Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Poezie

Poëtisch pretpark

recensie: Wout Waanders - Parkplan
Oneisha Lee (unsplash.com)

Tijdens corona rustig wandelen in een pretpark? Dat kan met de dichtbundel Parkplan van Wout Waanders. Dit debuut is een plattegrond van een pretpark waarop jij jouw eigen route tussen de gedichten door kunt uitstippelen. Begin jij bij de kinderattracties of ben jij een sensatiezoeker?

Pretparken en gedichten. Het zijn twee losstaande begrippen die in eerste instantie weinig met elkaar te maken lijken te hebben. In zijn poëtisch debuut weet Wout Waanders de twee echter goed met elkaar te verbinden: een pretpark vol gedichten.

Gedichten als attracties

De bundel bevat een grote uitklapkaart waarop de grote plattegrond van het pretpark staat. Elk van de 34 attracties heeft een bijpassend gedicht. Of elk van de gedichten is een attractie. Sommige verbindingen zijn makkelijk te leggen: ‘Rabarberlimonade’ bij een drinktentje, ‘Vis eten’ bij een vistentje en ‘Spoorwijzigingen’ bij een station. Andere verbindingen zijn minder letterlijk zoals ‘Proefballonnetje’ bij vliegende ballonnen en ‘Het valt mee’ bij een vrije val. Soms lijkt de verbinding zoek, maar is het gedicht een mooie vulling van de bundel/plattegrond.

Nog nooit was gedichten lezen zo’n avontuur. Welke route kies jij? De plattegrond is opgedeeld in verschillende soorten attracties: ‘kinderattracties’, ‘familieattracties’, ‘voor sensatiezoekers’ en ‘horeca & shops’. Mijn oog blijft hangen op ‘Afsporing’, een grote houten achtbaan met een locomotief die door het Wilde Westen gaat. Een gedicht over de nasleep van een treinramp, of misschien toch gewoon over een ritje in deze achtbaan? Een erg beeldend gedicht: ‘Alles wat valt wordt kinderspeelgoed’.

In de gedichten staat vaak een ik-figuur centraal en zijn/haar (toevallige) ontmoeting. Elk gedicht staat op zichzelf, maar past even goed in het geheel. De gedichten zijn soms grappig, soms wat absurd en geven regelmatig stof tot nadenken. De korte situatieschetsen zijn zeer beeldend en je waant je zo op de locatie van het gedicht of juist in het pretpark.

Verfrissend debuut

Parkplan is de debuutbundel van Wout Waanders, opvallend, want Waanders heeft zijn sporen in de literaire wereld reeds verdiend. De stadsdichter van Nijmegen begon ooit als campusdichter van de Radboud Universiteit,  publiceerde in onder meer Das Magazin en Hollands Maandblad, en trad op verschillende festivals zoals het Wintertuinfestival en Lowlands op. Daarnaast won hij al een aantal literaire prijzen en momenteel maakt hij deel uit van de literaire boyband genaamd BOYBAND.

Waanders’ passie voor pretparken is al op jonge leeftijd ontstaan. Met het gezin gingen ze regelmatig op vakantie in België in de buurt van Bobbejaanland. Ze gingen niet naar dit pretpark, maar wel naar het VVV-kantoor waar zijn verzameling van pretparkfolders ontstond. Geïnspireerd door de folders begon hij zelf met het tekenen van de vetste attracties en maakte hij hele plattegronden van pretparken. Deze oude passie blies hij nieuw leven in voor zijn dichtbundel. Alle attracties en dus de hele plattegrond zijn door Waanders zelf getekend. Hoewel de hele bundel vol tekeningen staat, laat het gelukkig wel veel tot de verbeelding over. De plattegrond van het park is duidelijk, maar je moet zelf de route uitstippelen en het avontuur beleven.

Parkplan is een bijzondere dichtbundel, die alleen al om de plattegronden en attracties de moeite is om te bekijken. Een pretpark vol attracties die hun eigen wereld vormen, soms grappig, soms wat absurd en soms wat om over na te denken.

Boeken / Poezie

Poëtisch pretpark

recensie: Wout Waanders - Parkplan
Oneisha Lee (unsplash.com)

Tijdens corona rustig wandelen in een pretpark? Dat kan met de dichtbundel Parkplan van Wout Waanders. Dit debuut is een plattegrond van een pretpark waarop jij jouw eigen route tussen de gedichten door kunt uitstippelen. Begin jij bij de kinderattracties of ben jij een sensatiezoeker?

Pretparken en gedichten. Het zijn twee losstaande begrippen die in eerste instantie weinig met elkaar te maken lijken te hebben. In zijn poëtisch debuut weet Wout Waanders de twee echter goed met elkaar te verbinden: een pretpark vol gedichten.

Gedichten als attracties

De bundel bevat een grote uitklapkaart waarop de grote plattegrond van het pretpark staat. Elk van de 34 attracties heeft een bijpassend gedicht. Of elk van de gedichten is een attractie. Sommige verbindingen zijn makkelijk te leggen: ‘Rabarberlimonade’ bij een drinktentje, ‘Vis eten’ bij een vistentje en ‘Spoorwijzigingen’ bij een station. Andere verbindingen zijn minder letterlijk zoals ‘Proefballonnetje’ bij vliegende ballonnen en ‘Het valt mee’ bij een vrije val. Soms lijkt de verbinding zoek, maar is het gedicht een mooie vulling van de bundel/plattegrond.

Nog nooit was gedichten lezen zo’n avontuur. Welke route kies jij? De plattegrond is opgedeeld in verschillende soorten attracties: ‘kinderattracties’, ‘familieattracties’, ‘voor sensatiezoekers’ en ‘horeca & shops’. Mijn oog blijft hangen op ‘Afsporing’, een grote houten achtbaan met een locomotief die door het Wilde Westen gaat. Een gedicht over de nasleep van een treinramp, of misschien toch gewoon over een ritje in deze achtbaan? Een erg beeldend gedicht: ‘Alles wat valt wordt kinderspeelgoed’.

In de gedichten staat vaak een ik-figuur centraal en zijn/haar (toevallige) ontmoeting. Elk gedicht staat op zichzelf, maar past even goed in het geheel. De gedichten zijn soms grappig, soms wat absurd en geven regelmatig stof tot nadenken. De korte situatieschetsen zijn zeer beeldend en je waant je zo op de locatie van het gedicht of juist in het pretpark.

Verfrissend debuut

Parkplan is de debuutbundel van Wout Waanders, opvallend, want Waanders heeft zijn sporen in de literaire wereld reeds verdiend. De stadsdichter van Nijmegen begon ooit als campusdichter van de Radboud Universiteit,  publiceerde in onder meer Das Magazin en Hollands Maandblad, en trad op verschillende festivals zoals het Wintertuinfestival en Lowlands op. Daarnaast won hij al een aantal literaire prijzen en momenteel maakt hij deel uit van de literaire boyband genaamd BOYBAND.

Waanders’ passie voor pretparken is al op jonge leeftijd ontstaan. Met het gezin gingen ze regelmatig op vakantie in België in de buurt van Bobbejaanland. Ze gingen niet naar dit pretpark, maar wel naar het VVV-kantoor waar zijn verzameling van pretparkfolders ontstond. Geïnspireerd door de folders begon hij zelf met het tekenen van de vetste attracties en maakte hij hele plattegronden van pretparken. Deze oude passie blies hij nieuw leven in voor zijn dichtbundel. Alle attracties en dus de hele plattegrond zijn door Waanders zelf getekend. Hoewel de hele bundel vol tekeningen staat, laat het gelukkig wel veel tot de verbeelding over. De plattegrond van het park is duidelijk, maar je moet zelf de route uitstippelen en het avontuur beleven.

Parkplan is een bijzondere dichtbundel, die alleen al om de plattegronden en attracties de moeite is om te bekijken. Een pretpark vol attracties die hun eigen wereld vormen, soms grappig, soms wat absurd en soms wat om over na te denken.

Boeken / Non-fictie

Feminisme vanuit mannelijk perspectief

recensie: Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? Over feminisme, existentialisme, God, liefde en seks. - Ruud Welten

Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? Filosoof Ruud Welten in elk geval niet. In nog geen 200 pagina’s geeft hij een zeer scherpe, diepgaande en tegelijkertijd actuele en zelfs vermakelijke uiteenzetting van haar denken over sekse-ongelijkheid – en koppelt dit bovendien aan de hedendaagse samenleving.

Wie is er niet bang voor Simone de Beauvoir, zou je je ook kunnen afvragen. Volgens Welten zijn dat maar weinig mensen. De meeste mannen én vrouwen willen het liefst ver van de ongemakkelijke boodschap van De Beauvoir vandaan blijven. Ook Welten zelf liet de ‘bijbel van het feminisme’ – De tweede sekse (1949) – lange tijd links liggen, ondanks zijn interesse in het existentialisme. Toen hij het uiteindelijk las was hij ‘verbluft en, als man, met schaamte vervuld’.

De tweede sekse

Met De tweede sekse laat De Beauvoir zien dat de vrouw in de westerse wereld steeds ondergeschikt is aan de man en dat dit niet van nature zo is (het had ook anders kunnen zijn). Een samenleving waarin één van de twee seksen structureel op de tweede plek wordt gezet, is een onvrije samenleving. De Beauvoir schrijft in geen enkel opzicht een aanklacht tegen de man, ook al wordt haar feminisme maar al te vaak wél op die manier opgepakt. Welten laat zien dat – als het boek al een aanklacht is – het eerder omgekeerd  is: gericht aan de vrouw. Maar eigenlijk laat de auteur vooral zien dat we De tweede sekse veeleer als een maatschappijkritiek kunnen lezen. Een kritische kijk op een maatschappij die vrijheid in stand houdt door de helft van de bevolking (want vrouwen zijn geen minderheid) achter te stellen, een samenleving die daardoor gewelddadig genoemd kan worden. Ook is De tweede sekse een echt existentialistisch boek; de nadruk ligt op vrijheid en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid.

Mythes

Het zijn zowel mannen als vrouwen die het beeld van ‘de vrouw’ in stand houden. Dit beeld van ‘de vrouw’ wordt gevormd door wat De Beauvoir mythen noemt. Mythen zijn normen- en waardensystemen die bepalen wat iets behoort te zijn. In het existentialisme leren we dat ‘de mens’ – in tegenstelling tot alle andere dieren en objecten – louter bestaan is, zonder essentie. De mens heeft geen essentie en is daardoor (in Sartres woorden: gedoemd om) vrij te zijn. Vanuit die vrijheid geeft hij zichzelf vorm. ‘De vrouw’ is ook een mens en voor haar geldt hetzelfde. Echter, dat is één ding. In het existentialisme leren we óók dat die vrije mens altijd gesitueerd is: zich in een omgeving en bepaalde omstandigheden bevindt. Deze omstandigheid doet nooit iets af aan de vrijheid die onlosmakelijk met het mens-zijn verbonden is. In elke omstandigheid hebben we de mogelijkheid om onze vrijheid te bevestigen.

Voor de vrouw is de samenleving de omstandigheid die haar door bestaande normen en waarden (mythen) over wat een vrouw behoort te zijn gevangenhoudt. In De tweede sekse laat De Beauvoir dat zien aan de hand van talloze voorbeelden uit de literatuur en geschiedenis. Deze vorm is passend, iemand is immers wie hij is in de specifieke situatie waarin hij zich bevindt. De Beauvoir zoekt niet naar oplossingen, maar legt bloot dat er een probleem is. Bovendien laat ze zien dat dit een probleem is van de maatschappij, en zeker niet een probleem van de vrouw. ‘De tweede sekse is dus een boek voor mannen, of in elk geval óók voor mannen.’

Vrijheid

Volgens het existentialisme moeten we onszelf begrijpen vanuit vrijheid. Dat betekent dat ik mezelf niet determineer door dingen te zeggen als ‘zo ben ik nu eenmaal’ of ‘zo hoort het’. Door de natuur zijn we nergens toe voorbestemd, we kiezen zelf wie we zijn en hoe we tegen onszelf en het leven aankijken. In de samenleving krijgt het verschil tussen de seksen vorm, niet door het natuurlijke verschil (dat er uiteraard is), maar juist door de manier waarop in de mythes die we elkaar vertellen tegen deze verhouding wordt aangekeken. Een meisje schaamt zich niet van nature voor haar menstruatiebloed, maar omdat dit haar door de samenleving wordt aangeleerd. ‘We internaliseren voortdurend de waarden die het betekenissysteem waarin we leven ons geeft.’ Dát het meisje menstrueert en de jongen niet is dus een biologisch gegeven, maar onze verhouding daartoe is cultureel bepaald.

Kwade trouw

Volgens De Beauvoir is het onmogelijk ons aan de mythes van de samenleving te onttrekken. Het enige wat we kunnen doen, is deze mythes transformeren. Feminisme is dus geen revolutie van de vrouw, maar van het begrippenkader van de maatschappij. Als we onszelf vanuit vrijheid willen begrijpen, moeten we dus van dit begrippenkader dat ons determineert af. Maar precies dat is wat we niet willen, blijkt wel uit het feit dat vandaag de dag nog nauwelijks iets is veranderd aan het man-vrouw discours waar De Beauvoir tegenin ging. Welten zet eenvoudig uiteen hoe deze mythes door onszelf in stand worden gehouden omdat we liever gedetermineerd dan vrij zijn. Sartre noemde deze ontkenning van onze intrinsieke vrijheid kwade trouw. We zijn te kwader trouw wanneer we dingen zeggen als ‘ik kon niet anders’ en daarmee de verantwoordelijkheid voor ons handelen buiten onszelf leggen. Zo zijn vrouwen ook te kwader trouw wanneer ze de mythes over ‘de vrouw’ steeds maar weer bevestigen en zo het begrippenkader over wat mannen en vrouwen zijn in stand houden.

Transcendentie tegenover immanentie

Welten wijdt één hoofdstuk aan de overeenkomst tussen het denken van De Beauvoir en dat van Freud over de psychoanalyse. Te kwader trouw zijn – jezelf ontkennen – komt overeen met het begrip verdringing bij Freud. Als het begrippenkader waarin het meisje opgroeit masculien is, zal zij een vreemde worden ten opzichte van zichzelf. Volgens Freud leidt zo’n situatie in de jeugd op latere leeftijd tot neurosen. Wat is dan die masculiene taal en die mythe over man of vrouw zijn?

Kortgezegd is bij de man het sleutelwoord transcendentie en bij de vrouw immanentie. De man treedt buiten zichzelf, gaat de wereld in, zet projecten op, maakt dingen, is actief. De vrouw is naar binnen gericht, zorgzaam, bescheiden, liefdevol, passief en offert zichzelf op ten gunste van haar kinderen. Deze transcendentie en immanentie komt zelfs terug in de vorm van mannelijke- en vrouwelijke geslachtsdelen. Dat van de vrouw is ‘onzichtbaar’, naar binnen gekeerd, als een ‘mysterie’. Dat van de man is zichtbaar en naar buiten gekeerd. Ook in de geslachtsgemeenschap is het de man die de ‘leegte’ van de vrouw opvult en daar bovendien iets achterlaat. Ook in de seksuele relatie is de vrouw steeds ‘wat ze nou eenmaal is’, ze vormt zichzelf niet als vrij wezen en is dus te kwader trouw. Tegenover de man, die juist een en al wording en bevestiging van zijn vrijheid is.

Hedendaags feminisme

Vandaag de dag is het denkkader dat De Beauvoir ons biedt volgens Welten volledig verdrongen. In plaats van een transformatie van betekenispatronen focussen we ons op zaken als ‘vrouwenquota’ en houden we dus nog net als in de tijd van De Beauvoir het masculiene discours en mythes over vrouwelijkheid in stand. Alleen al het woord vrouwenquota benadrukt dat de norm ‘man’ is. Het woord quotum verwijst ook naar een berekening. Als er genoeg vrouwen de top bereikt hebben kan de masculiene samenleving weer verder. Daarmee is een vrouwenquotum eerder de bevestiging van de sekse-ongelijkheid dan de oplossing ervan. De ongelijkheid moet weggepoetst worden, zonder dat gekeken wordt naar de basisstructuren van de maatschappij die voor deze ongelijkheid gezorgd hebben.

Gender tegenover sekse

Welten haalt ook de #Metoo beweging aan om te laten zien dat onze samenleving nog altijd wordt beïnvloed door het sekseverschil, waarin het bovendien letterlijk over seks gaat. We praten tegenwoordig over ‘gender’, waar De Beauvoir nog over ‘sekse’ sprak. Volgens haar was sekse méér dan alleen de biologische geaardheid, maar was het juist de sociaal-maatschappelijke betekenislaag van waaruit mannen en vrouwen zichzelf begrijpen. Deze overstap naar het woord ‘gender’ is volgens Welten kwalijk, omdat het de band met de seksualiteit verbreekt. Ook juist de seksualiteit en hoe deze gevormd is door de mythes die we onszelf vertellen speelt een belangrijke rol in de ongelijkheid. #Metoo maakt dat pijnlijk duidelijk.

Feminisme is achterhaald. Diversiteit is wat we vandaag de dag nastreven. Maar precies dit beleid moeten we volgens Welten met De Beauvoir in het achterhoofd wantrouwen. Juist het praten over inclusie en diversiteit bevestigt wederom de norm zonder juist die ter discussie te stellen. Ook hier wordt de vrouw wederom neergezet als minderheid.

‘Opnieuw plaatst het vrouwen in een positie waarin ze moeten verdedigen dat ze geen minderheid zijn, maar de helft van de mensheid, die bovendien zonder hen niet zou bestaan.’ 

Aanrader!

Wie is er bang voor Simone de Beauvoir? is een ontzettend fijn boekje. Het geeft in weinig bladzijden, korte en heldere verwoordingen een ongelofelijke diepgang en originele kijk op het denken van deze filosofe, waar helaas zo veel mensen nog altijd ‘bang’ van lijken te zijn. Welten laat zien waar dat door komt. Haar boodschap is voor zowel mannen als vrouwen ongemakkelijk, omdat het ze een spiegel voorhoudt. Als we in die spiegel kijken wordt duidelijk dat we onze vrijheid – die we juist zo hoog waarderen – ontkennen wanneer we niets willen veranderen aan het begrippenkader waarmee we onszelf begrijpen en waarbinnen nog steeds meisjes vrouw worden.

Welten schrijft vermakelijk, is duidelijk een kenner én geëngageerd. Niettemin schrijft hij ontzettend vlot en duidelijk. Maar bovenal laat hij zien dat we niet bang hoeven te zijn voor Simone de Beauvoir, zowel mannen als vrouwen niet. De Beauvoir is een zeer waardevolle denker die ons een belangrijke kijk op ons eigen samenleving heeft gegeven, waar we absoluut iets mee kunnen, als we maar willen.

 

 

Boeken / Non-fictie

Alexander was altijd op zoek naar meer

recensie: Adrian Goldsworthy - Philippus en Alexander. Wereldveroveraars uit Macedonië.

Alexander de Grote (356-323 v. Chr) is de geschiedenis ingegaan als de veroveraar van Perzië en de verspreider van de hellenistische cultuur. De Britse historicus Adrian Goldsworthy (1969) stelt in zijn nieuwste boek dat Alexander die prestaties nooit had kunnen bereiken zonder de militaire innovaties van zijn vader Philippus II (382-336 v. Chr).

Goldsworthy, bekend van prachtige biografieën van Caesar en Augustus, beschouwt zichzelf op het gebied van de studie van de vierde eeuw als een buitenstaander. Daardoor kijkt hij met een frisse blik naar de opkomst van Philippus en Alexander. Hoewel bij leven genoeg over Philippus en Alexander is geschreven, is niets intact bewaard gebleven. Fijntjes merkt Goldsworthy op dat al het contemporaine of bijna-contemporaine bewijs waarover we beschikken, wordt gevormd door kleine snippers die vaak eeuwen later door historici als Plutarchus (ca. 50-120 n. Chr.) zijn opgeschreven. Een echte biografie schrijven is bijna onmogelijk, omdat we niet weten welke gedachten, emoties en opvattingen Philippus en Alexander hadden.

Desondanks heeft Goldsworthy een bijzonder fraaie biografie geschreven, waarbij hij noodgedwongen veel aandacht besteedt aan de politiek- en de militaire campagnes, simpelweg omdat tijdgenoten die gebeurtenissen de moeite waard vonden om op te schrijven. Nergens komt Goldsworthy in de verleiding om lacunes in het bronnenmateriaal met eigen interpretaties op te vullen. Een valkuil waar veel historici voor hem wèl in zijn gevallen.

Militaire innovaties

In Macedonië leverden de Argeaden van oudsher de koning. Toen Phillipus in 359 na een machtsstrijd kwam bovendrijven, stond het land er door de nederlaag tegen de Illyriërs militair gezien zwak voor. Wel was het land rijk aan vruchtbare grond en schreef de filosoof Theophrastus ‘Het beste hout dat voor het gebruik van de timmerman in Griekenland binnenkomt, is Macedonisch.’

De cavalerie van Macedonië had een goede reputatie, maar de infanterie stond bekend als los zand dat bij de minste tegenstand uiteenviel. Philippus reorganiseerde zijn infanterie tot de gangbare opstelling van de antieke wereld, de falanx. De manschappen kregen voortaan soldij, werden uitgerust met een sarissa, een 4,8-5,5 meter lange lans met een grote ijzeren punt, en een klein schild. De Macedonische falanx was waarschijnlijk acht rijen diep en bedoeld om frontaal aan te vallen. Een Romeinse generaal noemde een Macedonische falanx in de aanval het meest angstaanjagende wat hij ooit zag.

Goldsworthy is op zijn best als hij het verloop van militaire campagnes weergeeft, die door verschillende kaarten goed worden geïllustreerd. Hij beschrijft nauwgezet hoe Philippus eerst buurlanden als Illyrië en Thracië versloeg. Daarna nam hij de Griekse stadsstaten één voor één te grazen. De sluwe Philippus gebruikte diplomatie én het sluiten van huwelijken om zijn doelen te bereiken. Over het algemeen behandelde hij verliezers mild, maar hij schuwde list en bedrog zeker niet als dat zo uitkwam. In 338 versloeg hij de Atheners en Thebanen in de slag bij Chaeronea. Philippus werd hegemoon van de Korinthische Bond. Bij de eerste vergadering stelde hij een oorlog tegen Perzië voor als straf voor de vernietiging van de Griekse heiligdommen in 480-479. Het plan werd aangenomen. Tijdens een festival werd Philippus echter door een voormalige jaloerse minnaar, Pausanias, in 336 vermoord.

Alexander werd aangewezen als de nieuwe koning. Alexander, die bij Aristoteles een liberale Griekse opvoeding had genoten, was permanent op campagne om zijn steeds verder uitdijende leger met nieuwe buit tevreden te stellen. Net als zijn vader vocht hij in de wintermaanden door en was hij alleen bereid om aan te vallen als er kans op snel succes was. Maar Alexander was ook buitengewoon inventief op het gebied van belegeringswerken. Bovendien waren tijdgenoten verbaasd hoe snel het Macedonische leger zich kon verplaatsen.

Halfgod

In 333 versloegen zijn ervaren troepen bij Issus het onervaren Perzische leger van Darius III (381-330 v. Chr). Toen de satraap Batis Gaza niet wilde opgeven, belegerde Alexander de stad, waarbij hij gewond raakte. Na de val van de stad werden de mannen vermoord en de rest als slaaf weggevoerd. Batis werd, net als Achilles met Hektor in de Illias had gedaan, achter een strijdwagen gebonden. Nadat Darius in 331 ook de slag bij Gaugemela verloor, had Alexander Perzië voor het grijpen.

Ondertussen was Alexander in Egypte enthousiast ontvangen. Hij kreeg er de status van halfgod en stichtte er de stad Alexandrië, dat uitgroeide tot een centrum van Griekse cultuur. In de rest van Perzië rezen naar hem vernoemde steden als paddenstoelen uit de grond (ook vernoemde hij een stad naar zijn overleden paard Bucephalas).

Alexander liet steeds vaker de plaatselijke elite zitten. Deze laatste ontwikkeling stuitte de Macedonische metgezellen van de koning tegen de borst, omdat zij daarvóór steeds de belangrijkste posities hadden gekregen. Het Perzische gebruik om zich voor de vorst in het stof te werpen gevolgd door een kus, de proskynese, vonden de aan vrijheid en eer gewende Macedoniërs en Grieken helemaal belachelijk. Maar hoe dichter Alexander bij India kwam, hoe exotischer hij zich gedroeg en kleedde.

Een rivier te ver

Zijn drang om in 327 India te veroveren kwam voort uit de behoefte om iets te presteren wat niemand vóór hem had gedaan. Het leger van Alexander was echter niet gewend aan de moessonregen, die vechten onmogelijk maakte. Zijn manschappen waren na tien jaar van onafgebroken oorlogen schatrijk, hadden heimwee en weigerden bij de rivier de Hyphasis om hem verder te volgen. Alexander trok zich terug in zijn tent, maar ook na drie dagen mokken bleven de troepen bij hun standpunt. De grote veroveraar keerde noodgedwongen huiswaarts.

Op de terugtocht veroverde hij nieuwe steden of versloeg die op meedogenloze wijze. Goldsworthy verklaart de tocht door de Gedrosische woestijn vanuit Alexanders behoefte om iets onmogelijks voor elkaar te krijgen. Het zou de zwaarste beproeving voor Alexander en zijn manschappen blijken. In 323 plande Alexander een aanval op Arabië. Na verschillende drinkgelagen kreeg Alexander eind mei 323 hevige koorts. Op 10 juni 323 stierf de man die verschillende verwondingen en moordcomplotten had overleefd, vrij plotseling. De bloedlijn van de Argeaden werd uitgemoord. Uiteindelijk ontstonden er drie koninkrijken: de Antigoniden in Macedonië, de Ptolemaeën in Egypte en de Seleuciden in het Oosten. Wat bleef was de vermengde Griekse cultuur, die door Alexander in elke stad was geplant: het hellenisme. Door de veroveringen van de Romeinen werd die cultuur als het ware opgehaald en verder ontwikkeld.

Boeken / Non-fictie

Poëzie lezen moet je leren

recensie: Dit gaat niet over grasmaaien – Ellen Deckwitz

Ellen Deckwitz is dichter en docent. Met Dit gaat niet over grasmaaien – Hoe lees je poëzie legt ze uit hoe je gedichten zou kunnen lezen. Maar vooral neemt Deckwitz de lezer mee in het beleven van poëzie. Na het lezen van dit boekje herken je wat een gedicht met je kan doen.

Wie heden ten dage een boekwinkel in loopt moet op zoek gaan naar de kast(en) waar poëziebundels staan. Vaak is die kast haast onvindbaar. Bij navraag bij de boekverkoper wordt al snel duidelijk hoe dat komt: “Poëzie verkoopt momenteel (haast) niet! We kunnen alles voor u bestellen maar de voorraad in huis is heel beperkt.”

Pandemie stuurt naar poëzie

Gedichten zijn van alle decennia, maar het lezen van gedichten lijkt op en af te gaan als we kijken naar de belangstelling die blijkt uit de boekverkoop. Gedichten maken in het leven tevens een golfbeweging mee. Er is volgens de schrijfster haast geen tiener die geen gedichten schrijft, hoe klein ook, in een bepaalde periode onderweg naar het volwassen worden. Maar poëzie neemt daarna een beperkt deel in van de aandacht van het lezende publiek.

Met COVID-19 lijkt de belangstelling voor de dichterlijke teksten weer toe te nemen. Niet alleen om ze te lezen, maar ook – nu de mens meer op zichzelf is aangewezen en meer naar binnen is gekeerd – ontstaan er weer teksten, die aandacht verdienen bij het lezen. Het zijn tekstuele uitingen die de lezer aan het denken zetten. Teksten die de eigen belevingswereld oproept om de inhoud de duiden, te versterken, uit te vergroten en vooral zijn eigen leven te laten leiden. Dit gaat niet over grasmaaien is tot stand gekomen in de periode van de pandemie die dit jaar over de wereld raast.

Gedichten kunnen voor de ene lezer een heel andere lading en uitleg geven dan voor de andere. Wie dit al zo ervaart zal in het boekje van Ellen Deckwitz bevestiging vinden. Voor wie gedichten lezen lastig vindt is het boekje Dit gaat niet over grasmaaien – hoe lees je poëzie een mooie handleiding of inleiding om gedichten meer te laten pakken. Het boek stelt je vragen, maar geeft je ook een inkijk in de wereld van een dichter, maar vooral in de eigen wereld van de lezer.

Lezen is ontdekken

Dat Deckwitz lerares is steekt ze niet onder stoelen of banken. Als lezer word je bij de hand genomen in de lesbanken, waar vaak haar leerlingen zitten. Zo toont ze haar ervaringen in het leren lezen, begrijpen en vooral waarderen van poëzie. Aan de hand van voorbeeldgedichten laat Deckwitz de lezer vooral zien wat een stuk poëzie anders te bieden heeft dan proza. Zo leer je dat poëzie voor de ene lezer wat anders kan betekenen dan voor de ander. Maar ook dat een gedicht de ene keer lezen een andere laag opent voor je dan op een andere dag. Ook kan een gedicht voor jou als lezer wat anders betekenen dan de schrijver bedoeld heeft, dat is allemaal goed! De voorbeelden die worden gebruikt, zijn niet de meest voor de hand liggende stukken uit de grote historie van de dichtkunst. Het leuke van dit handzame boekje is dat de schrijfster voorbeelden uit alle tijden laat zien en spreken.

In eenentwintig hoofdstukjes in de beperkte omvang van het boek krijgt de geïnteresseerde lezer, die zich ook student van Deckwitz zou kunnen noemen, een college in het lezen van poëzie. Wie na het lezen van Dit gaat niet over grasmaaien nog steeds het gevoel heeft dat het lezen van dit soort teksten niet voor hem of haar is weggelegd, zal niet snel nogmaals een poging wagen. Wie het college, al is het niet verplicht, toch heeft gevolgd tot de laatste letter kan haast niet ontsnappen aan het op zoek gaan naar de poëzie die bij hem of haar past.

De taal die de schrijfster gebruikt in combinatie met de stijl van het boekje is een grote uitnodiging aan elke lezer om vooral door te lezen in dit boek en vervolgens zelf gedichten te ontdekken. Papier is de beste keuze, lezen we ook in dit boekje, waar wordt geschreven dat je eigenlijk bij het lezen altijd een pen bij de hand zou moeten hebben! Een pen om je eigen gedachten, verklaringen of markeringen aan te brengen die je uitnodigen tot herlezen.

Boeken / Non-fictie

Aangename alternatieve dwarsdoorsnede

recensie: Edwin Hofman – Avonturiers van de Nederpop

Boeken over Nederpop zijn er de afgelopen jaren nogal wat verschenen. Maar in Avonturiers van de Nederpop (2020) duikt Edwin Hofman in de alternatieve popmuziek en laat hij vooral de artiesten zelf het woord doen. In drieëntwintig hoofdstukken leren we veel over de laatste decennia van de alternatieve scene.

Het fijne van dit boek is dat – ook al heb je de alternatieve popmuziek van ons land best aardig in beeld – je wellicht altijd wel één of meerdere kopstukken gaat tegenkomen die je nog niet kende of waarbij je verrast wordt door de context waarin de muzikant het schreef.

Web-auteur wordt boekschrijver

Schrijver Edwin Hofman zal voor veel lezers van websites, waarop alternatieve muziek de aandacht krijgt, geen onbekende zijn. Zo is hij al sinds 2011 verbonden aan Written in Music, maar heeft hij ook aan 8WEEKLY zijn steentje bijgedragen, bijvoorbeeld met deze recensie over Paul Weller. Met Avonturiers van de Nederpop – veertig jaar eigenzinnige Nederlandse popmuziek treedt hij toe tot de auteurs met een boek op hun naam. Als tweede ondertitel kreeg het boek Van Hallo Venray tot Adieu, Sweet Bahnhof: een bijzondere woordgrap om van een bandnaam tot een liedje te gaan. Dat laatste liedje is natuurlijk van The Nits. Het boek maakt trouwens deel uit van een serie boeken van dezelfde uitgever. Een serie die verder geen naam, maar wel steeds muziek als rode draad heeft gekregen. Hoe dat precies zit, ging 8WEEKLY zelf vragen aan Edwin Hofman, net zoals hij met de klassiekers van de alternatieve Nederpop in gesprek ging.

In gesprek met Edwin Hofman

Edwin Hofman was een korte periode als eindredacteur actief bij 8WEEKLY en schrijft inmiddels zo’n tien jaar voor de site Written in Music. “Ik schreef af en toe voor lokale kranten, tijdschriften en het magazine Smilin’ Ears, en wilde als bekroning een boek uitbrengen. Toen ik tachtig procent van dit boek had geschreven, over uitdagende ontmoetingen met kopstukken uit de alternatieve Nederpop, ging ik op zoek naar een uitgever en vond onderdak bij deze kleine uitgever: kleine Uil. Gelukkig kreeg ik redelijk de vrije hand om het boek te voltooien, maar ik moest wel onder de driehonderd bladzijden blijven. Daarom werd het geen canon van de alternatieve Nederpop, maar een deel in de bestaande reeks over popmuziek van deze uitgever. Naast tekst herbergt het boek ook mooie portretten en albumhoezen die de verhalen verluchten waar vooral de muzikanten aan het woord zijn”, vertelt Hofman. “Het clearen van de rechten van de foto’s was een proces op zich! Maar het was het waard; het maakt mijn boek zeker sprekender.”

De titel van het boek doet je afvragen hoe de ‘avonturiers’ geselecteerd werden. “Zo’n keuze is altijd voor discussie vatbaar. Mijn uitgangspunt was vooral om de gitaargeoriënteerde bandleiders te spreken die vandaag de dag ook nog actief zijn in de muziek. Met de wetenschap dat ik geen canon zou schrijven en de omvang onder de driehonderd pagina’s moest blijven, heb ik deze keuze gemaakt. Om sommige namen kan je gewoon niet heen, zoals The Nits en Robert Jan Stips natuurlijk. Doordat ik tijdelijk minder ben gaan werken vond ik ook de tijd om dit boek te voltooien in beperkte tijd. Terugkijkend had ik Gruppo Sportivo, Mecano en Pip Blom ook nog een plaatsje willen geven, maar de lijst zou nog veel langer kunnen zijn. Nu het boek een tijdje uit is, mag ik niet klagen over de publieke aandacht, waardoor de eerste oplage van het boek inmiddels is verkocht. Nu is het hopen dat het boek ook nog een tijdje mag prijken op de tafels bij de boekhandels, nu de feestdagen in zicht komen.”

Actievelingen in de alternatieve Nederpop

Het boek neemt de lezer mee in een tocht door de alternatieve popscene van de afgelopen vijftig jaar. Robert Jan Stips maakte daarbij de langste tocht door de Nederpop en is ook nog steeds actief, alive and kicking net zoals alle andere artiesten die in het boek aan het woord komen! Alle hoofdstukken hebben als gemene deler dat vooral de artiest en niet de interviewer aan het woord is. De vragen zijn subtiel verwoord in een inleidende zin van een paragraaf zonder dat het als vraag klinkt. Het boek leest als een verzameling muzikale tochten van artiesten, die vooral gedreven zijn om zich muzikaal te uiten zonder zich zorgen te maken of er wel een betalend publiek is voor hun kunstuitingen. Die drijfveer heeft de alternatieve Nederpop in zijn algemeenheid gevormd. Dat wil niet zeggen dat we hier louter muzikanten te horen krijgen die aan de rand van de samenleving moeten leven, omdat muzikant zijn in een klein land ook een klein publiek trekt. Sommige bands zijn succesvol geweest of zijn dat nog. Deze muzikanten, die vooral als credo hebben om muziek te maken die spreekt vanuit het hart, beleven zelden de waardering van het grote publiek. En als ze dat al wel beleven en zich verder ontwikkelen, raken ze net zo makkelijk die publieke aandacht weer kwijt, omdat het grote publiek eigenlijk alleen maar meer van hetzelfde wil.

Hofman heeft een boek geschreven dat de muziekliefhebber zal bekoren. Het is geen boek om in één adem uit te lezen. Wel word je gedreven om elk hoofdstuk in één teug te lezen. Vervolgens nodigt het je uit om de muziek te luisteren. Gelukkig zijn er moderne media om die muziek te laten klinken, want een cd zit niet bij dit boek. Voor iedere Nederpopliefhebber van het alternatieve genre valt er veel te genieten bij het lezen van deze verhalen, die een fraaie dwarsdoorsnede geven van dit onderbelichte deel van de Nederpop!

Boeken / Non-fictie

Habsburgers wilden vooral boven de partijen staan

recensie: De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht - Martyn Rady

Als in de laatste scène van Shakespeare’s Hamlet alle helden dood op de grond liggen, verschijnt plotseling prins Fortinbras uit Noorwegen op het toneel om de vacante troon op te eisen. De Habsburgers, die tussen 1273 en 1918 vrijwel onafgebroken heersten over grote delen van Midden-Europa, handelden precies zo. In zijn vlot vertaalde boek De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht beschrijft Martyn Rady mooi hoezeer de Habsburgers in de beginperiode afhankelijk waren van het leed van anderen.

De Habsburgers kwamen oorspronkelijk uit Zwaben. In de dertiende eeuw verdienden ze veel geld met tolheffing. Na de val van de Hohenstaufers werd Rudolf I (1218-1291) in 1273 in Aken zelfs tot rooms-koning van het Heilig Roomse Rijk gekozen. Door een uitgekiende huwelijkspolitiek wist Rudolf bovendien Oostenrijkse gronden in bezit te krijgen. Toch werden de Habsburgers in 1356 buiten het belangrijkste document uit de geschiedenis van het Heilige Roomse Rijk, de Gouden Bul, gehouden. Daardoor mochten ze niet meebeslissen wie tot koning werd benoemd. Uit nijd schudden de Habsburgers hun Zwabische verleden af en werden Oostenrijkers.

Verzonnen verleden

Daarvoor moesten deze parvenu’s zichzelf wel opnieuw uitvinden. Met behulp van vijf oorkondes vervalste Rudolf van Habsburg (1339-1365) de familiestamboom. Daarin stond de totale macht van de nieuw gecreëerde functie van de aartshertog van Oostenrijk centraal, was de kerk ondergeschikt aan hem en werden zijn functie en goederen erfelijk. Om een link met de Romeinen te kunnen leggen, beweerde Rudolf van de Romeinse senatoren-familie Colonna af te stammen. Op die manier konden de Habsburgers zichzelf als de ware erfgenamen van de keizerlijke titel presenteren.

Humanisten deden daar in de zestiende eeuw nog een schepje bovenop. Ze dichtten de Habsburgers een uitzonderlijke status van ‘universele monarchen’ met de daarbij behorende keizerstitel toe. Uit de hofbibliotheek van Wenen (gebouwd in de jaren 1720) blijkt de grenzeloze ambitie van de Habsburgers. Op de pilaren van de bibliotheek, die staan voor de zuilen van Hercules, prijkt het motto van de familie Plus Ultra (steeds verder). Op het fresco daarboven staan drie godinnen die een vaandel dragen waarop AEIOU staat geschreven. Dit acrostichon staat hoogstwaarschijnlijk voor Alles Erdlich Ist Österreich Untertan: het is aan Oostenrijk de gehele wereld te beheersen. Overigens vond de beroemdste humanist Erasmus dergelijke pretenties maar onzinnig: ‘koningen en gekken worden geboren en niet gemaakt.’

Huwelijkspolitiek

Net als prins Fortinbras waren de Habsburgers er als de kippen bij om bezittingen van uitgestorven adellijke families te ‘claimen’. Daarnaast waren ze gelukkig in het sluiten van politieke allianties door het uithuwelijken van hun kinderen. Die huwelijken waren niet zonder risico. Frederik III (1415-1493) smeedde het over Europa versnipperde erfgoed aaneen. Zijn opvolger Maximilaan (1459-1519) nam een gok door het sluiten van huwelijken met het Huis van Jagiello (Hongarije en Bohemen) en het Huis van Aragón (Spanje). Doordat beide huwelijken geen mannelijke erfgenaam opleverden, kregen de Habsburgers grote delen van Midden-Europa én de Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld in de schoot geworpen. Niet voor niets was een bekende uitspraak uit de zeventiende eeuw: ‘Terwijl anderen oorlog voeren, trouw jij, Gelukkig Oostenrijk.’

Maximiliaan I en zijn familie

Onder keizer Karel V (1500-1558), gezegend met de door inteelt veroorzaakte terugwijkende bovenkaak en vooruitgeschoven kin, groeiden de Habsburgers uit tot een wereldmacht met een nieuwe missie. In de visie van Karel moest de dynastie op één lijn worden gebracht met de verdediging van het katholieke geloof. Opmerkelijk genoeg streefde Karel ernaar boven de partijen te staan. Karel droomde aanvankelijk van vrede met alle christelijke vorsten en zocht naar een theologische formule om de verschillen tussen katholicisme en het opkomende protestantisme te overbruggen. Rady stipt deze episode jammer genoeg slechts summier aan, zoals alle Habsburgers in sneltreinvaart worden behandeld. Overigens toonde Karel zich na de overwinning op protestantse vorsten mild: krachtens de Vrede van Augsburg van 1555 mochten vorsten en heren zelf bepalen welk geloof ze aanhingen.

Keizer Karel V

Don Juan

Na de dood van Karel in 1558 vielen de Habsburgse bezittingen uiteen. Zijn zoon Filips II (1527-1598) erfde het Spaanse deel inclusief de Nederlanden, terwijl Karels broer Ferdinand (1503-1564) over het Midden-Europese deel regeerde. Filips ontpopte zich in zijn gebieden tot een onverzoenlijke geloofsfanaticus. Om de band tussen de dynastie en het katholieke geloof te onderstrepen liet Filips buiten Madrid het Escorial bouwen, compleet met een mausoleum waarin hij familieleden liet (her)begraven. Ferdinand was pragmatischer. Hij accepteerde dat protestanten in verschillende landdagen in de meerderheid waren en zette protestanten op sleutelposities van het steeds verder uitdijende overheidsapparaat.

Escorial

Toen in de Nederlanden in de jaren 1560 het protest van edelen tegen aangekondigde hervormingen uitmondde in de eis om godsdiensttolerantie, reageerde Filips door Alva te sturen. Rady beschrijft het allemaal als een wervelwind, waarbij je af en toe snakt naar een smeuïge anekdote. Gelukkig staan die sporadisch ook in het boek. Toen Filip’s halfbroer Don Juan in oktober 1578 na een mislukt avontuur als landvoogd van de Nederlanden stierf, maakten de Engelsen en de opstandelingen op zee de dienst uit. Om te voorkomen dat de vijand Don Juan in handen kreeg, werd zijn lijk daarom niet per schip vervoerd, maar in stukken gehakt, in zadeltassen gestopt en via Frankrijk naar Madrid gestuurd. Daar werden de delen samengevoegd en in het Escorial begraven.

Bureaucratische botanisten en verzamelaars

Maria Theresia (1717-1780) en haar zoon Jozef II (1741-1790) zagen de staat als een machine waarin alle tandraderen precies op elkaar ingrijpen. Orde, regelmaat, observatie, verantwoording en bestuur van bovenaf werd de nieuwe bestuursstijl. Om de staatsbureaucratie optimaal te laten draaien hervormden zij het leger en de belastingen, maar ze innoveerden ook. Onder hun bewind professionaliseerde het ambtenarenapparaat door de instelling van vaste werktijden (8-19 uur). Tevens hielden ze in verband met de rekrutering van het leger volkstellingen, al snel gevolgd door een andere noviteit, het nummeren van huizen.

Daarnaast waren de Habsburgers verwoede verzamelaars van dieren, medailles, munten en planten. Het verzamelen en verspreiden van (wetenschappelijke)kennis werd een nieuwe missie van de Habsburgers. Vandaar dat hun verzamelingen – volgens de laatste wetenschappelijke inzichten zorgvuldig werden gecatalogiseerd en toegankelijk waren voor het publiek. Zo stond de echtgenote van Maria Theresia, Frans Stefan (1708-1765), aan de wieg van het Museum van Natuurlijke Historie in Wenen en was de dierentuin van Schönbrunn (1752) de grootste van Europa. Ook hier trakteert Rady de lezer op een aandoenlijk verhaal. Toen in 1775 een Oostenrijkse Oost-Indische Compagnie werd opgericht en Oostenrijk kortstondig over een zeemacht beschikte, deed Jozef II (1741-1790) dat niet vanuit commerciële motieven. Eigenlijk was hij slechts geïnteresseerd in het vervangen van zijn botanische collectie, die door een ongeluk in zijn kassen verloren was gegaan.

Zwanenzang

Na de val van Napoleon creëerden de grootmachten van Europa tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) een nieuw machtsevenwicht. Metternich, de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, zorgde ervoor dat de status-quo stand hield. Toen in 1848 Europa in de ban raakte van revolutionaire omwentelingen, bleven de Habsburgers dankzij het leger in het zadel. Frans Jozef (1830-1916) voerde weliswaar een eigen grondwet in, maar moest niets hebben van politieke inspraak. Voor zijn bureaucratische absolutisme vertrouwde hij alleen op ambtenaren. Na de verpletterende nederlaag tegen Pruisen in 1862 ontstond in 1867 de ‘dubbelmonarchie’ Oostenrijk-Hongarije, een multinationaal gedrocht. Hongarije werd onafhankelijk maar bleef wel binnen het Habsburgse Rijk.

Congres van Wenen (1814 – 1815)

Rady laat goed zien hoe deze constructie een voedingsbodem bleek voor het nationalisme dat in alle Habsburgse gebieden sluimerde. De status aparte van Hongarije wekte de jaloezie van andere volkeren, zoals de inwoners van Bohemen, die zich achtergesteld voelden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, die begon met de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand – over wie Rady opvallend mild oordeelt – schaarden de verschillende nationaliteiten van het rijk zich nog één keer achter de keizer. Desondanks was het lot van de Habsburgers verbonden met dat van het Duitse keizerrijk. Waar eerder na een verloren slag een verdrag kon worden gesloten en eventuele gebieden werden prijsgegeven, moest de blanco cheque van 1914 aan Duitsland worden terugbetaald. Door de nederlaag van Duitsland spatte het Habsburgse rijk uiteen.

Boeken / Fictie

Een zelfmoord in zeer korte verhalen

recensie: Jente Posthuma – Waar ik liever niet aan denk

In de nieuwste roman Waar ik liever niet aan denk (2020) van Jente Posthuma verliest de naamloze ik-figuur haar tweelingbroer door zelfmoord. Met haar observerende schrijfstijl die schijnbaar aan de oppervlakte blijft maar intussen scherp is georkestreerd, toont Posthuma de grillige contouren van een eenzaam en pijnlijk rouwproces.

Posthuma die in 2012 de A.L. Snijdersprijs voor het beste Zeer Korte Verhaal won, etaleert datzelfde talent ook in Waar ik liever niet aan denk. De hoofdstukken in de roman zijn kort, soms maar een halve bladzijde, en niet-chronologisch opgesteld. In weinig woorden weet Posthuma subtiele scenes uit het dagelijks leven van de ik-figuur neer te zetten die vaak verrassend in elkaar zijn gevlochten.

Waar ik liever niet aan denk gaat over familie, volwassen worden en de magnetische werking van de dood. Het verhaal maakt met name indruk door de rauwe relatie tussen de ik-figuur en haar tweelingbroer. Geen romantisch beeld van een onafscheidelijke tweeling, maar juist de strijd staat centraal, het tot elkaar veroordeeld zijn. Ze schipperen tussen afstand en nabijheid, begrip en onbegrip, alleen-zijn en samenzijn, met – voor de lezer – de continue schaduw van de zelfmoord van de broer: het definitieve afscheid.

Waar ik liever niet aan denk is een menselijke roman waarin de details de boventoon voeren: een voorliefde voor wollen truien, samen lachen om een piklapje en dromen over New York. De ik-figuur slijt haar dagen in ‘een stad vol poppetjes’, waarvan ze er zelf een is, waarvan haar broer er een was, maar waarin die miniatuurlevens ontegenzeggelijk groot kunnen zijn, vooral in hun afwezigheid. De ogenschijnlijk onbenullige details – van hele mensenlevens tot favoriete bekers, tv-series en een Suske & Wiske – worden door de dood verheven. Posthuma weet dat kwetsbare mechanisme raak te beschrijven.

Boeken / Non-fictie

Waar is de onzichtbare hand?

recensie: Adam Smith - De welvaart van landen

Adam Smiths klassiek filosofische werk over de vrijemarkteconomie is voor het eerst integraal vertaald in het Nederlands. Toen An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations in 1776 verscheen was het voor die tijd een ‘bestseller’ die binnen zes maanden was uitverkocht.

The Wealth of Nations is al sinds jaar en dag vrij verkrijgbaar op internet. Klassieke teksten zoals die van Smith zijn immers rechtenvrij. Wie het Engels machtig is kan zich laven aan honderden pagina’s economische theorie en zal na goed lezen welgeteld één keer het beroemde begrip ‘onzichtbare hand’ tegenkomen. Dit aan Smith vervlochten idee van het zelfregulerende effect van een markt waarbij het najagen van eigenbelang door kapitalisten het collectieve belang dient, is alom bekend. Voor velen is dat genoeg om te weten en te overwegen.

In dat opzicht is het belangrijkste nut van een complete Nederlandse vertaling dat Smith niet alleen toegankelijker wordt voor een groter publiek, maar ook dat de misverstanden omtrent zijn economische theorie laagdrempeliger kunnen worden aangepakt en andere ideeën dan de onzichtbare hand binnen handbereik komen.

Hachelijke zaak

Het blijft een hachelijke zaak om klassiekers te recenseren. De recensies in de tijd van Smith zelf waren al lovend over het werk en sindsdien is het een van de meest invloedrijke werken geweest in de politieke en economische filosofie. Als zelfs de Schotse filosoof David Hume het boek van Smith prijst om ‘zoveel diepte, gelegenheid en scherpzinnigheid, aangevuld met interessante feiten’, dan lijkt het nog weinig zin te hebben om er meer over te zeggen. Ja, we kunnen vaststellen dat Smith boeiender schrijft dan de saaie Marx, maar voor de rest moet je als recensent je plaats kennen.

Een recensie van een klassieker heeft daarom ook veel meer het doel om de tekst opnieuw onder de aandacht te brengen, dan om het werk zelf te beoordelen. Uitgeverij Boom blijft wat dat betreft onvermoeibaar in de serie Grote Klassieken belangrijke literaire, filosofische en geesteswetenschappelijke werken in vertaling uitbrengen. Het moet vaker zijn opgemerkt, maar sinds 2017 is de serie in een nieuw jasje gegoten en dat moet voor velen nog steeds wennen zijn, of zelfs een doorn in het oog blijven. Wie immers de prachtige serie in de grijze met gouden rand bedrukte covers aan het verzamelen was (want dat doet men bij uitstek met series), krijgt daar nu zuurstokgekleurde edities voor terug. Het blijft gissen naar goede redenen hiervoor, behalve een vernieuwingsdrang omwille van het vernieuwen. Opmerkelijk bovendien dat reeds bestaande grote klassieken ook in een nieuw jasje zijn gegoten, maar lang niet allemaal. Waar begint iemand derhalve met verzamelen?

Veenbaas

Terug naar het werk van Smith. Dat is uitstekend vertaald door Jabik Veenbaas, die eerder al verantwoordelijk was voor enkele andere vertalingen binnen de serie en belangrijke vertalingen van grote filosofische werken op zijn conto heeft, waaronder de Kritieken van Kant die ook bij Boom verschenen. Het moet een monstrueus werk zijn geweest om de 1000 pagina’s aan economische theorie te vertalen. Daarbij zijn er honderden pagina’s aan tekst die enkel relevant en waarschijnlijk vooral interessant waren in de tijd van Smith, maar waar de lezer zich nu werkelijk doorheen moet worstelen. Bij het lezen van het werk dringt zich constant de vraag op wie dit tegenwoordig nog systematisch helemaal lezen wil. Dat moeten de absolute liefhebbers zijn met een bijzondere voorkeur voor moderne economie en geschiedenis.

Ten geleide

Wat zonder meer boeiend is om in één ruk uit te lezen, is het uitgebreide ten geleide van Veenbaas wat als een zelfstandig inleidend essay kan worden gelezen op het werk van Smith. Zo’n toevoeging is geen vanzelfsprekendheid in de serie Grote Klassieken. Soms is een inleiding namelijk summier, soms is er een kort nawoord en vaker is er niet of nauwelijks een gedegen inleidende studie op het werk. Wie echter daadwerkelijk van plan is zich onder te dompelen in de lange verhandelingen van Smith over de economische theorie, heeft een waardevolle steun aan Veenbaas. Een register ontbreekt dan weer wel, zoals dat bij Kierkegaards Of/Of bijvoorbeeld het geval is. In het geheel van de serie lijken dergelijke keuzes nogal willekeurig.

Zichtbaar

Het boek was destijds een groot succes. De eerste druk was al na zes maanden uitverkocht en de verkopen van nieuwe drukken bleven voorspoedig lopen. Toen ik een uitgever vroeg naar zijn verwachting omtrent de oplage van deze Nederlandse vertaling, schatte hij in dat Boom er zeker niet meer dan 800 zou hebben gedrukt. Een snelle uitverkoop zou ook niet voor de hand liggen, al zijn er mensen die de uitgaven opkopen om ze later voor een hogere prijs te verkopen. Volgens hem blijft het een risico om dit soort kostbare projecten uit te geven, zoals ook is gebleken bij De ondergang van het avondland.

Het lijkt er echter niet op dat een boek als De welvaart van landen een dergelijk tragisch lot is beschoren. Op de eerste plaats is het onderdeel van een serie en het heeft daardoor een grotere aantrekkingskracht dan een zelfstandige uitgave. Op de tweede plaats is het een door en door klassieke tekst die altijd wel een weg vindt naar hedendaagse lezers en het onderwijs. We moeten in ieder geval blij zijn met uitgevers die misschien in tegenstelling tot wat Smith zelf zou adviseren, tijd, geld en energie blijven investeren om klassiekers zichtbaar onder de aandacht te brengen.

Boeken / Fictie

Echo’s uit het verleden

recensie: Colson Whitehead - De jongens van Nickel

Colson Whitehead werd bekend bij het grote publiek met zijn vorige roman, De ondergrondse spoorweg. Hierin vertelt hij over een slaaf die ontsnapt naar het Noorden van de Verenigde Staten. In zijn nieuwe roman De jongens van Nickel beschrijft hij dezelfde thematiek in een andere tijdsperiode. Het is een aangrijpende, urgente roman over een racistisch Amerika.

De jongens van Nickel is een bijzondere vertelling over Elwood, een intelligente Afro-Amerikaanse jongen die door domme pech in de tuchtschool Nickel belandt. Het is een verschrikkelijke plek, de term ’tuchtschool’ blijkt een eufemisme voor ‘gevangenis’ te zijn. De zwarte jongens krijgen er nauwelijks onderwijs en krijgen extreme lijfstraffen te verduren. In de school klinken de echo’s uit het slavernijverleden in de manier waarop de blanke mannen de school runnen: “de zonen hielden de oude gebruiken in ere”.

Het verhaal wordt verteld door een alwetende verteller, wat afstand biedt om het verhaal als lezer aan te kunnen en waardoor het verhaal het particuliere ontstijgt. Dit is niet het verhaal van één jongen maar het verhaal over een racistisch systeem. De vraag wie die verteller dan precies is resulteert bovendien in een prachtige plottwist op het einde van het verhaal.

Woorden van hoop

De situatie voor Elwood lijkt ontzettend uitzichtloos. Zijn toekomst was veelbelovend – hij presteerde goed op school en was toegelaten tot een hogeschool – tot hij in de hel van Nickel terechtkomt. Hier krijgt hij les op basisschoolniveau en ontdekt hij hoe verrot de maatschappij eigenlijk is. Hij is altijd naïef geweest omtrent sociale codes. Als kind hing hij vaak rond in een hotel, en de afwassers daagden hem uit wie het beste kon afwassen. Dit leidde ertoe dat Elwood de gehele afwas deed. Deze zelfde naïviteit zorgt ervoor dat hij op Nickel in de problemen komt en kennismaakt met het ‘witte huis’, de plek waar de afranselingen plaatsvinden. Hij wordt dusdanig toegetakeld dat hij een week in de ziekenboeg verblijft, waar hij een vriendschap voor het leven sluit met Turner.

Ondanks alle misère klinkt er toch hoop in het verhaal, via de woorden van Martin Luther King. Elwood kreeg ooit van zijn oma een lp met een van zijn speeches, en zijn woorden bieden hem steun in de periode dat hij op Nickel verblijft. Ook heeft hij een aantal protesten bijgewoond voordat hij gevangen raakte. Hij weet dat er verzet plaatsvindt tegen de racistische wetten in zijn land. Elwood weigert daarom om zich neer te leggen bij zijn realiteit. Wanneer hij zich stilhoudt dan kan hij overleven, maar om te léven moet hij iets doen. Het verzet biedt hem menselijkheid:

“De wereld had hem zijn hele leven lang haar wetten toegefluisterd en hij had geweigerd om te luisteren, omdat hij in plaats daarvan iets van een hogere orde had gehoord.”

Hij verzint een plan om de school in diskrediet te brengen en kan daarbij de hulp van zijn nieuwe vriend goed gebruiken.

Licht aan het einde van de tunnel

Het verhaal speelt zich af in de jaren 60 van de vorige eeuw maar is helaas nog altijd actueel. De apartheid is dan wel officieel afgeschaft in de VS, maar zit zo diep ingebakken in de mensen dat de praktijk nog altijd racistisch is. Het boek van Whitehead komt daarom als geroepen. Het toont verzet tegen een hardnekkig racisme en de slotscène biedt zelfs een sprankje hoop.

In het nawoord is te lezen dat een school als Nickel echt heeft bestaan. Archeologische vondsten tonen de, vaak hevig toegedane, lichamen van de scholieren. Jongens over wie werd gezegd dat ze waren weggelopen. Met De jongens van Nickel toont Whitehead een inktzwarte bladzijde in de Amerikaanse geschiedenis, een bladzijde die helaas behoort tot een nog zwarter boek.

Boeken / Poezie

Poëzie van Nederlandse bodem

recensie: Ester Naomi Perquin – Wij zijn de menigte die moeder heet. Hadewijch – Oerewoet

Twee fraaie bundels met verzamelde gedichten in één recensie. Een boek dat door meerdere schrijvers is geschreven en verzameld werd rond één onderwerp: het moederschap. Het andere is het verzameld werk van één schrijver met historische waarde, maar dan leesbaar gemaakt in onze moderne versie van het Nederlands.

Dit jaar verschenen rond de Boekenweek twee interessante verzamelbundels. Sommige verzamelingen van gedichten zijn er om je snel de verschillende facetten van één onderwerp te laten zien: verschillende invalshoeken, facetten, belevingen, verdiepingen en ontboezemingen over hetzelfde thema. De andere verzameling wil het beste van één schrijver in een zo compleet en mooi mogelijk beeld voorschotelen. Beide boeken zijn niet om in één ruk van pagina één tot de laatste letter tot je te nemen. Je snoept als het ware uit deze boeken en gaat ook niet lineair door het boek. Soms herlees je daardoor pagina’s en is het even een feest van herkenning.

Wij zijn de menigte die moeder heet

De verzameling gedichten die Ester Naomi Perquin met elkaar heeft verbonden in dit werk bestrijken een tijdperk tussen 1957 en het heden. Van sommige schrijvers is meer dan één gedicht opgenomen. De poëzie handelt over het moederschap in al haar facetten, waarbij ze zich niet beperkt tot de mens, maar ook het moederschap van een dier meeneemt.

Soms gaat het over de wens om moeder te worden, het ontluikende of het prille moederschap, maar ook het facet van ouder worden en het afscheid nemen van je moeder wordt niet geschuwd. Moeder zijn is niet altijd vrolijk, het kent ook zijn moeilijke kanten. Perquin heeft in deze bundel, die speciaal voor de Boekenweek van 2019 werd samengesteld, een soort 360-graden benadering van het begrip moeder genomen. Van binnenuit, van de moeder zelf, maar ook van alle buitenzijden. Een boek dat ontroert maar ook onderricht over het moederschap. Het doet je beseffen wat moeder zijn inhoudt en doet je verwonderen hoe mooi moederschap kan zijn.

Ik zag een kalfje bij moeder drinken,
een stille handeling die hier nog mag.
Zij stonden in de aanbrekende dag
half slapend in dit drinken te verzinken,
wazig in nevelen, nog haast verborgen.
Over het witte gras heen kwam de morgen.
Bevreesd waadde ik weg van wat ik zag. (De dageraad; Ida Gerhardt)

Bovenstaand gedicht illustreert in hoe weinig woorden iets heel moois geschetst wordt. Een kalf dat bij de dageraad in een koude maand van het jaar in de mist bij zijn moeder drinkt. Niets wil de observator verstoren: noch de stilte, noch het beeld.

Wij zijn de menigte die moeder heet is een zeer leesbare verzameling fraaie poëzie die door veel lezers gewaardeerd zal worden. Voor moeders met een hart voor gedichten is het haast verplichte kost. Maar ook vaders zullen hier literair van smullen.

Oerewoet – Gedichten voer minne en beminnen

Agnes Hoffschulte heeft de gedichten van Hadewijch, die dateren uit de middeleeuwen, vertaald naar het Nederlands van deze tijd, ze ingeleid en toegelicht om ze leesbaar te maken. Dat ze het daarmee nog niet tot lichte leeskost heeft gemaakt is voor ondergetekende een zekerheid na het lezen van vele pagina’s in dit boek. Het onderwerp is de liefde en het bedrijven van de liefde, of liever gezegd het beminnen. Want beminnen is toch heel wat anders dan wat we in de tegenwoordige tijd verstaan onder het bedrijven van de liefde en hoe we dat nu zouden beschrijven.

De vijfenveertig naar onze taal vertaalde gedichten van Hadewijch worden in 237 pagina’s keurig omringd met een inleiding en uitleg. Het is zeker leesbaar en onderhoudend: mooi geschreven en mooi vertaald. Het geeft de lezer en poëzieliefhebber inzage in de middeleeuwse gedichten. Het is geen licht verteerbare kost voor elke dag, maar wel kost die je verrijkt en je aanspoort tot nadenken. Het zijn fijnproeversstrofen die op deze manier tot je komen.

Oerewote van minne
is een kostbare gave.
Wie dat wil inzien
zou haar alleen verlangen.
Die eerst twee waren, maakt zij één,
dat zeg ik in waarheid.
Ze maakt wat zoet is zuur
en de vreemde een nabije buur.
Zij verheft de geringe. (fragment uit gedicht 28)

Eigenlijk is het Hadwijch zelf die met de titel Oerewoet aangeeft wat dit boek bijzonder maakt: het verenigt de liefde met de hartstocht naar de intense opwinding, die door de liefde veroorzaakt wordt. Zo zou het althans in normaal 2019-Nederlands klinken, in tegenstelling tot de wetenschappelijke taal op de kaft van het boek. Voor de gemiddelde lezer vormt precies dit een struikelblok waar Hoffschutte helaas niet van is losgekomen in haar inleidingen en toelichtingen. Oerewoet is absoluut leesbaarder, begrijpelijker en verteerbaarder geworden dan in het middeleeuwse Nederlands. Maar echt Nederlands zoals we hier nu schrijven is het niet geworden. Met extra inspanning weet het boek wel te ontroeren en de schoonheid prijs te geven die het boek ook in deze tijd zijn waarde laat zien. Hadewijch was een groot schrijver als we ook nu nog van deze gedichten kunnen genieten.

Oerewoet    Wij zijn de menigte die moeder heet
Auteur: Hadewijch Auteur: Esther Naomi Perquin
Uitgever: Kok Uitgever: Prometheus
Prijs: 24,99 Prijs: 15,-
ISBN: 9789043530774 ISBN: 9789044639636
Beoordeling: 4 sterren  Beoordeling: 4 sterren