Tag Archief van: landscape

Boeken / Fictie

Geen slaai, maar wat dan wel?

recensie: Lewis Carroll - The Hunting of the Snark / De jacht op de slaai

Van Lewis Carroll (1832-1898) kennen we allemaal de Alice-avonturen. Zijn lange nonsensgedicht The Hunting of the Snark (1883) is een stuk minder bekend in onze contreien. Jan Kuijper maakte er een fraaie vertaling van.

Het epos gaat over een merkwaardige groep schepsels die op jacht gaat naar het mythische dier Snark, een portmanteauwoord samengesteld uit snail en shark en dus door Kuijper verdietst tot Slaai. Het gezelschap steekt met behulp van een blanco kaart de oceaan over en gaat daar vervolgens aan land en op jacht:

Zij zochten met liefde, met vingerhoeden.
Achtervolgden met vorken en hoop.
Zij dreigden met ijzeren spoorwegtegoeden,
Verlokten met glimlach en stroop –

~

Een kwatrijn waarmee de laatste hoofdstukken beginnen en dat al heel wat Snark-exegeten aan het denken heeft gezet, want wat bedoelt Carroll hier toch mee? Over het ontstaan van het gedicht weten we genoeg: Carrol had al het befaamde en verwante Jabberwocky geschreven, hij wijst daar zelf ook op in zijn voorwoord. De Snark ontstond uit de laatste regel, die hem tijdens een wandeling inviel, en werd opgedragen aan Gertrude Chataway, die hij tijdens een vakantie had ontmoet. Ze was destijds negen, ook wat dat betreft geen verrassingen, al kun je je afvragen of kinderen van die leeftijd de volle portee van het gedicht mee kunnen krijgen, zeker als je bedenkt dat ruim een eeuw debat nog steeds geen eenduidig oordeel heeft opgeleverd, laat staan dat we weten waar het over gaat. Verneukeratief daarbij is dat Carroll helemaal geen moeilijke taal gebruikt en gewoon rijmend en metrisch kloppend dicht, terwijl ook de gebeurtenissen niet extreem duister en bizar zijn en de plot zelfs vrij eenvoudig. Het venijn zit hem dan ook in de details.

Worsteling

Daar zitten meteen ook de problemen waar vertaler Kuijper mee heeft moeten worstelen. Carroll liet welhaast geen woord zonder samenhang of extra vermoeden van betekenis. Zo beginnen de hoofdpersonen, aangeduid met hun beroep, allen met de letter B. Geen idee trouwens waarom dat zou moeten zijn. We gaan er bij het lezen van literatuur en dus zeker ook bij poëzie van uit dat alles nut en functie heeft en speuren dus desnoods net zo lang door tot we die ook hebben gevonden en het gedicht, dan wel een regel kunnen duiden. Een gevaarlijk uitgangspunt in dit geval, want zoals het citaat hierboven al aangeeft begeven we ons in een moeras. Wie echt wil blijven vasthouden aan een duiding, mag het gedicht lezen als metapoëzie: de Slaai is zijn eigen, wijkende betekenis. Vervangen we in deze tekst ‘lezer’ door ‘beschouwer’, dan zit het met die B’s meteen ook goed. Hoewel Kuijper in zijn vertaling niet zo ver is gegaan, en van de Butcher gewoon een ‘Slager’ maakte. Wat dat betreft mooi dat het een tweetalige uitgave is, zodat de lezer c.q. beschouwer heen en weer kan varen tussen twee versies.

Het vertalen van poëzie is nog steeds onmogelijk en dat geldt ook voor dit gedicht. Carroll stopte er simpelweg teveel in, rijmde dan ook nog, zodat Kuijper kunstgrepen uit moest halen, die in de meeste gevallen gunstig uitpakken. Ter vergelijking het al genoemde citaat, nu in het originele Engels:

They sought it with thimbles, they sought it with care;
They pursued it with forks and hope;
They threatened its life with a railway-share;
They charmed it with smiles and soap.

Direct valt het liggende streepje op dat Kuijper hier volkomen ten onrechte in plaats van een punt gebruikt. Voor de rest houdt hij zich aan de beperkingen die metrum en rijm opleggen. Elders in het gedicht kiest hij noodgedwongen voor wat ingrijpender ingrepen, die een enkele maal te ver gaan, al kun je daar natuurlijk over blijven twisten. “Away, fond thoughts, and vex my soul no more” zullen weinigen vertalen met: “Af, dierbaar droombeeld, lik mijn ziel niet langer”, zolang het Nederlands werkwoorden kent als ’tergen’ en ‘plagen’. Verderop in hetzelfde kwatrijn is “Al gaat de branding van ons strand steeds wranger/Yellen (sic!) in mijn gedachten” niet echt een voor de hand liggende vertaling van “Albeit bright memories of that sunlit shore/Yet haunt my dreaming gaze”. Ook het vertalen van de acht fits waarin het gedicht is verdeeld door ‘schokken’ is minder alert dan het nota bene op de achterflap (uitgever!) gebruikte ‘stuipen’ en nu we toch bezig zijn: waar Carroll het geheel een agony noemt kiest Kuijper voor het anglicisme ‘agonie’, waar iets als ‘foltering’ of ‘kwelling’ beter op zijn plaats was geweest. Tot zover de gebruikelijke aanmerkingen.

De uitgave is bijzonder fraai, groot formaat oblong en naast de beide teksten voorzien van de originele illustraties, door de pre-rafaëliet Henry Holiday, die de meesten van ons zullen kennen van zijn prachtige kitschportret voorstellende Dante die zijn muze Beatrice ontmoet.

Boeken / Fictie

Geen slaai, maar wat dan wel?

recensie: Lewis Carroll - The Hunting of the Snark / De jacht op de slaai

Van Lewis Carroll (1832-1898) kennen we allemaal de Alice-avonturen. Zijn lange nonsensgedicht The Hunting of the Snark (1883) is een stuk minder bekend in onze contreien. Jan Kuijper maakte er een fraaie vertaling van.

Het epos gaat over een merkwaardige groep schepsels die op jacht gaat naar het mythische dier Snark, een portmanteauwoord samengesteld uit snail en shark en dus door Kuijper verdietst tot Slaai. Het gezelschap steekt met behulp van een blanco kaart de oceaan over en gaat daar vervolgens aan land en op jacht:

Zij zochten met liefde, met vingerhoeden.
Achtervolgden met vorken en hoop.
Zij dreigden met ijzeren spoorwegtegoeden,
Verlokten met glimlach en stroop –

~

Een kwatrijn waarmee de laatste hoofdstukken beginnen en dat al heel wat Snark-exegeten aan het denken heeft gezet, want wat bedoelt Carroll hier toch mee? Over het ontstaan van het gedicht weten we genoeg: Carrol had al het befaamde en verwante Jabberwocky geschreven, hij wijst daar zelf ook op in zijn voorwoord. De Snark ontstond uit de laatste regel, die hem tijdens een wandeling inviel, en werd opgedragen aan Gertrude Chataway, die hij tijdens een vakantie had ontmoet. Ze was destijds negen, ook wat dat betreft geen verrassingen, al kun je je afvragen of kinderen van die leeftijd de volle portee van het gedicht mee kunnen krijgen, zeker als je bedenkt dat ruim een eeuw debat nog steeds geen eenduidig oordeel heeft opgeleverd, laat staan dat we weten waar het over gaat. Verneukeratief daarbij is dat Carroll helemaal geen moeilijke taal gebruikt en gewoon rijmend en metrisch kloppend dicht, terwijl ook de gebeurtenissen niet extreem duister en bizar zijn en de plot zelfs vrij eenvoudig. Het venijn zit hem dan ook in de details.

Worsteling

Daar zitten meteen ook de problemen waar vertaler Kuijper mee heeft moeten worstelen. Carroll liet welhaast geen woord zonder samenhang of extra vermoeden van betekenis. Zo beginnen de hoofdpersonen, aangeduid met hun beroep, allen met de letter B. Geen idee trouwens waarom dat zou moeten zijn. We gaan er bij het lezen van literatuur en dus zeker ook bij poëzie van uit dat alles nut en functie heeft en speuren dus desnoods net zo lang door tot we die ook hebben gevonden en het gedicht, dan wel een regel kunnen duiden. Een gevaarlijk uitgangspunt in dit geval, want zoals het citaat hierboven al aangeeft begeven we ons in een moeras. Wie echt wil blijven vasthouden aan een duiding, mag het gedicht lezen als metapoëzie: de Slaai is zijn eigen, wijkende betekenis. Vervangen we in deze tekst ‘lezer’ door ‘beschouwer’, dan zit het met die B’s meteen ook goed. Hoewel Kuijper in zijn vertaling niet zo ver is gegaan, en van de Butcher gewoon een ‘Slager’ maakte. Wat dat betreft mooi dat het een tweetalige uitgave is, zodat de lezer c.q. beschouwer heen en weer kan varen tussen twee versies.

Het vertalen van poëzie is nog steeds onmogelijk en dat geldt ook voor dit gedicht. Carroll stopte er simpelweg teveel in, rijmde dan ook nog, zodat Kuijper kunstgrepen uit moest halen, die in de meeste gevallen gunstig uitpakken. Ter vergelijking het al genoemde citaat, nu in het originele Engels:

They sought it with thimbles, they sought it with care;
They pursued it with forks and hope;
They threatened its life with a railway-share;
They charmed it with smiles and soap.

Direct valt het liggende streepje op dat Kuijper hier volkomen ten onrechte in plaats van een punt gebruikt. Voor de rest houdt hij zich aan de beperkingen die metrum en rijm opleggen. Elders in het gedicht kiest hij noodgedwongen voor wat ingrijpender ingrepen, die een enkele maal te ver gaan, al kun je daar natuurlijk over blijven twisten. “Away, fond thoughts, and vex my soul no more” zullen weinigen vertalen met: “Af, dierbaar droombeeld, lik mijn ziel niet langer”, zolang het Nederlands werkwoorden kent als ’tergen’ en ‘plagen’. Verderop in hetzelfde kwatrijn is “Al gaat de branding van ons strand steeds wranger/Yellen (sic!) in mijn gedachten” niet echt een voor de hand liggende vertaling van “Albeit bright memories of that sunlit shore/Yet haunt my dreaming gaze”. Ook het vertalen van de acht fits waarin het gedicht is verdeeld door ‘schokken’ is minder alert dan het nota bene op de achterflap (uitgever!) gebruikte ‘stuipen’ en nu we toch bezig zijn: waar Carroll het geheel een agony noemt kiest Kuijper voor het anglicisme ‘agonie’, waar iets als ‘foltering’ of ‘kwelling’ beter op zijn plaats was geweest. Tot zover de gebruikelijke aanmerkingen.

De uitgave is bijzonder fraai, groot formaat oblong en naast de beide teksten voorzien van de originele illustraties, door de pre-rafaëliet Henry Holiday, die de meesten van ons zullen kennen van zijn prachtige kitschportret voorstellende Dante die zijn muze Beatrice ontmoet.

Film / Films

De verborgen wakers van de staat

recensie: Ucho

Met Das Leben der Anderen werd er een beeld gegeven van de repressieve praktijken die het leven in een totalitair regime ondergeschikt maken aan de repressieve normen van de staat. De vervaging tussen het privédomein en het toezicht van het regime werd in die film op indringende wijze verbeeld. Fascinerend vergelijkingsmateriaal met die film vormt de Tsjechische film Ucho (Het Oor) van Karel Kachyna uit 1970. Anders dan een revisionistische terugblik op het leven in een socialistische dictatuur werd Ucho gemaakt toen die dictatuur nog volop functioneerde. Ondanks die onvoorstelbare beperkingen is het verrassend dat de film nog steeds imponeert door zijn realistische visie en suspensevolle stijl.

Ucho speelt zich af tijdens een duistere nacht vol twijfel, waar groeiende onzekerheid verandert in tastbare angst. Staatssecretaris Ludvik keert met zijn vrouw Anna terug naar zijn villa na een feestbanket in het presidentiële paleis. Ze zijn allebei nog dronken en er heerst een verwarde stemming. In hun villa merkt Ludvik op dat er mensen in het huis zijn geweest. De elektriciteit is ook afgesloten, waardoor hun vertrouwde woning een vervreemdende ambiance krijgt. Omgeven door duisternis zijn zij genoodzaakt met aanstekers en kaarsen zich een weg te bannen door het huis.

~

Flashbacks tonen het feest, waar bewindslieden en Russische militairen het glas heffen op de socialistische revolutie. Maar achter de façade van het staatsbanket wordt er gefluisterd over de wisselingen binnen de partijhiërarchie. Als hooggeplaatste personen niet komen opdagen ontstaan er roddels over politieke zuiveringen, terwijl de bediendes op het feest stiekem meeluisteren.

Deze plotselinge geheugenflitsen van Ludvik doen een visuele inbreuk op de schimmige scènes die zich afspelen in zijn villa. Kachyna filmde veel van de scènes op het feest vanuit een subjectieve cameravoering, waardoor de kijker zich direct aangesproken en bekeken voelt. Flarden van gezichten, lachend en dan weer serieus of wantrouwig verwezenlijken een rusteloze sfeer. Intuïtief voelt Ludvik aan dat er hem iets boven het hoofd hangt. Deze vermoedens worden versterkt als hij zich herinnert dat zijn directe superieur waarschijnlijk is opgeruimd. Hij weet door zijn positie dat het afluisteren van mensen een gewone praktijk is van het systeem, maar met angst realiseert hij zich nu dat hij zelf onder toezicht staat van het oor.

Calculerende Apparatsjik

Kachyna hanteert een meesterlijk zet in de film door de personages niet automatische tot dissidenten of vrijheidsstrijders te maken. Simpele slachtoffers zijn het niet, maar eerder opportunisten. Ludvik en Anna weten dat de prijs van ambitie en succes binnen de partij een voortdurend sluw aanpassingsvermogen vereist. Het is een machiavellistisch spel om de macht waar ze in gevangen zitten. Daarmee wordt een vraag opgeroepen in hoeverre mensen in een dictatuur gedwongen worden om radertjes te zijn in de mechanismen van een repressief systeem.

~

De montage, wisselend van het feest naar de villa, creëert een botsing tussen privé en publieke domeinen die kenmerkend is voor een totalitaire staat. Het oor luistert mee en vangt alles op. Van de politieke manoeuvres van Ludvik tot zijn huwelijksproblemen met Anna. Elk opgenomen detail kan tegen ze gebruikt worden en de vervaging tussen de intieme sfeer en de invloed van de staat is daarmee compleet.

De rol van Anna binnen het geheel is vooral cynisch met een humoristische ondertoon. Dronken praat ze hardop tegen het oor en bekommert ze zich niet om de afluisterapparatuur die is genesteld tussen hun alledaagse spullen. Hun huwelijk is verzuurd door publieke en persoonlijke leugens en ze lijkt sarcasme als middel te gebruiken tegen de uitzichtloosheid van die situatie. Maar naarmate de nacht onzekerder wordt, merken beide personages dat angst hun leven domineert en dat er geen uitweg mogelijk is. Het einde van de film is abrupt en verrassend en schikt zich op realistische wijze aan de absurde logica van het regime.

Stijlen van toezicht

Ucho’s technieken plaatsen de film binnen de Tsjechische new wave die – net als zoveel andere vernieuwende filmstromingen – opkwam in de jaren zestig. Regisseur Karel Kachyna was al een oude rot in het vak in vergelijking met regisseurs als Ivan Passer en Milos Forman (die later in de VS bekend zou worden met One Flew over the Cuckoo’s Nest). Maar Kachyna’s stijl is nog steeds vernieuwend en roept een onzekere spanning op. De film is een ongewoon verslag over het leven in een totalitaire staat, omdat de film werd opgenomen toen Tsjechië moest zwichten onder de Russische overmacht die de Praagse lente neer zou slaan. Dat deze beperkingen een film heeft opgeleverd die eerlijk is, terwijl er tegelijkertijd ook veel ruimte is voor subtiliteiten, is zeer bewonderenswaardig. Ucho werd gelijk na voltooiing verboden door de autoriteiten en Kachy?a werd gedegradeerd tot het maken van kinderfilms. Ucho kwam pas officieel in 1989 uit, nadat de fluwelen revolutie het communistische regime in Tsjechoslowakije had omvergeworpen.

Dat de thematiek van Ucho nog steeds actueel is wordt wel bewezen door de populariteit van het onderwerp in de recente cinema. De nieuwe technologische mogelijkheden die geheim toezicht mogelijk maken zijn alleen maar uitgebreid, maar de traditionele totalitaire regimes zijn verdwenen. Het is daarom de vraag hoe deze thematiek in de toekomst behandeld gaat worden in een schijnbaar democratische wereld, waar in toenemende mate mensen geen problemen lijken te hebben met toezicht zolang zij maar kunnen geloven in de illusie van veiligheid.

Ucho is door de Engelse distributeur Second Run op dvd uitgebracht en bevat een introductie door schrijver en criticus Peter Hames.

Theater / Voorstelling

Verrassende choreografie met weinig dans

recensie: Panama Pictures - Unmade Beds

Unmade Beds gaat over een man die zijn vrouw en kinderen in de steek gaat laten. Hij weet dat hij de volgende dag een vrij man zal zijn maar zijn vrouw weet dit niet. Het is een choreografie waar intimiteit centraal staat en waar gespeeld wordt met vrijheid, verlangen, stoten, aantrekken en liefde. Choreografe Pia Meuthen heeft veel teksten en theater gebruikt in dit werk. Ondanks dat er maar weinig gedanst wordt, is het een intieme en mooie voorstelling.

~

“Dit zou wel eens de laatste avond kunnen zijn, dat we een onschuldig, compleet, ideaal gezin vormen; mijn laatste moment met een vrouw die ik al tien jaar ken, een vrouw van wie ik bijna alles weet maar van wie ik niets meer wil. We zullen weldra als vreemden tegenover elkaar staan.”
Tekstfragmenten klinken door de luidspreker; ze geven de gedachten van de man weer. Hij gebruikt beweging en expressie om zijn emoties als verdriet en verlangen naar een ander weer te geven. In de eerste scène zit de man op de bank, staart voor zich uit en denkt diep na. Waarom is hij ooit voor zijn vrouw gevallen? Barbara, zijn vrouw, heeft geen benul van het feit dat hij een einde wil maken aan hun jarenlange relatie. Als zij thuis komt met twee rijkelijk gevulde boodschappentassen blijkt hoe routineus en kleurloos hun samenzijn is geworden. Als publiek voel je dat ieder zijn eigen gang gaat en dat de man en vrouw geen enkele interesse hebben in elkaar. Frappant is dat de vrouw geregeld tegen haar man en het publiek spreekt. De man daarentegen zegt geen boe of bah en daardoor is de sfeer gespannen. Als publiek hoor je wat de man denkt maar nog niet tegen Barbara durft te zeggen. Duidelijk is dat hij worstelt met zijn gevoelens. Zij heeft nog geen kennis van zijn plan en ratelt maar door over de dagelijkse dingen. Zo komt ze onbenullig over.

Spanning en onwetendheid

Aan het eind van de eerste scène neemt Barbara het publiek mee naar een ander vertrek in haar huis. Als zij uit de ruimte weg is, is de spanning hoog opgelopen. De man is alleen en kan nu zijn emoties laten gaan. Er volgt een reeks van heftige bewegingen; hij kronkelt, laat zich hard op de vloer vallen en draait als een gek over het witte tapijt. Het lijkt alsof hij worstelt met zijn besluit. De druk van de man en de onwetendheid van Barbara zijn goed te voelen. Dit komt omdat het publiek deel uitmaakt van het decor. De stoelen zijn rondom de huis- en slaapkamer op het toneel geplaatst. Nog grimmiger wordt de sfeer als duidelijk wordt dat de man tijdens het huwelijk al verschillende affaires heeft gehad. “Ik heb je belogen. Je zou me spugen als je me echt kende.” Op bed kijkt hij naar zijn vrouw maar hij verlangt naar Nina. Hij denkt altijd aan Nina als hij een erectie heeft.

Veel tekst, weinig dans

Schoorvoetend doet Barbara pogingen om zichzelf aan te kleden. Maar het lukt haar niet goed. Ze trilt en raakt met haar bewegingen uit balans. Ze weet dat haar man bij een ander heeft geslapen. Het onbegrip en de woede zijn door dat gestuntel duidelijk waar te nemen. Spijtig is dat de voorstelling grotendeels bestaat uit teksten en theater. Er zijn maar weinig dansfragmenten. Als er gedanst wordt dan bestaan de bewegingen hoofdzakelijk uit rollen, vallen, opstaan, en zo nu en dan is er een duet. Een leuk spelelement is dat Barbara weet dat het publiek haar visite is en daardoor voelt ze zich niet op haar gemak. Hakkelend zegt ze dat het onder de omstandigheden het beste is om te gaan. Gedwee staan we van onze stoel op en lopen we richting de huiskamer, waar de man inmiddels een definitief besluit heeft genomen…

Unmade Beds is een theatrale voorstelling met veel emotie. Hier en daar zijn er korte dansfragmenten. Een echte danschoreografie is het niet maar dat doet niets af aan de kwaliteit. Meuthen weet een gevoelige snaar te raken en speelt ook met het publiek. Over de opzet en inhoud is goed nagedacht en daardoor is het een leuke voorstelling om naar te kijken.

Unmade Beds is nog te zien op 2 en 3 juni in de Flipside te Eindhoven. Klik hier voor meer informatie.

Film / Films

A Pirate’s Life voor de laatste keer

recensie: Pirates of the Caribbean – At World's End

Het seizoen van trilogie-afsluiters lijkt aangebroken. Spider-Man 3 laat sinds kort de kassa’s in de bioscoop rinkelen, en binnenkort volgt het derde deel van groene antiheld Shrek. Daartussenin is het de eer aan het slot van de Pirates of the Caribbean trilogie: At World’s End. Zoals het een einddeel betaamt, heeft dit derde deel nog meer actie, nog meer personages, en in het geval van deze film vooral: nog meer Captain Jack Sparrow.

In At World’s End moeten alle losse touwtjes uit de voorgaande delen aan elkaar geknoopt worden. Dat begint natuurlijk met het redden van Sparrow (Johnny Depp) uit Davy Jones’ Locker – een soort hiernamaals voor piraten – door Will Turner (Orlando Bloom) en Elizabeth Swann (Keira Knightley), die daar allebei hun eigen redenen voor hebben. Daarnaast moet er worden afgerekend met die vervelende octopus-achtige Davy Jones zelf, met Lord Beckett van de VOC, en piraten zouden geen piraten zijn als ze onderling niet ook nog een appeltje te schillen hadden.

Dikke pluim

~

Een dikke pluim op de piratenhoed van Johnny Depp. Met elke Pirates-film lijkt hij beter in zijn rol te zitten, en ook in dit derde deel draagt hij de film en steelt hij elke scène waar hij in zit. Zijn tijd in het hiernamaals is misschien wel een van de grappigste stukken uit de gehele trilogie. Jack Sparrow verveelt gewoon nooit. Depp zet met gemak de steeds meer krankzinnige Sparrow neer en het is maar goed dat hij vrij snel in de film wordt gered. Zowel Knightley als Bloom beginnen namelijk vervelend te worden om naar te kijken. Knightley krijgt gelukkig nog wel de kans om haar karakter uit te diepen – in drie films is ze geëvolueerd van verwend tutje tot piratenkoningin. Bloom daarentegen is praktisch niet gegroeid in zijn rol en lijkt er ook in At World’s End soms maar wat misplaatst bij te lopen. De film heeft echter genoeg geweldige bijpersonages om dat te compenseren. Geoffrey Rush als uit de dood wedergekeerde Barbossa bijvoorbeeld, en Chow Yun-Fat als beruchte piraat uit Singapore. Daarnaast is het een feest van herkenning om alle bekende personages uit de vorige delen te zien.

Net als bij Dead Man’s Chest is ook hier niet gesnoept op de lengte. De film duurt maar liefst 168 minuten, zelfs ruim een kwartier langer dan zijn voorganger. Gek genoeg voelt het als een minder lange zit dan het tweede deel, maar lang blijft het zeker. De tijd gaat niet alleen zitten in de al bestaande verhaallijnen, er komen er ook nog een hoop bij. Zo zijn daar opeens de niet eerder genoemde zeegodin Calypso en het Broederschap der piraten. Allebei erg leuk gevonden en mooi uitgewerkt, maar het komt over alsof ze puur verzonnen zijn omdat het verhaal anders niet te redden was. Er werd namelijk begonnen met filmen toen het script nog niet af was. Het is in totaal een net te grote hoeveelheid verhaallijnen. Dankzij het Broederschap is daar wel de langverwachte bijrol van Keith Richards als de vader van Jack Sparrow als machtige piraat. Depp heeft altijd gezegd dat de Rolling Stones-gitarist zijn grootste inspiratiebron was voor Sparrow.

Zee van sterren

~

Op de gebieden waarin de Pirates-films uitblinken, is zoals altijd weinig op aan te merken. De aankleding is prachtig, van kostuums tot decors. Een scène tijdens de nacht wanneer de Black Pearl door een zee van sterren lijkt te varen, is ontzettend mooi. De muziek is meeslepend, spannend en krachtig als altijd – iets waar Hans Zimmer wel raad mee weet. Ook aan choreografie en stunts geen gebrek, en er zit weer lekker veel actie in. Hoewel het grootschalige eindgevecht, dat zich op twee schepen tegelijk afspeelt, af en toe wat moeilijk te volgen is. De scènes na dat gevecht zijn mierzoet, maar gelukkig is Captain Jack daar nog voor de nodige humor. Ook deze keer is er na de aftiteling nog een klein extra stukje.

Hoewel aan de lange kant en verhaaltechnisch absoluut niet de beste film, is dit een waardige afsluiting van de trilogie. Als eerbetoon is er nu zelfs een pop van Jack Sparrow toegevoegd aan de Disney attractie waar het allemaal mee begon. Sceptici hadden sowieso weinig vertrouwen in de verfilming van die attractie, maar dat het zo’n enorm succesvolle filmserie zou worden had niemand kunnen voorspellen. Of Captain Jack hierna ooit nog terugkomt? Niets is onmogelijk. Voor nu is het echter voor de laatste keer genieten, vooral van hem. Yoho, yoho!

Muziek / DVD

Een hemelse Christus muzikaal ontleed

recensie: Dieterich Buxtehude: Membra Jesu Nostri. Solisten, Schola Cantorum Basiliensis o.l.v. René Jacobs

In Lübeck is het een muzikaal feestjaar: gedurende heel 2007 wordt daar de driehonderdste sterfdag van Dietrich Buxtehude herdacht. Ton Koopman viel de eer te beurt het Buxtehude-jaar in Lübeck te mogen inluiden. Passend bij het gedenkjaar heeft Harmonia Mundi een DVD uitgebracht met een opname van Buxtehudes Membra Jesu Nostri.

Dieterich Buxtehude
Dieterich Buxtehude

Buxtehude werd in 1637 vermoedelijk in Oldesloe (Sleeswijk-Holstein) geboren. Als zoon van een organist kreeg hij muziek met de paplepel ingegoten en legde daarmee de basis voor een succesvol leven en werken als musicus en componist. Hij was van 1657 to 1658 in Helsingborg en van 1660 to 1668 in de Duitse gemeente van Helsingør als organist werkzaam. In 1668 volgde hij zijn schoonvader, Franz Tunder, in de Marienkirche in de Hanzestad Lübeck op. Buxtehude genoot tijdens zijn leven al grote roem, zoals onder meer blijkt uit een lofdicht uit 1685.

Lange wandeling

Zoals bekend verleidde deze reputatie ook Johann Sebastian Bach ertoe om in 1705 een voettocht van ruim driehonderd kilometer af te leggen, om de grote meester te leren kennen. Van Buxtehudes orgelspel en composities was Bach zeer onder de indruk – hij nam zelfs les bij Buxtehude – maar van zijn dochter echter allerminst. En de voorwaarde om Buxtehude als organist en cantor van de Marienkirche te mogen opvolgen was dat zijn dochter door de aanstaande opvolger gehuwd diende te worden. In zijn twijfels daaromtrent stond Bach overigens niet alleen: zowel Telemann als Händel zagen vanwege deze package deal liever van een aanstelling in Lübeck af.

Avondmuziek

Buxtehude componeerde een omvangrijk oeuvre. Hij is bij menigeen vooral vanwege zijn orgelwerken bekend, maar het vocale werk neemt een veel ruimere plaats in. Dit is mede te danken aan de traditie van de cantate, die sinds de lutherse reformatie een belangrijke plaats in de kerkelijke liturgie innam. Daarnaast componeerde Buxtehude uit vrije wil voor de door hemzelf opgezette Abendmusiken (speciale kerkconcerten in de adventstijd) onder andere instrumentale werken, kerkliederen, psalmbewerkingen en cantate-achtige composities. Het waren vooral deze Abendmusiken die hem tot een internationaal gevierd componist maakten.

Hoewel het merendeel van Buxtehudes werken in de loop der tijden verloren is geraakt, is een deel van zijn composities via de bevriende Zweedse hofkapelmeester Gustav Düben bewaard gebleven in de universiteitsbibliotheek van Uppsala. In die collectie bevindt zich ook het van Buxtehude zelf afkomstige originele handschrift van Membra Jesu Nostri. Buxtehude componeerde dit werk in 1680 en droeg het aan zijn vriend Gustav Düben op. Vermoedelijk schreef hij het werk in opdracht van het Zweedse hof.

Ledematen

Membra Jesu Nostri bestaat uit zeven cantates, die het lijden van Christus verbeelden. Kenmerkend voor Buxtehude is dat hij zich niet letterlijk aan een bijbeltekst houdt. Voor Membra Jesu Nostri greep hij op een tekst terug, die van oorsprong aan Bernard van Clairvaux (ca 1090 – 1153) werd toegedicht. Het is echter vrij zeker dat deze tekst, een cyclus van 7 latijnse passie-gedichten met de titel Salve Mundi salutar (“wees gegroet, heil der wereld”), door de Belgische abt Arnolf van Leuven (1200 – 1250) geschreven is. Deze tekst, ook bekend als rhytmica oratio, vereert op een meditatieve wijze de ledematen van de gekruisigde Christus: de voeten (“Ad pedes”), knieën (“Ad genua”), handen (“Ad manus”), zijde (“Ad latus”), borst (“Ad pectus”), hart (“Ad cor”) en gezicht (“Ad faciem”). Deze tekst was in de zeventiende eeuw zowel bij katholieken als lutheranen wijd verbreid en zeer geliefd.

Bijzonder?

René Jacobs
René Jacobs

Wat maakt Membra Jesu Nostri zo bijzonder? Dat is goed te horen en te zien op deze DVD. Onder leiding van René Jacobs werd in 2005 in de sobere maar zeer imposante absis van een romaanse abdijkerk in Payerne (Zwitserland) het werk opnieuw voor Harmonia Mundi opgenomen. Reeds in 1990 had Jacobs met het Concerto Vocale voor hetzelfde label deze compositie van Buxtehude opgenomen.

Hoewel de solisten nu als Schola Cantorum Basiliensis worden opgevoerd, is het ensemble op de tweede sopraan na (nu gezongen door Rosa Dominguez) ongewijzigd. Qua uitvoering wijkt de nieuwe versie duidelijk van de opname uit 1990 af. Allereerst valt op dat Jacobs de instrumentale bezetting, die in de eerdere uitvoering tot een minimum was gereduceerd, heeft uitgebreid met 5 viola da gamba’s. Dat komt de opname zeer ten goede; dankzij deze gamba’s ontstaat er een prachtig samenhangende klankkleur, die bovendien ritmisch de uitvoering sterk verlevendigt. Daarnaast heeft Jacobs voor een frivolere interpretatie gekozen. Op een aantal markante punten wordt de melodie, op zichzelf al huiveringwekkend mooi, door passende versieringen tot ongekende schoonheid verheven. De dirigent overdrijft echter niet met deze versieringen en weet uitstekend balans te houden. Hij houdt het tempo daarbij hoog en weet met nieuwe accenten en details de maximale rijkdom van deze compositie aan het licht te brengen.

Samengaan

Het verrassende aan Membra Jesu Nostri is het perfecte samengaan van de strenge protestantse Noordduitse stijl en die van de Italiaanse school, ontroerend mooi is de symbiose van mystieke uitbarstingen en uiterst transparente klanken. Ook in technisch opzicht is de opname uitstekend; het evenwicht tussen instrumenten en solisten is uitgewogen. Tenslotte is het een genot om vooral Maria Kiehr, Andreas Scholl en Gerd Türk te zien zingen. Met name Andreas Scholl lijkt helemaal in het werk op te gaan. René Jacobs is niet prominent aanwezig maar geeft des te duidelijker aan wat hij van de uitvoerenden verwacht: totale overgave aan deze prachtige muziek. De beelden zijn aangenaam rustig en leiden geenszins af.

Als kijker heb je het gevoel alsof je op de eerste rang zit, verbluft over alle details die deze musici ten gehoor brengen. En plotseling begrijp je de vertwijfelig van Bach – een briljante vader en dan zo’n dochter… Voor Bach was het een lange terugreis, voor ons kan het Buxtehude-jaar met deze DVD niet meer stuk.

Boeken / Non-fictie

Een kus is geen kus is geen kus

recensie: Alain Montandon - De kus: kleine geschiedenis van het leukste dat er is

Wat is een kus? Een prozaïsch samenspel van spieren, een heerlijke liefkozing… of toch, zoals Verlaine dicht: een opperste vervoering vanwege een zoete mond? Welke band ontketent ‘kussen’? En bestaat er zoiets als een universele grammatica? Lyrisch meanderend door de westerse cultuur- en kusgeschiedenis zoekt en proeft de Franse literatuurwetenschapper Alain Montandon alle soorten en maten van ‘het leukste dat er is’.

“Ver van de torens van Florence dwaalde ze als in een droom door een zee van wuivend gerst met hier en daar een rode papaver. Onopgemerkt kwam hij naderbij. Geen verklaring kwam over z’n lippen, zoals bij formele geliefden. Niet geholpen werd hij door enige welsprekendheid noch leed hij onder een dergelijk gemis. Simpelweg nam hij haar in z’n sterke armen en…” Lucy en George uit Room with a View , een film van James Ivory uit 1985, gebaseerd op de gelijknamige roman (1908) van E.M. Forster, leefden na deze aanraking der monden nog lang en gelukkig.

Nature versus nurture

Iedereen herinnert zich zijn of haar eerste kus, toch? Die is verplicht fantastisch. Ik zal je het verhaal over de mijne besparen en volstaan met te zeggen: bij Lucy en George klopt het cliché van de hemelse openbaring helemaal. Hun eerste zoen, ontstolen in een welhaast overtrokken Italiaanse locus amoenus ver verwijderd van het preutse negentiende eeuwse Engeland, corrumpeert of vervolmaakt (het is maar hoe je het bekijkt) beider upper class opvoeding. Nature wint het voorgoed van nurture, al hebben de gelieven dit pas na ettelijke andere kusscènes door. In de hele film wordt Lucy gekust of kust ze zelf alsof het een lieve lust is. Op de wang, het voorhoofd, de mond; gepassioneerd, flauwtjes, verzoenend, verordonneerd. Met moeder, gouvernante, broer, verloofde en… oeps, toch weer George. De opeenvolging van zoenen geeft op zich al een mooi beeld van de vele facetten van ‘de’ kus en symboliseert tevens haarscherp de zwaar geëtiquetteerde verstandhoudingen tussen de personages. Aan deze film moest ik denken, toen ik het boekje De kus: Kleine geschiedenis van het leukste dat er is aan het lezen was.

Dwalend door de literatuur laat ook de schrijver Alain Montandon, hoogleraar literatuur aan de universiteit van Clermont- Ferrand, zien hoe een kus is geen kus is geen kus. Want al lijkt het kussen iets natuurlijks – iets dat je eigenlijk niet hoeft te leren – de manier waarop men kust wordt toch grotendeels door de vigerende cultuur bepaald. Zelfs het idee dat een zoen je simpelweg ‘overkomt’ (recept: sta op het juiste moment op de juiste plek) is een mythe. Er zijn immers culturen waarbij kussen (stel je eens voor) niet eens voorkomen. De in het Westen vertrouwde vorm was vroeger onbekend bij volkeren uit Afrika, Amerika, Oceanië en Australië. En toen de Chinezen kennismaakten met de Europese kus, gruwden ze van deze vorm van barbaars ‘kannibalisme’. Soms waren er ook praktische bezwaren: zoals lippen die opgerekt zijn door een houten schijf of het geloof van sommigen dat men door de mond de ziel van de ander kan inademen. Best begrijpelijk. Je moet er toch niet aan denken dat je in je enthousiasme per ongeluk de ziel van je partner inslikt?

Oraal getreuzel

De gepassioneerde ‘liefde overwint alles’-kus is een westerse en zeker geen universele erotische aandoening. Dit verklaart de grote ontsteltenis bij inwoners van Afrikaans Guinee toen ze bij het zien van een Hollywoodfilm geconfronteerd werden met het orale ‘getreuzel’ van de held en zijn schone, terwijl de hele bioscoopzaal verkerend onder dezelfde omstandigheden als de minnenden, zonder deze omslachtigheid der lippen linea recta was overgegaan tot de seksuele daad.

Kussen is dus alles behalve ongereglementeerd, hoe graag we daar wellicht -met onze westerse opvatting van romantiek in het achterhoofd – precies tegenovergesteld over willen denken. En Alain Montandon, die al meerdere boeken over de geschiedenis van de Europese hoffelijkheid en levenskunst op zijn naam heeft staan, beleeft er duidelijk plezier aan ons de vele facetten van de kusetiquette (en het steelse ontduiken ervan als je Don Juan heet) voor te schotelen.

Aan de hand van een keuze van tekstfragmenten uit (meestal) de Romaanse (lees eigenlijk: Franse) literatuur wrijft de academicus er wel in, dat een kus weliswaar een lichamelijke vorm van expressie is, maar dat het lippencontact tegelijk ook als een symbolische taal kan worden beschouwd. Daarbij kiest de auteur in zijn betoog overigens niet voor academisch ‘getreuzel’. Dat is misschien maar goed ook. Want in de passages waarin Montandon er dan toch wat intellectueel jargon tegenaan gooit, kan ook hij niet voorkomen dat het studieobject als vanzelf wat bevreemdend, om niet direct te zeggen komisch, aandoet:

We zullen dus stilstaan bij de gewaarwording, bij de beelden en de metaforen die getuigen van de kinesthetische bewegingen die zijn verbonden met de spieren en aan de gevoelens die daarbij ontstaan, en van de meervoudige synesthesie die de kus eigen is.

Guinness Book of Records

Valt er eigenlijk wel wat zinnigs te zeggen over kussen? Toch wel. Vermoed ik. Maar gebeurt dat hier ook? Montandon stipt vrijwel alle vermoedde en onvermoedde verschijningsvormen aan: van de kannibalenkus tot de kus als ‘liefdesmaal’; van de eerste onstuimige kus tot de – waarom eigenlijk altijd dramatische? – laatste; van de verraderlijke Judaskus tot de beleefde handkus, van de kuise moederkindkus tot de wat stoutere bijt- of steekkus; van de vaderlandslievende grondkus tot Maria Magdalena’s fetisj voor Jezus’ barmhartige voet tot het zoenreglement van het Guinness Book of Records (“kussers dienen de gehele wedstrijd door wakker te zijn”); van cunnilingus en fellatio tot mijn persoonlijke favoriet; de vampierkus. Kortom: alle exemplaren passeren wel zo’n beetje de revue, of, beter gezegd, ze lijken wat uit de lucht te komen vallen. In ieder geval raakte ik door de hak-op-de-takmanier waarop het veelzijdige gekus speels wordt beproefd en gewogen elk gevoel van richting kwijt. En als de auteur het over de ‘uitwisseling van zielen’ heeft – zijn toch al lyrische schrijfstijl vliegt dan volstrekt uit de bocht – verliest hij me op momenten even helemáál.

Misschien heeft Montandon de bedoeling gehad om een boekje te schrijven dat net zo verrassend is als het kussen zelf (alwéér een anekdote? ach, vooruit, nog eentje dan, toe, nog ééntje) maar laat hij het bepalen van de essentie van de kus – als die er al is – toch liever over aan de lezer zelf. Zelfs de plaatjes helpen
hierbij niet, want die schitteren in deze ‘kleine geschiedenis’ door hun
afwezigheid. Toch zijn de tekstfragmenten an sich best aanstekelijk, aardig genoeg in ieder geval om de lezer een glimlach te ontlokken over “het leukste dat er is”. Goed. Lees het zelf maar; de dageraad breekt aan voor deze al te lang verwijlende recensie. Liefs en kusjes xxx uit Utrecht.

Muziek / Album

Schuren en piepen

recensie: 65DaysOfStatic - Don't Go Down to Sorrow

Vlak voor de derde volwaardige plaat van 65DaysOfStatic, The Destruction of Small Ideas, verscheen de single Don’t Go Down to Sorrow. Een single, maar wel een met een sterk EP-gehalte, want het schijfje bevat twee extra nummers die behoorlijk fascinerend zijn en het karakter van de band duidelijk in zich hebben: sterke riffs, moddervette beats en veel vervreemdende elektronica.

Een single, maar wel een met een sterk EP-gehalte, want het schijfje bevat twee extra nummers die behoorlijk fascinerend zijn en het karakter van de band duidelijk in zich hebben: sterke riffs, moddervette beats en veel vervreemdende elektronica.

In het nummer Morning in the Knife Quarter wordt stevig geëxperimenteerd, maar met een vooropgezet schema, dus binnen de voor dat nummer opgestelde grenzen. De vele samples vormen een mooi contrast met de daaroverheen denderende drums – zowel uit de computer als analoog. De afwisseling tussen vervormde subtiele en overstuurde piano- en gitaarsamples vult dat geluid op een perfecte manier aan en geeft de mogelijkheid 65DaysOfStatic het postrockende stempel op te drukken. Een stempel dat soms niet goed past: maar goed, geen hokje kan de band uit Engeland huizen, daarvoor is 65DaysOfStatic veel te eclectisch. Ook de nummers laten zich moeilijk grijpen. Meerdere luisterbeurten zijn niet afdoende om de band te kunnen vatten, want 65DaysOfStatic zet je telkens op het verkeerde been. Al schurend en piepend, hier en daar met ruige drumpartijen, werkt de band zich naar het einde toe, zonder een voor de luisteraar duidelijk doel voor ogen. En dat einde is net zo abrupt als het begin. Ofwel een schitterend en spannende aankondiging voor een fascinerende nieuwe plaat van een behoorlijk puike band.

Theater / Voorstelling

Illusie van een mooie dood

recensie: Peeping Tom - Le sous-sol

Gabriele Carrizo en Franck Chartier zijn de spil achter Le sous-sol, het vervolg van Le Jardin en Le salon. In het derde deel van de trilogie is iedereen uit de voorgaande delen dood en begraven. Door middel van acrobatische en krachtige dans, theatrale scènes en doordringende zang, grijpt Le sous-sol het publiek bij de keel. Alles lijkt echt en je waant je in de wereld van de dood, waar het leven niet zo leuk schijnt te zijn.

De dood is iets waarvan niemand precies kan vertellen hoe het is. We hopen allen dat het iets moois zal zijn en dat we daar op een vredige manier verder kunnen gaan. In de dood kan alles, je hoeft niet meer bang te zijn, je hoeft eigenlijk helemaal niets meer. Er zijn geen taboes, over alles kan en zal gepraat worden.

Zwarte aarde

~

Le sous-sol speelt zich af onder de grond, in een soort doodskist. Zwarte aarde ligt over het toneel en de dansers, allen gekleed in het wit zien er algauw grijs en stoffig uit. De adellijke familie uit het tweede deel van de trilogie, Le Jardin, is dood. De familie leeft samen onder de grond. In deze wereld van de dood komen oude vetes naar boven. Vetes die in de echte wereld niet onder woorden te brengen waren, zonder mensen te kwetsen, worden nu wel besproken. De lichamen van de dansers, die continu in contact met elkaar staan, laten zien dat ze nog verstrengeld zitten in oude geheimen en relaties.

In Le sous-sol worden dans, zang en theater met elkaar afgewisseld. De danspassen zijn krachtig, met veel lenigheid en souplesse. De bewegingen zijn dynamisch en acrobatisch. Door de theatrale scènes krijgt Le sous-sol een verhalend karakter, dat wordt versterkt door het realistische decor. Mezzosopraan Euridike de Beul speelt, met haar doordringende zang, een grote rol. Ze leidt een humoristische, maar tegelijk duivelse ceremonie, de enige rode draad door het verhaal.

Peeping Tom werkt samen met de tachtigjarige danseres Maria Otal. Otal probeert door middel van humor de familie bijeen te houden. Ze probeert de kilheid weg te lachen door middel van zelfspot en bizarre acties. De vrouw die kwiek over het toneel speelt, brengt bij het publiek een soort opluchting teweeg. Ze is het enige lichtpuntje in deze bedrukkende en koude omgeving.

Mysterie

Het publiek wordt constant heen en weer geslingerd tussen het normale en het abnormale in het menselijk gedrag. De personages zijn kil en op zichzelf, maar tegelijk komt er een hartstochtelijk verlangen naar samenzijn boven. Het mysterie van de dood hangt in de lucht. De personages willen het leven afsluiten, maar tegelijk contact houden met deze wereld. De dood is ongrijpbaar en onbegrijpelijk.

Le sous-sol fascineert. Het stuk is beklemmend, maar tegelijk trekt het je aandacht en word je als een magneet in het verhaal getrokken. De spelers hebben een krachtige expressie en weten het publiek goed mee te trekken. De afwisseling van dans, zang en theater maakt het stuk divers en dynamisch. De illusie van een mooie dood wordt hardhandig weggeveegd, de dood is een harde wereld, waar door middel van zelfspot nog iets van gemaakt moet worden, ook al lukt ook dat niet altijd.

Le sous-sol is nog tot 20 mei in Nederland te zien. Klik hier voor meer informatie.

Film / Films

Ontdek de ‘lookeys’

recensie: The Boss of it All

De humor om te lachen is in ‘The Boss of it All’, de nieuwe kantoor-komedie van Lars von Trier, op z’n zachtst gezegd alleen te ervaren met van te voren ingenomen, licht stimulerende middelen die de meligheid bevorderen. De inmiddels vijftig geworden verzetsheld van de art cinema kondigde eerder dit jaar in zijn ‘Statement of Relativity’ aan zich te willen ontdoen van de door de professie opgelegde, overdreven verwachtingen en andere nare, lege gewoontes. Von Trier wil zijn oorspronkelijke enthousiasme voor film als medium revitaliseren. Niet langer wil hij onder druk produceren, verplicht opdraven op festivals of aan het werk met een te grote crew en mega-sterren.

De Deense komedie The Boss of it All is zijn eerste productie sindsdien, met een kleine bezetting, en gaat over de medewerkers en directeur van een Deens It-bedrijf dat op het punt staat verkocht te worden aan een IJslandse koper. De humor in de film is ironisch, koel, afstandelijk en vooral moeizaam te begrijpen. Verstoken van visuele slapstick ligt de humor diep verscholen. Ze is slechts af te meten aan de dialogen van de karikaturale personages. De zachtgekookte eigenaar van het IT-bedrijf, Ravn (Peter Gantzler) heeft zijn zes werknemers jarenlang voor de gek gehouden door te doen alsof hij een van hen is. Nu wil hij het bedrijf verkopen. Om zijn gezicht te redden tegenover zijn werknemers en de koper, die alleen met de directeur wil onderhandelen, huurt Ravn een acteur in om de rol van directeur te spelen.

~

De tot dan werkloze Kristoffer (Jens Abinus) is al snel bezeten van zijn rol en zorgt al improviserend voor een massa complicaties. Bovendien raakt hij steeds meer bezeten door zijn goeroe “Gambini”. Ravn ziet zijn snode plannen verwateren door Kristoffers bemoeienissen met zijn a-typische medewerkers, waar hij er een van is. Kristoffer bijsturen is onbegonnen werk met dank aan zijn personeel, dat o.a. bestaat uit een technicus met losse handjes, een chronisch snikkende administratrice en een aan een teddybeer verslaafde trouwlustige secretaresse. Dit maakt The Boss of it all tot een film met vreemde wendingen en bizarre dialogen maar “meligheid” moet de kijker zoals eerder gemeld zelf meenemen.

Stilistische zoektocht

Het probleem met Von Triers films is dat je er altijd over moet nadenken. Zijn principes en/of politieke boodschappen maken spontane emoties haast onmogelijk; beleving komt vrijwel altijd op de tweede plaats. Ook tijdens The Boss of it All is het lastig lachen als je eerst de grap moet doorzien. Toch lijkt Von Trier in deze film een aantal dingen te hebben losgelaten. Zijn passie voor technologie heeft hij overgegeven aan de AUTOMAVISION, een nieuw snufje in cameraland. Na het bepalen van het primaire camerastandpunt en diafragma in een scène biedt dit programma een gelimiteerde vervolgreeks aan shots waaruit gekozen kan worden. Voor controlfreak Von Trier is kadrering altijd al een issue geweest, en in eerdere films ging hij dit middels het gebruik van hand-held camera’s of vaste standpunten uit de weg. Nu heeft hij gekozen voor een computerprogramma om de menselijke invloed op beeld en geluid te minimaliseren. Wat zeker aan het begin voor een vreemde aanblik van de kantooromgeving zorgt.

Dankzij deze automatiek is The Boss of it All dus nogal afwijkend van de gangbare beeldtaal en in zoverre een vervolg op Von Triers stilistische zoektocht. Elke film die hij maakt is qua vorm, onderwerp of techniek afwijkend en alleen al daarom heeft hij al jaren het imago van een provocateur. Von Trier wil mensen iets laten geloven, maar diabolisch genoeg zijn de visuele experimenten vaak zo overtrokken, stilistisch en/of uitvergroot dat ze het tegenovergestelde effect hebben op de onschuldige toeschouwer; ze kunnen gemakkelijk als nep worden ervaren.

Vervreemding

~


Als medeoprichter van Dogma 95 beoogde hij, middels een manifest met 10 principes, terug te keren tot de ultieme film zuiverheid. Aldus verwierp hij in 1995 de gangbare filmconventies, om juist tot de kern van het werkelijke filmen te komen en vervreemding bij het publiek tegen te gaan. Sommige van deze principes lijkt Von Trier weer te hebben opgepakt in The Boss of it All. De locaties en rekwisieten zijn minimaal. Ook krijgt het publiek vooraf te horen dat het naar een onschuldige komedie gaat kijken. Onschuldig maar vilein, blijkt, want het verhaal is erg verweven met de al 400 jaar oude Deens-IJslandse vete. Moeilijk te begrijpen voor ander nationaliteiten maar met verve uitgedrukt in de woede-uitbarstingen van ijslandse koper Finnur (Friðrik Þór Friðiksson).

Lookeys

Wat wil Von Trier ons nu laten geloven? In interviews zegt hij zich meer voor de natuur te zijn gaan interesseren. Verlost van de druk van Cannes kan hij zich nu in mei aan zijn moestuin wijden. Speelt Von Trier de groene onschuld? De oprichting van de productiemaatschappij Zentropa, bedoeld om in meer vrijheid te kunnen spelen (produceren en filmen), en de keuze voor een nieuwe producer hebben er in elk geval voor gezorgd dat, ook al is deze film slechts in vijf weken gedraaid, Von Trier zelve weer plezier heeft.

Aan spel geen gebrek, directeur Kristoffer speelt terwijl hij (toneel)speelt op alle afdelingen. En dan zijn er nog de ‘lookeys’ waarmee de kijker zelf kan spelen. In de film zitten een aantal visuele verstoringen die buiten de context van de film vallen. Aan de kijker om die te ontdekken. De eerste Deense bezoeker die alle ‘lookeys’ in de film wist te vinden kon daarmee een rol als figurant in Von Triers komende horrorfilm Anti-Christ verdienen, plus een geldprijs.

Von Trier mag dan als vijftiger nog dolgraag willen spelen, The Boss of it All reflecteert nog steeds zijn geforceerd complexe benadering van het medium. Voor veel kijkers zal daarom Von Triers dilemma tussen de ‘lookeys’ of de courgette net als veel uit The Boss of it All te abstract zijn, te weinig referentie en ook nog te weinig humor om te lachen bieden.

Film / Films

Zeepbel

recensie: The Fountain

Er zitten een paar mooie scènes in The Fountain. De extreme close-ups van Rachel Weisz’ huid die gestreeld wordt door Hugh Jackman bijvoorbeeld zijn zeer teder, evenals de statisch aandoende haartjes op de Boom des Levens. Ook de aftiteling is wonderschoon. Maar even zo vaak zijn de beelden volkomen wanstaltig: Jackman in lotushouding zwevend door de nevel van een stervende ster, dat is alleen maar lachwekkend.

The Fountain is de derde film in acht jaar tijd van Darren Aronofsky, overigens ook de verloofde van Weisz. Met zijn lowbudgetdebuut Pi (1998) had hij ook al een mystiek onderwerp in handen (hij verbond de kabbala met Wall Street) maar dit was buitengewoon intrigerend en origineel vormgegeven. De verbeelding van intense hoofdpijnen en paranoia van de hoofdpersoon van Pi kwamen terug in de hallucinaties door drugs en pillen in Requiem for a Dream (2000), dat alleen narratief iets minder overtuigde. Genoeg reden dus om reikhalzend uit te kijken naar Aronofsky’s nieuwste film, The Fountain.

Het eeuwige leven

~

Ditmaal wil hij iets zeggen over het eeuwige leven. “Maakt de dood ons menselijk, en zouden we door onsterfelijkheid onze menselijkheid verliezen?”, vraagt Aronofsky zich af. Deze filosofische vraag had een interessant project kunnen opleveren, maar het wordt een teleurstelling.

Centraal staat de Bijbelse Boom des Levens, waarvan de sappen het eeuwige leven zouden brengen. Er wordt voortdurend heen en weer geschakeld tussen drie tijdperken. In de zestiende eeuw gaat een conquistador in woest Maya-gebied op zoek naar genoemde boom; in het heden vecht diezelfde man als wetenschapper voor het leven van zijn vrouw (in wie we de koningin uit het vorige tijdperk herkennen, wat een reïncarnatie suggereert); en in een verre toekomst reist hij met boom en al in een soort ruimteschip richting een nevel waar volgens de Maya’s de wedergeboorte zal plaatsvinden. De stervende vrouw uit het heden schrijft een boek over het onderwerp en vraagt haar man het af te maken. Verleden en toekomst kunnen dus ook geïnterpreteerd worden als de fantasieën van de beide hoofdrolspelers, wat gelijk een mooi excuus zou zijn voor de vele plot holes. Is het toeval dat het ruimteschip de vorm heeft van een zeepbel?

De dood accepteren

De boodschap van de film, dat je de dood moet accepteren als onderdeel van het leven en dat je beter tijd met je geliefde kunt doorbrengen voor het te laat is, wordt vooral uitgewerkt in het heden. Hoe liefdevol ook, dit gebeurt erg clichématig. In de Maya-tijd zijn alle elementen van de fantasyfilm te herkennen, maar ik betwijfel of de fans van dit genre (waar ik niet toe behoor) onder de indruk zullen zijn van een lelijke opponent met brandend zwaard. De toekomstbeelden zijn dan weer te tenenkrommend etherisch.

~

Kosten noch moeite zijn gespaard om het verleden en de toekomst weer te geven, maar essentiële elementen als karakterontwikkeling of dialogen komen er bekaaid af. Het lijkt er op alsof Aronofsky zijn ziel aan Hollywood heeft verkocht, zoals zo vaak gebeurt bij vernieuwende jonge filmmakers, maar niets is minder waar. Het concept voor de film is door hemzelf bedacht, hij werkte grotendeels met hetzelfde team als in zijn voorgaande films en gebruikte vooral ‘echte’ special effects in plaats van de alomtegenwoordige computer. Wat de teleurstelling eigenlijk alleen maar groter maakt: je kunt niet eens de machtige producenten de schuld geven.

Nee, wie echt iets zinnigs wil horen over de nadelen van het eeuwige leven, kan beter nog eens de Ballade van de dood van het Klein Orkest beluisteren:

Niemand ging dood, geen mens ging verloren,
maar er werden wel steeds meer baby’s geboren.
Het werd alsmaar drukker, men kreeg het benauwd,
er werden zelfs mensen de zee in gedouwd.
En honderd jaar later was de lol er vanaf
en ging men weer verlangen naar de rust van het graf.