Tag Archief van: landscape

Film / Films

Melige tijdscapsule

recensie: What's Up, Tiger Lily?

In de filmografie van Woody Allen geldt What’s Up, Tiger Lily? (1966) als zijn eerste film, maar eigenlijk is dat niet helemaal correct. What’s Up, Tiger Lily? is de Japanse über-B-film International Secret Police: Key of Keys (geregisseerd door Senkichi Taniguchi) voorzien van nieuwe, door Allen geschreven en overgedubte dialogen. Allen heeft met deze methode geprobeerd om commerciële pulp te exploiteren voor zijn eigen komische doeleinden. Ondanks zijn humoristische aanpassingen blijft What’s Up, Tiger Lily? steken in zijn eigen flauwheid.

~

Woody Allen, de neurotische auteur/cineast, duikt drie keer op in What’s Up, Tiger Lily?. Net na de openingsscène van de oorspronkelijke film vertelt hij in een nepinterview over het idee achter zijn persiflage. Vervolgens interrumpeert hij het verhaal plotseling op een spannend moment en sluit hij de film af met een typische Woody Allen-grap. Alle andere scènes zijn afkomstig uit de oorspronkelijke film, die gezien kan worden als een Japanse James Bond-kloon en door het campgehalte zelfs Austin Powers zou doen blozen. Allens aangepaste verhaal draait om een recept voor eiersalade wat moet worden teruggevonden. Daarnaast worden de standaardelementen van het spionagegenre op de hak genomen.

Pulppret

De charme van de film zit hem voornamelijk in het tijdscapsule-effect, waarbij vreemde details weer even tot leven komen in al hun verouderde glorie. De verheerlijking van deze pulpesthetica is na Tarantino’s hommages aan B-films uitgegroeid tot een ware cultus. What’s Up, Tiger Lily? is vanuit die optiek een flauwe curiositeit, waarbij de meligheid al snel vervalt in een trucje. Een irritant element vormen de tussenstukjes van de band The Lovin’ Spoonful die muzikale intermezzo’s – compleet met gogo-danseressen – verzorgen. Deze scènes moeten ongetwijfeld als inspiratie hebben gediend voor de intermezzo’s in de Austin Powers-serie, waar de nepband Ming Tea zorgde voor swingende pret van vergelijkbaar niveau. Allens pastiche lijkt daarmee op een voorloper van betere parodieën. Zo zet het filmpje A Fistful of Yen (een van de filmpjes uit John Landis’ Kentucky Fried Movie) een stap verder in het genre door een Bruce Lee-film op hilarische wijze te persifleren.

What’s Up, Tiger Lily? had leuker kunnen zijn als Allen zich niet zo had beperkt in het gebruik van de originele film. Maar voor de echte fans van Woody moet het een geruststellende gedachte zijn dat hij niet is blijven steken in het genre dat met films als Airplane, Top Secret en The Naked Gun zijn hoogtepunten kent.

De dvd bevat geen extra’s.

Film / Films

Melige tijdscapsule

recensie: What's Up, Tiger Lily?

In de filmografie van Woody Allen geldt What’s Up, Tiger Lily? (1966) als zijn eerste film, maar eigenlijk is dat niet helemaal correct. What’s Up, Tiger Lily? is de Japanse über-B-film International Secret Police: Key of Keys (geregisseerd door Senkichi Taniguchi) voorzien van nieuwe, door Allen geschreven en overgedubte dialogen. Allen heeft met deze methode geprobeerd om commerciële pulp te exploiteren voor zijn eigen komische doeleinden. Ondanks zijn humoristische aanpassingen blijft What’s Up, Tiger Lily? steken in zijn eigen flauwheid.

~

Woody Allen, de neurotische auteur/cineast, duikt drie keer op in What’s Up, Tiger Lily?. Net na de openingsscène van de oorspronkelijke film vertelt hij in een nepinterview over het idee achter zijn persiflage. Vervolgens interrumpeert hij het verhaal plotseling op een spannend moment en sluit hij de film af met een typische Woody Allen-grap. Alle andere scènes zijn afkomstig uit de oorspronkelijke film, die gezien kan worden als een Japanse James Bond-kloon en door het campgehalte zelfs Austin Powers zou doen blozen. Allens aangepaste verhaal draait om een recept voor eiersalade wat moet worden teruggevonden. Daarnaast worden de standaardelementen van het spionagegenre op de hak genomen.

Pulppret

De charme van de film zit hem voornamelijk in het tijdscapsule-effect, waarbij vreemde details weer even tot leven komen in al hun verouderde glorie. De verheerlijking van deze pulpesthetica is na Tarantino’s hommages aan B-films uitgegroeid tot een ware cultus. What’s Up, Tiger Lily? is vanuit die optiek een flauwe curiositeit, waarbij de meligheid al snel vervalt in een trucje. Een irritant element vormen de tussenstukjes van de band The Lovin’ Spoonful die muzikale intermezzo’s – compleet met gogo-danseressen – verzorgen. Deze scènes moeten ongetwijfeld als inspiratie hebben gediend voor de intermezzo’s in de Austin Powers-serie, waar de nepband Ming Tea zorgde voor swingende pret van vergelijkbaar niveau. Allens pastiche lijkt daarmee op een voorloper van betere parodieën. Zo zet het filmpje A Fistful of Yen (een van de filmpjes uit John Landis’ Kentucky Fried Movie) een stap verder in het genre door een Bruce Lee-film op hilarische wijze te persifleren.

What’s Up, Tiger Lily? had leuker kunnen zijn als Allen zich niet zo had beperkt in het gebruik van de originele film. Maar voor de echte fans van Woody moet het een geruststellende gedachte zijn dat hij niet is blijven steken in het genre dat met films als Airplane, Top Secret en The Naked Gun zijn hoogtepunten kent.

De dvd bevat geen extra’s.

Theater / Voorstelling

Zussen tegen wil en dank

recensie: Nationale Toneel - Drakengebroed

“Daar is het potje. Met het plakje. Met dat plekje.” De alliteratie die schrijver Gerardjan Rijnders maakte van het voorwerp waar de voorstelling Drakengebroed over gaat, heeft een wat al te humoristische toon voor het stuk. Aan de andere kant geeft het luchtige ook wat relativering aan een verhaal dat vol zit met pijn, verdriet, onbegrip en woede.

In 1976 werd de Duitse Ulrike Meinhof, boegbeeld van de gewelddadige terreurorganisatie RAF en moordenares, begraven. Alleen haar hersenen niet, die lagen al lang en breed onder de microscoop van medische wetenschappers. De tweelingdochters van Meinhof, inmiddels 45 jaar en nog steeds getekend door het verleden van hun moeder, mogen het stukje brein ophalen: het potje met het plakje met dat plekje. Want de deskundigen menen te hebben aangetoond waarom Meinhof in zo’n gewetenloze moordmachine veranderde en haar twee kindjes in een terroristenkamp in Palestina dumpte: het brein vertoont een afwijking die overeenkomt met dat van een notoire seriemoordenaar uit het begin van de 20e eeuw.

Trauma

~

Die wetenschap verandert niet veel aan hoe de twee vrouwen zich voelen. Ze hebben elkaar in geen jaren meer gezien en zijn blijkbaar op heel andere wijzen met hun trauma omgegaan. Bettina, gespeeld door Marie-Louise Stheins is rationeel, hardvochtig en vooral heel erg kwaad op haar moeder. Dat botst voortdurend met haar zuster Regine (Antoinette Jelgersma), die haar vooral als een liefhebbende moeder herinnert en probeert begrip te kweken voor haar daden.

De botsende helften van de tweeling wordt ook in het toneelbeeld meegenomen: hun haarlok zit precies de andere kant op, hun kleding weerspiegelt zacht tegen zakelijk. Maar diezelfde enscenering doet verraden dat dit wel degelijk zussen zijn tegen wil en dank, ook al staan ze nog zo lijnrecht tegenover elkaar: in een stille scène, zonder dat ze elkaar kunnen zien, voeren de vrouwen hun badkamerritueel uit. En dat blijkt tot in de details gelijk. Van het spastische handje tijdens het tandenpoetsen tot de witte slaapsokken voor in bed. Erg subtiel is het niet, aangezien ze ook precies hetzelfde ondergoed hebben, maar niettemin mooi gedaan.

Cirkel

~

Die onderhuidse band wordt echter niet verder uitgewerkt, en is te weinig aanwezig om een echte rol te kunnen spelen. Dat is ook meteen het mankement van de voorstelling. De emotionele reis die de twee vrouwen gedurende het stuk hebben gemaakt, levert te weinig op, hoewel beide actrices een ingeleefde en solide acteerprestatie neerzetten. De voorstelling zit, wat betreft de historische feiten, dichtgetimmerd, maar de psychologische ontwikkeling van de zussen springt van de hak op de tak zonder ergens echt een stap vooruit te maken: aan het einde is de cirkel weer rond.

En dat is niet goed. Het is zelfs denkbaar dat ze elkaar over tien, twintig jaar weer ontmoeten en een zelfde soort avond zullen beleven. Na een nacht van praten en aftasten, vervreemding en herkenning, toenaderingen en woede-uitbarstingen, zijn het verdriet en de kwaadheid nog steeds even sterk. En zijn zowel de zussen als het publiek nauwelijks een stap verder gekomen.

Drakengebroed van Het Nationale Toneel speelt nog tot en met 23 november in verschillende theaters. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Muziek / Album

Sprankelend geweld

recensie: Cerys Matthews - Never Said Goodbye

Cerys Matthews is een popzangeres. Hoe diep ze zich ook ingraaft in Nashville, aan die geaardheid ontkomt ze niet. In haar vorige leven – in 1998 – zong ze met rollende r het liedje Road Rage als frontvrouw van het Britse Catatonia. Op het hoogtepunt van haar roem belandde ze in een afkickkliniek voor alcoholverslaving, waarna ze Groot-Brittannië voor het Amerikaanse Nashville verruilde.

In de countryhoofdstad aangekomen, nam ze Cockahoop op: een goed ontvangen americana-plaat. Deze stijlbreuk zal voor Matthews wel een muzikale én sociale bevrijding van de Engelse poplijsten en bijbehorende muziekscene zijn geweest. En juist nu ze speculeert over terugkeer naar Groot-Brittannië komt ze met haar tweede soloplaat: Never Said Goodbye. Een opgetogen popalbum dat de folks back home minzaam toeknikt.

Het is weliswaar een traditioneel popalbum, toch is het ook een idiosyncratisch werk. Dit komt ten dele door Matthews’ herkenbare, lijzige meisjesstem. Opvallender is evenwel dat het hele, voornamelijk akoestische, album gevuld is met bonkende drums. Het siert Matthews dat het haar niet deert om door haar eigen ritmesectie omver gelopen te worden. Ook tikt er altijd wat percussie mee, waardoor het album opvallend ritmisch geörienteerd is voor een singer/songwriter.

~

Ingetogen is Never Said Goodbye in geen geval, wat niet alleen door de opvallend aanwezige drums komt. In Oxygen speelt een flinke hoeveelheid blazers mee en in de buurt van Matthews’ leadvocals zijn altijd wel een koortje, een toetspartij of een toefje elektronica te vinden. En tussen dit beukende, maar sprankelende geweld springen in vrijwel elk nummer die paar knap gevonden hooks er uit: die één of twee melodielijntjes die van het ene op het andere moment het liedje memorabel maken.

Soms slepen de nummers iets te veel, dan is de vanzelfsprekendheid die een goed nummer altijd in zich heeft er even niet. Bovendien is afsluiter Elen een wat al te gewoon einde, ondanks de steun van Gruff Rhys (Super Furry Animals). Liever hoor je Cerys Matthews voortgestuwd worden door die prominente drumpartijen, zodat ze met de beste melodieën moet komen om niet te verzuipen.

Muziek / Album

Verslavend

recensie: Ghost Trucker - The Grand Mystique

Ook zin in een bizar muzikaal ritje? Rij dan mee met het mysterieuze Ghost Trucker. Stijg langzaam op, mijlen ver recht omhoog, dwars door de wolkenmassa heen en blijf een half uur rondtollen boven het aardse gefriemel. Voor de finale haal je diep adem en daal je in volle vaart af om vervolgens abrupt, maar gecontroleerd op beide voeten te landen. Na zo’n ruige tocht met de Ghost Trucker maakt zich een rijk gevoel van je meester. Mysteries blijven mysteries, maar de wereld is er wel een stukje mooier op geworden.


Foto: Sal Kroonenberg
Foto: Sal Kroonenberg

Ervaar het allemaal zelf op The Grand Mystique, het debuutalbum van Ghost Trucker. Het is een heerlijk album, een luistertrip die je meeneemt naar grote hoogten. Ghost Trucker is de nieuwe groep van Roald van Oosten (Caesar-bandlid van het eerste uur), Asta Kat (zangeres van Seesaw), Ralph Mulder (zanger en gitarist van Alamo Race Track) en Rik Elstgeest (Kopna Kopna). De band Ghost Trucker begon vanuit de wens van onder anderen Roald van Oosten om filmmuziek te gaan maken. Op de debuutplaat The Grand Mystique staan daarom ook twee songs die concreet zijn voortgekomen uit filmopdrachten (I’ve Got The Strangest Thoughts en If This Would Be The Death Of Me). Alle dertien tracks van het album zijn als band gecomponeerd en gedurende de afgelopen jaren opgenomen in The Animal Kingdom, de eigen studio van Roald van Oosten.

Filmmuziek voor de discotheek

The Grand Mystique bevat echter geen stereotype filmmuziek. Dus op dit album geen instrumentale dweepliedjes, maar “echte” (electro)popsongs. Ghost Trucker verstaat daarbij de bijzondere kunst om “moeilijke liedjes” toch gemakkelijk in het gehoor te laten klinken. The Grand Mystique klinkt dan ook toegankelijk met overwegend dansbare, melodieuze en soms zelfs hitgevoelige nummers. Een song als I’m Hanging On knipoogt zelfs verleidelijk naar de Top 40.

Knisperend fris geluid

Ghost Trucker roept qua samenzang herinneringen op aan Caesar en bepaalde nummers schuren tegen het typische Caesar-geluid aan (Twentyfirst Century en Under the Stars).
Maar grootste verschil is toch wel de prominente rol voor de elektronica (onder anderen door Caesar-muze Marit van Loo). Dankzij de slimme inzet van beats en samples klinkt de band dynamisch, swingend en waar nodig lekker loom en zwoel. Samen met stroperige basloopjes en subtiele gitaar riffs heeft de band een eigen, knisperend fris en verslavend geluid te pakken. Dus mocht de Ghost Trucker binnenkort bij je voor de deur staan: stap met gerust hart in en geniet zo vaak je kunt van dit ritje. Ghost Truckers The Grand Mystique is de perfecte soundtrack voor de donkere dagen die komen gaan.

Theater / Voorstelling

Fragiele Alexander voelt zich nergens te klein voor

recensie: Alexander (Het Toneel Speelt)

In de serie Topstukken zijn dit seizoen vier toneelstukken geselecteerd. Alexander, het nieuwe stuk van schrijver Willem Jan Otten, is daar één van. Maar die selectie was al ver voor de première van dinsdagavond bekend. Deze nieuwe tekst wordt dit seizoen voor het eerst geënsceneerd bij Het Toneel Speelt in de regie van Ira Judkovskaja. De voorstelling moest zich dus nog bewijzen. Vreemde constructie. Op welke gegevens heeft de organisatie haar keuze dan gebaseerd? Helaas kan de première hier ook geen opheldering over geven.

Bijbel

V.l.n.r.:Xander van Vledder, Kees Boot, Kaspar Schellingerhout, Petra Laseur
V.l.n.r.:Xander van Vledder, Kees Boot, Kaspar Schellingerhout, Petra Laseur

Otten, bekend van zijn toneelstukken Een Sneeuw en Braambos en zijn alom geprezen roman Specht en Zoon, maakt in zijn werk geregeld gebruik van de bijbel. De titel en de beschrijving van dit nieuwe stuk doen anders vermoeden. Op het eerste gezicht gaat Alexander over de jongste koning ooit die met zijn Griekse leger ten strijde trekt tegen de Perzen. In die tijd vereerde men nog hele andere goden dan die uit de bijbel, over het Christendom kon dit stuk dus echt niet gaan. Maar het was waarschijnlijk te hoopvol om te denken dat Otten even van zijn geloof afgevallen zou zijn. Na enkele minuten vliegt de zoon van God je al om de oren. Gaat het toch weer over Jezus. De voorstelling zit bovendien boordevol heilige symboliek. De personages merken de geur van wierook op en het toneel ligt bezaait met stenen die ongetwijfeld verwijzen naar passages uit de bijbel waar de steen als symbool voor Christus wordt gebruikt. Deze keuzes in de enscenering geven de indruk dat de regisseur niet de behoefte heeft gehad om zijn eigen visie op het stuk te laten zien. De regie is erg recht toe recht aan. En dat is jammer.

Mooi toneelbeeld

Die stenen vormen overigens wel een mooi plaatje. Op het toneel staat een schuin oplopende constructie met daaroverheen een viezig doek. Een aftandse stoffen tent staat in de hoek. Het toneelbeeld geeft de indruk een slagveld te zijn in de tijd van de oude Grieken. Ook de muziek van Beppe Costa sluit hier prachtig bij aan. Het intense vrouwen gezang in een vreemde taal, waarschijnlijk Perzisch, brengt helemaal de juiste sfeer. Ook voor de kostuums zijn kosten noch moeite gespaard. De uitbundige jurken en mantels geven een mooi silhouet, maar de glimmende stoffen doen toch vooral pijn aan de ogen. Waar het decor en de muziek echt oude tijden doen herleven, gaat het bij deze kostuums toch vooral om het uiterlijk. De Perzen zullen er zo niet bij hebben gelopen.

Onevenwichtige cast

V.l.n.r.: An Hackselmans, Kaspar Schellingerhout.
V.l.n.r.: An Hackselmans, Kaspar Schellingerhout.

Hoewel de vormgeving dus vrij volwassen is, wordt de cast gekenmerkt door jeugdigheid. De titelrol wordt gespeeld door Kaspar Schellingerhout. Aan het begin zegt hij tegen zijn onderdanen: “Bevrijd je van de angst te klein te zijn voor wat de tocht je brengen zal”. Misschien had deze jonge acteur dat beter niet kunnen doen. Hij is te jong, te klein, te fragiel voor een titelrol. En al helemaal voor de rol van koning van de wereld. Zijn spel is te licht en doordat zijn voorkomen ook niet meewerkt, is hij ongeloofwaardig. Daar tegenover staan ervaren acteurs als Mark Rietman, Kees Boot en Petra Laseur. Maar die houden de boel niet overeind. Ze zorgen er juist voor dat er geen evenwicht is in de voorstelling. Dat neemt niet weg dat de scènes met Laseur, de mooiste zijn.

Buiten de bijbelse symboliek heeft Alexander geen indrukwekkende betekenis. Het is toch vooral het verhaal over de oorlog van de Grieken tegen de Perzen. Een mooie vormgeving maakt dat niet goed. De rol van Topstuk had beter door een andere voorstelling vervuld kunnen worden.

De voorstelling Alexander speelt nog tot en met 9 december 2006

Muziek / Album

Een vernieuwde variant van vroeger

recensie: Bonnie 'Prince' Billy - The Letting Go

Hoewel zijn oeuvre met rasse schreden groeit verschijnt Bonnie ‘Prince’ Billy op zijn nieuwste plaat The Letting Go nog altijd even eerlijk en breekbaar als vroeger. Na een hardere periode met Matt Sweeney en een meer vloeiende plaat als Master And Everyone grijpt Oldham, zijn ware naam, ietwat terug op de periode van Palace of die van Ease Down The Road, misschien het meest ondergewaardeerde album van Bonnie Billy tot nu toe. Het resultaat is verrassend: twaalf sterke, mooie en tijdloze songs.

~

Will Oldham opent zijn nieuwste wapenfeit samen met een IJslands orkest en het voelt, ondanks de strijkers, heel vertrouwd. Hij klonk wel eens eerder zo, oprecht, gebroken en weemoedig. Voor The Letting Go toog hij naar The Greenhouse in Reykjavik om daar de opvolger van het mooie, maar ‘harde’ Superwolf te maken. Hoewel je de uitstap met Tortoise en de daarvoor verschenen liveplaat Summer in the Southeast, niet als volwaardige albums kunt zien, is dit toch de derde plaat binnen een jaar. Maar het is de eerste waarop de echte Bonnie Billy verschijnt, zoals we hem al een tijd niet meer hebben gehoord.

Sirene

Oldham trok voor The Letting Go naar de studio waar Björk ook enkele albums opnam. Het resultaat is heel schoon. Het werk van Bonnie ‘Prince’ Billy klonk nooit Lo-Fi, althans niet zoals dat wel eens het geval was ten tijde van Palace. The Letting Go is hierop geen grote uitzondering. Toch onderscheidt Oldham zich op het album door alle mogelijkheden van de studio te benutten en dat alles heel subtiel in de muziek te verwerken, bijvoorbeeld met rijke strijkersarrangementen, die nergens prominent op de voorgrond treden. De stem van Dawn McCarthy, bekend van Faun Fables, is soms als tweede stem, soms als een fabelachtige sirene te horen. Het geluid is zogezegd rijk, maar ook niet zo belegen en enigszins voor de hand liggend als de arrangementen van Master and Everyone. Het klinkt doordacht, maar bevat nog genoeg spontaniteit en fijnzinnigheden om interessant te blijven.

De liefde

Oldham bekijkt zoals gewoonlijk het onderwerp ‘de liefde’ weer vanuit verschillende perspectieven, maar hier en daar is het meer verhalend. En soms zo pijnlijk vragend. Schitterend zijn dan ook nummers als Strange Form Of Life, No Bad News en Love Comes To Me, ook vanwege de getemperde manier waarop de dynamische nummers zijn ingevuld. Alles valt goed en nergens is iets te veel gespeeld. In Cold & Wet en Lay And Love gaat Oldham terug naar vroeger, waarbij de tijd van Palace weer opleeft. Toch is The Letting Go geen herhaling. Verre van dat. De cd laat zien dat Bonnie ‘Prince’ Billy het nog altijd kan.

Film / Films

Kleine jongetjes worden groot

recensie: Cinema16: American Short Films

Natuurlijk, er bestaat een festival van de korte film. Op het aanstaande Utrechtse filmfestival reikt de NPS een prijs aan de beste Nederlandse korte film uit. En in Rotterdam zijn de zogenoemde shorts al jaren een publiekslieveling. Maar buiten de festivals is het vaak lastig om korte films te zien, laat staan op dvd te vinden. Je vindt ze weliswaar in overvloed op sites als youtube.com en cinema.nl/kortefilm, maar buiten het internet is het goed zoeken. Vandaar dat het initiatief van Cinema16 alleen maar valt toe te juichen.

Scène uit <i>Vincent</i>
Scène uit Vincent

Filmmaker Luke Morris, die in 2000 met zijn korte film Je t’aime John Wayne een European Award won, besloot enkele jaren daarna een platform te starten voor het ondergeschoven kindje van de filmkunst. Dat werd Cinema16, waarop inmiddels vier dvd’s verschenen: European Short Films, British Short Films, European Short Films en het meest recent American Short Films. De namen op de rol van deze dvd zijn namen die je als filmliefhebber bij voorbaat al hevig opgewonden maakt: Tim Burton, Gus van Sant, Alexander Payne, Todd Solondz, George Lucas en zelfs Andy Warhol!

Vroeger werk

Ruim drie uur film, meestal voorzien van (uit te zetten) audiocommentaar van de regisseurs zelf. Het gaat vaak om vroeg werk van toen de heren – vreemd genoeg zit er geen vrouwelijke filmmaker tussen – nog niet beroemd waren. Zo is het drie minuten durende Freiheit van George Lucas een vingeroefening uit zijn universiteitsdagen in 1966. Het curieuze filmpje over een van Oost- naar West-Duitsland ontsnappende student is buiten de Verenigde Staten nauwelijks te vinden. Dat geldt iets minder voor Vincent van Tim Burton uit 1982 (je vindt het filmpje op de SE van Tim Burton’s The Nightmare Before Christmas). Destijds was Burton nog animator bij Disney, waar hij onder meer betrokken was bij The Fox And The Hound. In amper zes minuten is duidelijk de kiem te zien van latere stop-motion- en animatiefilms als Stainboy, Tim Burton’s The Nightmare Before Christmas en het vorig jaar uitgebrachte Corpse Bride.

Scène uit <i>Terminal Bar</i>
Scène uit Terminal Bar

Een van de mooiste shorts op deze sterke dvd zit direct aan het begin. Het zestien jaar oude Lunchdate van regisseur Adam Davidson (Law & Order, Lost) is een heerlijk intiem zwart-witfilmpje over vooroordelen en stereotypes. Een sjieke blanke vrouw strandt in een stationsrestauratie waar ze een zwarte zwerver tegenover zich vindt die zich aan haar zojuist aangeschafte maaltijd tegoed lijkt te doen. Er wordt weinig gesproken in de film, de mooie beelden vertellen het verhaal. Davidson besteedde bijzonder veel aandacht aan lichtval en contrast. Soms lijkt de hoofdrolspeelster bijna licht te geven. Ook bijzonder is Terminal Bar van de relatief onbekende Stefan Nadelman. De 22 minuten durende documentaire over een verdwenen bar in New York is bijzonder cool vormgegeven. Duidelijk is te zien dat Nadelman z’n sporen verdiende in het ontwerpen van flashy webpagina’s. Voorzien van een hippe soundtrack met hiphop- en technobeats zou de documentaire niet misstaan op MTV. Terminal Bar won in 2003 niet voor niets een prijs op het Sundance Festival.

Handtekening

Het leuke van de Cinema16-serie is dat je de unieke handtekening van later beroemd geworden regisseurs achteraf kunt herkennen. De treurigheid die Sideways en About Schmidt van Alexander Payne bijvoorbeeld kenmerkten zit ook al in Carmen, die de Amerikaanse Oscarwinnaar eind jaren tachtig maakte over een zwakbegaafde tankstationbediende.

Scène uit <i>Carmen</i>
Scène uit Carmen

En de dromerige, vervreemdende vormgeving die Gus van Sant later toepaste op Elephant, Last Days en Gerry zit ook al in het in zwart-wit geschoten The Disciple of D.E. uit 1982. Cinema16 is een unieke verzamelserie met sterk werk van gevierde regisseurs en onbekende talenten. Niet alleen voor filmfreaks maar voor iedereen die van filmkunst houdt.

Film / Films

Heilig slachtoffer

recensie: China Blue

De documentaire China Blue speelt zich af in en rond een spijkerbroekenfabriek in een Zuid-Chinese stad. Voor onder andere Wal-Mart (waartegen regisseur Peled al eerder ageerde in Store Wars) worden er voor een schijntje jeans geproduceerd door een leger zwaar onderbetaalde werknemers voor wie een werkdag van 20 uur zonder pauze geen uitzondering is.

Het is verbazingwekkend hoeveel vrijheid de filmmakers kregen: de arbeiders worden voor, tijdens en na hun werk gefilmd, en spreken openhartig over hun leven en werk in de fabriek, waar ze buiten werktijden in slaapzalen bivakkeren. Volgens Peled ging dit niet zonder slag of stoot, maar de makers kregen vreemd genoeg toestemming van de eigenaar van de fabriek (‘Mr. Lam’), die in de veronderstelling was dat de documentaire een rooskleurig beeld van zijn onderneming zou tonen.

Uitgeput

~

Het is een eigenaardige man: een voormalig politiebeambte die besloot een slaatje te slaan uit Deng Xiaopings liberale marktpolitiek en schijnbaar met succes een klein imperium leidt over de ruggen van kinderen en arme boeren die voor werk naar de stad getrokken zijn. Je vraagt je af hoe Lam zo naïef had kunnen zijn, maar zijn waan lijkt niet gespeeld: hij spreekt vol trots over zijn prestaties en beweert glashard dat zijn werkers verwend zijn, en dat ze van hem alles krijgen wat ze nodig hebben.

Zulke beelden zijn ontluisterend, net als de scènes waarin we een ontstellend knullige onderhandeling met een Britse opdrachtgever zien over de prijs van een spijkerbroek (iets meer dan 4 dollar, zo blijkt), en een bezoekje aan de fabriek door decadente Canadese zakenlui, die grijnzend zeggen te zien hoezeer de arbeiders het naar hun zin hebben. Ook sterk zijn de zwijgende beelden waarin uitgeputte werkers in slaap vallen op de gigantische stapels spijkerbroeken, en het feit dat ze hiervoor op hun schamele loon gekort worden.

Tienermeisje

~

Helaas zijn zulke momenten de enige kracht die in China Blue schuilt. We krijgen geen realistisch inzicht in de problematiek anders dan de stelling dat de grote westerse merken de Chinezen dwingen tot slavenarbeid. Iedereen die het nieuws bijhoudt weet dat er in onderontwikkelde landen veel gruwelijkere dingen gebeuren dan in Lams fabriek. Dit is op zich geen probleem, maar Peled maakte een ernstigere structurele fout die de potentiële impact van zijn film verder afzwakt: hij hing de film op aan het relaas van een tienermeisje van het platteland, dat zich laat uitbuiten maar de positieve kanten van haar nieuwe leven in de stad probeert te blijven zien. Deze ironie is geen moment aangrijpend, omdat het verhaal sentimenteel gebracht wordt, en grotendeels in scène gezet is. De beelden van de arbeidsvloer zijn voorzien van een voice-over met (zogenaamde) dagboekteksten van het meisje, dat wordt afgeschilderd als een bijna heilig naïef slachtoffer van de kwade machten van de fabrikant en westerse hebzucht. Deze simplistische greep maakt wellicht indruk op kinderen en mensen die onwetend zijn van onrecht in de wereld, maar ondermijnt een echt realistisch beeld van de wantoestanden.

Muziek / Album

Indrukwekkend Europees debuut

recensie: Xavier Rudd - Food in the Belly

De Australische ‘surf dude’ Xavier Rudd loopt al vijf jaar mee. Food in the Belly is zijn zesde plaat, maar pas zijn eerste Europese plaat. Hij komt juist nú uit het muzikale moeras bovenborrelen omdat er geld verdient kan worden aan ‘coole’ singer/songwriters zoals Jack Johnson, Donavon Frankenreiter en James Blunt. Niet dat Xavier Rudd’s geluid of aanpak ook maar iets te maken heeft met deze mannen, want hij doet zijn ding op volstrekt eigenzinnige wijze. Hij is wat je noemt een solo artiest pur sang: in zijn eentje vormt hij een complete band. Met zijn ‘band’ zet hij een breed scala van stijlen neer, ergens tussen blues, funk, pop en reggae. Een indrukwekkend veelzijdige artiest dus, deze Mr. Rudd.

Op één van de sterkste nummers van Food in the Belly, Energy Song, hoor je didgeridoo, Weissenborn slide gitaar, akoestische gitaar, mondharmonica, bas en drums voorbij komen en dat alles in een straf tempo. Geen wonder dat Xavier met het zelf bespelen van dit instrumentarium een live reputatie heeft opgebouwd. Onder zijn eerste drie albums bevinden zich dan ook twee live platen (Live in Canada en Live at the Grid). Zijn doorbraak album in thuisland Australië is Solace uit 2004, met daarop ook de succesvolle single Let Me Be, tevens opener op de Europese versie van Food in the Belly.

Inspirerende muziek

~

Xavier Rudd is een inspirerende bron van zeggingskracht in zowel zijn muziek als zijn teksten. De muziek is altijd zinderend spannend, bijna hypnotiserend. De eerste drie nummers roepen volledig verschillende referenties op. Zo is het eerste nummer Let Me Be een traditionele blues/folk song in de traditie van Woody Guthrie. Het tweede nummer The Letter roept duidelijke herinneringen op aan de debuutplaat Welcome to the Cruel World van Ben Harper. Het derde nummer Messages lijkt weer op Paul Simon ten tijde van Graceland. En zo blijft Rudd continue variëren, de luisteraar heen en weer slingerend tussen bijvoorbeeld strakke reggae (Mother), energieke blues (Fortune Teller), een vreemde instrumental (Mana) of een sobere pianoballade (September 24, 1999).

Heal the World

Ook de scherpe pen van Xavier Rudd laat weinig aan de verbeelding over. Hij is een moderne protestzanger die zich zorgen maakt over vele zaken zoals armoede, discriminatie van etnische minderheden of het milieu. Food in the Belly is wat dat betreft een veelzeggende titel: als iedereen in deze wereld zijn buikje rond kan eten, zal de sociale achterstand van grote bevolkingsgroepen verdwijnen.

Laten we ons dus samen met Xavier Rudd hard maken voor een betere wereld en allemaal Food in the Belly aanschaffen. Het mes snijdt dan aan vele kanten, want je haalt zelf iets bijzonders in huis van een opmerkelijk muzikaal fenomeen, je steunt de artiest én je kunt er zeker van zijn dat deze man nuttige dingen gaat doen voor de wereld (zie ook zijn website) met zijn welverdiende centen.

Film / Films

Seks en geweld van alle tijden

recensie: Witchfinder General / Son of Spartacus / Sodoma e Gomorra

Distributeur Paradiso maakt sinds kort dvd’s van Films Die Goed Bezien Terecht Door De Tijd Vergeten Zijn Maar Desalniettemin Interessant Zouden Kunnen Zijn Voor De Verzamelaar. In deze zogeheten Green Cow-serie vinden we liefdesfilms, grote missers van grote namen en, onze favoriet, de gedramatiseerde geschiedenisverfilming. In Sodoma e Gomorra (1962) beleeft Lot avonturen zoals beschreven in Genesis, verzen 13:1-13 en 18:16-19:38. In The Slave: Son of Spartacus (1963) geeft slavenleider Kirk Douglas postuum het zwaard door aan zijn zoon Rando (Mr. World Steve Reeves). Witchfinder General (1968) tenslotte, ‘gebaseerd’ op Edgar Allen Poe’s Conqueror Worm, plaatst de kijker in het 17e-eeuwse Engeland, alwaar een ambtenaar (Vincent Price, Prins der B-films) de bevolking het leven zuur maakt.

Matthew Hopkins, heksenvinder-generaal, heeft het makkelijkste baantje van de wereld: wanneer dorpsbewoners de plaatselijke intellectuelen van magie beschuldigen, mag hij de pechvogels naar hartenlust martelen en hij krijgt er nog voor betaald ook. Zo ging dat vroeger. Uiteraard gaat hij op een gegeven moment te ver, en dan krijgt-ie klop van het vriendje van het slachtoffer, maar voor het zover is mogen we nog genieten van de kostumering in Florisstijl, een achtervolging te paard, een seksscène, en een cameo van Paul McCartneys opa in A Hard Day’s Night, Wilfrid Bramble.

Still uit <i>Witchfinder General</i>
Still uit Witchfinder General

De vertelling is soms klungelig, dan weer subtiel, maar altijd flauw. Wat wél blijft hangen zijn, naast wat martelscènes, de harde kleuren en de experimentele cinematografie. Bij nachtscènes bijvoorbeeld worden personages zeer summier uitgelicht, wat de illusie moeten wekken dat er alleen kaarsen branden (de rest van het beeld is zwart). Het is weliswaar niet erg overtuigend, maar je moet maar op het idee komen. Kubricks Barry Lyndon, écht bij kaarslicht geschoten, werd pas zeven jaar later gemaakt. Niet voor niets gold Regisseur Michael Reeves als een aanstormend talent, toen hij vlak na de opnames van Witchfinder General zelfmoord pleegde.

Purperen Pimpernel

Minder experimenteel en minder sterk is The Slave. De originele Spartacus was van eerdergenoemde Stanley Kubrick met Kirk Douglas in de titelrol. The Slave is schaamteloze geldklopperij, met donker geschminkte Italianen als in luipaardbont gehulde slavenhandelaars. Held Rando is een centurion die voor een spionagemissie naar Zeugma moet. Als hij daar zijn afkomst ontdekt wordt hij een soort Purperen Pimpernel, die op de lichamen van zijn slachtoffers een Zorroëske ‘S’ achterlaat.

The Slave wil te graag de lijn aanhouden van zijn voorganger, en draaft wat door met het slecht gearticuleerde gejoel over vrijheid. Rando is sowieso niet zo verbaal ingesteld: hij dendert als een dolleman door de vijandelijke kampementen. Aan gratuite seksscènes en toespelingen komt hij ook al niet toe. “Je kon rijkdom en macht hebben, maar je koos het kruis”, sneert de femme fatale; de dubbelzinnigheid ontgaat Rando volledig.

Op locatie in Egypte, veel crane shots, honderden figuranten: het mocht wat kosten. Het eindshot is fantastisch, de zit van 98 minuten dik waard. Maar interessant wordt The Slave alleen als een lacune in het verhaal snel moet worden weggewerkt. De scenaristen, ten einde raad, laten twee figuranten langs de camera kuieren. Uit hun gesprek moet de kijker afleiden hoeveel tijd verstreken is, waar we zijn, en wat we kunnen verwachten. Amusante valsspelerij, maar het werkt, en Shakespeare gebruikt het ook, dus waarom zou je het laten?

Still uit <i>The Slave: Son of Spartacus</i>
Still uit The Slave: Son of Spartacus

Omdat je je verhaal ook gewoon beter kunnen vertellen. Of, als je een film maakt, je je verhaal ook beter in beeld kan brengen. In Sodoma e Gomorra staat Robert Aldrich garant voor prachtige geweldsorkestraties en sprankelende conversaties – simpelweg door ze goed in beeld te brengen. Aldrich en second unit director Sergio Leone verhuisden ook van de Romeinse filmstudio Cinecittà naar Egypte. Dat levert net als bij Son of Spartacus een familieverpakking figuranten op, tot hele cavaleriedivisies aan toe.

Niets om het lijf

“Alles dat genot brengt, is goed”, monkelt een slavin tegen Lot (Stewart Granger), zedigste der Hebreeërs. De clean shaven leider van het Joodse volk neemt het op tegen bebaarde booswicht Astaroth (oerploert Stanley Baker). Die spant ondertussen samen met de leider der Elamieten, tegen zijn zus en koningin Anouk Aimée. En zij draait op haar beurt haar hand weer niet om voor een beetje girl on girl geflirt in minuscule flarden textiel.

Sodoma e Gomorra lost wat dat betreft de verwachtingen in. Het is zedelijk verval dat de klok slaat, en daar komen we toch voor. Maar Aldrich kent zijn grenzen. De infame incestlijn komt ietwat aangepast voor rekening van Baker. Na de verwoesting van Sodom en de verandering van zijn vrouw in een zoutpilaar strompelt Lot de bergen in, leunend op de schouders van zijn dochters, waarna de aftiteling inzet.

Dit soort geschiedvervalsing zit doorgaans knapper in elkaar dan je denkt. Waar is de tijd dat pulp tenminste op technisch vlak nog zo degelijk in elkaar stak? Toegegeven, er zitten vaak grote gaten in de psychologie van de karakters, maar een probleem wordt dat nooit. Trouwens, bij low budget en/of arthouse heet het dan dat de kijker iets te raden over heeft, terwijl er misschien geen aanwijsbaar verschil is.

Paradiso’s fraaie initiatief verdient applaus, zelfs als de helft van het aanbod inderdaad de pulp is die de lelijke hoesjes beloven. Er zit een hoop werk in de menu’s en de beeldkwaliteit is van hoog niveau. Hier en daar laat de ondertiteling wel te wensen over en in Sodomma e Gomorra zit links in beeld een streepje, omdat de filmstrip verkeerd zat bij de digitalisatie. Ik zeg maar wat. Je moet trouwens wel een grote dvd-frik zijn om daar over te vallen.