Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Fictie

Cultuurverschillen blootgelegd

recensie: Sholeh Rezazadeh - De hemel is altijd paars

Wat is een goede benaming voor literatuur die zich bevindt op het grensvlak tussen literatuur en poëzie? Noem het ‘piteratuur’, noem het ‘loëzie’. In ieder geval is de samenkomst van deze twee genres bij de Iraans-Nederlandse auteur Sholeh Rezazadeh méér dan geslaagd. In haar debuutroman De hemel is altijd paars weet ze zowel het perspectief van de nuchtere über-Hollandse Mees als het perspectief van de dromerige, emotionele Iraanse Arghavan waarheidsgetrouw te beschrijven.

De bomenfluisteraars en de jurkjesliefhebber

Het is even wennen: een roman waarin de tijdsvolgorde compleet is losgelaten. Dat biedt echter ook weer mogelijkheden. Schrijfster Rezazadeh lijkt er bewust voor te hebben gekozen om het heden en verleden met elkaar te verweven, zodat de handelingen van haar hoofdpersonage Arghavan verklaard kunnen worden. De jonge vrouw Arghavan, die optreedt als de ik-verteller binnen deze roman, heeft een eigen tweedehands winkel in hartje Amsterdam. Tegenover haar winkel staan enkele grote bomen, waar ze graag naar kijkt (niet geheel ontoevallig is de vertaling van haar eigen naam ‘Judasbomen’, een verwijzing naar de Perzische dichter Sayeh die gedichten schreef over judasbomen). Daarin is ze niet de enige: ook trouwe klant Johan, die zijn metaalkleurige cassetterecorder en bandjes aan haar verkoopt omdat deze de bomen niet meer opneemt, gaat graag het gesprek aan met de bomen in zijn eigen tuin. Deze wijsneuzige Johan is een ware bomenfluisteraar.

Eerst plaatst Arghavan nog vraagtekens bij het gesprek dat ze met de oude man voert over de ‘pratende’ bomen, maar al snel genoeg neemt ze zich voor om compleet in zijn verhaal mee te gaan en wordt hij een trouwe vriend. Langzaam bloeit er ook een vriendschap op tussen Arghavan en Anna, die altijd voor sluitingstijd enkele jurken komt passen. De slechthorende Anna nodigt Arghavan uit om met haar naar een feestje van een vriendin te gaan, die op wereldreis gaat. Aldaar wordt ze meteen voor ‘Française’ aangezien door een vijftigjarige man, die in hun gesprek iets te veel benadrukt dat Arghavan een buitenlander is.

Uitvergrote tegenstellingen

Johan en Anna kunnen Arghavans hart echter niet zo snel laten kloppen als Mees dat doet. Als Mees en Arghavan elkaar ontmoeten, loopt Mees vanaf dat moment de deur bij Arghavans winkel plat. Hij vindt haar wereld ‘mooi’ en hij en zijn vrienden willen van alles over haar cultuur weten op een feestje waar Mees haar naartoe neemt. Van hoe ze haar koffie inschenkt tot hoe ze het liefste haar frietjes eet (met mayo of ketchup). De interesse van Mees’ vrienden is erg lauw te noemen; in een split second richtten ze zich weer tot hun eigen kring en hebben ze het over van alles en nog wat en voelt Arghavan zich een vreemde eend in de bijt. Vanaf die avond wordt duidelijk dat Mees en Arghavan in totaal verschillende werelden leven. Niet lang daarna kondigt Mees aan dat hij drie weken op vakantie gaat. Intussen is Arghavan helemaal hoteldebotel en kan ze aan niemand anders meer denken dan aan haar geliefde Mees. Anna beziet het met een sceptisch oog en probeert Arghavan wakker te schudden. Heeft Anna een punt als ze Arghavan op Mees’ afstandelijke houding wijst of is dit de start van een prachtig liefdesverhaal?

Autobiografische elementen

Tussen al haar bedenkingen over het heden door, vertelt Arghavan over haar roots en alle troebele herinneringen. Ze denkt vaak terug aan haar ooit zo bezorgde en innemende vader, die langzaam aan opium verslaafd raakte. Ontstond die verslaving na óf vanwege het slechte huwelijk met Arghavans moeder? Arghavans moeder lijkt niet veel met haar dochter van doen te willen hebben en geeft aan dat ze omwille van Arghavan nog bij diens vader is. Het zijn niet slechts herinneringen. De emoties die deze herinneringen oproepen zijn zo levensecht en intens, omdat ze gebaseerd zijn op Rezazadehs eigen jeugd. In een interview met Het Parool (21 maart 2021) geeft Rezazadeh dan ook aan dat het boek autobiografisch is. Juist door in een vreemde taal, in het Nederlands, te schrijven, kon Rezazadeh een zekere afstand nemen van het verhaal van haar vader en dit optekenen. Ondanks dat het met haar vader steeds slechter afloopt, heeft hij haar wel veel wijze lessen meegegeven. Zo merk je aan alles dat Arghavan dankbaar is voor het leven. Ze is een naar eigen zeggen emotioneel persoon. Als iemand haar vraagt wat ze mist van ‘haar eigen land’ zit er meteen een brok in haar keel:

Bergen, taal, mensen, smaken, geuren, straten, lucht, wolken, brullende rivieren, alles, wil ik zeggen, maar ik ben bang dat, zodra die woorden uit mijn mond springen, ik emotioneel word en wat is erger dan emotioneel worden bij mensen die je net hebt ontmoet.

Dit citaat maakt overigens duidelijk dat Arghavan alles eerst zintuiglijk beleeft. Meer dan haar woorden en gedachten, staat haar zintuiglijke waarneming centraal. Voornamelijk wat betreft de natuurelementen. Die keren ook terug in haar dromen, of beter gezegd: nachtmerries. Zo droomt ze over een boom die in vuur en vlam staat en besluit ze middenin de nacht op haar fiets te springen naar haar winkel om te kijken of haar geliefde bomen nog worden weerspiegeld in haar winkelruiten.

Inburgeringscursus voor de autochtoon?

Rezazadehs kracht zit ‘m in het poëtische: ze weet precies de juiste middelen van de beeldspraak in te zetten om de gevoelswereld van Arghavan te verwoorden. Het is een prachtig, eenvoudig te lezen (en aldus goed te volgen) boek dat voornamelijk verhaalt over de tegengestelde culturen van Mees en Arghavan. Het is jammer hoe weinig toegewijd figuren als Mees zijn als het gaat om de ontmoeting tussen culturen. Hoe bevooroordeeld de blik is van mensen als het om het verre oosten. Nederlanders lijken een gestroomlijnd leven te willen hebben en zetten zichzelf klem met een boordevolle agenda. Daar fladdert Rezazadehs protagoniste als een vlinder doorheen; ze laat het leven wat meer ‘ongepland’ en lijkt daardoor niet te passen in die voorbijrazende wereld. Rezazadeh maakt met haar roman iets heel inzichtelijk: wat is nu eigenlijk de tegenhanger van de inburgeringscursus?

Arghavan wordt als menig Nederlander met een migratieachtergrond haast gedwongen om de Nederlandse cultuur te omarmen, om deze zonder wikken of wegen eigen te maken. Maar wat doen de autochtone Nederlanders om andere culturen ruimte te bieden in hun nieuwe thuisland? Om hun eigen cultuur met die van anderen te laten vervlechten? Wie dit boek leest, kan zomaar tot dezelfde slotsom komen. Een inburgeringscursus voor de autochtone Nederlander, die denkt dat hij of zij in haar recht staat, is wellicht nog niet eens zo’n slecht idee.

Boeken / Fictie

Cultuurverschillen blootgelegd

recensie: Sholeh Rezazadeh - De hemel is altijd paars

Wat is een goede benaming voor literatuur die zich bevindt op het grensvlak tussen literatuur en poëzie? Noem het ‘piteratuur’, noem het ‘loëzie’. In ieder geval is de samenkomst van deze twee genres bij de Iraans-Nederlandse auteur Sholeh Rezazadeh méér dan geslaagd. In haar debuutroman De hemel is altijd paars weet ze zowel het perspectief van de nuchtere über-Hollandse Mees als het perspectief van de dromerige, emotionele Iraanse Arghavan waarheidsgetrouw te beschrijven.

De bomenfluisteraars en de jurkjesliefhebber

Het is even wennen: een roman waarin de tijdsvolgorde compleet is losgelaten. Dat biedt echter ook weer mogelijkheden. Schrijfster Rezazadeh lijkt er bewust voor te hebben gekozen om het heden en verleden met elkaar te verweven, zodat de handelingen van haar hoofdpersonage Arghavan verklaard kunnen worden. De jonge vrouw Arghavan, die optreedt als de ik-verteller binnen deze roman, heeft een eigen tweedehands winkel in hartje Amsterdam. Tegenover haar winkel staan enkele grote bomen, waar ze graag naar kijkt (niet geheel ontoevallig is de vertaling van haar eigen naam ‘Judasbomen’, een verwijzing naar de Perzische dichter Sayeh die gedichten schreef over judasbomen). Daarin is ze niet de enige: ook trouwe klant Johan, die zijn metaalkleurige cassetterecorder en bandjes aan haar verkoopt omdat deze de bomen niet meer opneemt, gaat graag het gesprek aan met de bomen in zijn eigen tuin. Deze wijsneuzige Johan is een ware bomenfluisteraar.

Eerst plaatst Arghavan nog vraagtekens bij het gesprek dat ze met de oude man voert over de ‘pratende’ bomen, maar al snel genoeg neemt ze zich voor om compleet in zijn verhaal mee te gaan en wordt hij een trouwe vriend. Langzaam bloeit er ook een vriendschap op tussen Arghavan en Anna, die altijd voor sluitingstijd enkele jurken komt passen. De slechthorende Anna nodigt Arghavan uit om met haar naar een feestje van een vriendin te gaan, die op wereldreis gaat. Aldaar wordt ze meteen voor ‘Française’ aangezien door een vijftigjarige man, die in hun gesprek iets te veel benadrukt dat Arghavan een buitenlander is.

Uitvergrote tegenstellingen

Johan en Anna kunnen Arghavans hart echter niet zo snel laten kloppen als Mees dat doet. Als Mees en Arghavan elkaar ontmoeten, loopt Mees vanaf dat moment de deur bij Arghavans winkel plat. Hij vindt haar wereld ‘mooi’ en hij en zijn vrienden willen van alles over haar cultuur weten op een feestje waar Mees haar naartoe neemt. Van hoe ze haar koffie inschenkt tot hoe ze het liefste haar frietjes eet (met mayo of ketchup). De interesse van Mees’ vrienden is erg lauw te noemen; in een split second richtten ze zich weer tot hun eigen kring en hebben ze het over van alles en nog wat en voelt Arghavan zich een vreemde eend in de bijt. Vanaf die avond wordt duidelijk dat Mees en Arghavan in totaal verschillende werelden leven. Niet lang daarna kondigt Mees aan dat hij drie weken op vakantie gaat. Intussen is Arghavan helemaal hoteldebotel en kan ze aan niemand anders meer denken dan aan haar geliefde Mees. Anna beziet het met een sceptisch oog en probeert Arghavan wakker te schudden. Heeft Anna een punt als ze Arghavan op Mees’ afstandelijke houding wijst of is dit de start van een prachtig liefdesverhaal?

Autobiografische elementen

Tussen al haar bedenkingen over het heden door, vertelt Arghavan over haar roots en alle troebele herinneringen. Ze denkt vaak terug aan haar ooit zo bezorgde en innemende vader, die langzaam aan opium verslaafd raakte. Ontstond die verslaving na óf vanwege het slechte huwelijk met Arghavans moeder? Arghavans moeder lijkt niet veel met haar dochter van doen te willen hebben en geeft aan dat ze omwille van Arghavan nog bij diens vader is. Het zijn niet slechts herinneringen. De emoties die deze herinneringen oproepen zijn zo levensecht en intens, omdat ze gebaseerd zijn op Rezazadehs eigen jeugd. In een interview met Het Parool (21 maart 2021) geeft Rezazadeh dan ook aan dat het boek autobiografisch is. Juist door in een vreemde taal, in het Nederlands, te schrijven, kon Rezazadeh een zekere afstand nemen van het verhaal van haar vader en dit optekenen. Ondanks dat het met haar vader steeds slechter afloopt, heeft hij haar wel veel wijze lessen meegegeven. Zo merk je aan alles dat Arghavan dankbaar is voor het leven. Ze is een naar eigen zeggen emotioneel persoon. Als iemand haar vraagt wat ze mist van ‘haar eigen land’ zit er meteen een brok in haar keel:

Bergen, taal, mensen, smaken, geuren, straten, lucht, wolken, brullende rivieren, alles, wil ik zeggen, maar ik ben bang dat, zodra die woorden uit mijn mond springen, ik emotioneel word en wat is erger dan emotioneel worden bij mensen die je net hebt ontmoet.

Dit citaat maakt overigens duidelijk dat Arghavan alles eerst zintuiglijk beleeft. Meer dan haar woorden en gedachten, staat haar zintuiglijke waarneming centraal. Voornamelijk wat betreft de natuurelementen. Die keren ook terug in haar dromen, of beter gezegd: nachtmerries. Zo droomt ze over een boom die in vuur en vlam staat en besluit ze middenin de nacht op haar fiets te springen naar haar winkel om te kijken of haar geliefde bomen nog worden weerspiegeld in haar winkelruiten.

Inburgeringscursus voor de autochtoon?

Rezazadehs kracht zit ‘m in het poëtische: ze weet precies de juiste middelen van de beeldspraak in te zetten om de gevoelswereld van Arghavan te verwoorden. Het is een prachtig, eenvoudig te lezen (en aldus goed te volgen) boek dat voornamelijk verhaalt over de tegengestelde culturen van Mees en Arghavan. Het is jammer hoe weinig toegewijd figuren als Mees zijn als het gaat om de ontmoeting tussen culturen. Hoe bevooroordeeld de blik is van mensen als het om het verre oosten. Nederlanders lijken een gestroomlijnd leven te willen hebben en zetten zichzelf klem met een boordevolle agenda. Daar fladdert Rezazadehs protagoniste als een vlinder doorheen; ze laat het leven wat meer ‘ongepland’ en lijkt daardoor niet te passen in die voorbijrazende wereld. Rezazadeh maakt met haar roman iets heel inzichtelijk: wat is nu eigenlijk de tegenhanger van de inburgeringscursus?

Arghavan wordt als menig Nederlander met een migratieachtergrond haast gedwongen om de Nederlandse cultuur te omarmen, om deze zonder wikken of wegen eigen te maken. Maar wat doen de autochtone Nederlanders om andere culturen ruimte te bieden in hun nieuwe thuisland? Om hun eigen cultuur met die van anderen te laten vervlechten? Wie dit boek leest, kan zomaar tot dezelfde slotsom komen. Een inburgeringscursus voor de autochtone Nederlander, die denkt dat hij of zij in haar recht staat, is wellicht nog niet eens zo’n slecht idee.

Boeken / Fictie

De online zedenpolitie van Bervoets

recensie: Hanna Bervoets - Wat wij zagen

Al 20 jaar ontvangen we tijdens de boekenweek een cadeautje van onze favoriete boekhandel. Tenminste, onder de voorwaarde dat we minstens 15 euro spenderen aan andere literatuur of ander geprefereerd genre in diezelfde boekhandel. Dit jaar krijgt de liefhebber het naar een dystopie riekende boekenweekgeschenk Wat wij zagen van Hanna Bervoets in handen gedrukt, waarin de meest abnormale situaties door je strot heen worden geduwd.

Bervoets en de boekendief

Het was er bijna niet geweest. Dit boekenweekgeschenk. Of moeten we zeggen: eerder dan gewild. Gehoopt. Dit weekeinde (5 en 6 juni 2021) deed Bervoets in de Volkskrant verslag van een wel heel opmerkelijk gebeuren: afgelopen februari kreeg ze een zogenaamde e-mail van haar Londense agent Lisette met de vraag om ‘de pdf van WAT WIJ ZAGEN’ door te sturen. Wat bleek? Het e-mailadres was fake; het verschilde maar in twee letters van het echte e-mailadres van Lisette. Helaas hadden o.a. de uitgeverij van CPNB en uitgeverij Pluim het al doorgestuurd naar de dief in kwestie. Bervoets trachtte op eigen houtje de boekendief – die onder zijn/haar slachtoffers ook Margaret Atwood, Ian McEwan en Ethan Hawke mocht rekenen – te ontmaskeren, maar uiteindelijk bleef de dief haar te slim af. Het is maar de vraag wat de boekendief – geslacht onbekend – met het boekenweekgeschenk wilde aanvangen. Binnen enkele maanden zou het immers gratis verkrijgbaar zijn voor Jan en alleman. De vraag die in deze recensie centraal staat, is natuurlijk een andere: is deze korte novelle het stelen waard?

Onalledaagse onderwerpen

Het telt nog niet eens 100 pagina’s, maar indringend is dit verhaal zeker. Bervoets staat inmiddels bekend om de onalledaagse onderwerpen die zij kiest voor haar romans. Ging het in haar roman Ivanov om de vooruitstrevende wetenschapper Ilya Ivanov, die tracht een geheel nieuw hybride mensaap te creëren, in haar geprezen roman Fuzzie popten er allemaal troostende pluizenbolletjes op bij mensen met liefdesverdriet. Ook in Wat wij zagen wordt er weer een toekomstige (?) wereld geschetst, waarin ik-verteller Kayleigh als content moderator werkt voor een online platform dat wordt omhuld door mysterie. Al even geheimzinnig zijn haar teamgenoten. Stuk voor stuk mensen met minder baankansen – zo lijkt het althans – in de maatschappij en die allemaal terechtkomen in hetzelfde afvoerputje als onze weifelende hoofdpersoon.

Voor hun werk moeten deze arme zielen iedere dag filmpjes en foto’s bekijken die een zeer verontrustende inhoud hebben. Het is aan Kayleigh en haar teamgenoten om te bepalen onder welke categorie dit beeldmateriaal valt. Waar ieder realistisch, redelijk en helder denkend persoon alle filmpjes en foto’s meteen zou aankaarten bij het social media platform waarop het materiaal verschenen is, hoor je hoe gehersenspoeld Kayleigh denkt over de – op z’n zachtst gezegd – gruwelijke situaties die zich voor haar ogen afspelen:

“Ik kreeg een filmpje van een man met een brandende arm, het vuur leek zich uit te breiden naar zijn rug maar het fragment was kort en de context vaag. Ik liet het filmpje opnieuw afspelen in de hoop dat ik zou kunnen zien hóé die arm vlam vatte, maar nee hoor. Keek ik naar een geweldsdelict, een ongeluk, een grap of een politiek statement? – in dat laatste geval moesten de beelden sowieso blijven staan en betekende onterecht verwijderen inbreuk op de vrijheid van meningsuiting.”

Het is bij lange na niet eens het ergste beeld dat Bervoets weet op te wekken. Een kleine greep uit de donkerste krochten van de mens: een man die een boxer ‘neukt’, een meisje dat haar gezicht bewerkt met een scheermesje en een ander jongetje dat doodleuk zijn tenen ‘chirurgisch van elkaar ging scheiden’. Je ligt van dit soort beschrijvingen ‘s nachts net zo ongewild wakker als bij het eerste Brabants boekenweekgeschenk Van Gogh sneed hier nooit een oor af van Henk Straten dat in 2019 verscheen. Waar toch die drang vandaan komt om het aller-, aller-, allerslechtste in de mens naar boven te halen, blijft een raadsel.

Voer voor maatschappelijke discussie

Of niet? Dit boekenweekgeschenk zet namelijk ook aan tot een maatschappelijke discussie over social media. In een wereld waarin niet langer alleen ongepolijste maaltijden worden gefotografeerd en gedeeld op social media als Instagram, Facebook, TikTok en Snapchat, maar een waarin men niet meer vreemd opkijkt van een aantal billen in het TL-licht van een openbaar wc-hokje of van andere zeer persoonlijke content, is het maar de vraag waar de grenzen van de privacy liggen. Aan de ene kant lijken de meeste mensen zich bewuster dan ooit van hun privacy; daar heeft de AVG wel voor gezorgd. Aan de andere kant blijkt dat de gemiddelde influencer, YouTuber of wannabe versie niks te gek vindt om op het internet te laten rondslingeren. Met dit verhaal snijdt Bervoets die discussie aan, wat leidt tot vele vraagtekens. Accepteren we steeds meer of blijven sommige beelden toch te schokkend voor woorden? En als iets al als ‘wereldvreemd’ of ‘schokkend’ voorkomt, genieten we daar dan niet stiekem van? Hebben we een ongegeneerde en een niet te stillen honger naar sensatie?

Online zedenpolitie

Het boek werpt niet alleen veel vragen op. Bervoets weet ook in luttele pagina’s een interessant mensenleven uiteen te zetten: Kayleigh vertelt niet alleen over haar werk en de invloed daarvan op haar dagelijkse leven, maar ze heeft het ook over haar zoektocht naar de ideale vrouw in haar leven. De vrouwen in haar leven lijken nogal over haar heen te lopen. Totdat ze een relatie begint met haar collega Sigrid. Het is maar de vraag of hun liefdesrelatie bestand is tegen de harde cultuur waarin ze verstrikt zijn geraakt…

Is dit boek een geschenk of een marteling om te lezen? Waarschijnlijk een goede combinatie van die twee. Je wilt het niet lezen én toch vraag je je af of zo’n online zedenpolitie op social media niet een allerbeste uitvinding van Bervoets is. Hoeveel controle wordt er eigenlijk uitgevoerd en wie doet dit? Wie dit werk ook op zich durft te nemen: petje af voor figuren als Kayleigh.

Boeken / Non-fictie

Ggz scherven brengen geen geluk

recensie: Netwerkpsychiatrie, samenwerken aan herstel en gezondheid - Mulder, Van Weeghel, Delespaul, Bovenberg, Berkvens, Leeman, Kroon, Van Mierlo, Kienhorst

Netwerkpsychiatrie gaat voor herstel bij de cliënt én ggz

We worden deze dagen opgeschrikt door de “toeslagenaffaire”. De regering Rutte treedt af. Goed gedaan. Onder verantwoordelijkheid van dezelfde premier is de afgelopen tien jaar gewerkt aan de versnippering en daarmee het slopen van de ggz voor mensen die goede hulp het meest nodig hebben. Het systeem kraakt in zijn voegen. Burgers op de wachtlijst. Werkers die het pand verlaten… De auteurs van het boek Netwerkpsychiatrie willen samenhang genereren en de krachten bundelen. Goed gedaan. Dit is een heel nuttig boek.

Netwerkpsychiatrie beschrijft een vorm van samenwerken aan herstel en gezondheid waarbij  geprobeerd wordt verbindingen te verstevigen tussen de cliënt, zijn naasten en behandelaars en begeleiders, tussen afdelingen binnen de ggz en tussen de ggz en het sociaal domein, dit alles in dienst van het gemeenschappelijk streven om het herstelproces van cliënten, ook met nadruk op de eigen regie van de cliënt, maximaal te ondersteunen.

Netwerk

Het boek is geschreven door een netwerk op zich. Dit onderstreept dat sprake is van een beweging van velen binnen de huidige ggz. Aan het boek werkten 8 hoofdauteurs en 25 medeauteurs. Deze samenwerking is op zich al een hele prestatie. Over het geheel genomen is daarbij sprake van een goed, helder en samenhangend verhaal. Dat is ook knap. Netwerkpsychiatrie wil een gedachtegoed in ontwikkeling weergeven waarmee het uitnodigt tot discussie.

Het boek is geschreven dóór en vóór ggz-professionals. Dat is te merken. Er wordt veel vaktaal gebruikt. Opmerkelijk genoeg niet in de zin van psychiatrische diagnoses. Die kom je zelden tegen en in die zin is dan eigenlijk ook nauwelijks sprake van een boek over psychiatrie en diagnostiek.

Wel is er door dat vakjargon sprake van een onophoudelijke stroom heel lelijke afkortingen met betrekking tot behandelmodellen. Van behandelaren die zich nadrukkelijk in samenwerking willen zien met de Nederlandse bevolking zou het passen om onmiddellijk alle Engelstalige begrippen in het boek te vervangen. Zo moeilijk is dat niet. Merkwaardig toch dat er behandelaren zijn die Intensive Home Treatment (IHT) willen verrichten en kennelijk hun neus ophalen voor IBT (Intensieve Behandeling Thuis).

Verder valt op dat hoewel het de bedoeling is samenspraak mét en regie vanuit cliënten te genereren er nauwelijks cliënten aan het woord komen in het boek. Het voorwoord geschreven door Irene van de Giessen, directeur Stichting Herstel Talent, lijkt daarvoor een goedmakertje. Ook als het gaat over het samenwerken tussen diverse zorgaanbieders worden die “partners” niet concreet benoemd of aan het woord gelaten. Ook wordt er te weinig aandacht besteed aan kritiek die de laatste jaren op de interne organisatie van de ggz en ook op de inhoud van het vak wordt geuit zoals bijvoorbeeld in de beweging van de ”Nieuwe ggz“ (J. van Os). Ook het gedachtegoed van de “Oplossingsgerichte Therapie” (o.a.S. de Shazer & I. Kim Berg, F. Bannink) ontbreekt helaas volledig.

Het boek is opgedeeld in vier delen

Deel I omvat de algemene aspecten van netwerkpsychiatrie en de specifieke doelgroep van mensen met complexe zorgbehoeften. Aan bod komen onder meer de onderliggende visie, zorgprioritering, de veranderende rol van de professional, het werken met naasten, de rol van wonen (de beste plek om te herstellen), en aspecten van kwaliteit van zorg, digitalisering en implementatie.

In deel II wordt beschreven hoe netwerkpsychiatrie kan werken in de verschillende fasen van psychische aandoeningen: als preventie, bij ambulante zorg (de basis van waarin de cliënt de regie heeft, en waaraan naasten, de ggz en het domein ieder hun steentje bijdragen), bij opschaling in geval van crisis, en bij stagnerend herstel gebruikmakend van het ART model (Active Recovery in the Triad). (W.K. voorstel: Actief Herstel met Drie: jij, je netwerk en je hulpverleners,(AHD)).

In deel III is aandacht voor  netwerkpsychiatrie in een systeemkader in de hulpverlening aan adolescenten, aan ouders met kinderen en in gezinnen. Er wordt gepleit voor een samengaan van de nu gespleten organisatie van hulpverlening voor adolescenten en jongvolwassenen met al decennia lang talloze negatieve gevolgen voor de psychische stabiliteit van jongeren en jongvolwassenen.

In deel IV krijgen bestaande modellen en voorzieningen binnen en buiten de ggz een plaats die via netwerkpsychiatrie met elkaar verbonden zouden moeten zijn, zoals huisartsenzorg, resource-groepen (RG), Flexibele Assertive community Treatment (FACT), Intensive Home Treatment (IHT), High & Intensive Care (HIC) en ART (Active Recovery in the Triad), maar ook nieuwe benaderingen zoals Open Dialogue, Peersupport, Herstelacademies en Zelfhulp.

Samengevat worden de volgende zes bouwstenen van netwerkpsychiatrie voorgesteld:

  1. Werken vanuit één visie op herstel en positieve gezondheid door het hele netwerk van voorzieningen heen.
  2. Regie bij de cliënt, gezamenlijke besluitvorming: ‘niets over ons, zonder ons’.
  3. Langdurige en directe samenwerking met naasten.
  4. Rekening houden met kwetsbaarheid en stimuleren van veerkracht van cliënt en zijn naasten.
  5. Sectoroverstijgende samenwerking tussen het medisch (somatisch, psychiatrisch) en het sociaal domein.
  6. Bieden van continuïteit van zorg, informatie en ondersteuning door het netwerk heen.

De uitgangspunten van netwerkpsychiatrie zijn toepasbaar los van de setting waarbinnen iemand behandeling en begeleiding krijgt. Of het nu in een FACT-team is, een gespecialiseerde polikliniek, een sociaal wijkteam, in een beschermende woonvorm (ART), een ambulant crisisteam (IHT), een respijthuis, een herstelacademie, op een opnameafdeling (HIC) of een verblijfsafdeling (ART), iedere cliënt heeft een groter of kleiner netwerk en de leden daarvan kunnen gestimuleerd worden om bij de zorg betrokken te zijn.

Het stimuleren van de eigen regie van de cliënt, het toevoegen van collega’s in het microsysteem om de cliënt heen die een (deel van) de behandeling en begeleiding kunnen doen, en het benutten van het (in)formele netwerk zijn in elke setting van belang. Door een zo stevig mogelijk informeel netwerk om een cliënt te bouwen kan deze in zijn netwerk herstellen, zonder steeds een beroep te hoeven blijven doen op de formele voorzieningen.

Herdefiniëring van de Sociale Psychiatrie

Het boek geeft aan dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt wat de effecten van ongelijkheid en armoede zijn op de gezondheid en het welbevinden van mensen (Smith & Elta-nani, 2015; Wahlbeck et al., 2017). Dit betekent dat er naast de ontwikkeling van sociale interventies ook dringend behoefte is aan steviger beleid, zowel lokaal als landelijk, dat deze wortels van psychische gezondheidsproblemen en sociaal isolement in directe zin aanpakt. Het gaat om samenhangend beleid op veel verschillende gebieden (onder andere huisvesting, werkgelegenheid, armoedebestrijding, gezondheid, welzijn en infrastructuur), waarmee het ontwikkelen van betekenisvolle sociale relaties kan worden ondersteund en de kwaliteit van leven van mensen met psychische aandoeningen kan worden verbeterd. Dit is netwerkpsychiatrie op macroniveau, om sectoroverstijgend samen te werken aan herstel en gezondheid.

Het gaat in Netwerkpsychiatrie in feite om een hedendaagse herdefiniëring van de Sociale Psychiatrie die in Nederland al een lange traditie kent (o.m. Querido, Trimbos, Gersons, Giel). Omdat psychische aandoeningen en sociale problemen elkaar versterken, is een integrale benadering vereist.

Het Netwerkdenken bouwt dan ook voort op dit gedachtegoed maar ook op gedachten en initiatieven uit de recentere ggz-geschiedenis. Het begrip ‘vermaatschappelijking’ stond rond de laatste eeuwwisseling centraal in het Nederlandse ggz-beleid. De bedoeling was om te bevorderen dat mensen met psychische beperkingen kunnen deelnemen aan de gewone samenleving. Bij maatschappelijke steunsystemen ging het, net als bij netwerkpsychiatrie nu, om netwerkvorming op drie niveaus: de cliënt zelf en zijn familie of naasten (microniveau), de professional en het team (mesoniveau) en de instellingen binnen en buiten de ggz (macroniveau).

Wat mij betreft allemaal zinnige uitgangspunten die eveneens onderschreven werden in het in 2014 gelanceerde landelijk plan van aanpak “Over de Brug”. Daarna is er echter vanuit dezelfde regering geen sprake van een samenbundelende aanpak in de jaren erna. Integendeel. De stelselwijziging op zich bracht juist een versnippering (marktwerking door onderlinge concurrentie, toejuichen van extra aanbieders) van waaruit de huidige malaise in de Nederlandse ggz (zoals gebrek aan samenwerking, wachtlijsten en personeelstekorten) rechtstreeks kan worden verklaard. Voor veel FACT-teams was het sindsdien roeien tegen die maatschappelijke stroom op.

Somber beeld

Het boek beschrijft dit sombere beeld dat wordt bevestigd in de jongste landelijke monitor ambulantisering (Kroon et al., 2019). Ook het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (2019) benoemt de tekortkomingen in de zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. De Raad pleit daarom, in lijn met dit boek, voor een betere netwerkgerichte samenwerking in de zorg en begeleiding voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Dat is hard nodig in een samenleving die steeds complexer en veeleisender wordt waardoor het pad naar normaliteit steeds smaller voelt.

Optimistisch

De netwerkauteurs zijn desondanks optimistisch over de slaagkansen van de door hen voorgestelde netwerkpsychiatrie. Zij bespeuren een toenemende trend in dezelfde richting en noemen collega-auteurs op hetzelfde pad (zie onder andere de Nieuwe ggz, Delespaul et al., 2016; Plan van aanpak EPA, 2014′, Psychosenet; Redesigning Psychiatry, 2019; Rosen, Gill, & Salvador-Carulla, 2020).

Bij alle betrokken partijen heerst een gevoel van urgentie om grote kwesties en ambities op de grensvlakken van verschillende domeinen en wetten (Zvw, Wmo, Participatiewet) aan te pakken. Een geïntegreerde benadering is daarbij van groot belang. De problemen zijn nijpend geworden rond de aanpak van de zogeheten ‘personen met verward gedrag’ (Mulder, Van Weeghel, Wierdsma, & Schene, 2017). Maar ook strategieën om werkzoekenden met (ernstige) psychische aandoeningen naar en in een betaalde baan te begeleiden, vragen om sectoroverstijgende, geïntegreerde oplossingen. Een goed georganiseerd geheel van netwerkpsychiatrie op lokaal en regionaal niveau is hiervoor onontbeerlijk.

Methodisch goed uitgewerkte modellen (zoals  de genoemde resourcegroepen, FACT, THT, HIC en ART) fungeren als een sterk identificatie- en bindmiddel voor hulpverleners die ermee aan het werk zijn. Bovendien bieden ze richting en houvast in de directe ondersteuning en zorg.

Parallel aan de ontwikkelde zorgmodellen voltrekt zich een culturele verandering bij hulpverleners die psychische problemen niet meer zien als problemen van het brein, maar als problemen van het individu in relatie tot zijn betekenisvolle sociale omgeving.

Netwerkpsychiatrie geeft een prima bundeling van inzichten die de dagelijkse hulpverleningspraktijk in gunstige zin kan beïnvloeden. Van groot belang daarbij is dan wel dat vanuit de regering op maatschappelijk niveau en in de aard van de financiering een kader geschapen wordt waarin samenwerking rondom cliënten kan floreren.

Tijd voor verandering

Het is terugkijkend schokkend te constateren dat pogingen tot meer samenhang in de psychiatrische zorg in Nederland die vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw leidden tot de RIAGG vorming en daarna gedurende de jaren 80 en 90 verder vorm kreeg, de afgelopen twintig jaar onder het uitkramen van allerlei neoliberale management motto’s even zo vrolijk weer werd tenietgedaan.

Margareth Thatcher’s beruchte uitspraak: “There’s no such thing as society” (1979) is eigenlijk ook al lange tijd van toepassing op de psychiatrie. De mens als bij uitstek sociaal wezen bevond zich helaas onopgemerkt in de enorme slagschaduw die de psychiatrie voor zich uitwierp. Daar kan dan nog aan toegevoegd worden dat de psychiatrie in haar breingerichte en individuele klachtgerichte aanpak al decennia werkt vanuit het model “There’s no such thing as personality, family or history…”. Het klopt, vanuit deze uitgangspunten bezien, dat de psychiatrie al lange tijd met lege handen staat of helaas zelfs al heel wat schade heeft aangericht…

Goed om te lezen dat de auteurs van dit boek nadrukkelijk de verbinding zoeken en in mijn ogen gelukkig in ieder geval een moedige poging doen om met hun inspirerende boek het tij te keren! Er is veel werk te verzetten maar het zal de moeite waard zijn.

 

Boeken / Fictie

De onlogica van de plottwist

recensie: De anatomie van dromen - Chloe Benjamin

Van een boek dat door TIME wordt betiteld als ‘veelbelovend’, verwacht je veel. Héél veel. En toch slaat de debuutroman De anatomie van dromen van Chloe Benjamin niet in als een bom. Hoewel Benjamin een echte verhalenverteller is, komt haar verhaal niet echt tot leven. Jammer, want de titel (en kaft!) alleen al, maken dit tot een onvergetelijk boek voor in je boekenkast.

In medias res

Ironisch genoeg werd eerst het tweede boek van deze Amerikaanse schrijfster vertaald: De onsterfelijken verscheen in januari 2019 op Nederlandse bodem en viel op door de sterke plot en de verrassende ontknoping. Nu is daar een eveneens opvallende roman. Al was het maar om de voorkant, waarop allerlei kleurrijke planeten prijken. Het verhaal is ook zeker opmerkelijk te noemen, hetzij dat het plot iets ingewikkelder en onduidelijker is dit keer.

Opvallend is de start van dit verhaal. Als lezer word je zo het verhaal ingeworpen: oftewel een typisch voorbeeld ‘in medias res’. Het is 1998. Ik-verteller Sylvie Patterson is 21 jaar en wordt weer geconfronteerd met de vleesgeworden liefde van haar leven: Gabriel, kortweg ‘Gabe’, een wel erg knappe jongen met een fikse bos krullen. In het laatste jaar van hun eindexamen was dit voormalige vriendje ineens spoorloos verdwenen en nu duikelt hij op terwijl ze zich als een brave studente keihard inzet voor haar tentamens. De liefde laait weer op tussen de twee. Vervolgens worden er telkens onverwachte tijdsprongen gemaakt. Zes jaar later verkassen de geliefden van Eureka (Californië) naar Madison (Wisconsin) – het is de niet in geografie geïnteresseerde lezer om het even. In hun huurhuis aan de East Main Street in de buurt Atwood zullen zich gebeurtenissen gaan afspelen, die Sylvie en de mensen om haar heen voor het leven zullen tekenen…

Afwijkingen van de dagelijkse sleur

Hoe kan het ook anders met de twee opmerkelijke Finnen die Sylvie haar buren mag noemen: Thomas en Janna. In Sylvies ogen ‘afwijkingen’ van de dagelijkse sleur waarin ze vastzit. Niet dat Sylvie er geen interessant leven op nahoudt. Sylvie en Gabe zijn beiden experts in dromen. Ze werken voor hun oude schoolhoofd dr. Adrian Keller, hun leidinggevende in de universitaire slaapkliniek, waar Sylvie en Gabe routinematige taken verrichten.

Dit houdt in dat ze samen met Keller talloze patiënten observeren die te kampen krijgen met slaapproblemen. Niet van het niveau ‘ik was al om 5:00 wakker en kon niet meer slapen’ of – zoals Sylvie het zelf zegt – ‘huis-tuin-en-keukenproblemen’. Nee, de patiënten die zij voor hun kiezen krijgen, worden buitensporig agressief of seksueel opgewonden terwijl ze al slaapwandelend door het huis sprinten. Ze lijden aan parasomnie-overlappingsstoornis of een remslaapgedragsstoornis en beelden hun dromen letterlijk uit door uit bed te springen en aan het slaapwandelen te slaan.

Luciditeit als oplossing

Extreme gevallen dus, van wie ze fysiologische opnames maken om na te gaan hoe het zit met hun bewustzijn tijdens de nachtrust en hun remcycli (verwijzingen naar Freud verzekerd!). Door middel van luciditeit proberen ze de patiënten eraan te herinneren dat ze dromen (bijvoorbeeld: “Als ik mijn hand zie, dan droom ik“).

Erkenning krijgt Keller niet met zijn onderzoek dat op alle vlakken uitzonderlijk lijkt. Sylvie betwijfelt dan ook vaak of haar inbreng wel zo van belang is en of ze niet haar studie moet gaan afronden (die ze voor deze baan zomaar aan de kant schoof en waar hij ouders om treuren). Die vertwijfeling weet Benjamin prachtig te stileren:

                                                       “Het voelde alsof we bezig waren in geleende tijd.”

Nog meer van dit soort metaforische verwijzingen zorgen ervoor dat je de eerste hoofdstukken alleen maar geniet van de combinatie van Benjamins schrijftalent én de kennis die ze tentoonspreidt over dromen. Meerdere malen is de link naar films als Inception – een scifi-thriller waarin de werkelijkheid en dromen met elkaar verweven raken – van regisseur Christopher Nolan makkelijk gelegd.

Twee slaappatiënten blijven drie ‘dromenonderzoekers’ bij: dat is het kleine jochie Jamie die geteisterd wordt door nachtmerries nadat hij vrijwel zijn gehele familie ziet verongelukken en Anne March, een veelbelovend doch verwaande jonge vrouw die het de onderzoekers behoorlijk lastig maakt om haar te onderzoeken. Zij staat enkele maanden later op de voorpagina van de San Francisco Chronicle, waarin staat dat ze in haar droom haar familieleden heeft afgeslacht.

Opeens komt het hele onderzoek van Keller op losse schroeven te staan en blijkt dat Keller heel veel voor Sylvie heeft achtergehouden. Zo ontdekt ze dat Kellers eerste vrouw ook verbonden was aan de slaapkliniek, totdat zij zelfmoord pleegde. En nee, dát is bij lange na nog niet de grootste plottwist die dit boek in petto heeft. Daarbij verbleken zelfs de uitgebreide seksdromen die Sylvie heeft over haar buurman, kortweg ‘Thom’…

Topje van de ijsberg

De tijdsprongen in het begin van het boek wekken enige ergernis op. Wellicht wil de auteur de lezer zo gewend laten raken aan de figuren die zijn ontsprongen uit haar fantasie, maar daarin slaagt ze niet helemaal. Het begin is volkomen verwarrend. Je krijgt het gevoel dat je je hebt verslapen en informatie gemist hebt: wie is wie, waarom en wanneer is wie? Ook is het erg lastig om je zonder voorgeschiedenis te identificeren met de hoofdpersonen. De focus had zo nu en dan iets minder op de technische kant van het verhaal mogen liggen en meer op de karakterontwikkeling.

Er lag zoveel potentie in het uitschrijven van complete dialogen tussen Gabe en Sylvie en hun Finse buren, met wie het stilaan minder goed lijkt te boteren. Of het prijsgeven van de ware emoties en prikkelende gedachten van Sylvie, die zich continu hardop afvraagt of haar werk ethisch verantwoord is, maar uiteindelijk toch een behoorlijk stijve en afstandelijke protagoniste blijft. Daarentegen krijg je wel medelijden voor haar oogverblindende liefde voor Gabe, die net als Keller een al even leugenachtig type blijkt te zijn.

Slaapverwekkend?

Het boek is niet heel goed te volgen, maar dat kan haast niet anders met zo’n onbetrouwbare ik-verteller als Sylvie. Aan het einde van het boek kom je erachter dat je al die tijd maar het topje van de ijsberg hebt geweten. Door de vlotte verteltrant en prachtige schrijfstijl blijf je gemotiveerd om door te lezen, maar op een gegeven moment dreigt het verhaal slaapverwekkend te worden. Je vraagt je na een x aantal pagina’s ineens af waar het verhaal nog helemaal heen moet gaan. Het antwoord zal waarschijnlijk uitpakken als één grote teleurstelling voor je. Het lijkt alsof de schrijfster op het einde geen zin meer had om haar pen in de inkt te stoppen. De afloop van dit verhaal is bovendien vrij abrupt.

De roman kent een zeer interessant thema: lucide dromen en het gevaar dat op de loer ligt als je wroet in andermans nachtmerries. Ondanks de eerdere kritische opmerkingen, mag gezegd worden dat dit boek een plek verdient op die boekenplank vol prachtige exemplaren, die je liever niet uitleent aan je vrienden en familie. Het is een mooi en verrassend boek, beeldend genoeg om je als een onderzoeker à la Sylvie te wanen in een slaapkliniek vol verontrustende dromen.

Boeken / Fictie

Een droom van vernieuwing

recensie: Het meesterwerk – Émile Zola

Het boek noch de vertaling ervan komen vers van de pers, maar dat deert bij een klassieker als Het meesterwerk (1886) van Émile Zola niet. Sterker nog: al lezend over nachtelijk Parijs doemen beelden op van een film uit 2011: Midnight in Paris. Zó actueel is en blijft de roman.

Een roman over – meldt de flaptekst – ‘het leven [dat] wordt opgeofferd voor de kunst’. Het hoofdpersonage, Claude Lantier, werkt aan een groot schilderij, geïnspireerd door Christine, een meisje dat hij na een enorme treinvertraging in een onweersbui onderdak voor een nacht bood. Het was een doek dat ter inspiratie zou dienen voor Manets beroemde Le déjeuner sur l’herbe (Musée d’Orsay, Parijs). Het was, schrijft Zola, ‘de toekomst die heimelijk in hem ontlook’. De toekomst die bekend zou worden als het impressionisme, of zoals Claude – nog niet op de hoogte van die term – zou zeggen: ‘Je moet het voelen, moet léven! Zonder de foefjes en slappe sausjes van de École des Beaux-Arts’.

Édouard Manet – Le Déjeuner sur l’herbe (1863)

Vrienden

De schilder is onzeker over zijn talent en leeft pas op te midden van zijn vrienden: vier kameraden van allemaal zo’n twintig jaar, die de straten van Parijs onveilig maken. Onder hen de schrijver Pierre Sandoz, waarin Zola trekken van zichzelf verwerkte. Sandoz (en Zola) werken aan ‘een serie boeken, (….) episodes die met elkaar samenhangen, maar elk hun eigen kader hebben’. De lezer herkent hierin Zolas Rougon-Macquartserie, waarvan Het meesterwerk de veertiende van de twintig romans is.

Zoals Sandoz trekken van Zola vertoont, zo is Claude het amalgaam van verschillende schilders, waaronder Paul Cézanne, die na het verschijnen van de roman met zijn vriend Zola brak. Twee andere vrienden, architectuurstudent Louis Dubuche en beeldhouwer Mahoudeau (waarin je Maillol herkent) maken de kring compleet. Wat mist is tussen twee haakjes een componist, hoewel bekend is dat Zola van muziek hield, met name die van Richard Wagner, die in het toenmalige Parijs op veel weerstand kon rekenen.

Het meesterwerk is dus nauwelijks een kunstenroman te noemen, waarin bijvoorbeeld de hiërarchie van de kunsten centraal staat. Het is wel een kunstenáársroman en deels ook sleutelroman. Alle kunstenaars die ten tonele worden gevoerd, leven met dezelfde droom: vernieuwing, in het verlengde van de ‘volgende eeuw van wetenschap en democratie’.

Claude en Christine

De scènes over de voorzichtige toenadering tussen Claude en Christine en later het uiteendrijven ervan – dat als een spiegelbeeldig proces wordt beschreven – behoren tot de hoogtepunt van de roman. De houding van Claude wordt door een vrouw die graag model voor hem had willen staan, omschreven als de ‘onbeholpen schuwheid van een groot kind’, wat raak getroffen is. Een groot kind dat er steeds meer van overtuigd raakt dat hij het grote publiek op z’n minst wil opvoeden, zo niet choqueren.

Samen met Christine verhuist Claude naar Bennecourt, waar hij vooraleerst niet aan schilderen toekomt. Bennecourt is overigens de plaats waar Claude Monet in 1868 zijn bekende Au bord de l’eau (Art Institute of Chicago) schildert. Christine raakt in verwachting en Claude begint weer te schilderen. Jacques, hun zwakke zoontje, bekijkt hij ‘alleen maar met een kunstenaarsoog, als onderwerp voor een meesterwerk’.

Claude Monet – Au bord de l’eau (1868)

De Salon

Ook met zijn vrienden ontstaat een zekere verwijdering, die later uit zal lopen op een breuk. In de tijd dat hij in Bennecourt woonde, alvorens dat Christine, Claude en Jacques naar Parijs verhuizen, zijn de vrienden verbitterd, afstandelijk, egoïstisch en koeler geworden. Met uitzondering van Sandoz. Claudes schilderijen worden stelselmatig door de Salon geweigerd, maar dit weerhoudt hem er niet van nieuwe studies van het licht te maken ‘en hoe dat uiteenviel, heel exact waargenomen, maar indruisend tegen alles wat het oog gewend was, door blauwe, gele, rode accenten te leggen waar niemand gewend was die te zien’. Het impressionisme was met andere woorden geboren. En hoewel in de openlucht schilderen door de uitvinding van de verftube al bestond, overvallen driftbuien Claude, wanneer deze techniek niet zo wil vlotten. En op het laatst eigenlijk niets meer. Een Werdegang die zich goed laat volgen.

Het schilderen wordt een gevecht en het kwam Christine voor dat ‘er een derde bij hen was ingetrokken, alsof hij een maîtresse in huis had gehaald, die vrouw die hij naar haar evenbeeld schilderde’. Zijn vrienden kwamen steeds minder langs, nog steeds met uitzondering van Sandoz. Claude, Christine en Jacques verloederen. Jacques sterft en Claude maakt een tekening van het dode kind dat hij naar de Salon stuurt. Na veel gesteggel wordt het door de jury toegelaten om vervolgens door het publiek ofwel te worden genegeerd ofwel uitgelachen. Het was Sandoz die hem erop moest wijzen hoeveel invloed zijn zonniger schilderijen en thematiek hadden verworven. Het verdriet Claude, die authentiek wil zijn, net als Sandoz, die zijn eigen boeken omschrijft als lezen we een beschrijving van Zolas naturalisme: ‘Mijn gedurfde taal, mijn fysiologische personages, die evolueren onder invloed van hun milieu’.

De pers moet er evenmin wat van hebben als van Claudes schilderijen. Sterker nog: Claudes vroegere vrienden beginnen hem er de schuld van te geven dat hij ze kapot heeft gemaakt, van hun originaliteit heeft beroofd. Christine zegt tegen haar man dat als hij ‘geen groot schilder kan zijn, [dat] er dan altijd nog het leven is’. Maar zelfs dat blijkt er niet meer te zijn. Claude gaat ervan uit dat hij geen meesterwerk heeft geschilderd. Wij mogen als lezers concluderen dat Zola met zijn prachtig vertaalde roman er wél een heeft geschreven.

Boeken / Non-fictie

Lofzang op het werken met de handen

recensie: In de vingers. Filosofie van de vaardigheid – Louw Feenstra V

Mensen zijn makers. Hoewel we vaak spreken van een tegenstelling tussen doen en denken, is de evolutie van onze handen en ons hoofd gelijk opgegaan. In In de vingers. Filosofie van de vaardigheid verkent wetenschapsfilosoof Louw Feenstra V manieren om na te denken over de unieke relatie tussen de makende mens en zijn omgeving.

Van filosofische beschouwingen tot de ervaringsdeskundigheid van een glasblazer: Feenstra belicht de praktische vaardigheid vanuit allerlei perspectieven. In vier delen, Lijnen, Ontwikkelingen, Systemen en Knopen volgen we de totstandkoming van zijn inzichten in het werken met de handen.

Umwelt

In de vingers is duidelijk gestructureerd, met in- en uitleidingen van de hoofdstukken en informatieve kaders. Feenstra begint dan ook met het afbakenen van de belangrijkste begrippen, waaronder Umwelt: de omgeving waarin en waarmee de mens creëert. Het gaat daarbij niet zomaar om de fysieke omgeving, maar om de manier waarop de mens deze zélf waarneemt via de zintuigen. Een belangrijk verschil, zo zal later blijken.

In Ontwikkelingen verkent de auteur de verhouding tussen kunde en weten. Hij gaat onder andere in op de vraag wat precies creativiteit is. Dat is namelijk nogal een geheimzinnig en paradoxaal fenomeen: het berust op onvoorspelbaarheid en een oplossing waar veel creativiteit voor nodig is kan achteraf juist heel logisch lijken. Ook bespreekt Feenstra wonderkinderen: waarom worden sommige kinderen heel bedreven in één ding? Het wordt duidelijk dat de relatie tussen wereld en maker veelzijdig en complex is.

Wij zijn niet ons brein

Ook een maatschappelijke dimensie komt aan de orde. In Systemen wordt duidelijk dat denken in termen van lichaam en Umwelt een interessant alternatief vormt op het denken over cognitie van neurowetenschappers, die zich volgens Feenstra beperken tot een verhaal over de input en output van hersenen. ‘Een ontspoord, vakblind brein houdt zelfs vol dat een mens zijn brein is!’

In plaats daarvan kunnen we ook nadenken over hoe de mens naast een biologische entiteit, ook een cultureel product is: ‘Het lichaam, inclusief geest, ziel, mind, vormt en hervormt zich continu tijdens het leven, door de ingebakken groeimogelijkheden en onder invloed van continue veranderingen in zijn Umwelt.’

Volgens de filosoof is het geheel van lichaam en geest sterk verbonden met de omgeving en zijn de grenzen daartussen onscherp. ‘Als we bijvoorbeeld tijdens het denken papier en potlood gebruiken, dan worden die onderdeel van ons denkproces,’ schrijft Feenstra. Denkbeelden en materie vormen een doorlopend geheel. We kunnen ons afvragen in hoeverre wij niet alleen de dingen om ons heen gebruiken, maar deze ook hun uitwerking hebben op de mens.

Inzichtelijk

In de vingers is een overzichtelijk werk met veel voorbeelden uit de praktijk. Het beweegt zich door verschillende vakgebieden en is gestoeld op ervaringen uit allerlei walks of life, wat het erg inzichtelijk maakt.

De duidelijke, stapsgewijze benadering van de stof geeft In de vingers een educatieve kwaliteit. Dat het daardoor soms wat schools en weinig meeslepend is, draagt tegelijkertijd bij aan de betrouwbaarheid van de auteur en de fijne, solide feitelijkheid van dit heldere boek.

Boeken / Fictie

Onder het juk van Big Tech

recensie: Ondertussen in Dopamine City - DBC Pierre (vertaald door René Kurpershoek)

Booker Prize-winnaar DBC Pierre maakt het de lezer niet makkelijk in Ondertussen in Dopamine City. De lezer laveert tussen twee tekstkolommen: links het doorlopende verhaal en rechts een constante feed van dystopische nieuwsberichten.

Zijn zelf aangenomen naam vormt een blijvende herinnering aan Pierres verslavingsverleden: DBC staat voor Dirty But Clean. De scherpe randjes vinden we voortaan enkel terug in zijn werken, waarin hij met grove maar rake streken geheel eigen universums schept. De soms tegen stream-of-consciousness-aanschurkende vertelstijl in combinatie met excentrieke personages verraden dat dit het werk is van een bezetene, iemand die weinig opheeft met conventies. Pierres verhalen knallen van de pagina. Dat is hem ook in zijn nieuwe roman gelukt; zijn aanklacht tegen Big Tech is even eigenzinnig als treffend.

Geest uit de fles

Weduwnaar Lon Cush verdient zijn kost als rioolwerker, tot hij van de ene op de andere dag wordt vervangen door een robot. Ook op het thuisfront loopt het niet op rolletjes: Lon dreigt de voogdij kwijt te raken over zijn ‘kettertjes’: de twaalfjarige wat teruggetrokken Egan en de vroegwijze negenjarige Shelby. Waar hij zich lange tijd afzijdig kon houden van de snel veranderende wereld – door zijn tijd letterlijk onder de grond door te brengen – wordt hij in één klap geconfronteerd met de technologische ontwikkelingen die bezit hebben genomen van de wereld om hem heen.

Zo wist Lon tot voor kort smartphones buiten de deur te houden, maar de kinderbescherming dwingt min of meer af dat het gezin gebruik gaat maken van hun app. Vooral Shelby weet niet hoe gauw ze de tijd waarin haar een telefoon werd onthouden moet inhalen en slaat als een bezetene aan het vloggen. Ook Lon zelf zwicht uiteindelijk voor de technologische mogelijkheden, wanneer die hem in staat stellen opnieuw tijd door te brengen met zijn overleden vrouw. In een handomdraai wordt een levensechte ‘rep’ – ofwel een digitale kopie – van haar gemaakt.

Verdeelde aandacht

We leven in een wereld waar grote techbedrijven met de dag bedrevener raken in het opeisen van onze tijd en aandacht. Pierre zet ons een spiegel voor en geeft fysiek vorm aan die voortdurende afleiding. De vaak krankzinnige maar ook grappige nieuwsberichten in de rechter tekstkolom creëren niet enkel een passende context maar wedijveren tegelijkertijd met het eigenlijke verhaal.

Als lezer dien je zelf een leesvolgorde te vinden. Het is een vermoeiende oefening, maar wel effectief in het bewustmaken van een leesgewoonte die we vandaag de dag vaak al hebben. Gewend als we zijn aan schakelen tussen telefoon, computer, tabbladen en apps vinden we het misschien al niet eens zo raar meer om op deze manier onze aandacht te verdelen. Geen geruststellende conclusie.

Boeken / Non-fictie

Hoe lossen we de klimaatcrisis op?

recensie: Marjan Minnesma en Jan Terlouw – Bezorgde brieven

Er wordt nu alles op alles gezet om de coronacrisis te bestrijden, maar een andere grote crisis lijkt daarbij op de achtergrond te komen. Dat de planeet onherroepelijk wordt beschadigd door klimaatverandering is allang bekend, maar dit lijkt maar niet door te dringen tot de politiek. In Bezorgde brieven bespreken Jan Terlouw en Marjan Minnesma de stand van zaken. De tijd dringt, er moet nú actie worden ondernomen. Een interessant gesprek tussen twee ‘kli-maten’.

“Lieve Kli”, schrijft Jan Terlouw aan Marjan Minnesma. “Mijn partner duidde ons onlangs aan als twee onverschrokken kli-maten.” “Wat een mooie omschrijving”, reageert Minnesma. “Ik ben zeer vereerd.”

Jan Terlouw, natuurkundige, oud-politicus en kinderboekenschrijver en Marjan Minnesma, directeur van Urgenda, hebben elkaar gevonden in hun bezorgdheid over de klimaatproblematiek. In een persoonlijke briefwisseling vertellen ze waar hun drijfveer vandaan komt en delen ze hun kennis en inzichten.

Oplossingen

Minnesma heeft vijf jaar geleden met Urgenda de Nederlandse overheid voor de rechter gedaagd, omdat de regering zich niet houdt aan het klimaatakkoord. In de week dat het boek verscheen, was zij hier opnieuw mee in het nieuws. Als de regering niet snel laat weten hoe zij de klimaatdoelen gaan bereiken, stapt Urgenda opnieuw naar de rechter.

Terlouw heeft veel kennis over alternatieve, duurzame energiebronnen en over de werking van de politiek. Samen denken ze na over een mogelijke oplossing om uit het doemscenario te komen waar we ons nu in bevinden.

In vergelijking met de corona-aanpak stelt Minnesma voor om een Klimaat Management Team op te richten, met wekelijkse persconferenties om de urgentie hoog te houden. Terlouw betwijfelt of dit zal werken. Bij de corona-aanpak is het wel duidelijk geworden dat vriendelijk vragen en dringend adviseren niet voldoende is. “Gaan mensen minder vliegen zolang goedkope vluchten nog worden aangeboden?”

Een nieuwe koers

Ze plaatsen de problematiek ook in een grotere context. De overheid die zich steeds verder van de bevolking afkeert – denk aan de toeslagenaffaire – en die zich wel lijkt te bekommeren om de grote bedrijven, maar niet om de gewone man die van een bijstandsuitkering moet leven. Het marktdenken heeft de verzorgingsstaat afgebrokkeld, daar zijn ze het allebei wel over eens.

Het is tijd dat de overheid een nieuwe koers gaat aannemen, bepleiten ze. Minnesma: “Het zou al een enorme vooruitgang zijn als de nieuwe regering straks bij elke beslissing kijkt of die past binnen de eis en wens om onder de 1,5 graad opwarming wereldwijd te blijven.” Dan zouden er geen snelwegen worden gebouwd ten koste van natuurgebieden, dan zou er niet onnodig veel geld naar vliegvelden gaan. Het is kortom tijd voor een minister van Duurzaamheid, die zich ervoor inzet om betere beslissingen te nemen.

Het antwoord ligt in de politiek

“Vrijwel altijd als ik ergens spreek over de klimaatverandering en de teloorgang van de biodiversiteit, wordt me de vraag gesteld: wat kan ik doen?”, vertelt Terlouw. Zijn antwoord: word lid van een politieke partij, “want dan neemt je invloed geweldig toe.” Mensen kunnen wel minder vlees eten, minder vliegen, voor duurzame energie kiezen, maar zolang de politiek het probleem niet serieus neemt verandert er weinig. Het is te hopen dat een paar politici deze brieven lezen. De oplossingen liggen klaar, zo wordt duidelijk in dit verslag, het is alleen nog wachten tot Den Haag durft te handelen.

Boeken / Fictie

Script voor een horrorfilm

recensie: Orakel - Thomas Olde Heuvelt

“De nieuwe Stephen King komt gewoon uit Nijmegen”, kopte de krant De Telegraaf op 3 mei 2019. Een groter compliment bestaat er niet voor een thrillerschrijver als Thomas Olde Heuvelt, die wereldwijd doorbrak met zijn boek HEX (2016). In mei 2019 volgde het boek Echo, dat voor menige fan een ongelofelijke deceptie was, vanwege de langdradigheid. Nu bewijst Olde Heuvelt met zijn nieuwe thriller Orakel dat HEX geen eendagsvlieg was, geen ‘eenmalig kunstje’, maar dat hij toch écht de Nederlandse King in wording is.

Spookschip

Op een gure winterochtend staat het er opeens: het eeuwenoude schip Orakel. Zomaar tussen de weilanden bij Allemansend. Het zijn de schoolgaande tieners Luca Wolf en Emma Reich die op dit achttiende-eeuwse zeilschip stuiten. Vol grappen en grollen klimmen ze op de krakende vloerplanken van het dek. Emma bewijst tegenover Luca dat haar stoerdoenerij niet geveinsd is en ze springt door het luik om de binnenkant van het schip te bekijken. Eenmaal binnen hoort Luca haar angstig roepen: ‘Wacht, is hier nog iemand? […] Luca, ben jij dat?’. Als hij haar hartverscheurend hoort gillen, wil hij niets liever dan haar achterna duiken naar het binnenste van het schip, maar iets houdt hem tegen… Het duurt niet lang voordat de hulptroepen ook een kijkje komen nemen: twee jongens van school, Emma’s en Luca’s vader, een hele rits aan politieagenten en andere voorbijgangers.

Uiteindelijk verdwijnen er, tezamen met Emma, elf mensen in wat Luca in zijn hoofd het ‘spookschip’ is gaan noemen. Iedere keer als een persoon het schip verdwijnt in de ‘kabeljauwkelder’, klinkt er een ijzingwekkende bel. Een oude scheepsbel, zoals die vroeger in het huishouden van kwekerij-eigenaar Wim Hopman luidde. Een bel waarmee hij vroeger naar binnen werd gelokt om te komen eten. Een geluid dat hard door je binnenste dringt en symbool staat voor het onheil dat op de loer ligt.

Al snel wordt Hopman ondervraagd door een bende eigenaardige en ook nogal angstaanjagende lui van algemene inlichtingen (‘pakket NOVEMBER-6’), die werken voor de ijzige lady in charge Eleanor Delveaux. Aangezien het al snel duidelijk moge zijn dat er bovennatuurlijke krachten werkzaam zijn, roept Delveaux de hulp in van een oude bekende (van zowel haarzelf als de trouwe lezers van Olde Heuvelt): Robert Grim, de chef veiligheid van HEX. Hij is van het type ‘gestoorde professor’, de persoon die meegetrokken wordt in een avontuur, terwijl hij het liefst de hele dag aan de whisky Glenfiddich zou zitten. Een noodzaak voor hem, om de gedachten aan al die doden in Beek-Ubbergen te vergeten, alwaar een andere, bovennatuurlijk wezen huishield. Robert Grim is het personage dat het verhaal voorziet van een humoristische ondertoon, die luchtigheid creëert in een boek dat voor de rest behoorlijk grimmig van aard is. En met name iets veel belangrijkers: hoop.

“Geef en geef in overvloed”

Wie Olde Heuvelts boeken leest, kan zich geen illusies permitteren. Man, vrouw, oud of jong: er is geen genade, voor geen enkel slachtoffer. En slachtoffers, daar zijn er meer dan genoeg van in Orakel. In principe is de protagoniste, de 13-jarige Luca Wolf, impliciet het grootste slachtoffer. In één dag verliest hij zijn beste vriendin Emma en zijn vader Alexander. Het gezin, dat verder bestaat uit moeder Barbara en zusje Jenna, wordt tijdelijk ondergebracht in een safe house. Luca, een opstandige puber, duldt geen enkele vorm van autoriteit en probeert uit volle macht NOVEMBER-6 uit zijn leven te bannen. De agressie die Luca vertoont, is vaak iets té buitensporig. Ook de andere personages in het boek hebben een nadrukkelijk opvliegend karakter en geweld lijkt in dit boek vanzelfsprekends, het doel heiligt vaak de middelen.

Waarschijnlijk wordt het strijdbare karakter van Luca voornamelijk aangetast door de visioenen die hij krijgt van Nunyunnini, de mammoetgod van de eerste mensen die 16.000 jaar geleden voet aan wal zetten in Amerika. Daarnaast vindt hij op het strand, waar het schip staat, een kijkertje, waarmee hij letterlijk kan terugblikken in de tijd. Alsof dat niet verwarrend genoeg is, staat Emma twee maanden na haar verdwijning ’s nachts aan zijn bed. Ze ziet er ziek en gelig uit, ze stinkt ontzettend naar vis, ze glimlacht op een angstaanjagende manier en ze heeft één dringende boodschap: “Geef en geef in overvloed.” De volgende dag schrikt hij wakker: was dit een droom, nachtmerrie of een voorbode voor iets heel kwaadaardigs?

Nachtmerries verzekerd

Luca is niet de enige die worstelt met zijn demonen. Olde Heuvelt laat vele personages de revue passeren en geeft hen allemaal een eigen – uitgebreid en complex – verleden. Er worden allemaal zijwegen ingeslagen die in eerste instantie niet heel veel lijken toe te voegen, maar later allemaal samenkomen op het einde van het verhaal. Olde Heuvelt heeft misschien wel een iets té grote wereld geschapen met te veel bijfiguren. Het maakt het verhaal zeker niet onduidelijker – hoogstens ingewikkelder – maar de vraag is wel wat het in wezen nu eigenlijk toevoegt. Zo vermoordt Delveaux een van haar medewerkers, die lijkt te bezwijken onder een soort van PTSS. Dat soort gebeurtenissen maken inzichtelijk hoe verdorven een bepaald karakter nu eigenlijk is. Tot wat voor wrede daden iemand in staat is. Toch hadden heel wat korte lijntjes niet getrokken hoeven worden.

Een personage dat zeker van invloed is op het verhaal, is Safiya, het meisje op wie Luca stilaan hoteldebotel wordt. Wie hun gesprekken volgt – gesprekken die bol staan van de Engelse woorden (wat net iets te vaak wordt gedaan en daarmee ergernis opwekt) – heeft het gevoel een Young Adult te lezen. Een bewuste keuze van de auteur om ook een ietwat jonger leespubliek aan te spreken? Voor de rest lijkt de inhoud van het verhaal echter niet zo geschikt te zijn voor middelbare scholieren. Tenminste, niet voor scholieren die ’s nachts wakker liggen van horrorfilms en bij een spooktocht (georganiseerd door amateurs), smachten naar een hand die ze fijn kunnen knijpen. Daarin ligt de daadwerkelijke kracht van Olde Heuvelt: het vermogen om mensen met woorden zodanig veel angst aan te jagen, dat zelfs de meest stoere bink ’s avonds tweemaal onder zijn of haar bed kijkt om zich ervan te vergewissen dat er geen monster onder ligt. Nachtmerries verzekerd.

Scenario is klaar

Bovendien is er minstens één duidelijk verschil met Echo, namelijk het tempo dat de schrijver in dit boek aanhoudt. Je krijgt zoveel persoonsnamen en plaatsnamen over je heen gestort, dat je soms van voren niet meer weet dat je van achteren leeft en tóch leest het echt als een trein. Het is ook zo onheilspellend en spannend geschreven dat je graag wilt doorlezen. En ergens ook weer niet, als je ziet dat zelfs de meest schattige bijfiguren een lugubere dood vinden. Op het einde van het boek laat de auteur je lang in afwachting zitten, net zolang dat je bijna afhaakt. Het is het enige moment in het boek dat de auteur zijn snelheid verliest en het verhaal ietwat van zijn structuur verliest: het is op dat moment één grote kluwen van namen en begrippen door elkaar heen.

Desalniettemin is het, inclusief het slot, een perfect scenario voor een horrorfilm. Hoe kan het ook anders, met een auteur die zijn woorden zo laat leven. Een auteur die het verhaal zo levensecht maakt door subtiele verwijzingen naar alledaagse zaken te maken, zoals De zeven zussen of bekende Netflix-series als Sex Education en The witcher. Alles wat de personages meemaken, lijkt daardoor haast realistisch. Het betreft doodnormale gezinnen – die overigens een perfecte afspiegeling vormen van de multiculturele samenleving van Nederland – die de gruwelijkheden overkomen. Was het allemaal voorgevallen in een fictieve wereld, dan had menig lezer minder vaak het gordijn opzij hoeven trekken of onder het bed hoeven koekeloeren.

Tot slot moet gezegd worden dat dit soort boeken in de Nederlandse boekenwereld haast geen gelijke kent. Wie anders weet een zo uitvoerig en origineel plot met talloze intertekstuele verwijzingen (Olde Heuvelt heeft goed in vroegere studies zitten neuzen) met zo weinig genade voor zijn eigen gefabriceerde personages op papier te zetten? Het mag een opluchting heten dat dit boek tussen al die boeken van De zeven zussen ligt – naar wie Olde Heuvelt gekscherend verwijst – en dat (wie weet) het lezerspubliek ook eens een boek leest dat ver buiten de gebaande wegen van de literatuur reikt.

Boeken / Non-fictie

Hapklare ‘oplossing’ voor fundamenteel probleem

recensie: Roman Krznaric - De goede voorouder

In zijn nieuwste boek De goede voorouder komt publieksfilosoof Roman Krznaric met een zestal oplossingen voor de problemen waar de mensheid zich vandaag de dag mee geconfronteerd ziet. Het boek leest als een trein, maar biedt weinig écht nieuwe perspectieven.

Roman Krznaric – geboren in Australië maar woonachtig in Engeland – is vooral bekend als medeoprichter van The School of Life, een organisatie die internationaal opleidingen en lezingen verzorgt over thema’s rond filosofie, psychologie en sociologie. Krznaric is een echte publieksfilosoof. Hij weet grote thema’s simpel en aantrekkelijk te verpakken en zo een breed publiek te enthousiasmeren voor filosofie. Zijn The School of Life heeft zelfs jaarlijks een eigen tent op het Lowlands festival waar lezingen worden gehouden voor een groot (en jong) publiek.

Oplossingsgericht denken

De goede voorouder is Krznaric’ vijfde boek en gaat over de grote hedendaagse problemen: klimaatverandering en ongelijkheid, met een nadruk op die eerste. Het boek lijkt een maatschappijkritiek, maar is dat in feite niet. Krznaric stelt wel een diagnose over onze huidige tijd en de problemen waar wij – en vooral straks onze (klein)kinderen – mee te maken hebben, maar is vooral bezig met het bedenken van oplossingen.

De belangrijkste diagnose die gesteld wordt is dat onze tijd gekenmerkt wordt door ‘een ziekelijk kortetermijndenken’. Dit denken dat niet verder kijkt dan een paar jaar vooruit, komt mede voort uit het neoliberale kapitalisme waar de nadruk ligt op consumeren – en liever nú dan straks. Ook in de politiek zien we dit terug. Politici die grote plannen willen maken die verder reiken dan hun eigen ambtstermijn zijn over het algemeen weinig populair. Dat is ironisch, stelt Krznaric met een artikel van antropologe Bateson in de hand: we leven langer, maar denken korter. Daar komt nog bij dat we door de manier waarop we ons leven invullen aanspraak maken op de wereld (land, grondstoffen, energiebronnen, natuur, ecologische risico’s) van de toekomst. Daarmee koloniseren we als het ware de toekomst, net zoals we andere landen en burgers koloniseren door hun land en arbeid te gebruiken voor onze welvaart.

Langetermijndenken

Het probleem wordt in enkele pagina’s inleiding uiteengezet. Volgens Krznaric hoeven we daar niet langer bij stil te staan, het komt er nu op aan om ons te richten op een manier om de toekomst anders te laten verlopen dan het horrorscenario dat we nu voor ons hebben liggen. Die oplossing is eigenlijk heel simpel: we moeten van korte- naar langetermijndenken overgaan. Krznaric zet vervolgens zes manieren uiteen waarop we dit langetermijndenken in de praktijk kunnen brengen.

Zo is het van belang dat we nederig zijn tegenover de ‘diepe tijd’; dat we beseffen dat de mens slechts een stipje is op de kosmische kalender. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we onszelf niet direct zien als ‘kroon op de schepping’ maar als een dier dat toevallig – en ook nog eens heel kortgeleden – is ontstaan. Bovendien kan het helpen om ons bewust te zijn van onze nalatenschap. Dit kan door gedachte-experimenten te doen die Krznaric uitgebreid uiteenzet. Hoe willen we dat onze kinderen over ons vertellen als zij zelf oud zijn? Daarnaast legt de auteur het belang uit van intergenerationele rechtvaardigheid. Wanneer we zeven generaties vooruitdenken, en deze toekomstige mensen ook rechten en een stem geven in onze politiek, worden er andere beslissingen genomen, omdat hun belangen óók meegewogen moeten worden.

Na deze drie voorbeelden van langetermijndenken gelezen te hebben – en echt, Krznaric schrijft heerlijk soepel, vlot en vermakelijk – bekruipt je toch het gevoel alsof je steeds weer hetzelfde leest. En dat terwijl de filosoof tal van verschillende voorbeelden geeft en ongelofelijk veel verwijst naar wetenschappers en andere filosofen. De man is echt goed onderlegd, weet waar hij over schrijft en kent alle nieuwe inzichten in de wetenschapsliteratuur. Tóch voelt het alsof het steeds weer hetzelfde is: nadenken over hoe je herinnerd wordt door latere generaties en deze generaties ook een stem geven lijken eerder twee kanten van dezelfde medaille dan twee oplossingen.

Daarna komen er nog drie oplossingen, waarvan kathedraaldenken de belangrijkste is. Het idee is simpel: kathedralen zijn vaak in honderden jaren gebouwd. Om dit te doen moesten mensen dus verder denken dan hun eigen leven. Denk aan de Sagrada Família van Gaudí in Barcelona die nog altijd gebouwd wordt. Een ander voorbeeld is de riolering van London, aangelegd na ‘The great stink’ in 1858. Een systeem dat achttien jaar kostte om te bouwen en waar vandaag de dag nog steeds gebruik van wordt gemaakt. Wanneer we meer aan kathedraaldenken gaan doen nemen we automatisch de belangen van andere generaties mee in ons denken én denken we na over hoe we door hen herinnerd zullen worden. Misschien is dit wel alle oplossingen in één. Alleen, dat is precies waar Krznaric al mee begon, namelijk, we moeten van korte- naar langetermijndenken.

Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat Krznaric héél veel voorbeelden geeft en collega’s citeert en ons keer op keer duidelijk maakt dat we van korte- naar langetermijndenken moeten. Dat is duidelijk, geen speld tussen te krijgen. Probleem opgelost! Toch?

Fundamenten van het probleem

Toch niet dus. Als het zo simpel was, dan hadden we dit probleem 50 jaar geleden al opgelost toen de Club van Rome het rapport Grenzen aan de groei publiceerde (1972), waarin zij waarschuwden voor klimaatverandering en het steeds meer uitputten van onze leefomgeving en natuurlijke hulpbronnen. De oplossing van Krznaric kan wel ‘kloppen’, maar kennelijk moeten we toch terug naar het probleem. Als we blijkbaar in een systeem zitten dat kortetermijndenken aanmoedigt en langetermijndenken ontmoedigt, dan moet er dus eerst wat veranderen aan dat systeem voordat onze manier van denken kan veranderen.

Het is jammer dat Krznaric geen ruimte maakt om kritisch naar dit – zoals hij het noemt ‘buy now’ systeem – te kijken. Als dat systeem onze psychologie zó beïnvloedt dat we niet meer aan volgende generaties of onze leefomgeving (zoals natuur en dieren) willen denken, dan is de oplossing van het langetermijndenken naïef. Hoe is het mogelijk om aan de ene kant onderdeel te blijven van de supersnelle kapitalistische wegwerpmaatschappij en aan de andere kant je hele leven om te gooien en je te richten op kathedraaldenken? De enige manier waarop dat kan is óf volledige afzondering van het systeem door op het platteland te gaan wonen, je eigen energie op te wekken en een moestuin te beginnen. Dat is helaas slechts voor enkele welgestelden weggelegd (zoals Krznaric zelf overigens). De andere manier is een systeemverandering. Maar het systeem laten voor wat het is én de oplossingen van Krznaric implementeren kan simpelweg niet.

Dat maakt dat dit boek, dat prettig leest en boeiend is door de vele voorbeelden en onderzoeken die worden aangehaald, een onbevredigend gevoel achterlaat. Het voelt te eenvoudig, alsof Krznaric zich er makkelijk vanaf wil maken, terwijl hij zeker niet de eerste de beste filosoof is. Toch mogen we van hem meer verwachten dan simpele hapklare oplossingen die we snel kunnen lezen voordat we weer overgaan tot de orde van de dag en het gevoel hebben ‘een goede voorouder’ te zijn doordat we ons bewust zijn van hoe slecht het kortetermijndenken is voor de wereld. Filosofie is bij uitstek een vakgebied dat níet zoekt naar oplossingen, zoals de kapitalistische samenleving dat juist wel doet. Met De goede voorouder trapt Krznaric precies in die val van het snelle oplossingsgerichte denken van het neoliberalisme dat hij wil bestrijden. Als filosoof mag, nee móet, hij de ruimte nemen om daar tegenin te gaan. Anders verwordt zelfs het kritische, gefundeerde denken tot iets wat snel en gemakkelijk geconsumeerd kan worden.

Op 20 februari weidde VPRO Tegenlicht een aflevering aan De goede voorouder van Roman Krznaric, waarin het boek heel prettig uitgelegd wordt door de auteur zelf. https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2020-2021/time-rebels.html