitvoering

Louisa besluit om er voor vier maanden tussenuit te piepen om de hotelgids te kunnen schrijven. Haar eerste reis naar Parijs is een regelrechte droom à la ‘Emily in Paris’. Tijdens een museumbezoek valt ze in de armen van Louis, die haar uitnodigt in zijn vaders hotel. Ze hoopt dat hij haar – net als zijn eerdere veroveringen – vereeuwigt in een van zijn schilderijen. Nog steeds deinend op haar roze wolk, besluit ze de Franse hoofdstad te verruilen voor een bestemming dichter bij huis: Terschelling. Op de Wadden valt ze van de ene in de andere teleurstelling en moet ze concluderen dat hotels – ondanks hun comfort – niet altijd een fijne vervanging van het thuisfront is. Ze besluit terug te keren naar Amsterdam, de plek waar vele vrienden wonen, en hoopt dat de keuze om daarheen te gaan voor haarzelf ook duidelijker wordt.

Vanaf dat moment zie je dat de twijfels van Lousia de overhand krijgen. In een café raakt ze aan de praat met ene Vincent, een min of meer mislukte schrijver, en besluit ze om samen met hem haar volgende tripje naar Parijs te maken. Tijdens hun gezamenlijke treinreis naar Parijs, glipt ze in Antwerpen uit de trein om een flesje water te kopen en ze besluit om de trein te laten passeren. Zonder haar… Ze neemt haar toevlucht tot de Ardennen, waar ze op zoek gaat naar een vakantiebestemming waar ze als kind een van haar meest gelukzalige vakanties beleefde. Enigszins verward en doodvermoeid komt ze kofferloos aan bij de plek uit haar herinneringen. Vol medelijden laten de gastheer en -vrouw haar verblijven in een van hun hotelkamers, terwijl ze sputtert: “Ik ben geen meisje op de vlucht […] Ik ben een meisje met een missie.” En terwijl alle logica steeds meer uit haar handen glipt, blijft Louisa dit stug volhouden als ze haar queeste voortzet naar Berlijn om uiteindelijk in Parijs te strandden, waar ze als een arm vogeltje wordt opgevangen door Britse feestbeesten in een chique hotel.

Onsamenhangende breisels

De hotelgids is in wezen een naam met veel potentie, maar helaas weet Louisa het niet tot een goed einde te brengen. Ze raakt tijdens haar zoektocht naar interessante slaapplekken zó met zichzelf in de knoop, dat haar aantekeningen voor de hotelgids almaar onsamenhangender worden. Het enige wat voor haarzelf duidelijk wordt, is het feit dat ze zichzelf niet meer in de hand heeft. Op een gegeven moment heeft ze letterlijk geen cent meer te makken en als een bedelares gooit ze zich op zielen, die haar kunnen optillen uit haar misère en haar deelgenoot kunnen maken van hun levensvreugde. Inhoudelijk klinkt het allemaal behoorlijk dramatisch, maar zo leest het niet. Dat komt door de luchtige en vlotte schrijfstijl van Wijnhoven. Een haast poëtische, aantrekkelijke stijl, die doet verlangen naar de mijmerende muziek van Wijnhoven zelf. Niet vaak overgoten met een humoristisch sausje: hardop lachen gegarandeerd.

Het verhaal doet bovendien realistisch aan. De innerlijke belevingswereld van Louisa wordt zo scherp weergegeven, dat je gewoon begrijpt waarom de falende pogingen zich opstapelen. Waar de meeste karakterontwikkelingen de juiste richting op koersen, gaat die van Louisa finaal de andere kant op. En de onvermijdelijke vraag die dit oproept – ‘Waar leidt dit naartoe?’ – maakt dat je dit verhaal wil blijven lezen, lezen, lezen. Dát is wat zo prijzenswaardig is aan het boek: je hoeft jezelf er niet toe aan te zetten om verder te lezen. Dat gaat helemaal vanzelf. Vanwege de schrijfstijl. Vanwege Louisa. Vanwege het concept. Hopelijk doet Louisa een tweede poging voor een hotelgids en neemt ze ons mee op haar zoektocht.

Boeken / Non-fictie

Groepsgevoel bindt en verblindt

recensie: Jonathan Haidt – Het rechtvaardigheidsgevoel - Vert. Karl van Klaveren en Indra Nathoe

Waarom zijn conservatieven en progressieven zo verdeeld en waarom is iedereen overtuigd van zijn eigen gelijk? In Het rechtvaardigheidsgevoel onderzoekt Jonathan Haidt de aard van het morele oordelen.

Het rechtvaardigheidsgevoel werd al meerdere malen bejubeld als een boek dat hard nodig is in het licht van politieke verdeeldheid en florerende complottheorieën. Het belangrijkste punt: blind geloof in het eigen gelijk komt voort uit evolutionair verklaarbare overlevingsmechanismen. Het besef dat niemand hieraan ontkomt, of je nu links of rechts stemt, zou een eerste stap richting depolarisatie zijn. Hoe waterdicht is Haidts verhaal?

De olifant en de berijder

Het rechtvaardigheidsgevoel verscheen al in 2012 als The righteous mind. Het is verdeeld in drie delen en steunt op een aantal metaforen voor menselijk functioneren. De eerste is die van een olifant en zijn berijder, die de intuïtie en de rede representeren. Morele intuïties zijn gebaseerd op de wens om iets te mijden of te naderen ten behoeve van overleven, zegt Haidt. Dingen die walging oproepen, zoals het eten van hondenvlees, keuren we moreel af. Om die afkeuring kracht bij te zetten verzinnen we er een verhaal bij, dat honden te intelligent zijn bijvoorbeeld, of dat ze ziekten bij zich kunnen dragen, maar eigenlijk keurden we het al af voordat we hierover nadachten.

Iemands politieke voorkeur hangt vooral af van de ‘receptoren’ die hij gebruikt, als een tong met verschillende smaakreceptoren. Vind je loyaliteit bijvoorbeeld een belangrijk fundament, dan reageer je op de ‘adaptieve uitdaging van het vormen en onderhouden van coalities’. Een sterke visie op eerlijkheid en bedrog komt weer voort uit het willen tegengaan van uitbuiting.

Groepsgevoel

Onze overlevingsstrategieën zijn niet alleen gericht op onszelf. Volgens de psycholoog zijn mensen voor 90% te vergelijken met egoïstische chimpansees, maar gedragen ze zich daarnaast voor 10% als bijen. Ze zijn namelijk ook heel bedreven in grootschalig organiseren en samenwerken.

Een belangrijke bijdrage van Haidt is zijn herintroductie van een verdrongen nuance uit Darwins theorie van natuurlijke selectie. Die manifesteert zich namelijk niet alleen tussen individuen, maar ook op groepsniveau. De implicatie hiervan is dat ons vermogen tot groepsvorming zowel verbindt als verblindt. Polarisatie is volgens de auteur geen product van individualisme, maar juist van deze groepsvorming: we beschermen de belangen van onze groep, maar creëren daarbij blinde vlekken voor de belangen van andere groepen.

Interpretatie

Haidts verhaal leest zelf ook als een intuïtieve woordenstroom en daar maakt hij dan ook geen geheim van. Wat je leest is de weg die hij zelf binnen de academische wereld heeft afgelegd en wat hij daarbij ontdekte. Hierbij gebruikt hij talloze voorbeelden uit de psychologie, maar verzaakt daarbij de interpretatieve aard van de bevindingen te benoemen. Conclusies uit psychologisch onderzoek zijn interpretaties gegoten in een verhaal, maar Haidt presenteert ze iets te veel als empirisch verkregen waarheden. Zo wordt het bestaan van de een bevestigingsbias ‘aangetoond’ aan de hand van een studie met cijferreeksen. Het is nogal een sprong van cijfers naar morele overtuigingen, die toch meer conceptuele complexiteit moeten bevatten.

Haidts uitspraken zijn vaak generaliserend en overmatig relativerend: hij is niet geïnteresseerd in de verschillen tussen individuen of gradaties van ontwikkeling van culturen. Ondanks alles is Het rechtvaardigheidsgevoel een belangrijke publicatie. Haidt laat zien dat het een bedwelmende illusie is dat of links, óf rechts gelijk zou moeten kunnen krijgen door moreel te redeneren. Hij pleit voor meer bescheidenheid, pluralisme en begrip voor het streven van anderen, en sluit daarmee mooi aan op de behoefte aan verbinding.

Boeken / Poezie

Poëtisch pretpark

recensie: Wout Waanders - Parkplan
Oneisha Lee (unsplash.com)

Tijdens corona rustig wandelen in een pretpark? Dat kan met de dichtbundel Parkplan van Wout Waanders. Dit debuut is een plattegrond van een pretpark waarop jij jouw eigen route tussen de gedichten door kunt uitstippelen. Begin jij bij de kinderattracties of ben jij een sensatiezoeker?

Pretparken en gedichten. Het zijn twee losstaande begrippen die in eerste instantie weinig met elkaar te maken lijken te hebben. In zijn poëtisch debuut weet Wout Waanders de twee echter goed met elkaar te verbinden: een pretpark vol gedichten.

Gedichten als attracties

De bundel bevat een grote uitklapkaart waarop de grote plattegrond van het pretpark staat. Elk van de 34 attracties heeft een bijpassend gedicht. Of elk van de gedichten is een attractie. Sommige verbindingen zijn makkelijk te leggen: ‘Rabarberlimonade’ bij een drinktentje, ‘Vis eten’ bij een vistentje en ‘Spoorwijzigingen’ bij een station. Andere verbindingen zijn minder letterlijk zoals ‘Proefballonnetje’ bij vliegende ballonnen en ‘Het valt mee’ bij een vrije val. Soms lijkt de verbinding zoek, maar is het gedicht een mooie vulling van de bundel/plattegrond.

Nog nooit was gedichten lezen zo’n avontuur. Welke route kies jij? De plattegrond is opgedeeld in verschillende soorten attracties: ‘kinderattracties’, ‘familieattracties’, ‘voor sensatiezoekers’ en ‘horeca & shops’. Mijn oog blijft hangen op ‘Afsporing’, een grote houten achtbaan met een locomotief die door het Wilde Westen gaat. Een gedicht over de nasleep van een treinramp, of misschien toch gewoon over een ritje in deze achtbaan? Een erg beeldend gedicht: ‘Alles wat valt wordt kinderspeelgoed’.

In de gedichten staat vaak een ik-figuur centraal en zijn/haar (toevallige) ontmoeting. Elk gedicht staat op zichzelf, maar past even goed in het geheel. De gedichten zijn soms grappig, soms wat absurd en geven regelmatig stof tot nadenken. De korte situatieschetsen zijn zeer beeldend en je waant je zo op de locatie van het gedicht of juist in het pretpark.

Verfrissend debuut

Parkplan is de debuutbundel van Wout Waanders, opvallend, want Waanders heeft zijn sporen in de literaire wereld reeds verdiend. De stadsdichter van Nijmegen begon ooit als campusdichter van de Radboud Universiteit,  publiceerde in onder meer Das Magazin en Hollands Maandblad, en trad op verschillende festivals zoals het Wintertuinfestival en Lowlands op. Daarnaast won hij al een aantal literaire prijzen en momenteel maakt hij deel uit van de literaire boyband genaamd BOYBAND.

Waanders’ passie voor pretparken is al op jonge leeftijd ontstaan. Met het gezin gingen ze regelmatig op vakantie in België in de buurt van Bobbejaanland. Ze gingen niet naar dit pretpark, maar wel naar het VVV-kantoor waar zijn verzameling van pretparkfolders ontstond. Geïnspireerd door de folders begon hij zelf met het tekenen van de vetste attracties en maakte hij hele plattegronden van pretparken. Deze oude passie blies hij nieuw leven in voor zijn dichtbundel. Alle attracties en dus de hele plattegrond zijn door Waanders zelf getekend. Hoewel de hele bundel vol tekeningen staat, laat het gelukkig wel veel tot de verbeelding over. De plattegrond van het park is duidelijk, maar je moet zelf de route uitstippelen en het avontuur beleven.

Parkplan is een bijzondere dichtbundel, die alleen al om de plattegronden en attracties de moeite is om te bekijken. Een pretpark vol attracties die hun eigen wereld vormen, soms grappig, soms wat absurd en soms wat om over na te denken.

Boeken / Non-fictie

Feminisme vanuit mannelijk perspectief

recensie: Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? Over feminisme, existentialisme, God, liefde en seks. - Ruud Welten

Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? Filosoof Ruud Welten in elk geval niet. In nog geen 200 pagina’s geeft hij een zeer scherpe, diepgaande en tegelijkertijd actuele en zelfs vermakelijke uiteenzetting van haar denken over sekse-ongelijkheid – en koppelt dit bovendien aan de hedendaagse samenleving.

Wie is er niet bang voor Simone de Beauvoir, zou je je ook kunnen afvragen. Volgens Welten zijn dat maar weinig mensen. De meeste mannen én vrouwen willen het liefst ver van de ongemakkelijke boodschap van De Beauvoir vandaan blijven. Ook Welten zelf liet de ‘bijbel van het feminisme’ – De tweede sekse (1949) – lange tijd links liggen, ondanks zijn interesse in het existentialisme. Toen hij het uiteindelijk las was hij ‘verbluft en, als man, met schaamte vervuld’.

De tweede sekse

Met De tweede sekse laat De Beauvoir zien dat de vrouw in de westerse wereld steeds ondergeschikt is aan de man en dat dit niet van nature zo is (het had ook anders kunnen zijn). Een samenleving waarin één van de twee seksen structureel op de tweede plek wordt gezet, is een onvrije samenleving. De Beauvoir schrijft in geen enkel opzicht een aanklacht tegen de man, ook al wordt haar feminisme maar al te vaak wél op die manier opgepakt. Welten laat zien dat – als het boek al een aanklacht is – het eerder omgekeerd  is: gericht aan de vrouw. Maar eigenlijk laat de auteur vooral zien dat we De tweede sekse veeleer als een maatschappijkritiek kunnen lezen. Een kritische kijk op een maatschappij die vrijheid in stand houdt door de helft van de bevolking (want vrouwen zijn geen minderheid) achter te stellen, een samenleving die daardoor gewelddadig genoemd kan worden. Ook is De tweede sekse een echt existentialistisch boek; de nadruk ligt op vrijheid en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid.

Mythes

Het zijn zowel mannen als vrouwen die het beeld van ‘de vrouw’ in stand houden. Dit beeld van ‘de vrouw’ wordt gevormd door wat De Beauvoir mythen noemt. Mythen zijn normen- en waardensystemen die bepalen wat iets behoort te zijn. In het existentialisme leren we dat ‘de mens’ – in tegenstelling tot alle andere dieren en objecten – louter bestaan is, zonder essentie. De mens heeft geen essentie en is daardoor (in Sartres woorden: gedoemd om) vrij te zijn. Vanuit die vrijheid geeft hij zichzelf vorm. ‘De vrouw’ is ook een mens en voor haar geldt hetzelfde. Echter, dat is één ding. In het existentialisme leren we óók dat die vrije mens altijd gesitueerd is: zich in een omgeving en bepaalde omstandigheden bevindt. Deze omstandigheid doet nooit iets af aan de vrijheid die onlosmakelijk met het mens-zijn verbonden is. In elke omstandigheid hebben we de mogelijkheid om onze vrijheid te bevestigen.

Voor de vrouw is de samenleving de omstandigheid die haar door bestaande normen en waarden (mythen) over wat een vrouw behoort te zijn gevangenhoudt. In De tweede sekse laat De Beauvoir dat zien aan de hand van talloze voorbeelden uit de literatuur en geschiedenis. Deze vorm is passend, iemand is immers wie hij is in de specifieke situatie waarin hij zich bevindt. De Beauvoir zoekt niet naar oplossingen, maar legt bloot dat er een probleem is. Bovendien laat ze zien dat dit een probleem is van de maatschappij, en zeker niet een probleem van de vrouw. ‘De tweede sekse is dus een boek voor mannen, of in elk geval óók voor mannen.’

Vrijheid

Volgens het existentialisme moeten we onszelf begrijpen vanuit vrijheid. Dat betekent dat ik mezelf niet determineer door dingen te zeggen als ‘zo ben ik nu eenmaal’ of ‘zo hoort het’. Door de natuur zijn we nergens toe voorbestemd, we kiezen zelf wie we zijn en hoe we tegen onszelf en het leven aankijken. In de samenleving krijgt het verschil tussen de seksen vorm, niet door het natuurlijke verschil (dat er uiteraard is), maar juist door de manier waarop in de mythes die we elkaar vertellen tegen deze verhouding wordt aangekeken. Een meisje schaamt zich niet van nature voor haar menstruatiebloed, maar omdat dit haar door de samenleving wordt aangeleerd. ‘We internaliseren voortdurend de waarden die het betekenissysteem waarin we leven ons geeft.’ Dát het meisje menstrueert en de jongen niet is dus een biologisch gegeven, maar onze verhouding daartoe is cultureel bepaald.

Kwade trouw

Volgens De Beauvoir is het onmogelijk ons aan de mythes van de samenleving te onttrekken. Het enige wat we kunnen doen, is deze mythes transformeren. Feminisme is dus geen revolutie van de vrouw, maar van het begrippenkader van de maatschappij. Als we onszelf vanuit vrijheid willen begrijpen, moeten we dus van dit begrippenkader dat ons determineert af. Maar precies dat is wat we niet willen, blijkt wel uit het feit dat vandaag de dag nog nauwelijks iets is veranderd aan het man-vrouw discours waar De Beauvoir tegenin ging. Welten zet eenvoudig uiteen hoe deze mythes door onszelf in stand worden gehouden omdat we liever gedetermineerd dan vrij zijn. Sartre noemde deze ontkenning van onze intrinsieke vrijheid kwade trouw. We zijn te kwader trouw wanneer we dingen zeggen als ‘ik kon niet anders’ en daarmee de verantwoordelijkheid voor ons handelen buiten onszelf leggen. Zo zijn vrouwen ook te kwader trouw wanneer ze de mythes over ‘de vrouw’ steeds maar weer bevestigen en zo het begrippenkader over wat mannen en vrouwen zijn in stand houden.

Transcendentie tegenover immanentie

Welten wijdt één hoofdstuk aan de overeenkomst tussen het denken van De Beauvoir en dat van Freud over de psychoanalyse. Te kwader trouw zijn – jezelf ontkennen – komt overeen met het begrip verdringing bij Freud. Als het begrippenkader waarin het meisje opgroeit masculien is, zal zij een vreemde worden ten opzichte van zichzelf. Volgens Freud leidt zo’n situatie in de jeugd op latere leeftijd tot neurosen. Wat is dan die masculiene taal en die mythe over man of vrouw zijn?

Kortgezegd is bij de man het sleutelwoord transcendentie en bij de vrouw immanentie. De man treedt buiten zichzelf, gaat de wereld in, zet projecten op, maakt dingen, is actief. De vrouw is naar binnen gericht, zorgzaam, bescheiden, liefdevol, passief en offert zichzelf op ten gunste van haar kinderen. Deze transcendentie en immanentie komt zelfs terug in de vorm van mannelijke- en vrouwelijke geslachtsdelen. Dat van de vrouw is ‘onzichtbaar’, naar binnen gekeerd, als een ‘mysterie’. Dat van de man is zichtbaar en naar buiten gekeerd. Ook in de geslachtsgemeenschap is het de man die de ‘leegte’ van de vrouw opvult en daar bovendien iets achterlaat. Ook in de seksuele relatie is de vrouw steeds ‘wat ze nou eenmaal is’, ze vormt zichzelf niet als vrij wezen en is dus te kwader trouw. Tegenover de man, die juist een en al wording en bevestiging van zijn vrijheid is.

Hedendaags feminisme

Vandaag de dag is het denkkader dat De Beauvoir ons biedt volgens Welten volledig verdrongen. In plaats van een transformatie van betekenispatronen focussen we ons op zaken als ‘vrouwenquota’ en houden we dus nog net als in de tijd van De Beauvoir het masculiene discours en mythes over vrouwelijkheid in stand. Alleen al het woord vrouwenquota benadrukt dat de norm ‘man’ is. Het woord quotum verwijst ook naar een berekening. Als er genoeg vrouwen de top bereikt hebben kan de masculiene samenleving weer verder. Daarmee is een vrouwenquotum eerder de bevestiging van de sekse-ongelijkheid dan de oplossing ervan. De ongelijkheid moet weggepoetst worden, zonder dat gekeken wordt naar de basisstructuren van de maatschappij die voor deze ongelijkheid gezorgd hebben.

Gender tegenover sekse

Welten haalt ook de #Metoo beweging aan om te laten zien dat onze samenleving nog altijd wordt beïnvloed door het sekseverschil, waarin het bovendien letterlijk over seks gaat. We praten tegenwoordig over ‘gender’, waar De Beauvoir nog over ‘sekse’ sprak. Volgens haar was sekse méér dan alleen de biologische geaardheid, maar was het juist de sociaal-maatschappelijke betekenislaag van waaruit mannen en vrouwen zichzelf begrijpen. Deze overstap naar het woord ‘gender’ is volgens Welten kwalijk, omdat het de band met de seksualiteit verbreekt. Ook juist de seksualiteit en hoe deze gevormd is door de mythes die we onszelf vertellen speelt een belangrijke rol in de ongelijkheid. #Metoo maakt dat pijnlijk duidelijk.

Feminisme is achterhaald. Diversiteit is wat we vandaag de dag nastreven. Maar precies dit beleid moeten we volgens Welten met De Beauvoir in het achterhoofd wantrouwen. Juist het praten over inclusie en diversiteit bevestigt wederom de norm zonder juist die ter discussie te stellen. Ook hier wordt de vrouw wederom neergezet als minderheid.

‘Opnieuw plaatst het vrouwen in een positie waarin ze moeten verdedigen dat ze geen minderheid zijn, maar de helft van de mensheid, die bovendien zonder hen niet zou bestaan.’ 

Aanrader!

Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? is een ontzettend fijn boekje. Het geeft in weinig bladzijden, korte en heldere verwoordingen een ongelofelijke diepgang en originele kijk op het denken van deze filosofe, waar helaas zo veel mensen nog altijd ‘bang’ van lijken te zijn. Welten laat zien waar dat door komt. Haar boodschap is voor zowel mannen als vrouwen ongemakkelijk, omdat het ze een spiegel voorhoudt. Als we in die spiegel kijken wordt duidelijk dat we onze vrijheid – die we juist zo hoog waarderen – ontkennen wanneer we niets willen veranderen aan het begrippenkader waarmee we onszelf begrijpen en waarbinnen nog steeds meisjes vrouw worden.

Welten schrijft vermakelijk, is duidelijk een kenner én geëngageerd. Niettemin schrijft hij ontzettend vlot en duidelijk. Maar bovenal laat hij zien dat we niet bang hoeven te zijn voor Simone de Beauvoir, zowel mannen als vrouwen niet. De Beauvoir is een zeer waardevolle denker die ons een belangrijke kijk op ons eigen samenleving heeft gegeven, waar we absoluut iets mee kunnen, als we maar willen.

 

 

Boeken / Non-fictie

Alexander was altijd op zoek naar meer

recensie: Adrian Goldsworthy - Philippus en Alexander. Wereldveroveraars uit Macedonië.

Alexander de Grote (356-323 v. Chr) is de geschiedenis ingegaan als de veroveraar van Perzië en de verspreider van de hellenistische cultuur. De Britse historicus Adrian Goldsworthy (1969) stelt in zijn nieuwste boek dat Alexander die prestaties nooit had kunnen bereiken zonder de militaire innovaties van zijn vader Philippus II (382-336 v. Chr).

Goldsworthy, bekend van prachtige biografieën van Caesar en Augustus, beschouwt zichzelf op het gebied van de studie van de vierde eeuw als een buitenstaander. Daardoor kijkt hij met een frisse blik naar de opkomst van Philippus en Alexander. Hoewel bij leven genoeg over Philippus en Alexander is geschreven, is niets intact bewaard gebleven. Fijntjes merkt Goldsworthy op dat al het contemporaine of bijna-contemporaine bewijs waarover we beschikken, wordt gevormd door kleine snippers die vaak eeuwen later door historici als Plutarchus (ca. 50-120 n. Chr.) zijn opgeschreven. Een echte biografie schrijven is bijna onmogelijk, omdat we niet weten welke gedachten, emoties en opvattingen Philippus en Alexander hadden.

Desondanks heeft Goldsworthy een bijzonder fraaie biografie geschreven, waarbij hij noodgedwongen veel aandacht besteedt aan de politiek- en de militaire campagnes, simpelweg omdat tijdgenoten die gebeurtenissen de moeite waard vonden om op te schrijven. Nergens komt Goldsworthy in de verleiding om lacunes in het bronnenmateriaal met eigen interpretaties op te vullen. Een valkuil waar veel historici voor hem wèl in zijn gevallen.

Militaire innovaties

In Macedonië leverden de Argeaden van oudsher de koning. Toen Phillipus in 359 na een machtsstrijd kwam bovendrijven, stond het land er door de nederlaag tegen de Illyriërs militair gezien zwak voor. Wel was het land rijk aan vruchtbare grond en schreef de filosoof Theophrastus ‘Het beste hout dat voor het gebruik van de timmerman in Griekenland binnenkomt, is Macedonisch.’

De cavalerie van Macedonië had een goede reputatie, maar de infanterie stond bekend als los zand dat bij de minste tegenstand uiteenviel. Philippus reorganiseerde zijn infanterie tot de gangbare opstelling van de antieke wereld, de falanx. De manschappen kregen voortaan soldij, werden uitgerust met een sarissa, een 4,8-5,5 meter lange lans met een grote ijzeren punt, en een klein schild. De Macedonische falanx was waarschijnlijk acht rijen diep en bedoeld om frontaal aan te vallen. Een Romeinse generaal noemde een Macedonische falanx in de aanval het meest angstaanjagende wat hij ooit zag.

Goldsworthy is op zijn best als hij het verloop van militaire campagnes weergeeft, die door verschillende kaarten goed worden geïllustreerd. Hij beschrijft nauwgezet hoe Philippus eerst buurlanden als Illyrië en Thracië versloeg. Daarna nam hij de Griekse stadsstaten één voor één te grazen. De sluwe Philippus gebruikte diplomatie én het sluiten van huwelijken om zijn doelen te bereiken. Over het algemeen behandelde hij verliezers mild, maar hij schuwde list en bedrog zeker niet als dat zo uitkwam. In 338 versloeg hij de Atheners en Thebanen in de slag bij Chaeronea. Philippus werd hegemoon van de Korinthische Bond. Bij de eerste vergadering stelde hij een oorlog tegen Perzië voor als straf voor de vernietiging van de Griekse heiligdommen in 480-479. Het plan werd aangenomen. Tijdens een festival werd Philippus echter door een voormalige jaloerse minnaar, Pausanias, in 336 vermoord.

Alexander werd aangewezen als de nieuwe koning. Alexander, die bij Aristoteles een liberale Griekse opvoeding had genoten, was permanent op campagne om zijn steeds verder uitdijende leger met nieuwe buit tevreden te stellen. Net als zijn vader vocht hij in de wintermaanden door en was hij alleen bereid om aan te vallen als er kans op snel succes was. Maar Alexander was ook buitengewoon inventief op het gebied van belegeringswerken. Bovendien waren tijdgenoten verbaasd hoe snel het Macedonische leger zich kon verplaatsen.

Halfgod

In 333 versloegen zijn ervaren troepen bij Issus het onervaren Perzische leger van Darius III (381-330 v. Chr). Toen de satraap Batis Gaza niet wilde opgeven, belegerde Alexander de stad, waarbij hij gewond raakte. Na de val van de stad werden de mannen vermoord en de rest als slaaf weggevoerd. Batis werd, net als Achilles met Hektor in de Illias had gedaan, achter een strijdwagen gebonden. Nadat Darius in 331 ook de slag bij Gaugemela verloor, had Alexander Perzië voor het grijpen.

Ondertussen was Alexander in Egypte enthousiast ontvangen. Hij kreeg er de status van halfgod en stichtte er de stad Alexandrië, dat uitgroeide tot een centrum van Griekse cultuur. In de rest van Perzië rezen naar hem vernoemde steden als paddenstoelen uit de grond (ook vernoemde hij een stad naar zijn overleden paard Bucephalas).

Alexander liet steeds vaker de plaatselijke elite zitten. Deze laatste ontwikkeling stuitte de Macedonische metgezellen van de koning tegen de borst, omdat zij daarvóór steeds de belangrijkste posities hadden gekregen. Het Perzische gebruik om zich voor de vorst in het stof te werpen gevolgd door een kus, de proskynese, vonden de aan vrijheid en eer gewende Macedoniërs en Grieken helemaal belachelijk. Maar hoe dichter Alexander bij India kwam, hoe exotischer hij zich gedroeg en kleedde.

Een rivier te ver

Zijn drang om in 327 India te veroveren kwam voort uit de behoefte om iets te presteren wat niemand vóór hem had gedaan. Het leger van Alexander was echter niet gewend aan de moessonregen, die vechten onmogelijk maakte. Zijn manschappen waren na tien jaar van onafgebroken oorlogen schatrijk, hadden heimwee en weigerden bij de rivier de Hyphasis om hem verder te volgen. Alexander trok zich terug in zijn tent, maar ook na drie dagen mokken bleven de troepen bij hun standpunt. De grote veroveraar keerde noodgedwongen huiswaarts.

Op de terugtocht veroverde hij nieuwe steden of versloeg die op meedogenloze wijze. Goldsworthy verklaart de tocht door de Gedrosische woestijn vanuit Alexanders behoefte om iets onmogelijks voor elkaar te krijgen. Het zou de zwaarste beproeving voor Alexander en zijn manschappen blijken. In 323 plande Alexander een aanval op Arabië. Na verschillende drinkgelagen kreeg Alexander eind mei 323 hevige koorts. Op 10 juni 323 stierf de man die verschillende verwondingen en moordcomplotten had overleefd, vrij plotseling. De bloedlijn van de Argeaden werd uitgemoord. Uiteindelijk ontstonden er drie koninkrijken: de Antigoniden in Macedonië, de Ptolemaeën in Egypte en de Seleuciden in het Oosten. Wat bleef was de vermengde Griekse cultuur, die door Alexander in elke stad was geplant: het hellenisme. Door de veroveringen van de Romeinen werd die cultuur als het ware opgehaald en verder ontwikkeld.