Archie Shepp
Muziek / Concert

Waar is de dansvloer?

recensie: Archie Shepp Quartet live @ Het Bimhuis
Archie Shepp

Het duurt langer dan gepland voordat de hoofdact opkomt. Gespannen zwijgend, of mompelend, wachten de bezoekers van het afgeladen Bimhuis af. In de hoek van de zaal pakken jonge talenten hun minute of fame, door à la Herbie Hancock ritmisch fluitende melodieën op de halzen van hun colaflesjes te blazen. Niet onverdienstelijk overigens, maar we komen hier voor veteraan Archie Shepp.

Al vanaf de jaren ’60 bevindt de saxofonist/zanger zich in de voorhoede van de jazz. Hij werd toen vooral bekend als een radicaal voorvechter van zwarte emancipatie en pan-Afrikanisme: over hoekige freejazz declameerde hij activistische teksten. In de tijd die volgde verkende hij alle paden in zijn genre en speelde, onder meer met giganten als John Coltrane, een enorme discografie bij elkaar. De laatste tijd schijnt hij, passend bij zijn leeftijd, milder en meer introspectief te zijn geworden. Is dat nog wel interessant?

Energie en showmanschap
Shepp en zijn kwartet belonen het wachten ruimschoots met ‘Hope two’. Een ferme swing van drummer Steve McCraven, tsj-tsj-tsj op de bekkens en dansbare stoten van de basdrum. Getooid met cowboyhoed en verenketting zit McCraven te wippen op zijn drumkruk alsof hij op een paard door de woestijn galoppeert. Reggie Washington tovert ondertussen fluwelen loopjes uit zijn contrabas, die de groove diepte geven. Door het strakke spel van Washington kan de drummer het zich permitteren af en toe uit de bocht te vliegen met een baldadige, bluesy roffel. Carl Henri Morisset, achter de piano, wisselt staccato akkoordjes af met dromerige klanktapijten en kleurt zo de stuwende begeleiding mooi in. Shepp blaast over dit alles heen melodieën die uitmonden in snelle salvo’s van klaterende noten. Zijn spel is helder en zwoel tegelijk, met soms een schreeuwend rauwe uithaal.

Na de energieke opener gaat het tempo echter meteen omlaag. ‘Don’t get around much anymore’, een klassieker van Duke Ellington, is vriendelijk, gemoedelijk, toegankelijk en halverwege het nummer legt Shepp zijn sax weg en gaat op een stoel zitten. Hij zal toch niet nu al zijn kruit verschoten hebben? De veteraan kijkt tevreden en geeft zijn band de ruimte, maar staat dan plotseling op en begint te zingen. Een hoge jeugdige stem met een donker raspende ondertoon, tussen crooner en blueszanger. Af en toe huilt Shepp een schorre kreet of een langgerekte, loepzuiver trillende ‘oeh’.

Centraal in het concert staat ‘Revolution’, een vrij nieuw stuk dat laat zien dat Shepp nog steeds bezig is met de politieke thema’s die hij in de sixties aansneed. Hij vertelt over zijn grootmoeder die ten tijde van de slavernij geen instrumenten mocht bespelen en aangewezen was op haar eigen lichaam om daarop te trommelen. Drummer McCraven demonstreert deze hambone: snelle klapjes op dijen en knieën. Tijdens het stuk dat volgt tikt hij soms met zijn stokken op de rand van de snare in een instrumentale echo van de dans. Shepp preekt en zingt, poëtisch en met verheven stem, de begeleiding is etherisch en duister. Toch hoor je hier geen angry young man die zelf de wereld wil veranderen, maar iemand die terugkijkt op een bewogen leven en zijn verhalen deelt met toehoorders en opvolgers. De boodschap is nog steeds belangrijk, maar de man is milder geworden. Het concert voelt hierdoor comfortabel en vrolijk aan, het showmanschap druipt er vanaf, maar het wordt niet te behaagziek.

Dansvloer?
Als het zaallicht aangaat zegt een jazzo op leeftijd melancholisch en met lichte teleurstelling in zijn stem: “Vroeger begon het altijd pas om twaalf uur!”. De geestdrift vergaat niet met het ouder worden, daar is Shepp het levend bewijs van. Eigenlijk zouden de stoelen weggehaald moeten worden, die opgesteld staan voor het podium van het Bimhuis. Op de geluidskwaliteit is niets aan te merken en de ambiance is subliem, maar dit soort concerten smeken om een gevulde dansvloer.

Dat een groot deel van het publiek met Shepp is meegegroeid doet niets aan die noodzaak af. Er wordt met hoofden geknikt en heftig geklapt en gejuicht na solo’s. En hoewel de mindervalide medemens natuurlijk niet gedwongen kan worden te staan, zal die er vast geen bezwaar tegen hebben om goedkeurend neer te kijken op een dansende menigte. Dus, een tip voor het Bimhuis: stoelen naar het balkon en vrijmaken die dansvloer.

Colourful Clay
Kunst / Expo binnenland

Keramiek met wow-factor

recensie: Recensie: Colourful Clay
Colourful Clay

Op de grens van het oude en het nieuwe jaar verrassen Keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden en de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) met een kleine maar bijzonder fijne tentoonstelling: Colourful Clay.

Colourful Clay

Johan Creten, Je serais ton miroir (2001). Foto: Het Princessehof

‘Keramiek met wow-factor’ belooft de programmakrant van de Centrale OBA. En daar miszeggen ze niets mee: het is indrukwekkend werk dat wordt getoond, groot en kleurrijk, klein en verfijnd. Met als centrale thema’s kleur en de invloed van het Oosten op de westerse kunst. Er is werk te zien van kunstenaars als Johan Creten, Caroline Coolen, Armando en anonieme Chinese kunstenaars.

Keramiek verwacht je niet meteen in een bibliotheek. Toch rekenen bibliotheken kunst en cultuur wel degelijk tot hun takenpakket. In kleine vestigingen of filialen van de OBA zijn het vaak lokale (amateur)kunstenaars die de kans krijgen hun werk te tonen, al dan niet in combinatie met een boekentafel oude snit met aanverwante titels. In de Centrale zijn het grotere tentoonstellingen die de aandacht trekken.

Armando, Twee vazen (2011). Foto: Het Princessehof

Armando, Twee vazen (2011). Foto: Het Princessehof

Niet dat er geen boekentafel bij Colourful Clay staat. Of liever: bij de ingang een ‘ouderwetse’ en in de expositieruimte een vitrine met vier fraaie salontafelboeken die de smaak om in de collectie te gaan grasduinen aanwakkeren. Maar voor de rest is de expositie de hoofdvestiging van de bibliotheek in de hoofdstad waardig. De expositie bestaat uit stukken uit de collectie van het Princessehof.

Johan Creten en Armando

Of de bezoeker nu van de ene of van de andere kant de expositiezaal op de begane grond binnenkomt, in beide gevallen stuit deze op een werk van de van origine Vlaamse kunstenaar Johan Creten (1963): groot(s), heftig, vol kracht, emoties en vragen oproepend. Daar steken twee bijna menshoge vazen die Armando in 2010 met zijn handen decoreerde kwetsbaar bij af. In dat jaar wijdde het Princessehof een tentoonstelling aan dit indrukwekkende werk van Armando.

Overzichtsfoto met chinese vaas. Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Overzichtsfoto met Chinese vaas. Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Chinese kunst en RaR

Het middendeel van de expositie in de OBA, waar de bezoeker omheen kan lopen, is eveneens symmetrisch opgezet. Op de kop en aan de voet staan martavaan (aardewerken) bewaarpotten uit het China van 1850-1900.

Aan de raamzijde zijn in vitrines zowel oude Chinese stukken neergezet als twintigste eeuwse Nederlandse keramiek. De specimen zijn op kleur gerangschikt. Wat duidelijk wordt, is de invloed die het Oosten had op de westerse kunst en technieken.
Boven de vitrines is langs de hele lengte van de muur de serie Schwarm (2011) van RaR aangebracht, een rij gekleurde kevers gemaakt door de Duitse kunstenaars Beate Reinheimer en Ulrike Rehm (RaR).

Laszlo Feketes, Wild life memorial soup tureen (2001). Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Laszlo Feketes, Wild life memorial soup tureen (2001). Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Actueel en lokaal

Toch is niet alles alleen maar ‘wow’ in de zin van indrukwekkend, groots en kleurrijk – in twee werken proefde ik een actueel commentaar op onze omgang met dieren; op de jacht en de dierconsumptie en op het doorfokken. Respectievelijk in Laszlo Feketes Wild life memorial soup tureen (2001) en in Yellow bastard (2007) van de jonge kunstenares Caroline Coolen.
Ook valt er af en toe een lokaal accent valt te bespeuren. Zo is Amsterdam vertegenwoordigd met ontwerpen die Th. Nieuwenhuis en Willem van Norden (1910-1915) voor Plateelbakkerij De Distel maakten.

Het is opmerkelijk hoe in een tentoonstelling van een relatief bescheiden omvang de curatoren in staat zijn geweest een mooi, symmetrisch opgezet geheel neer te zetten. Het bezoeken meer dan waard. Zoals de hele bibliotheek trouwens, een ontwerp van Jo Coenen.

Caroline Coolen, Yellow bastard (2007). Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Caroline Coolen, Yellow bastard (2007). Foto: Annetje van Praag Sigaar, OBA

Openbare Bibliotheek Amsterdam, Oosterdokskade 143, 1011 DL Amsterdam

Elke dag open van 10 tot 22 uur, toegang gratis.

oud boek
Boeken / Non-fictie

Hans Fallada: een waanzinnige romanticus

recensie: Anne Folkertsma - Hans Fallada. Alles in mijn leven komt terecht in een boek
oud boek

In Nederland geldt Gerard Reve als de grote volksschrijver; in Duitsland is dat Hans Fallada. Wie? Hans Fallada. Lees deze recensie en haast u naar de boekwinkel.

Wellicht doen titels als Kleiner Mann – was nun? of Jeder stirbt für sich allein een belletje rinkelen (een aantal van Fallada’s werken zijn verfilmd), maar voor velen is Fallada nog een grote onbekende. De maniakale schrijver schreef veel, snel en vrijwel al zijn boeken lokten zowel positieve als negatieve reacties uit. Sinds 2008 komen zijn boeken, mede door de vertalingen van Anne Folkertsma, meer en meer in de belangstelling. Nu is er van haar hand een biografie over Fallada verschenen.

Zo snel als Fallada schrijven kon – een dikke pil van zeshonderd pagina’s perste hij er binnen een paar weken uit, waarna hij steevast moest worden opgenomen in het sanatorium –, zo snel vonden tijdens zijn leven grote maatschappelijke omwentelingen plaats. Een goudmijn voor de maatschappijkritische schrijver en tegelijk zijn handicap. Fallada was een schrijver die zich aan de heersende omstandigheden aan kon passen, omdat hij moest blijven schrijven. Voor het geld en zijn gemoedstoestand. Het zal daar ook vast mee te maken hebben dat hij in al die verschillende perioden bekritiseerd werd, vaak door verschillende, tegengestelde kampen.

Moord

Hans Fallada, pseudoniem van Rudolf Wilhelm Friedrich Ditzen, wordt geboren in 1893. Een ziekelijk jongetje dat heimelijk in goedkope uitgaven alles leest wat los en vast zit. Komend uit een familie van juristen is het de vurige wens van zijn ouders dat ook hij rechtsgeleerde wordt. Alleen, de kleine Rudolf heeft weinig zin in school. Spijbelt wanneer hij kan, is lui en keert zich tijdens de pubertijd tegen het vaderlijk gezag. Een wanhopige romanticus is geboren.

En met die romanticus treedt de waanzin zijn leven binnen. In Duitsland steekt vlak voor de Eerste Wereldoorlog een ware zelfmoordepidemie de kop op. Ook de jonge Rudolf fantaseert, samen met zijn beste vriend Hanns, veelvuldig over om uit het leven te stappen. Ze besluiten een duel in scène te zetten (zodat de klap voor hun families minder groot zal zijn). Zijn vriend laat daarbij het leven, hijzelf overleeft het ternauwernood. Na dit incident, dat hem op opname in een psychiatrische kliniek komt te staan, lijkt een burgerloopbaan definitief niet tot de mogelijkheden te behoren: geen diploma’s en veroordeeld voor moord.

Armoede en rijkdom

Fallada debuteert in 1920 en belandt kort daarna in de gevangenis. Daar houdt hij een dagboek bij en merkt hij dat schrijven zijn belangrijkste levensbehoefte is, iets waartegen hij geen weerstand kan bieden, iets waar hij domweg aan moet toegeven. Anderen zien zijn talent en eenmaal uit het gevang komen zijn eerste successen. Daar hij grote armoede heeft gekend, werkt hij immer als een bezetene om zichzelf en zijn gezin te kunnen onderhouden. Toch blijft er altijd gedoe met geld. In zijn essay Hoe ik schrijver ben geworden schrijft hij hoe een ‘wijze corrector’ ooit tegen hem zei:

‘Tja, Fallada,’ zei hij, ‘met weinig geld goed rondkomen is helemaal geen kunst, maar met véél geld alles zo regelen dat je al je verplichtingen nakomt, dat kan vrijwel niemand!’

Een fraai geheel

Folkertsma’s biografie begint met drie essays, geschreven door Fallada zelf, waarin hij met name ingaat op hoe hij schrijver is geworden, de manier waarop hij werkt – zoals gezegd: bezeten – en wie zijn literaire voorbeelden zijn. Dat het boek met deze werken begint, is een mooie vondst. Vanaf de eerste bladzijden word je Fallada’s wereld ingetrokken en krijgt ook de beginnende Fallada-lezer een sterk idee van de schrijver en de man daarachter. Het is vervolgens Folkertsma’s heldere en beheerste verdieping die voor het fraaie geheel zorgt. Zij houdt het bij de kale feiten en weet het onderwerp, dat haar duidelijk lief is, toch met de nodige distantie te benaderen. Ook laat ze zich niet verleiden tot speculatie en weet ze met name de warrige episoden uit Fallada’s leven duidelijk weer te geven. Je kunt je voorstellen dat verdrinking in zo veel materiaal, na een zo bewogen leven, op de loer ligt. Dat de schrijfster boven water weet te blijven, is een prestatie op zich.

Boeken / Non-fictie

De grip van roem

recensie: Terug uit de witte hel. Hoe poolreiziger Sjef van Dongen een nationale held werd

Hoe worden helden gemaakt? Over die vraag heeft Adwin de Kluyver Terug uit de witte hel geschreven: de twintiger Sjef van Dongen verblijft jarenlang op Spitsbergen, gaat in 1928 op een vruchteloze en levensgevaarlijke reddingstocht, en tóch wordt hij een held. Wat betekent dat?

Als eerste valt op dat Sjef van Dongen, zo’n gewone Nederlandse jongen, niet alleen eind jaren twintig en begin jaren dertig van de vorige eeuw volop in de belangstelling stond. Ook recent zingt zijn naam weer rond. De Kluyvers boek is dan ook de laatste publicatie in een rij over Sjef van Dongen: in 2008 verzorgde hij al twee radio-uitzendingen over de ramp met de zeppelin Italia boven de Noordpool, de zeppelin die de aanleiding vormde voor Van Dongens tocht de witte hel in, in 2014 maakte Frans Mouws een documentaire en eerder dit jaar verscheen een ander boek over Sjef van Dongen. Het roept de vraag op wat ons anno 2016 in deze poolheld aantrekt. (Maar dat is een ander boek.)

In Terug uit de witte hel is Adwin de Kluyver niet alleen geïnteresseerd in Sjef van Dongen en zijn ontberingen in het hoge noorden. Hoewel dat verhaal de rode draad in het boek vormt, schildert De Kluyver een breder doek. Zo heeft hij ook een beknopte cultuurgeschiedenis van het poolreizen willen schrijven. Een ander element, dat vooral de tweede helft van het boek beslaat, is Van Dongens leven na het verkrijgen van zijn faam als poolreiziger.

In Barentsburg

In 1922 trekken Van Dongens ouders met hun jonge gezin naar Barentsburg op Spitsbergen, dat officieel bij Noorwegen hoort, maar waar een allegaartje van landen de koolwinning verzorgt. Nespico, het bedrijf dat namens Nederland de mijnen beheert, gaat kort daarna failliet. Sjef van Dongen blijft achter om de voorraden te bewaken totdat er officieel een einde komt aan de hele onderneming. Het leven, vooral ’s winters, is donker en saai: daarom is de komst van het Italiaanse luchtschip Italia in het voorjaar van 1928 zo fijn voor Sjef en de andere bewoners van Barentsburg.

De Italia vaart door naar de Noordpool, gooit daar namens de paus een kruis naar beneden en keert om. Het raakt echter in problemen en stort op het ijs. Hierop spoedden zo’n twee dozijn reddingsexpedities zich naar de rampplek, onder wie Sjef van Dongen met kompanen en sleehonden.

De details van die tocht zijn smeuïg, maar De Kluyvers kracht ligt in het schetsen van het bredere beeld. Om enkele lijntjes te noemen: de Noren hebben een enorme hekel aan de Italianen, omdat hun held Roald Amundsen is omgekomen tijdens een reddingspoging van dezelfde man die nu ook weer aan boord is. Het redden is überhaupt een nationalistische bedoening, waarbij elk land “eigen” mensen stuurt; en na thuiskomst in Nederland zal er veel te doen zijn om het feit dat Sjef een aantal van zijn sledehonden heeft moeten opeten.

Roem komt en gaat

Wat er na die thuiskomst gebeurt is voor de hedendaagse lezer ongekend – en daarom zo intrigerend. Waar De Kluyver niet altijd de juiste balans weet te vinden met zijn gecombineerde geschiedenis van Sjefs reis en poolreizen in het algemeen, kent Terug uit de witte hel later een urgentie, een grote stuwende kracht. Van Dongen schrijft, met behulp van een ghost-writer, de hoofdredacteur van weekblad Het Leven die ook voor zichzelf geld in het verschiet zag, twee boeken en geeft vele, vele lezingen. Maar het normale leven oppakken wanneer al die gekte voorbij is, blijkt nog niet zo makkelijk.

De Kluyver zet de Sjef van Dongen van de jaren dertig en veertig neer als iemand die uit alle macht de controle over zijn leven probeert te krijgen. Hij raakt kort betrokken bij het Nederlandse fascisme, speelt een rol van onduidelijke grootte tijdens de Tweede Wereldoorlog en raakt vanaf 1945 betrokken bij de lokale, regionale en landelijke politiek. In de keurige naoorlogse Tweede Kamer is hij een beetje een buitenbeentje: zo’n bekend iemand, wat moet die erbij?

Daarmee is Terug uit de witte hel een goed verzorgd boek over hoe roem plotseling kan komen, en net zo makkelijk weer kan verwaaien. De Kluyver schetst met verve hoe Van Dongens leven na 1928 voor altijd gevormd zal zijn door een mislukte reddingsoperatie. In de huidige Van Dongen-mania valt dit boek daardoor op.

Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal

Twaalf keer Sehgal – een nieuw werk als toegift

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Twaalf uit twaalf – zondagmiddag 27 december 2015: Ann Lee & Marcel (2015)

In augustus 2015 was op de benedenverdieping van het Stedelijk Sehgals situatie Ann Lee (2011) te zien. Ann Lee gaat over een mangakarakter dat in 1999 door de kunstenaars Pierre Huyghe en Philippe Parreno van een Japans bedrijf gekocht is. Zij doopten hun aanschaf ‘Ann Lee’ en hadden als insteek haar een leven buiten de mangawereld te geven. Huyghe en Parreno implementeerden Ann Lee in hun oeuvre en nodigden eveneens andere kunstenaars uit om haar een ‘gezicht’ te geven (lees meer over dit project in Twaalf keer Sehgal – augustus).

Sehgals Ann Lee bestaat, naast een vertolker – een meisje dat tenger, kind-achtig en niet groot van stuk is – uit het videowerk Anywhere Out of The World (2000) van Parreno, waarin een geanimeerde Ann Lee – in beeld gebracht tot aan haar middel, lege oogkassen, lichtblauw t-shirtje en piekerige plukken blauw haar langs het gezicht – zichzelf voorstelt. “My name is Ann Lee – Ann Lee. You can spell it however you want, it doesn’t matter. No, it does not”. Ze vertelt bovendien dat ze afhankelijk is van de invulling die anderen haar geven: “I’m no ghost, just a shell”.

Hoewel ik december, en daarmee de laatste twee situaties van A year at the Stedelijk: Tino Sehgal, al heb gezien, bezoek ik op 27 december 2015 opnieuw het Stedelijk. Alleen die dag – en slechts voor een paar uur – is Sehgals nieuwe werk Ann Lee & Marcel (2015) te zien. Over waar het werk plaatsvindt bestaat geen twijfel, dat is aangekondigd. Zaal 1.16, 15.00 uur. Iets voor drieën is de deur van de desbetreffende zaal, die zich bevindt achter Edward Kienholz’ The Beanery (1965), nog gesloten. Niemand lijkt te wachten. Niemand lijkt zich af te vragen wat er zich achter die deur afspeelt.

Monoloog, dialoog

De titel van het werk doet vermoeden dat Ann Lee of Ann Lee er deel van zal uitmaken. Bij het betreden van de zaal is er een eerste herkenningspunt: het tapijt dat op de grond ligt komt overeen met dat van de zaal waar Ann Lee in augustus te zien was. Waar ik me destijds afvroeg of de blauwe vloerbedekking onderdeel uitmaakte van het werk of al aanwezig was in de zaal, maakt Ann Lee & Marcel duidelijk dat het hoort bij de manier waarop Sehgals Ann Lee óf Parreno’s Anywhere Out of The World gepresenteerd wordt.

Het licht in de ruimte is uit, het raam verduisterd. Op de muur verschijnt een blauw projectievlak waar niet veel later de geanimeerde Ann Lee in verschijnt: Anywhere Out of The World. Na ongeveer vier minuten is de video afgelopen en doet een meisje het licht aan. Om vervolgens naar het midden van de zaal te lopen en met haar voeten te testen of de grond stevig genoeg is alvorens ze, op een trage maar vloeiende manier, begint met spreken. “Hi, my name is Ann Lee and this is a work by Tino Sehgal. How are you? Have you heard of me? Pierre Huyghe, Philippe Parreno? No? Pierre Huyghe and Phillipe Parreno, they had done this project where they freed me from the world of manga I was destined for. Have you heard of it?” Ann Lee kijkt de zaal in. “No”, luidt het antwoord van een van de toeschouwers. “No? Okay.” Over Huyghe en Parreno zegt ze vervolgens: “They had made me an animation character that spoke in art videos. It was quite amazing.”

“What’s a video?” De vraag wordt gesteld door een jongen, zijn leeftijd is moeilijk te schatten – een jaar of 12, maar 14 jaar of ouder zou ook kunnen. Hij heeft zijn jas nog aan. “It’s like a film but different technology”, antwoordt Ann Lee. Er ontstaat een gesprek tussen de twee.

“What is this place, it seems so familiar?”, vraagt de jongen aan Ann Lee.
“This place, it is a place where exhibitions take place.”
“Exhibitions, I remember exhibitions, but I don’t see any objects.”
“Yes, I work for an artist called Tino, instead of objects there is always somebody doing something. We take turns so it happens all day for a month and right now it seems like it’s you and me. What’s your name?”
“Marcel.”

“Well, what do you remember?” “Chess”

Verwijzingen zijn Sehgal niet vreemd. In zowel de titel als in de choreografie van Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000) verwijst hij naar de kunstenaars Dan Graham en Bruce Nauman, in Kiss (2002) en Kiss (clean version) (2006) worden diverse kusscènes uit de kunstgeschiedenis opgevoerd, in This is exchange (2002) is de filosoof Locke het wachtwoord waarmee bezoekers drie euro kunnen ‘verdienen’ en in This variation (2012) is onder andere Good Vibrations van de The Beach Boys te ontdekken.

Dat de vertolker die een dialoog aangaat met Ann Lee, Marcel zegt te heten is dan ook moeilijk als een toevalligheid te lezen. En als Marcel Ann Lee’s vraag “Well, what do you remember?” met “Chess” beantwoordt, kan ik me niet aan het idee onttrekken dat Sehgal hier verwijst naar Marcel Duchamp (1887-1968), grondlegger van de ready made en naast kunstenaar een fanatiek schaker. “I am still a victim of chess. It has all the beauty of art – and much more. It cannot be commercialized. Chess is much purer than art in its social position”, zegt Duchamp in een interview van maart 1952 met Time Magazine. Al eerder was er een connectie tussen Sehgal en Duchamp, toen hij in februari en maart This is good (2001) liet opvoeren tussen een aantal werken uit de collectie van het Stedelijk – waaronder ook Duchamps La boîte-en-valise (1936-1941), een koffer met daarin miniatuurreproducties van Duchamps eigen oeuvre.

Delays and dimensions

“So what do you do here? I still haven’t fully understood.” De vragen die Marcel aan Ann Lee stelt geven haar de gelegenheid meer te vertellen over haar ontologie en geschiedenis. “First, I was two-dimensional, then three-dimensional. Now I figured it was time to become – stilte – four-dimensional.” Marcel onderbreekt haar: “What do you mean by four-dimensional?” Interessant aan de dialoog die ze opvoeren is onder meer dat, hoewel ze de vragen die ze stellen zelden rechtstreeks tot de toeschouwers richten, het haast onmogelijk is om je als bezoeker niet ook af te vragen hoe je erover denkt. “Being here, in space and time, together with you I guess”, luidt het antwoord van Ann Lee, nadat ze even heeft nagedacht. In Ann Lee is de vertolker in zekere zin meer afhankelijk van het publiek, dat lang niet altijd antwoord geeft op de vragen die ze tot hen richt terwijl ze hen ondertussen één voor één aankijkt. Nu is er Marcel, die de dynamiek verandert en Ann Lee in een andere context plaatst.

“I like delays.”
“Why do you like delays?”
[…]
“It’s a way to keep a certain suspense in the moment, keeping the present more lively.”
[…]
“But isn’t that also a way of escaping from the present moment. […] It’s like living in anticipation. Somehow confusing the present with the future.”
“But why not? If there is a certain joy, a playfulness in it?”

Het is bevreemdend om te horen hoe overtuigend deze pubers analyseren en reflecteren. In de tijd dat ik getuige ben van Ann Lee & Marcel zie ik het werk meerdere keren en voeren de vertolkers twee verschillende gesprekken, waarvan sommige delen overlappen. Zo vraagt Marcel in beide varianten of hij met Ann Lee mee mag doen – “Can I join you?” – en stelt hij aan het publiek de vraag “Would you rather be too busy or not busy enough?” Ook leert Ann Lee Marcel haar manier van bewegen – “I do this slow movement” – door hem uit te nodigen tegenover haar te komen staan en hem te vragen haar ogenschijnlijk onwennige en langzame bewegingen te spiegelen. Marcel, op zijn beurt, constateert dat Ann Lee “a rather flat breath” heeft en stelt voor, als Ann Lee hem vraagt wat ze daaraan kunnen doen, om samen diep adem te halen – wat ze vervolgens een aantal keer, in hetzelfde ritme, doen. Ideeën, werelden en bewegingen worden uitgewisseld en gedeeld.

Ann Lee doorloopt met haar overgang van comic book, naar animatie, naar een persoon in een tentoonstellingsruimte de tweede, derde en vierde dimensie. Ann Lee en Marcel vragen zich ten overstaan van het publiek af of er zoiets is als een vijfde dimensie. “Another dimension”, zegt Ann Lee, en Marcel herhaalt. Zo klinkt er om beurten “another dimension”, alvorens ze het tegelijkertijd – en steeds melodischer – uitspreken. Tussen de herhalingen door maken ze een geluid dat futuristisch en computerachtig aandoet: ‘ieeeeeoeeee’. “Another dimension, ieeeeeoeeee, another dimension, ieeeeeoeeee, intergalactic planetary, planetary, intergalactic, intergalactic, planetary.” Al dansend door de ruimte voeren Ann Lee en Marcel een versie van de Beastie Boys’ Intergalactic op. Even abrupt als dat ze ermee begonnen zijn, stoppen Ann Lee en Marcel na een paar minuten met dansen. “That was fun.” “Yeah, it was really fun.”

Wat is aanwezigheid?

“Are you always fully present in the present?”, is Marcels reactie wanneer Ann Lee het volgende zegt over delays: “[…] to me it’s collapsing the present with the future, so you can never be fully present in the present”. Can you ever be fully present in the present? De paradox is gelegen in het feit dat de vertolker die deze vraag stelt tegelijkertijd het werk is. Hoewel dat voor de vertolkers niet per se hoeft te gelden, zijn Sehgals situaties als idee altijd volledig aanwezig in het moment – present in the present. Ze vallen slechts samen met dat ene, unieke moment; ze zíjn dat moment.

Een plek hebben, of kennen, in tijd en ruimte is wat centraal staat in Ann Lee & Marcel. Want hoewel Ann Lee vertolkt wordt door een meisje van vlees en bloed, vertegenwoordigt ze tegelijkertijd ook het concept van een mangakarakter dat, zoals ik in augustus schreef, “gemaakt is om vermaakt te worden, gemaakt is om opgeroepen te worden door anderen”. De vraag is dan ook wie of wat er bevrijd wordt wanneer Marcel, als reactie op Ann Lee’s ontboezeming dat ze nog nooit buiten een tentoonstellingsruimte is geweest, haar hand pakt en “I’ll take you. Let’s go!” zegt.

Boeken / Fictie

Een ongecontroleerd verhaal

recensie: Julia Navarro - Schiet maar, ik ben toch al dood

Voor haar vuistdikke roman Schiet maar, ik ben toch al dood zal de Spaanse schrijfster Julia Navarro de nodige research hebben gedaan. Maar al die weetjes geloofwaardig en soepel verwerken, dat is een tweede.

Het boek begint met een ontmoeting tussen Marian en Ezechiël. Marian werkt voor Vluchtelingenwerk, is sterk pro-Palestijns, en doet onderzoek naar ‘het leed van de ontheemden’. Om objectief onderzoek te doen zal ze ook met de andere kant, de Joden, moeten praten. Zo komt ze terecht bij Ezechiël Zucker, een oude man, die al snel met zijn familiegeschiedenis op de proppen komt.

Deze geschiedenis vol beproevingen begint in het tsaristische Rusland van Nicolaas II, eind negentiende eeuw. Voor Joden een tijd van voortdurende dreiging. Ook Samuel Zucker, Ezechiëls vader die zijn familie verliest tijdens een pogrom, vlucht en komt uiteindelijk in Palestina terecht. Hier laat het lot hem kennismaken met de moslim Ahmed Ziad. De twee worden vrienden en runnen samen een stuk land dat de naam draagt: De Tuin van de Hoop. De symboliek ligt er met dikke plakken bovenop.

Houterig pratende encyclopedieën

Het verhaal, de familiegeschiedenis en de uiteindelijk donkere plot, is in orde. Maar de veelomvattende geschiedenis lijkt voor Navarro’s pen te veel om te dragen. Een van de grootste problemen zijn de ongeloofwaardige dialogen. Navarro gebruikt haar personages om informatie door te geven die soms nodig is om het verhaal te verduidelijken, maar vaker niet. Daarmee vervallen haar karakters in wandelende, houterig pratende encyclopedieën. Daarbij komt dat de zender geregeld informatie zendt die voor de ontvanger onmogelijk nieuw kan zijn, wat een geforceerd effect teweegbrengt. Een voorbeeld: Irina, een vriendin van Samuel, mijmert erover naar Parijs te gaan. Michail is het jongetje dat ze samen opvangen na de dood van zijn vader:

‘Ik heb Parijs altijd al willen leren kennen. We zullen werken, we zullen een school voor Michail zoeken. Het enige waar we de tsaren dankbaar voor kunnen zijn is dat ze het Frans tot onze tweede taal hebben gemaakt.’
‘Een taal die alleen de geletterde klassen spreken,’ merkte Samuel op.

Verdwaalde personages

Het boek telt vele vreemde inconsequenties. Zo komt Samuel Zucker tijdens zijn vlucht bij een boer terecht die zegt dat zijn vrouw spoedig zal sterven aan een longziekte. Deze boer brouwt even later een drankje, waarna hij de woorden uitspreekt: ‘Deze kruiden zullen haar verlichting geven en ze zal ophouden met hoesten.’ Blijkbaar toch niet zo ziek als hij dacht.

Zo’n zelfde geval vindt plaats in tegenovergestelde richting. Nu is het Irina die ziek is, maar rusten lijkt haar goed te doen: ‘…ze hoestte ook bijna niet meer.’ Een halve pagina later echter schrijft Navarro: ‘Irina baarde hem (red. Samuel) zorgen, die hoest kwam uit het diepst van haar longen en de hoge koorts duidde op een ontsteking.’ Voor de duidelijkheid: we zijn hoogstens een uurtje verder in de tijd.

Schiet maar, ik ben toch al dood is een slordig boek waar gemakkelijk een paar honderd bladzijden geschrapt hadden kunnen worden. De controle over haar materiaal heeft de schrijfster geen moment. Vooral de personages hebben daar hevig onder te lijden. Vaak schijnt het of deze arme drommels totaal geen idee hebben wie, wat of waar ze zijn. Dat ze tot het eind toe in dit verhaal hebben willen fungeren, mag een wonder heten.

Een dikke pil (het boek telt 768 pagina’s) kan een heel plezierig gevecht zijn, resulterend in een euforisch gevoel na afloop. Maar een boek, geschreven in deze matige, morsige en bovenal volstrekt humorloze stijl is een zeer onaangename worsteling.

Muziek / Concert

Memorabel optreden

recensie: Ben Caplan & The Casual Smokers @ Burgerweeshuis Deventer

Het is alweer de derde keer dat Ben Caplan & The Casual Smokers op het podium van het Burgerweeshuis in Deventer staan, hoewel ze de eerste twee keer nog in het uitpuilende café speelden in plaats van in de grote zaal.

Voordat het hoofdprogramma aanvangt, krijgen we een korte set van Taryn Kawaja, een bandlid van The Casual Smokers, voorgeschoteld. Zittend achter de piano probeert Kawaja boven de pratende menigte uit te komen, wat haar nauwelijk lukt. De piano is haar enige begeleiding onder haar fragiele zanglijnen. De gevoelige liedjes van deze dame vinden totaal geen aansluiting bij het publiek. Het geroezemoes neemt een steeds grotere vorm aan waardoor de muziek niet echt waarneembaar is. Jammer voor deze artieste, want de kwaliteit blijkt in orde als we later de gemaakte opnames terugluisteren die dicht bij de box zijn vastgelegd en het zaalgeluid min of meer elimineren. In een kleinere setting zou dit wel goed tot haar recht gekomen zijn.

 

Van Kant naar Caplan

Jeroen KantAls tweede voorprogramma is het de beurt aan Jeroen Kant & The Sheriffs. Kant zet met zijn band een gedegen setje Neder-Americana neer. Na de opening met het titelnummer van zijn voorlaatste album De Lafaard Kapitein plakt hij helaas er een iets te veel op dat nummer lijkend vervolg achteraan: ‘Een halve cent’. Ik hoor om me heen een deel van publiek het “Joho, Joho” van het vorige nummer er overheen zingen. Kant herpakt zich na deze ongelukkige keuze prima, opdat dit schoonheidsfoutje snel vergeten kan worden. In een dik half uur laten Jeroen Kant & The Sheriffs een prima set horen als opwarming voor de hoofdschotel. Met ‘Nooit genoeg’ sluiten ze af, waarna het podium geheel omgebouwd moet worden. De temperatuur in het Burgerweeshuis is inmiddels gestegen richting het onaangename kookpunt. Het zal nog duren tot halverwege de kolkende set van Caplan voordat de airco zijn werk lijkt te doen.

 

De folk waarmee Ben Caplan en zijn band het publiek bedienen, staat in bijzondere verhouding tot de rustige muziek van Taryn Kawaja en het opbouwende feestje van Jeroen Kant. De wervelende show die Caplan vervolgens met zijn band inzet, is van een bijzonder hout gesneden met fijn scheutje rock. Instrumentaal is er een uitgebreide rol voor de viool. De akoestische bas en drums zorgen voor een ferm ritme, terwijl Caplan zelf wisselend akoestische gitaar en toetsen speelt. Soms samen met Kawaja, die af en toe ook het mondorgel bespeeld. Vocaal is Caplan sterk en weet opzwepend, maar laat ook zijn gevoelige stem horen.

 

Memorabel optreden

Het is al snel duidelijk dat een deel van de zaal ook bij het vorige concert van Caplan van de partij was. Caplan vraagt de zaal de hand op te steken wie al bij een van de eerdere concerten was. Na een swingende opening met ‘Birds With Broken Wings’, het titelnummer van zijn nieuwste album, laat Caplan horen dat hij aardig wat korte zinnetjes Nederlands beheerst. Met zijn charismatische persoonlijkheid laat hij vooral de muziek spreken. Hij bespeelt het publiek, terwijl hij de band met simpele aanwijzingen zijn ritme laat volgen als een geoliede machine.
Violist Casual SmokersDe zaal hangt aan Caplan’s lippen, af te meten aan de weggeëbde gesprekken in de zaal. De band volgt de meester moeiteloos en naadloos. Er wordt virtuoos op viool, bas, drums en toetsen gespeeld. Even stuurt Caplan zijn band weg om een nummer solo aan de piano te spelen. Later speelt hij samen met Taryn Kawaja zelfs quatre-mains, maar dan weer met de volle bezetting. Na een uur liedjes van zijn beide albums gespeeld te hebben – al ligt de nadruk toch op zijn jongste album, waarvan we wervelende versies horen van ’40 Days & 40 Nights’ en ‘Deliver Me’ – is het tijd om te gaan. Caplan laat horen dat hij naast een prima songschrijver ook het live-performen van zijn liedjes prima beheerst.

 

Ben Caplan en de zijnen laten zich terugroepen voor toegiften waarbij Caplan vraagt om verzoeknummers. Na de aanvraag voor ‘Solitairy Man’, wat hij niet kent, zet hij een prachtige vertolking van ‘Rest Your Head’ in om dit bijzondere optreden af te sluiten.

 

Film / Films

Alles voor de kijker

recensie: The Hateful Eight (film)

Het is van essentieel belang dat Quentin Tarantino’s nieuwste film in de bioscoop wordt bekeken, bij voorkeur in een zaal met het juiste formaat doek. The Hateful Eight is namelijk in speciaal breedbeeld-format (70mm) gemaakt en de analoge lens die daarvoor is gebruikt geeft het beeld ongekende kleur en diepte. Verder is het verhaal typisch Tarantino; met vertrouwde acteurs, intrigerende maar wat langdradige dialogen, een hoop gevloek en een flinke portie bloed en geweld.

Tarantino’s films zijn altijd zorgvuldig uitgedachte projecten, en soms duurt het jaren voor ze tot stand komen. Over Django Unchained deed hij vijf jaar en Inglorious Basterds werd pas na tien jaar schrijven gefilmd. Ieder verhaal wordt met zorg voorbereid en gemaakt. Soms gaat de regisseur daarin erg ver. The Hateful Eight kwam relatief snel tot stand, maar had bijna het grote doek niet gehaald. Het begon als een voorleesavontuur in een theater, ruim een jaar geleden met Samuel L. Jackson, Kurt Russell, Tim Roth (die zei podiumvrees te hebben), Walter Goggins, Michael Madsen en nog een paar andere door Tarantino geselecteerde acteurs die zijn script voordroegen. Tarantino was van plan het daarbij te laten, maar de staande ovatie die de acteurs kregen bracht hem op andere gedachten. Een paar maanden later begonnen de opnamen.

 

Gemêleerd gezelschap

Scène uit The Hateful EightZijn vorige film, Django Unchained, was een spaghetti-western – of ’Southern’, zoals hij het zelf noemde – en dit keer komt hij met hetzelfde. Maar dan anders. The Hateful Eight, zijn achtste film, is een winter-Western die zich afspeelt in het noorden van de VS na de Burgeroorlog. Premiejager John ‘The Hangman’ Ruth (Kurt Russell) doorkruist de sneeuwvlaktes van Wyoming per postkoets, onderweg naar het stadje Red Rock. Hij heeft een kostbare gevangene bij zich: Daisy Domergue (Jennifer Jason Leigh), die niet erg onder de indruk is van het feit dat ze op de plaats van bestemming zal worden opgehangen. Een sneeuwstorm dreigt, dus Ruth laat een stukje achterdocht varen als hij onderweg de beruchte Major Marquis Warren (Samuel L. Jackson) en niet veel later de mysterieuze Chris Mannix tegenkomt. Mannix zegt de nieuwe sheriff van Red Rock te zijn, maar zijn manier van doen suggereert niet veel goeds.

 

Warren, een ex-slaaf die premiejager is geworden, heeft drie kostbare lijken bij zich. Het gemêleerde gezelschap stopt bij Minnie’s herberg om de aankomende storm te ontduiken, maar de kijker voelt al dat ze dat misschien beter niet kunnen doen. De figuren die ze binnen aantreffen zijn net als zij mensen met een schimmige agenda. Acht mensen in één ruimte, ieder met een eigen verhaal en minimaal respect voor de ander. Zoals altijd weet Tarantino de karakters prachtig tegenover elkaar te zetten, en weet je nooit wat er gaat gebeuren.

 

Acteerwerk

Scène uit The Hateful EightDe acteurs trakteren de kijker op staaltjes mooi acteerwerk. Leigh, die als enige vrouw in het gezelschap van acht eigenlijk de meest intense en mysterieuze rol heeft, zit zo goed in haar rol dat je bang van haar wordt. Jackson bewijst weer eens dat hij de lange stukken tekst van Tarantino als geen ander vorm kan geven, en Goggins is heerlijk onvoorspelbaar. Tim Roth doet ondertussen griezelig veel denken aan Dr. King Schulz (Cristoph Waltz) uit Django Unchained, en dat leidt af, maar is ook grappig. Als kers op de taart is er de speciaal voor de film gecomponeerde muziek van Ennio Morricone. De dreigende tonen die vooral opvallen bij de beelden in de sneeuw geven het geheel extra duistere sfeer mee.

Voor het filmen onderzocht Tarantino of hij een oude, analoge lens (de Ultra Panavision 70) van stal kon halen om een intensere beleving van het verhaal te kunnen bieden. Hij is daarin met vlag en wimpel geslaagd, want de Ultra Panavision 70 lens, die sinds 1966 niet meer gebruikt was, voegt veel toe. De kleuren in The Hateful Eight zijn duidelijker en rijker dan die in met moderne middelen gemaakte films. Het brede formaat geeft de shots van weidse sneeuwvlaktes net dat beetje extra mee. En in de scènes die zich binnen afspelen gebeurt zoveel dat je de film eigenlijk vaker moet zien om alles mee te krijgen.

 

Het is duidelijk dat Tarantino voor iedere film alles uit de kast trekt om de kijker een echt avontuur te bieden. Toch lukt het sinds Pulp Fiction telkens niet helemaal, want hij lijkt teveel te willen. De dialogen in The Hateful Eight gaan soms echt te lang door, er zitten leuke verwijzingen in maar het evenwicht mist en als je na de speciaal door Tarantino ingelaste pauze (die preciés 12 minuten mag duren) terugkomt blijkt dat de ingetogen en op hoogspanning staande sfeer plaats moet maken voor veel geweld en rondspattend bloed. En dat is best jammer.

Muziek / Album

Vertrouwd en toch heel anders

recensie: Eefje de Visser – Nachtlicht

Eefje de Visser liet op Het is (2013) horen dat volwassen, internationaal georiënteerde indiepop ook heel goed Nederlandstalig kan zijn. Voor opvolger Nachtlicht geldt hetzelfde. Deze derde plaat klinkt tegelijkertijd heel vertrouwd en weer heel anders.

Nachtlicht ligt eerder in het verlengde van Het is dan in dat van debuut De koek. Net als Het is bestaat het muzikale palet uit elektronische, droom- en indiepop. Die elementen waren al op het debuut aanwezig, maar werden op de tweede plaat prominenter. Nachtlicht is een logisch verder vervolg: niet eerder golfden en borrelden de synthesizers zo prominent als op bijvoorbeeld ‘Scheef’ of ‘Staan’. De Vissers dromerige kant wordt ook uitgebouwd. De extravertere liedjes zijn erg atmosferisch; je hoort in de verte zelfs wat terug van De Vissers interesse in r&b-artiesten als The Weeknd en Frank Ocean. Daardoor voelt het album behalve herkenbaar toch ook anders aan; het volgt logisch uit de vorige platen, maar bevat genoeg nieuwe elementen en twists om absoluut niet als een herhalingsoefening te klinken.

Live-gevoel, maar dan anders

De koek was een vrij tekstrijke plaat; de bescheiden hit ‘Afdwaalt’ bijvoorbeeld viel op vanwege de flinke lap tekst. De teksten op Het is waren soberder geworden, en die ontwikkeling is doorgetrokken op Nachtlicht. Dat de album- en liedtitels allemaal één woord lang (of eigenlijk kort) zijn is al een goede indicatie. Tel daarbij op dat De Vissers stem minder prominent is geworden in het geluidsbeeld. De teksten worden hierdoor meer naar de achtergrond gedrongen. De muzikale nadruk op atmosfeer zorgt ervoor dat het album minder snel binnenkomt, maar na een paar keer luisteren ontvouwen de liedjes zich.

De drukkere nummers op Nachtlicht klinken als hoe De Visser live klinkt: dwingend ritmisch, stevig en zelfs dansbaar. ‘Jong’ moet wel een live-hoogtepunt gaan worden (en is op plaat ook meer dan overtuigend). Nog sterker dan op de vorige platen eist de instrumentatie de aandacht op. In ‘Mee’ bijvoorbeeld gaan elektronica en gitaar een duel om de aandacht aan (en de elektronica wint). Tegelijkertijd luistert de plaat niet als een soort veredelde liveregistratie. Vooral met koptelefoon op hoor je namelijk allerlei verschillende details en lagen in de muziek, waardoor het album óók als een studiocreatie aanvoelt.

Minder sprankelend
Tegenover al die extraversie staan een paar verstilde liedjes die uit niet veel meer dan stemmen, gitaar/piano en strijkers lijken te bestaan. Die afwisseling tussen bandgerichte en solo-achtige nummers voorkomt eenvormigheid, al pakken die laatste net iets minder uit. Ze zijn mooi, maar vallen ook minder op. Ook hier is het jammer dat de teksten je niet wat sterker de plaat in zuigen.

Nachtlicht valt uiteindelijk iets minder sterk uit dan De koek en Het is, omdat de nummers minder overtuigen als liedjes. De combinatie van knappe instrumentatie, interessante teksten, een goede dosis atmosfeer en uitstekende melodieën maakt Het is zo sterk. Op melodieus en tekstueel vlak sprankelt Nachtlicht toch wat minder. Maar De Visser heeft de lat zo hoog voor zichzelf gelegd dat het niet erg is dat ze er af en toe wat onder blijft. Want jeetje, ook deze derde plaat is weer van heel behoorlijk niveau.

Film / Films

Een ode aan Star Wars van een fan

recensie: Star Wars - The Force Awakens

J.J. Abrams twijfelde toen Disney hem het aanbod deed om de nieuwe Star Wars-film te regisseren. De druk leek immers bijzonder hoog te liggen: Fans met hoge verwachtingen kunnen genadeloos zijn en na de teleurstellende prequeltrilogie was dit welbeschouwd de laatste kans voor Star Wars om haar glorieuze reputatie als filmepos te herstellen.

In werkelijkheid moet Abrams de prequels dankbaar zijn, want die hebben de lat nogal laag gelegd. George Lucas verdient lof voor het enorm ambitieuze verhaal dat hij met episode I, II en III wilde vertellen, maar treft blaam voor de desastreuze, haast autistische uitvoering daarvan. De films zaten vol met zielloze personages die houterige, Homerische teksten naar elkaar jammerden. Een geloofwaardige vriendschap was nergens te bekennen. Het was voor Abrams in die zin bijna onmogelijk om dit slechter te doen, en eigenlijk wisten we allemaal al lang dat The Force Awakens een veel leukere film zou worden dan zijn recentste voorgangers.

 

Geen wonder dus dat Disney en Abrams het op safe spelen: De plot van The Force Awakens is een stuk minder ambitieus dan dat van de prequels. ‘The Empire’ uit de originele trilogie is grotendeels verslagen, maar heeft nieuw leven gevonden in de vorm van ‘The First Order’. DeRebel Alliance’ heet nu om onverklaarbare redenen ‘The Resistance’, en heeft de steun van de Republiek in het politieke centrum van het heelal. Dat ogenschijnlijke voordeel voor de rebellen wordt prompt uit de weg geruimd door weer een belachelijk groot superwapen, met een heel wat minder memorabele naam dan de ‘Death Star’ (echt, ik ben hem alweer vergeten). Zo zijn de helden opnieuw de underdog. Status Quo gehandhaafd!

 

De film geeft weinig aandacht aan deze politieke ontwikkelingen, waar op het eerste gezicht weinig logica achter zit. Misschien is dat maar beter ook, want daardoor blijft er meer ruimte over voor de personages. Sinds Han, Leia en Chewbacca hebben we eigenlijk geen echt sympathieke helden meer gehad, maar The Force Awakens maakt het meer dan goed. Finn, de stormtrooper-deserteur met een geweten, is een van de meest innemende personages die Star Wars gekend heeft. Actieheldin en toekomstige jedi Rey heeft op haar beurt drie keer zoveel karakter als Luke Skywalker ooit heeft gehad. Aan de andere kant hebben we de schurk Kylo Ren. Hij kan zich in geen enkel opzicht meten met Darth Vader, en dat weet hij. Die diepgewortelde twijfel aan zichzelf is met afstand de meest geloofwaardige motivatie voor het omarmen van de ‘dark side’ die we tot dusver hebben gezien. Daarnaast hebben ook opa Han Solo en zijn partner Chewbacca hun laatste triomf.

 

Het is duidelijk dat Abrams een groot fan is van de originele trilogie. The Force Awakens stroomt over van nostalgie en kan alleen maar geduid worden als een ode aan de films van toen, en met name A New Hope, de allereerste film uit 1977. De hoofdlijnen van het plot worden gerecycled en de film zit bomvol knipogen en verwijzingen naar het origineel. Juist door al die nostalgie is de nieuwe versie een stuk minder memorabel, en niet het spannende vervolg op Return of the Jedi dat het had kunnen zijn. Maar dankzij sterke personages, nieuwe vriendschappen en de kracht van actie en avontuur is dit het begin van een trilogie die het kijken waard is.