Een boerengemeenschap in oorlogstijd
Op 13 februari 1945, vroeg in de ochtend, reed een legergroene bus het dorpje Benschop binnen. En samen met die bus het drama dat zich enkele dagen later afspeelde. Zeven mannen werden op een boerenerf gefusilleerd. Het Benschopse verzet was gebroken.
Zeventig jaar na dato is deze episode in het Utrechtse Benschop nog altijd een collectief trauma. Erover gesproken wordt er nauwelijks. Dat Bram de Graaf, journalist en historicus, toch zo veel anekdotes bij de zwijgzame bevolking los weet te weken, mag een prestatie heten. Het zit niet in de volksaard: ‘Laat toch zitten’. Maar verhalen als deze moeten juist verteld worden. Niet alleen voor het historisch besef, maar ook om de invloed van een oorlog op een zo typisch Nederlands dorpje te laten zien.
Verzet
Na de Duitse inval in mei 1940 leek er aanvankelijk weinig nieuws onder de zon in de boerengemeenschap. Een ieder pakte zijn werk weer op. Sommigen zagen zelfs wel iets in een Europese statenbond, met Duitsland als leidende natie. Een krachtig Europa dat korte metten zou maken met het communisme. De bezetters gedroegen zich netjes en vriendelijk. Nadat de eerst maatregelen tegen Joodse Nederlanders werden ingevoerd veranderde die houding. De sfeer werd grimmiger. De Februaristaking in 1941, hardhandig door de Duitsers neergeslagen, bracht het inzicht met een wrede onderdrukker te maken te hebben. De ogen gingen open. Het Benschopse verzet was geboren.
Dat in een kleine gemeenschap weinig geheim blijft, zal een ieder die daarin is opgegroeid kunnen beamen. Zo wist nagenoeg iedereen over de ondergrondse activiteiten en waren onderduikers geregeld in het dorp te zien. Dat hieruit onvoorzichtigheid kan volgen behoeft geen uitleg. Na de geallieerde invasie in juni 1944 leek het snel afgelopen te zijn met de oorlog. Een groepsfoto met leden (en meelopers) van het verzet en een enkele onderduiker werd gemaakt. Het is voorbij, we hebben het overleefd, dachten ze. Niets was minder waar.
Het verraad
Natuurlijk rees de vraag wie er voor het verraad verantwoordelijk was. Een vermomde man (grote bril, pleisters op de wangen geplakt) was gezien op die dertiende februari in de legerbus, maar wie dat was? Pas in 1946 wist rechercheur Ten Voorde een doorbraak in de zaak te forceren, nadat alle lijnen leken dood te lopen. Plots vielen ook voor de plaatselijke bevolking alle puzzelstukjes op zijn plaats. Over die bevolking: was het eenheidsgevoel tijdens de oorlog groot, na de bevrijding verwaterde dit en speelden er kleine ruzietjes en irritaties op – met name tussen de protestanten en katholieken. ‘Alleen tijdens de herdenkingen leek het dorp in de jaren erop even één’, schrijft De Graaf.
De reconstructie van ‘het verraad van Benschop’ die Bram de Graaf weergeeft is zeer compleet. Het interessantst zijn de ooggetuigenverslagen. De herinneringen aan die noodlottige dag, aan een gemeenschap in oorlogstijd. Door de vele families, onderduikers en dubieuze figuren in het complexe verhaal is het makkelijk het overzicht te verliezen. De anekdoten en personen rollen soms in een wel erg hoog tempo over elkaar heen. Pas aan het eind van het boek, na vertrouwd te zijn geraakt met de hoofdpersonen, is het overzicht gemakkelijker te behouden. Maar deze gewoonlijk vaak zwijgzame figuren maken Het verraad van Benschop tot een klein monument voor de gevallenen van zeventig jaar geleden.