Hoe een jongen uit Delfshaven opklom tot de Parijse avant-garde
Met dit klassieke verhaal over hoe een jongen ‘met een krijtje in de hand’ naar Parijs trok en wereldberoemd werd, heeft het Singer museum in Laren een ware publiekstrekker gevonden. Maar is dat terecht? T/m 7 mei in Singer Laren.
Stelt u zich voor. Een willekeurige dinsdagmiddag, kwart over drie in een museum. Uitgestorven? Niet in Singer Laren. Keuvelende pensionado’s in bonte truien, met kleurige brilmonturen trekken en masse aan het oog voorbij.
Het lijkt erop dat het Singer met Kees van Dongen een ware publiekstrekker is geworden. Maar is dat terecht? Kort gezegd: ja. Met een charmant verhaal over hoe een jongen uit Delfshaven opklom tot de Parijse avant-garde weet het museum de aandacht te grijpen, en met de grote variatie aan werken en begeleidende teksten vast te houden.
Armoedige taferelen
Op een bepaald punt van zijn leven zat Van Dongen dan wel in een sjiek atelier mondaine vrouwen te schilderen terwijl het neusje van de Parijse avant-garde op bezoek kwam, maar ooit was hij een idealistische kunstenaar met een voorliefde voor armoedige taferelen en de zelfkant van het leven. We zien hoeren uit de Zandstraatbuurt in Rotterdam, armoedzaaiers en een loensende clown (Vieux clown, 1910). Een vrouw die zittend op de grond een schedel in de ‘ogen’ kijkt na een bepaalde hoeveelheid absint (Absintdrinkster, 1902). Maar ook Guusje, zijn eerste vrouw, met hun dochtertje (Ma Gosse et sa mère, 1907).
Daarnaast bleek Van Dongen niet vies van een kritische houding. Zo illustreerde hij in 1902 satirisch tijdschrift Ware Jacob, waarin onder andere op een strand met lijken een muilezel te zien is die ‘Wat zijn menschen toch stomme beesten,’ zegt.
Voor hij schilder werd, was Van Dongen een fanatieke tekenaar, die schilderen als inkomstenbron volgens de museumcatalogus zag als ‘de luxe dienen […] in een tijd dat armoede je overal omringt.’ Hij werkte liever ‘voor het volk in zijn geheel’ in plaats van voor ‘enkele gelddieven.’ Dezelfde filosofie als de gemiddelde graffitikunstenaar van nu dus.
Grote ogen
Schilderde Van Dongen dan eerst helemaal niet? Nou, zeker wel. Van een pittoresk Hollands schip op De Voorhaven (Zondag) uit ca.1895, naar de Van Gogh-achtige Schovenbindsters (1905) in een Frans korenveld. En Deux jeux (1911), die elke Kees van Dongen-leek zou herkennen aan de typische verfstreken, het kleurgebruik en vooral: de bijzonder grote ogen die de afgebeelde vrouw heeft.
Opvallend is het schilderij van Jack Johnson, de eerste zwarte wereldkampioen zwaargewicht boksen. Volgens het bijschrift in de expositie braken er in de VS raciale rellen uit waarbij veel doden vielen toen Johnson in 1910 de heersende wereldkampioen James J. Jeffries versloeg. Van Dongen kwam Johnson tegen in Parijs in 1914 en schilderde hem dat jaar naakt en met hoge hoed en wandelstok in de hand (Jack Johnson, circa 1914).
Aan het einde van Kees van Dongen heeft de bezoeker zoveel verschillende stijlen en werken gezien – had ik al Acrobate op paard uit 1906 genoemd, waarmee hij een ‘dialoog met Picasso’ aanging? – dat even bijkomen geen overbodige luxe is. Gelukkig zijn daar de open haard, het bier en de borrelplank van het Singer, dat naast een beeldentuin ook één van de gezelligste museumcafés heeft.
Catalogus ‘Kees van Dongen – De weg naar Succes’
Auteur: Anita Hopmans
Gebonden boek, 192 pagina’s met 125 illustraties
SKU: 12682
29,95