Theater / Voorstelling

Aangrijpende toneeladaptie van Amerikaanse bestseller

recensie: Een klein leven - Internationaal Theater Amsterdam

Onder regie van Ivo van Hove heeft ITA een schitterende theaterbewerking gemaakt van Een klein leven, de Amerikaanse bestseller over vier vrienden in New York. Het leven van één van hen, Jude, is de kern van het verhaal. Deze toneelbewerking ontroert maar maakt je ook gefrustreerd  door de niet aflatende pijn die hij ervaart, waardoor je je aan het eind van het stuk net zo voelt als de liefhebbende maar wanhopige vrienden van Jude.

Ivo van Hove had de wereldwijd uiterst succesvolle roman A Little Life van de Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara al van twee verschillende kanten ontvangen, maar nog steeds niet gelezen; hij is nou eenmaal een van de drukstbezette regisseurs ter wereld. Toen ontving hij een derde exemplaar, dit keer van Yanagihara zelf, met het verzoek of hij wilde overwegen het tot een toneelstuk te bewerken. Aldus geschiedde.

Het begin is gezellig: de vrienden zijn bij elkaar, er is muziek, een joint doet de ronde, er worden biertjes gedronken en er is lekker eten. Er wordt wat gegrapt over Jude en zijn geheimzinnigheid. ‘Wanneer mogen we nou eindelijk eens weten wat er met je benen aan de hand is?’ Jude wordt omringd door mensen die veel om hem geven, maar zich blootgeven kan hij niet. Daarvoor is hij in zijn jeugd te veel beschadigd, zo wordt langzaam duidelijk. Hij blijkt te vondeling zijn gelegd tussen het afval en opgegroeid in een klooster waar hij seksueel misbruikt en mishandeld werd. Later is hij door één van de monniken als kindprostituee aan het werk gezet, en na diens dood door anderen misbruikt en uiteindelijk door een psychopaat opgesloten en met een auto overreden. Hoe vaak Ana, de maatschappelijk werkster die als enige zijn verhaal kent, zegt ‘het is jouw schuld niet’, het maakt niet uit. Jude vindt zichzelf smerig en niemand mag zijn verleden kennen.

Magistraal

Jude’s etniciteit is ambigu, hij wordt door anderen mooi genoemd (wat hij zelf natuurlijk niet vindt), fragiel, met een bijzondere lichtgekleurde huid. Ramsey Nasr die als eerste acteur ter wereld Jude vertolkt is niet fragiel en heeft evenmin een gekleurde huid. Wonderlijk is dat het er totaal niet toedoet, Nasr is magistraal als Jude. Tegelijkertijd verandert zijn interpretatie niets aan mijn eigen fantasie over de Jude van het boek.

Het toneelbeeld is uitermate sfeervol: een grote ruimte met aan de ene kant een keuken waar Harold, Jude’s leraar en latere adoptievader, constant de heerlijkste gerechten staat te bereiden en aan de andere kant de werkplekken van vrienden Malcolm, architect en JB, een succesvol schilder. Er is een lange bank waar acteur Willem, Jude’s beste vriend en latere minnaar, teksten doorneemt en aan beide zijden van het toneel worden gigantische filmbeelden van New York getoond waarbij het opvalt dat er heel weinig mensen te zien zijn. Jude maakt graag eenzame wandelingen door de stad.

Snijden

In het midden van het toneel staat een witte wastafel, Jude’s altaar. Hij heeft een obsessief ritueel om met gevoelens om te gaan, of het nou gaat om de niet aflatende herinneringen aan vroeger of de juist misschien nog wel pijnlijkere gevoelens van hedendaags geluk: hij snijdt zichzelf met een scheermesje. Het zijn de enige momenten in de voorstelling waarop hij ontspannen en bevrijd is. Wanneer het bloed uit zijn arm spuit dan wordt zijn gezicht in extase bijna orgastisch, als een junk die zichzelf zijn fix toedient.

Wat op het toneel meer opvalt dan in het boek is dat Jude omringd wordt door hetzij sadisten, hetzij mensen die van hem houden en hem willen helpen. De enige die daar soms van afwijkt is JB, op een speelse manier vertolkt door Majd Mardo. Hij doet dingen die Jude niet wil, zoals hem fotograferen of hem schilderen in een kwetsbare houding. JB doet Jude pijn door onder invloed van drugs diens manier van lopen belachelijk te maken en als hij hoort dat Willem en Jude geliefden zijn is hij openlijk jaloers. Dat egoïsme schokt maar is ook een opluchting en doet denken: wat als Jude’s andere vrienden wat minder voorzichtig zouden zijn geweest, wat minder op hun tenen hadden gelopen, zou dat niet beter voor hem zijn geweest? Maar om dat te denken over een imaginair personage met een imaginair leven toont vooral aan wat een meesterwerk Een klein leven is.

Een boek van meer dan zevenhonderd bladzijden kan je niet in zijn totaliteit in vier uur laten zien. Van de succesvolle, sterke, ‘gezonde’ Jude zien we nauwelijks iets en van de levens van zijn vrienden helemaal niets. Toch is deze eerste toneelversie van Een klein leven een van de mooiste Nederlandse voorstellingen die ik ken: warm, intens, schokkend en uiterst pijnlijk.

Theater / Voorstelling

Belangrijkste ingrediënt ontbreekt in musicalbewerking van ’t Schaep met de 5 Pooten

recensie: MORE Theaterproducties - ’t Schaep met de 5 Pooten

De musicalbewerking van ’t Schaep met de 5 Pooten bewijst weer eens dat een bewerking van een geslaagde roman, film of, zoals in dit geval een tv-serie, geen garantie voor succes is.

Aan het einde van de musical ’t Schaep met de 5 Pooten moest ik denken aan een soufflé die ik jaren geleden, toen ik net leerde koken, wilde maken. Het plaatje in het kookboek zag er veelbelovend uit. Ik had goede voorbereidingen getroffen en verse groente en een lekkere Zwitserse kaas gekocht. Toch zag de soufflé er niet uit zoals ik had gehoopt, het leek meer op een restje Olvarit. Ik was namelijk één belangrijk ingrediënt vergeten: de eieren.

Ook MORE Theater Producties had waarschijnlijk een veelbelovend beeld in gedachten toen het idee ontstond om een musical van ’t Schaep te maken. De tv-serie, zowel de oorspronkelijke uit 1969 als de remake uit 2006, over het wel en wee van de stamgasten van een Jordanese kroeg, was een succes. Dat kwam niet alleen doordat beide versies uit een sterke cast bestonden (onder andere Piet Römer, Adèle Bloemendaal, Leen Jongewaard uit de jaren ’60-versie en Pierre Bokma, Loes Luca en Jenny Arean uit de remake-versie), maar vooral door de muziek, geschreven door Eli Asser en gecomponeerd door Harry Bannink, met tijdloze hits als Vissen, Het zal je kind maar wezen en As je mekaar niet meer vertrouwen kan.

Dunne verhaallijn

Weet de musical de series te evenaren? Bij het slotapplaus dacht ik dus weer aan mijn mislukte soufflé. Ook MORE Theater Producties heeft een boel ingrediënten om deze musicalbewerking te laten slagen, maar het belangrijkste ingrediënt, het verhaal, ontbreekt.

Voor de musical heeft Raoul Heertje een plot bedacht dat zelfs voor een aflevering van een halfuur aan de magere kant was geweest, laat staan voor een musical van ruim twee uur. In de musical is Doortje (Eva van der Gucht) verliefd op Kootje (Jeroen van Koningsbrugge). Kootje heeft de liefde opgegeven nadat zijn ex-verloofde er met zijn broer vandoor is gegaan. Doortje zit op haar beurt nog steeds in over het feit dat ze dertig jaar geleden (dertig jaar! Dat maakt haar… wat?… een vrouw van vijftig, zestig?) op het altaar is achtergelaten door Tinus. Diezelfde Tinus keert nu terug uit Spanje. Hij wil verzoening. Sterker nog, hij wil Doortje terug en vraagt of ze mee gaat naar Spanje. Doortje twijfelt: blijft ze voor Kootje, of moet ze die hoop laten varen en kan ze beter naar Spanje?

Tegelijkertijd wordt er een dun lijntje met het heden getrokken door thema’s als xenofobie, kapitalisme en conservatisme te behandelen. Arie Balk (door John Buijsman met een flink Rotterdams accent gespeeld) staat symbool voor de conservatieve ‘ras-Amsterdammer’ die met lede ogen aanziet hoe zijn Jordaan door ‘buitenlanders’ wordt overgenomen.

Van een oppervlakkig verhaal naar oppervlakkige personages

De poging om heden en verleden met elkaar te verweven is te begrijpen, maar de uitwerking is hier te geforceerd. De personages verliezen geloofwaardigheid en menselijkheid. Juist dat laatste kwam in de tv-serie zo goed naar voren. Daarin zag je de verschillende types die, ondanks hun verschillen, lief en leed in de kroeg deelden. In de musical komt dat nauwelijks terug. Als ze met elkaar praten, wordt er óf iemand beledigd (meestal de blondine Lena, leuk gespeeld door Jeske van de Staak), óf wordt de ene na de andere flauwe (woord)grap gemaakt, óf wordt er, bij gebrek aan beter, gedronken. De onderlinge relaties zijn zo oppervlakkig dat het bijna een wonder is dat deze mensen het überhaupt zo lang met elkaar uithouden. Vooral van Lena, die constant door haar ‘vrienden’ al dan niet impliciet voor slet wordt uitgemaakt, zou je verwachten dat ze op zoek gaat naar een beter gezelschap.

Door dit wankele script wordt ook het acteerwerk minder indrukwekkend. En dat terwijl de cast uit stuk voor stuk talentvolle en ervaren acteurs bestaat. Alleen Ellen Pieters als Riek Balk overtuigt vanaf het begin. Ze is grappig, zonder geforceerd te doen. Met haar platte accent en geblondeerde haar past Pieters goed bij de Jordanese diva die Riek kan zijn. Erg mooi is de scène waarin Pieters Vissen zingt. Waar het nummer in de tv-serie door de mannen wordt gezongen, zingt zij het alsof ze namens haar man Arie praat. Zo goed kent ze hem. Alles – ja, zelfs haar! – zou hij kunnen missen, maar één ding niet: vissen.

Jeroen van Koningsbrugge, die zijn musicaldebuut maakt, blijft oppervlakkig. De combinatie tussen horkerigheid en humor komt bij hem minder goed uit de verf dan bij Piet Römer en Pierre Bokma, die Kootje in de series hebben gespeeld.

Eva van der Gucht is op haar beurt geen platte Doortje, maar juist een kwetsbare, ietwat verlegen type. Ook Van der Gucht maakt hiermee haar personage tamelijk eenzijdig (zeker als ze dus een vrouw van in de vijftig moet voorstellen). Aan de andere kant is het wel noemenswaardig dat Van der Gucht haar kwetsbaarheid doorvoert in de muziek van Asser. Daarmee worden de liedjes in een nieuw, fris jasje gestoken. Een feestelijk nummer als Mensenlief, waar gaan we toch naartoe tovert ze zelfs voor een deel om tot een ballade.

Schaarse momenten

Het decor (mooi ontworpen door Marjolein Ettema) draagt in deze scène overigens bij aan het contrast tussen feestelijkheid en ballade. Centraal op het toneel staat de kroeg ’t Schaep, maar die wordt subtiel afgewisseld met Doortjes wasserette of de slaapkamer van Arie en Riek Balk. Het nummer Mensenlief, waar gaan we toch naartoe begint feestelijk met alle stamgasten in de kroeg, maar eindigt kwetsbaar met Doortje, alleen in haar wasserette.

Zulke aanpassingen zijn ook de verdiensten van regisseur Gijs de Lange. De afgelopen seizoenen heeft De Lange met de musical Into the Woods en de toneelbewerking van het dagboek van Hendrik Groen bewezen dat hij geen één-op-één-weergave van eerdere versies of de brontekst maakt, maar juiste nieuwe dimensies aan het stuk toevoegt. Zo’n subtiele aanpassing aan een nummer als Vissen is veel geslaagder dan dat geforceerde gevis naar de lach.

Helaas zijn zulke momenten schaars in deze musical. Hoe mooi het recept en hoe duur of imposant sommige ingrediënten voor deze musical ook mogen zijn, het resultaat is hier en daar wat aangebrand en op veel plekken nog niet gaar genoeg.

Boeken / Non-fictie

Levens in brieven

recensie: Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938 – Joseph Roth en Stefan Zweig

Zweig en Roth, nog steeds twee grote schrijversnamen, kenden elkaar al van naam toen hun correspondentie begon. Die is nu in vertaling bijeengebracht in de 300e onvolprezen Privé-Domein van De Arbeiderspers.

Omdat Joseph Roth zelden een vaste woon- of verblijfplaats had, waar zijn geesteszwakke vrouw niet tegen bestand was, zijn de meeste brieven van Zweig verloren gegaan. Maar die van Roth alleen al volstaan om een hapsnap beeld van hun beider leven en werk te krijgen.

Hoffelijk

Omdat Zweig meer naam en veel waardering voor de jongere Roth had, zocht deze als eerste schriftelijk contact en drong aan op een ontmoeting. Beiden waren bekwaam in de hoffelijke briefstijl die toen onder intellectuelen gewoon én gemeend was. Pas na drie jaar wenst Zweig in de aanhef niet meer met ‘heer’ aangesproken te worden. Na zes jaar is het kortweg ‘beste vriend’, nog steeds ‘u’ en blijven hun voornamen blijven uit den boze. Wat niet wegneemt dat de vrienden in tamelijk intieme bewoordingen elkaar hun zielsverwantschap bekennen. Ze zagen er steeds naar uit elkaar te ontmoeten. Niet eenvoudig, want Zweig reisde graag en Roth hopte sowieso van hot naar her, ook naar buitenlanden om er om den brode reeksen krantenartikelen over te schrijven. Zijn romans Hiob en Radetzkymars leverden goed geld op, maar hij had geen benul van spaarzaamheid. Ook de bedongen voorschotten waren op voordat de betreffende romans verschenen. Bovendien raakte hij door de nazi’s zijn Duitstalige publiek kwijt.

Schulden

Medische zorg voor zijn vrouw, dure hotels en lange treinreizen kostten veel, hij leende aan anderen waar nodig ruimhartig en zijn bovenmatige alcoholconsumptie was op zijn gezondheid een even grote aanslag als op zijn portemonnee. Een schuldenlast drukte onaflatend op hem en is een vast onderwerp in zijn overlevingsverslagen. Zijn steeds dramatischer zelfbeklag en klagen over uitbuitende uitgevers smeken, hoewel strategisch genoeg niet al te rechtstreeks, om steun. De bemiddelde Zweig zou zijn vriend royaal bijstaan. Maar diens verbittering om de teloorgang van Duitsland en ook nog eens zijn geliefde Oostenrijk én zijn alcoholisme haalden hem steeds verder onderuit.

Ook de vriendschap met Zweig komt onder spanning te staan. ‘Ik herhaal: u moet ofwel breken met het Derde Rijk, ofwel met mij.’ Geregeld verontschuldigt hij zich voor zijn drastische formuleringen. Als hij zich opwindt, hanteert hij een soort overtreffende trap. De drank maakt zijn brieven helaas in toenemende mate monotoon. Hij en de geduldige Zweig raken meer van elkaar vervreemd, hoewel geen beiden het waagde de vriendschap op te zeggen.

Grote romans

Roth legt met al zijn onrust, wanhoop, woede en pessimisme een provisorische puzzel van zijn autobiografie. Het is een raadsel hoe  hij de discipline opbracht om naast zijn soms ellenlange epistels grote romans te schrijven.

De laatste brief aan Zweig schreef Roth in Parijs oktober 1938, van Zweig aan Roth december 1938. Hij begrijpt niet waarom Roth niet antwoordt. Uit brieven aan en van derden blijkt het overlijden van Roth op 27 mei 1939. In 1942 doodt Zweig zichzelf, niet langer opgewassen tegen de Tweede Wereldoorlog die hij moet meemaken.

Klasse

Tot slot moet gezegd dat de hedendaags klinkende vertaling van Els Snick bij wijze van spreken de brontekst zelf had kunnen zijn. Ook het indringende nawoord van Heinz Lunzer, een totaalblik op de briefschrijvers, is van grote klasse.

Boeken / Non-fictie

Rare jongens, die historici

recensie: Stijn Vennik - Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener

Een kandidaat voor het grootste boekenraadsel van 2019: wie heeft in godsnaam dit boek groen licht gegeven, en waarom lag de redacteur tijdens het wordingsproces ervan in coma? Van de Gladiatorenkeizer tot de Gepensioneerde Tiener is abominabel slecht geschreven en brengt niets nieuws onder de zon. Daarmee is alles wel gezegd.

Ik weet niet wat het plan van Stijn Vennik was toen hij begon aan dit boek over de laat-Romeinse keizers, maar het is in elk geval mislukt. Wilde hij grappige geschiedschrijving bedrijven? Dan moet hij beter zijn best doen dan door keizer Julianus meerdere keren ‘Juul’ te noemen. Wilde hij politiek correct zijn door consequent ‘barbaren’ tussen aanhalingstekens te plaatsen, omdat het helemaal niet zo’n barbaarse mensen waren? Dan zou hij als historicus toch moeten weten dat ‘barbar’ een van oorsprong Grieks woord is, waarmee men in de oudheid gewoon mensen bedoelde die het Grieks niet spraken, maar wel ‘barbar’. Denigrerend, jawel, maar niet op de manier die Vennik ervan maakt.

Of wilde hij, net zoals Bart Van Loo dat doet in De Bourgondiërs, vergelijkingen maken met hedendaagse fenomenen om historische feiten te duiden? Waarom dan deze tenenkrommende anachronistische poging: “Serieus, als je die lui in Den Haag al zakkenvullers vindt is het maar goed dat je toen niet leefde.”

Was het ten slotte een poging om een op historische bronnen gestoeld werk te wrochten? Waarom neemt hij dan discutabele anekdotes op, gewoon omdat ze amusant om te vertellen zijn?

Ook de intentie van de auteur doet de wenkbrauwen rijzen: hij wilde dit boek schrijven over de periode 180-476, omdat die onderbelicht is in de literatuur. Terwijl er bibliotheken vol over zijn geschreven (in 2017 verscheen nog een heruitgave van Keizers Sterven niet in Bed van Fik Meijer). Bovendien zijn de keizers in de periode, vooral dan vanaf en na de tetrarchie doorgaans niet interessant, doorgaans omdat ze amper een paar dagen regeerden en daarna vermoord werden.

Vennick verdient uiteraard respect omdat hij als piepjong historicus (hij is amper 28) al tot een overzichtswerk kwam, en hij kent duidelijk de periode in kwestie. Maar zijn infantiele schrijfstijl keldert het leesplezier pagina na pagina. Het is echt struikelen over weinig wetenschappelijke passages als “alsof gecastreerd zijn nog niet rottig genoeg is”, “je vraagt je af waarom iedereen daar altijd intrapt” of – de hoofdvogel – “mijn eigen theorie is dat hij het gewoon leuk vond om mensen in de maling te nemen”. Waarom laat een redacteur dit passeren? Athenaeum is toch een gerespecteerde uitgeverij met een voorliefde voor geschiedenis?

Voor wie dit boek bedoeld is, is dan ook een raadsel. Adolescenten met een interesse in geschiedenis? Daarvoor is de gekozen periode te chaotisch en niet interessant genoeg. Wetenschappers die een naslagwerk willen lezen over de Oudheid? Daarvoor verwijzen we graag naar bovenstaande passages. Misschien heeft-ie het gewoon voor zichzelf geschreven. Rare jongens, die historici.

Theater / Voorstelling

Samensmelting zonder conflict

recensie: De Nationale Opera - Tannhäuser

Christof Loys gebruikt Wagners opera Tannhäuser om op Wagner te reflecteren. De voorstelling van De Nederlandse Opera zit vol goede concepten, maar blijft na een zinderende opening statisch en eentonig.

In 1861 ging Wagners opera Tannhäuser in Parijs in première en het werd een regelrechte flop. De reden: de verplichte balletscène kwam helemaal in het begin. De Parijse jetset, die doorgaans speciaal voor de ballerina’s en het gevoos achteraf naar het theater kwam, arriveerde later (zoals gewoonlijk). De heren waren niet te spreken over het feit dat zij de balletdames gemist hadden. En die arme Wagner dacht dat iedereen voor zijn verheven kunsten kwam…

Deze anekdote over de rechtlijnige componist die niet kan verkroppen dat lust en kunst elkaar niet per definitie uitsluiten, is het vertrekpunt voor regisseur Christof Loys regie van Tannhäuser. Hypocrisie, grijstinten, symbiose, ze maken het leven. Maar als de contrasten vervagen, komt de spanning ook in het gedrang.

Tweestrijd

Ridder Tannhäuser (Daniel Kirch) is eigenlijk een verwend nest. Hij heeft zijn ridderkringen opgegeven om bij de liefdesgodin Venus (Ekaterina Gubanova) in te gaan wonen. Tannhäuser komt daar op amoureus gebied niets tekort, maar mist het conflict dat hem inspiratie moet geven. Hij verlangt terug naar de kuise Elisabeth (Svetlana Aksenova) en keert terug naar Wartburg, een kloosterachtig slot. Daar kan hij zijn mond niet houden over de geneugten die Venus hem bood. Iedereen is boos en Tannhäuser gaat naar Rome om boete te doen. Wie kan de tweestrijd in zijn hoofd beslechten?

Met die muziek zit het helemaal goed. Marc Albrecht krijgt elke akte een harder applaus bij opkomst en ook bij de slotovatie krijgt hij duidelijk de meeste decibellen toebedeeld. Hij heeft het Nederlands Filharmonisch Orkest volledig onder controle in zowel uitbundige als intieme passages. Gubanova en Aksenova (de kuise Elisabeth) springen er als solist uit en weten de twee belangrijkste vrouwenrollen een gelaagdheid mee te geven die verder gaat dan de tweestrijd lust – religie die Wagner voor ogen had.

Grijstinten

Het ontmantelen van die valse dichotomie tussen het profane en het sacrale is waar het regisseur Christof Loy om te doen is. De lusthof Venusberg en het ridderklooster Wartburg zijn geen tegenpolen, maar verschillende zijden van dezelfde medaille. De nobele ridders die Wartburg bevolken zijn dezelfde als diegenen die zich vergrijpen aan de ballerina’s. Maar het blootleggen van die verstrengeling van het vleselijke en het verhevene heeft ook een groot nadeel: alles gaat op elkaar lijken. Waar de opera opent met een bacchanaal waarin ballerina’s over het podium worden gesmeten door bronstige corpsballen en de naakte lichamen binnen no time wellustig over elkaar kronkelen, is er de daaropvolgende drieënhalf uur beduidend minder te beleven. Het podiumbeeld blijft in alle drie de aktes bestaan uit dezelfde ruim opgezette hal. Ook de figuranten spelen een dubbelrol. De ridders en nimfen zijn gemodelleerd naar de Parijse ballerina’s uit de negentiende eeuw, zoals te zien op schilderijen van Degas. Menig danseres leidde een dubbelleven als luxe prostituee, aan wie de hogere burgerij zich maar wat graag vergreep.

Boven- en onderwereld staan constant met elkaar in verbinding en het is Tannhäuser/Wagner die deze nuance niet kan accepteren. Dramaturgisch is er geen speld tussen te krijgen. Maar het is niet genoeg om een lijvige Wagneropera voor de volledige speelduur interessant te houden. Waar de muziek echter bestaat uit een rijk palet aan klanken, verwordt het toneelbeeld na de wellustige opening tot alleen maar grijstinten, waarbij er maar weinig momenten zijn die ertussenuit springen. Natuurlijk is de werkelijkheid oneindig veel gecompliceerder, maar tegenstelling zorgen wel voor spanning en conflict dat is wat er in Loys regie van Tannhäuser ontbreekt. Maar misschien ben ik ook gewoon verwend.

Theater / Reportage
special: Amsterdams Kleinkunst Festival 2019

Rosa da Silva wint in een finale vol groeipijnen

Het Amsterdams Kleinkunst Festival is weer een winnares rijker. Na onder meer Yentl & De Boer, Eva Crutzen en Louise Korthals mocht nu de 32-jarige Rosa da Silva zowel de jury- als publieksprijs mee naar huis nemen.

Rosa da Silva, kind van een Portugese vader en Nederlandse moeder, is niet een geheel onbekende in de kleinkunst. Zo speelde ze onder meer rollen in de musicals Anne Frank en De Tweeling en studeerde ze in 2014 af aan de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie. Die ervaring was zeker te merken, gezien haar sterke performance en prachtige zang. Dit liet bij de andere twee deelnemers ietwat te wensen over. Inhoudelijk was het bij Da Silva daarentegen wel wat summier: ze speelde onder meer typetjes als haar buurvrouw uit Klazienaveen, een Amsterdamse expat en een arts die haar zieke moeder behandelt. Leuk, maar niet bijster origineel of overdonderend uitgevoerd. Wel weet ze haar deelname als achtjarig meisje aan de Mini-playbackshow goed uit te buiten, want regelmatig is Henny Huisman te horen als de presentator die haar op vaderlijke wijze op haar gemak stelt. Da Silva is echter op haar best als ze aan het eind de fado zingt en daarmee haar klasse toont. Het maakt nieuwsgierig welke rol dit element in haar avondvullende voorstelling zal gaan spelen.

Ander kaliber

Van een heel ander kaliber zijn de eerdere kandidaten op de avond, Bart Melief en Alex Bergman. Met name de laatste viel lichtelijk uit de toon: als zelfverklaard woordkunstenaar rijmt en rapt hij zich door het halve uur heen, ondertussen mijmerend over zijn volwassenwording. Uiteraard gaat dat gepaard met anekdotes over zijn middelbare school en zijn eerste vriendinnetjes, die hem onder meer verwijten dat hij maar geen echte man wil worden. Daar zit wat in. Meester Alex (zijn artiestennaam) gaat gekleed in een wit hemd, bretels, een pantalon met kruismotief en rode sokken, dit alles getooid met een strikje. Een wat clowneske uitstraling, waarschijnlijk een product van zijn zoektocht naar zichzelf. Dat is waar Meester Alex zich namelijk vooral mee bezighoudt: zijn identiteit, die met name wordt opgelegd door zijn omgeving. Zo is hij de ene keer danser, dan weer rapper, even later weer een dichter: het is maar net wat vrienden en familie tegen hem zeggen waar hij zich mee bezig moet houden. Ondertussen zingt hij liedjes, bijgestaan door gitarist Lucas Thijs, over Maarten van Rossem of over vrijheid, of praat hij ineens over ‘de wereldproblematiek’. Die wispelturigheid naar dit soort plichtmatig engagement maakt zijn voorstelling vooral een geheel van los zand. Zijn statement dat iedereen uiteindelijk maar een schroefje in de machine is, is geen opmerking die langer dan een minuut in het hoofd blijft hangen. Het viel de jury op dat ook de andere finalisten vooral bezig waren met coming of age en dat de grootste inspiratiebron vooral bestaat uit de groeipijnen van de puberteit.

Videobeelden

Anders dan Meester Alex wil Bart Melief vooral laten blijken dat hij de hele dag nadenkt over het wel en wee van de huidige samenleving. Zijn opening met een aantal videobeelden, waarin hij de vraag stelt of men gelooft in de goedheid van de mens, is enigszins verrassend en smaakt naar meer. Helaas weet Melief die spanning niet vast te houden. Hij gebruikt zijn half uur vooral om zijn zorgen en cynisme te spuien, voortkomend uit een enorm schuldgevoel ten aanzien van zijn consumentisme. Zo veegt hij de vloer aan met kleding, telefoons, chocola en vleesvervangers. Zijn sterkste sketch is echter wanneer hij vertelt over de banaliteit van het kwaad, terwijl hij Dumpert-filmpjes laat zien van een niezende panda. Het publiek lacht hard en daarmee houdt Melief de zaal op subtiele wijze een spiegel voor. Minpunt is echter zijn muzikaliteit: zijn gitaarspel is abominabel en zijn gezang is niet beter. Jammer, want Melief heeft best wat in zijn mars. Desalniettemin kon hij, net als Meester Alex, niet tippen aan het niveau van de terechte winnares van deze editie van het Amsterdams Kleinkunst Festival.

Theater / Voorstelling

Puntgave herneming van een theaterparel

recensie: Dood Paard – Wie is er bang voor Virginia Woolf?

Met deze herneming van Wie is er bang voor Virginia Woolf? bewijst Dood Paard dat een winnende formule niet hoeft te veranderen.

Dit ijzersterke toneelstuk van Edward Albee over de huwelijksstrijd tussen Martha en George, die in de nachtelijke uren bezoek krijgen van het jonge koppel Nick en Honey (met alle gevolgen van dien), is inmiddels een klassieker en wordt veelvuldig opgevoerd. Ook in Nederland. De ene uitvoering is nog beter dan de ander. Alleen al dit seizoen zijn er twee gezelschappen die deze liefdesveldslag opvoeren: aan het begin van dit seizoen was dat De Koe, nu komt Dood Paard met een herneming. Of eigenlijk met een herneming van een herneming. Hoe dan ook, herneming of niet; het resultaat mag er zeker zijn.

De Nederlandse Martha en George

De rollen van het mislukte echtpaar Martha en George zijn voor veel acteurs een gewilde uitdaging. Toch is er één duo dat zich met recht de Nederlandse Martha en George mag noemen: Manja Topper en Kuno Bakker van Dood Paard. Voor de derde keer (!) spelen zij Martha en George. Toen ze dat voor het eerst deden, zat ik nog in de luiers. Vijf jaar geleden zag ik de reprise en was ik al onder de indruk van de complexiteit die Topper en Bakker aan hun personages geven, het vileine spel dat ze met elkaar spelen en de manier waarop ze – tot op het pijnlijke af – het publiek bij hun huwelijksstrijd betrekken door de wederzijdse beledigingen en steken onder water vooral tot het publiek te richten.

Never change a winning team

Deze herneming is een kopie van de eerdere herneming. Om te beginnen is de enscenering vrijwel hetzelfde. Ook nu is het decor kaal, met in het midden een kleurrijk boeket met daarachter een grauw portret van een huilende baby. Je zou deze kopie van de enscenering als lui kunnen opvatten, maar dan doe je het stuk tekort. Juist door het in dezelfde enscenering op te voeren wordt de tragiek van Martha en George – of specifieker: van het huwelijk an sich – subtiel benadrukt. Dat kleurrijke boeket staat symbool voor de schoonheid van het huwelijk. De bloemen, en daarmee alle schoonheid en kleur, zullen verwelken. Dan houd je verval over, moet je de dode bloemen weggooien en koop je een nieuw boeket, alsof er niets is gebeurd.

Ook het portret van een huilende, getergde baby, dat als de grote afwezige boven het toneel hangt, is weer van de partij. Dat schilderij blijft een ware troef. Het symboliseert zoveel. Niet alleen expliciteert het de kinderwens die in het stuk een grote rol speelt, maar het verwijst ook naar het verdriet waar elk personage mee kampt. Stuk voor stuk zijn ze die baby, tot huilens toe geplaagd door de tegenslagen van het leven.

Ook het spel is vrijwel niet aangepast. Aan de ene kant blijven verrassingen daarmee uit. Wie deze versie al eens eerder heeft gezien weet wat hem of haar te wachten staat. Tegelijkertijd is het erg fijn om dit sterke acteerwerk nog eens te zien. Zo zet Manja Topper nog steeds een geweldige Martha neer. Topper laat zien hoe sadistisch de liefde kan zijn. Met een piepstem speelt ze kinderlijke onschuld, waarna ze als een krijsende kat haar klauwen in George zet. Vervolgens likt ze, met dezelfde gespeelde kinderlijkheid, de wonden (voor even) schoon.

Topper trekt verschillende registers open. Moeiteloos verandert ze van poeslief naar platvloers, van vilein en sadistisch naar hysterisch naar uiteindelijk – wanneer George zijn gram heeft gehaald – prachtig broos. Tegen de dynamiek van Topper is Kuno Bakker als George zeer goed opgewassen. Hij laat zich niet leiden door Martha’s grillen, maar is schijnbaar beheerst en berekenend. Beledigingen aan Martha’s adres verpakt hij subtiel, waardoor het komische karakter van Albees taal mooi intact blijft.

Nieuwe gasten, oude problemen

Nick en Honey worden wel door andere acteurs gespeeld, respectievelijk door André Dongelmans en Rosa van Leeuwen. Dongelmans laat zich als Nick niet kennen. Hij kan soms net zo grillig zijn als Martha en George. Met zijn mimiek laat hij de minachting voor zijn gastheer en -vrouw zien én voor zijn eigen vrouw. Van Leeuwen vervult de rol van Nicks vrouw met de nodige humor, zonder daarbij clownesk te worden. Haar acteerwerk geeft een extra absurdistisch tintje aan het hele schouwspel.

Hoewel Dood Paard Wie is er bang voor Virginia Woolf? voor de derde keer opvoert, weten ze toch een extra dimensie te geven aan Albees klassieker. Hoeveel jaren er ook mogen verstrijken en hoeveel gasten Martha en George ook over de vloeren zullen krijgen, ze nemen hun gasten altijd mee in hun ondergang. Daarmee overstijgt Dood Paard met deze derde herneming juist de particuliere strijd tussen Martha en George en laat Dood Paard Martha en George op een mooie manier symbool staan voor de teloorgang van het huwelijk.

Boeken / Non-fictie

SS-politie beul Rauter wilde het vooral zuiver houden

recensie: Theo Gerritse - Rauter. Himmlers vuist in Nederland

Na de oorlog wist Hanns Albin Rauter (1895-1949) dondersgoed welk lot hem wachtte. Door de nederlaag van Duitsland verdiende hij de kogel. Zijn gewelddadige optreden als bezettingsbestuurder en zijn verantwoordelijkheid voor de deporatie van de Joden stonden daar los van.

Eigenlijk is het een klein wonder dat een van de grootste rotzakken uit de geschiedenis van de Duitse bezetting nu pas de biografie krijgt die hij verdient. Rauters naam prijkte steevast onderaan bekendgemaakte executiebevelen. Toch dreigde de ‘gier uit de Alpen’, door een gebrek aan belangstelling voor de daders in de vergetelheid te raken.

Sinds de eeuwwisseling is er in de historiografie sprake van een voorzichtige herontdekking van de dader en de collaborateur. Het boek van Bas Kromhout De voorman: Henk Feldmeijer en de Nederlandse SS (2012) is hiervan een voorbeeld. In het kader van zijn promotieonderzoek levert historicus Theo Gerritse een belangrijke toevoeging. In Rauter. Himmlers vuist in Nederland is het omvangrijke en over vele archieven verspreidde archief- materiaal gebundeld tot een imposante Gesamtbiographie.

Rauter

‘Rauter en Henk Feldmeijer inspecteren Vrijwilligers van de Nederlandse SS, Nederland 11 juni 1942.’

Steierische Heimatschutz

Gerritse reconstrueert in zijn gedegen, maar weinig sprankelend geschreven studie, zeer precies de gangen van Rauter. Hij noemt het verlies van de Eerste Wereldoorlog hét kantelpunt in Rauters leven. Net als vele generatiegenoten in Duitsland keerde hij totaal ontgoocheld terug van het front. Rauter veranderde in een ‘desperado’ en zocht zijn heil in het paramilitaire vrijkorps Steierische Heimatschutz.

Deze rechtse, op fascistische leest geschoeide organisatie, ijverde voor het samenvoegen van Oostenrijk en Duitsland. Rauter ontpopte zich al snel als een goed organisator, maar bleef politiek gezien tot de tweede garnituur behoren. Gerritse typeert hem als de ideale tweede man, die blindelings opdrachten uitvoerde en hondstrouw was aan zijn superieuren.

Lotsbestemming

Na een mislukte couppoging van Oostenrijkse nationaalsocialisten in september 1931 vluchtte Rauter halsoverkop naar Duitsland. Aanvankelijk had Rauter een voorkeur voor de SA. Toch trad hij, ondanks een verre van smetteloze achtergrond, korte tijd later toe tot de SS. Daar vond hij een nieuw levensdoel.

Al snel droeg Rauter het schimmige ‘cultuurgoed’ en bijbehorende mythologie van zijn nieuwe leermeesters waar mogelijk uit. De kernwaarden eer, trouw en kameraadschap van de SS pasten hem als een tweede huid. Door zijn buitengewone breedsprakigheid en gretige gebruik van superlatieven trok Rauter de aandacht van Himmler. Desondanks bleef hij wederom een outsider. Rauter behoorde immers niet tot de älte Kampfer.

Tijdens de bezetting van Nederland was Rauter als politiechef verantwoordelijk voor de openbare orde. Volgens Gerritse was het vijfkoppige bestuur bloedfanatiek, maar beschikten ze elk over onvoldoende macht om een eigen politieke koers te varen. Ondanks onderlinge wrijvingen slaagden de Duitsers erin tot 1945 een collegiaal bestuur te behouden. Niet in het minst door de kruiperige houding van Rauter. Die schreef wel slijmerige brieven over de weekheid van Seys-Inquart naar Himmler, maar kreeg steeds nul op rekest.

Silbertanne

Tijdens de eerste jaren van de oorlog stond Rauter volledig achter de nazificatie-politiek. Hij had immers behoefte aan rust. Toen de Duitsers na de Februaristaking van 1941 hun masker afzetten, radicaliseerde Rauter. Nadat het Nederlandse verzet steeds brutaler optrad met aanslagen op NSB’ers én Duitse soldaten, reageerde Rauter onder de codenaam Silbertanne met het plegen van sluipmoorden op het verzet.

In de nacht van 6 op 7 maart 1945 overleefde Rauter zelf ternauwernood een aanslag nabij de Woeste Hoeve. De repressie die daarop volgde was net als Rauter meedogenloos. Volgens Gerritse was gebrek aan twijfel zijn belangrijkste karaktereigenschap. De opvoeding in een nationaalconservatief, antisemitisch milieu maakten Rauter compromisloos. Zelfs na de ineenstorting van het Derde Rijk bleef hij zijn idealen trouw. Hij was dan ook niet schuldig aan de misdaden die hem na de oorlog ten laste werden gelegd, maar had slechts trouw orders opgevolgd. Van een schrikbewind, zoals onder de hertog van Alva, was geen sprake geweest. Rauter had het als ‘ridderlijke soldaat’ allemaal toch vooral zuiver willen houden.

Theater / Voorstelling

Bambi als hysterische diva

recensie: Toneelgroep Oostpool - Bambi

Bambi: niet dat lieve hertje uit de tekenfilm, maar een bazige dragonder die zijn leven opnieuw wil verfilmen. Die film komt er uiteindelijk niet. Dat had eigenlijk ook wel voor dit toneelstuk mogen gelden.

In Bambi van Toneelgroep Oostpool is de ‘titelheld’ een beetje als een gevallen kindster. Zeg maar à la Lindsey Lohan en Justin Bieber: een kindsterretje dat onschuldig begon maar door alle roem van het pad raakte en wanstaltig gedrag begon te vertonen. Dat lot treft ook de reebok in dit tweede deel van de serie What’s in a fairy tale, geregisseerd door Sarah Moeremans en geschreven door Joachim Robbrecht. Waar Bambi in de Disneyklassieker vooral  een aandoenlijk, niet al te spraakzaam personage oproept (met natuurlijk die grote onschuldige ogen!), heeft de ree in deze Oostpoolbewerking (gespeeld door Benny Claessens) al het zwijgzame en onschuldige verloren.

Van hert naar ree, van bok naar diva

Deze volwassen Bambi is fors, bijna naakt en clownesk geschminkt. Slechts een staartje en enkele vlekken op de rug, herinneren ons nog aan het aandoenlijke hertje uit de tekenfilm. Van het beeld dat Disney van hem heeft geschapen wil hij af. (Een leuk weetje: volgens de gelijknamige roman uit 1923 van Felix Salten is Bambi, in tegenstelling tot in de Disneyfilm, geen hert maar een ree). Bambi maakt daarom een nieuwe film – rauwer, oprechter – om de ‘echte’ Bambi te laten zien.

Vanaf het begin maakt Claessens van deze Bambi een hysterische diva. Dat werkt aanvankelijk goed. De energie waarmee het stuk begint, geeft er een interessante schwung aan. Om het minste of geringste gaat Bambi tegen crew en publiek tekeer. Dit levert soms komische momenten op. Claessens is vooral sterk in zijn reactie op het publiek. Bij een kuch of een lach vanuit het publiek begint hij al te razen. Daarmee verbiedt hij het publiek om nog een keer te reageren. Zijn sterk gespeelde woede maakt het alleen maar grappiger, waardoor een lach niet te onderdrukken is.

Bambi wordt steeds minder een onschuldig dier. Naarmate het stuk vordert vervaagt de schmink op Claessens’ gezicht en verliest hij zijn dierlijke karakteristieken. De (slechte) mens komt in hem naar boven. Hij koeioneert zijn crew en manipuleert iedereen om zijn zin te krijgen. Wanneer de cameraman (gespeeld door Kharim Amier) na de zoveelste belediging ontslag neemt, voert Claessens de Bambi-ogen en wat krokodillentranen op en drijft Amier in een hoek om hem aan te randen. Zo speelt het stuk niet alleen met de ambivalente scheidslijn tussen dader en slachtoffer, tussen schuldig en onschuldig, maar betrekt het daar ook actuele thema’s zoals #MeToo bij.

Een lange zit

Hier zit tegelijkertijd het probleem van de voorstelling. Zeker, het is interessant om oude verhalen aan de huidige tijd te verbinden, maar dan moet het verhaal an sich niet uit het oog worden verloren. Dat gebeurt in deze voorstelling wel. Sterker nog: er is nauwelijks sprake van een aantrekkelijk verhaal. Moeremans en Robbrecht hebben zoveel nadruk op de filosofie achter het stuk gelegd, dat de personages gereduceerd worden tot klankborden van die theorieën. De personages discussiëren met elkaar over de essentie van het leven, over het schijnbare onderscheid tussen mens en dier, goed en slecht, over machtsverhoudingen en ga zo maar door. Erg leuk allemaal, maar voor een voorstelling van twee uur heeft het te weinig om het lijf.

Alleen wanneer Claessens op het toneel verschijnt ontstaat de hoop dat zijn hysterie het verhaal de nodige kwinkslag geeft, maar na anderhalf uur is ook zijn divagedrag uitgewerkt. Cameraman Amiel doorziet dat goed. Hij geeft aan dat zijn spanningsboog verdwenen is en gaat ervandoor. Het laatste half uur benijd je hem.

Boeken / Interview
special: Interview met Bart van Loo over zijn nieuwe boek: De Bourgondiërs

“Tijdens het schrijven werd ik weer ik die 14-jarige knaap die gefascineerd naar de dode Karel de Stoute in de sneeuw zat te kijken.”

Bart Van Loo heeft er een slopende lezingen- en interviewreeks in Vlaanderen en Nederland opzitten. De verteller is zichtbaar uitgeteld, maar – gelukkig voor ons – niet uitverteld: het duurt het niet lang voor hij weer gloedvol en opverend vertelt over ‘zijn’ Bourgondiërs. Het onderwerp ligt hem nu eenmaal na aan het hart: zijn vrouw is Bourgondisch, hun dochter bijgevolg Vlaams-Bourgondisch. “Maar toch heb ik dit boek in de eerste plaats voor mezelf geschreven.”

Een pil van ruim 600 pagina’s over de geschiedenis van de Bourgondiërs: op voorhand moet het als commerciële zelfmoord hebben geklonken, maar de teller staat vandaag op bijna 65.000 verkochte exemplaren in 2,5 maand. Hoe verklaar je dat succes?

“Het boek is mooi gelanceerd geworden in De Wereld Draait Door en De Afspraak, er zijn meteen heel veel 4- en 5-sterrenrecensies gekomen en er is de 8-delige podcast die ik voor radiozender Klara maakte. Dat zijn concrete aanleidingen, maar die verklaren de stormloop in Vlaanderen en Nederland natuurlijk niet. Als we wat dieper graven, denk ik dat het een kwestie van identiteit is. Zeker in deze verbrokkelde, complexe tijden van migratie, Brexit, Marrakech-akkoord … stellen mensen zich de vraag: wie zijn wij eigenlijk? Waar komen wij vandaan? Misschien is het in die context dan interessant wanneer iemand besluit om – zonder enige ideologische bedoelingen – dat verhaal te vertellen. Hebben wij een collectieve identiteit? En zo, hoe is die ontstaan? En ik heb vastgesteld dat we daarvoor naar de Bourgondiërs moesten kijken. Vandaar ook de ondertitel Aartsvaders van de Lage Landen. Maar is het echt de verklaring voor het succes? Ik weet het niet, want dat identitaire zit niet expliciet in het boek. Dat zou ook averechts werken. Zij die trouwens op zoek zijn naar een specifiek Vlaamse identiteit zullen al meteen vaststellen dat Limburg en Brabant nu tot Vlaanderen behoren, maar in de middeleeuwen helemaal niet. De Lage Landen zijn een samenraapsel van identiteiten, die de Bourgondische hertogen staatkundig, juridisch, militair, monetair en artistiek hebben samengebracht. Wat ik eigenlijk vooral wilde aantonen, was dat onze geschiedenis niét begint bij de val van Antwerpen of bij Willem van Oranje, maar veel eerder. Iets wat we nooit op school hebben geleerd.”

Hoe ben je eigenlijk aan dit titanenwerk begonnen?

“Ik trek bij wijze van spreken aan een touwtje en stel dan vast wat daar allemaal aan vasthangt (haalt een denkbeeldige vislijn binnen). Jan Van Eyck staat midden in het verhaal van de Bourgondiërs als hofschilder van Filips de Goede. Jeanne d’Arc heeft er ook alles mee te maken en leefde gelijktijdig met Van Eyck. Het begin van de boekdrukkunst, dat was in de tijd van Karel de Stoute. Het ontstaan van de huiskapellen, de groeispurt van het ego … Allemaal dingen die mij uitermate boeien en die ik in één boek kon verwerken. Ik heb het dus eigenlijk in de eerste plaats voor mezelf geschreven, waarbij ik terug die 14-jarige knaap werd die gefascineerd naar het prentje van de dode Karel de Stoute in de sneeuw keek. Nu, ik moest dit boek ook voor mezelf schrijven, anders had ik dit project nooit volgehouden.”

Je waagt je soms ver in je beschrijvingen: een feest dat een “welgemeende fuck you richting Engeland” was, een vrouw met “een voorhoofd als een erotisch voorsteven” … Nooit gedacht dat je hier niet mee zou wegkomen?

“Als verteller schud ik dergelijke beschrijvingen als het ware automatisch uit mijn mouw, ik voel aan dat ze nodig zijn om het verhaal tot leven te brengen. Net zoals ik graag vertrek van details en petites histoires om van daaruit breder te gaan. Zoals het feit dat er 200 eekhoorntjes werden verwerkt in een kostbare mantel. Of dat Filips de Goede zich wel naar de borst moet hebben gegrepen toen het Lam Gods werd onthuld. En die ‘welgemeende fuck you’? Tja, misschien is die op het randje, maar het overdreven feest dat werd gegeven kwam daar nu eenmaal op neer. Met één uitdrukking leg ik de hele internationale politiek uit. Toegegeven, het is een literaire vrijheid die echte academici zich wellicht niet kunnen veroorloven. Meer nog: de academische wereld heeft lang neergekeken op de histoire événementielle zoals ik ze bedrijf. Onlangs gaf professor Wim Blockmans evenwel toe dat historici net zo’n verhalen nodig hebben om buiten hun afgebakende vakgebied te geraken en het grote publiek te bereiken.”

In dat verband: een bevriend historicus gaf de kritiek dat academici al het veldwerk doen, waarna een verteller als jij er bij het grote publiek mee gaat scoren.

“Vanuit menselijk, psychologisch standpunt kan ik die reactie begrijpen. Anderzijds: ik heb vier jaar aan dit boek gewerkt zonder dat een of ander universiteit mij een loon uitbetaalde, wat best een grote commerciële gok van mij was, en er stapels en stapels boeken voor gelezen. Bovendien houdt niets die academici tegen om hetzelfde te doen. Ik zou dat zelfs toejuichen: laat ze hun kennis maar meeslepend ontsluiten. Maar voor mij is geschiedschrijving geen wedstrijd, voor mij komt het neer op verhalen vertellen en die koppelen aan historisch inzicht. En ik heb dat alleen kunnen doen omdat ik op de robuuste schouders van echte historici stond. Die spanning tussen academische en populaire geschiedschrijving vind ik trouwens heel boeiend, op 1 juni vindt er naar aanleiding van mijn boek zelfs een debatnamiddag over plaats aan de UGent.”

Over populair gesproken: ik las in een recensie dat je boek zich uitstekend zou lenen tot een televisiereeks à la The Crown. Zet je dat aan het dromen?

(enthousiast) “O ja, geweldig! Zij het dat iemand anders het zal moeten doen, want daar begin ik niet aan. Maar beeld je eens in: Jeremy Irons als de oude Filips de Goede, of als Filips de Stoute die met zijn stofbril op weg is naar alweer een veldslag. En wat een mooi personage zou de Franse koning Karel VI zijn, die opeens krankzinnig wordt en op zijn gevolg begint in te hakken. Wat een rol! Die banketten, die riddertornooien, die veldslagen, die moordaanslagen … Het is allemaal zo episch en filmisch dat het zich heel goed zou lenen voor een serie. Zeker omdat er ook nog eens van die Shakespeareaanse elementen inzitten, zoals Filips de Goede en Filips de Stoute die elkaar als vader en zoon vreselijk in de haren konden vliegen. Of Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, die in Brugge aan een willekeurige deur moet kloppen om aan de woedende menigte te ontsnappen en later de stad ontvlucht door de slotgracht over te zwemmen. Je ziet het toch zo voor je?”

Tot slot: al een idee wat hierna volgt?

“Eerst en vooral vakantie. Het is nodig, zoals je kan merken (lacht). Daarna zien we wel. Wie weet schrijf ik wel een sequel op De Bourgondiërs, waarbij de supranationale Lage Landen op het einde van de rit uiteenvallen. Dan heb ik de twee oerverhalen: het ontstaan en de scheuring. Alleen al de val van Antwerpen in 1585 is toch mateloos boeiend? Al die kunstenaars, bankiers en intelligentsia die massaal de stad verlieten en naar Amsterdam trokken, dat zijn Gouden Eeuw zag beginnen. Voor het tot dan altijd op kop lopende Vlaanderen een drama, voor Nederland een schitterende gebeurtenis. En dan kan je er de godsdienstoorlogen, Willem van Oranje, Pieter Brueghel, Jeroen Bosch … bij gaan betrekken. Maar nogmaals: ik zie wel of ik de adem vind om dat nogmaals op te brengen. Want het schrijven van De Bourgondiërs is gekkenwerk geweest. Echt crazy.”

Geniet dus maar des te harder van je dolce far niente!