Waarom ben je ooit filosofie gaan studeren?
‘Tsja, dat moet je eigenlijk iemand vragen die twintig is, zo helder staat mij dat niet meer voor ogen. Maar ik heb altijd iets met filosofie gehad, al van kinds af aan, om allerlei redenen. Al heel snel bleek dat het enige wat ik echt goed kan niet zozeer met handen te maken heeft maar met woorden. Eerst probeerde ik dichter te worden, wat ik veel leuker had gevonden. Dat lukte niet, dus toen werd het maar filosofie. Maar ik gebruik wel veel poëzie in alles wat ik doe. Ik weet wel dat ik het vroeger toen ik op de sociale academie zat al heel leuk vond om met filosofische namen te strooien, dus dat bracht ook een zekere ijdelheid met zich mee. Ik heb er wel lang over gedaan om filosofie te gaan studeren omdat ik nooit naar een universiteit wilde, ik was bijna 22 toen ik het echt ging doen.’
Ben je vernoemd naar de beroemde filosoof René Descartes?
‘Mijn ouders hadden geen enkel idee van wat filosofie was, laat staan dat ze ooit van de namen René Descartes, Plato of Aristoteles gehoord hadden. Ze keken natuurlijk wel raar op toen er langzamerhand boeken van dit soort figuren het huis binnenkwamen. Eerst via de gemeentelijke bibliotheek en later via boekhandel Broekhuis in Hengelo. Vooral Nietzsche en Kierkegaard vond ik leuk, daar had ik snel veel boeken van. Een groot deel van mijn zakgeld ging op aan dat soort boeken. Vooral Nederlandse vertalingen van Pé Hawinkels, en later begon ik ook Duits en Frans te lezen, omdat je boeken in die talen veel goedkoper kon bestellen en omdat niet alles vertaald was. Soms moest je wel drie maanden op zo’n boek wachten. Dat bestelde je dan en na drie maanden vol gespannen afwachting kwam dan Also sprach Zarathustra binnen, dat was heel leuk.’
Zijn er filosofen die overgewaardeerd zijn?
‘Ja dat is de meeste filosofie, maar goed je moet ook altijd je vijand lezen, want die laat je zien waar je eigen denken zwak is of bekritiseerd kan worden. Ik heb niet veel met Immanuel Kant of Descartes, dat zijn voor mij geen grote helden maar juist de grote problemen.’
Zijn filosofen nodig of nuttig in de maatschappij?
‘Nee natuurlijk niet. Verzorgers, stratenmakers en vuilnisophaaldiensten zijn nodig. Als filosofen nodig zouden zijn dan zijn het geen filosofen meer, dan worden het politici of bewakers of koningen, zoals bij Plato. Dat zou je niet moeten willen. Filosofie teert op onnut. Dat maakt het enerzijds heel irritant, maar anderzijds geeft dat precies de vrijheid die nodig is om af en toe dat wat nodig is van commentaar te voorzien. Of dat nuttig is moet iedereen zelf maar weten, maar ik geloof niet zo in het nut van de filosofie. Een filosoof probeert veeleer om hier en daar af en toe eens een juiste snaar te raken of een discussie aan te zwengelen. Een boek te schrijven dat mensen raakt. Door concepten te bedenken die mensen aanspreken. Filosofie bedenkt metaforen, daarin verschilt ze niet veel van poëzie. Dat zie je ook bij Hans Blumenberg. Metaforen om de in zichzelf gekeerdheid van de werkelijkheid, van de werkelijkheid die er niet voor óns is, van geborgenheid te voorzien. Ik weet niet of filosofie troost is, zoals Alain de Botton zegt, maar de troost is er wel altijd bij geweest.’
Je nieuwste boek Dwalen in het antropoceen heb je in drie maanden geschreven. Liep je al lang rond met het idee dit boek te gaan schrijven?
‘Ja. Ik lees heel veel over dit thema en dacht al langer om dit boek te gaan schrijven, maar de aanleiding was een conferentie in Nijmegen over het thema. De twee grote filosofen Bernard Stiegler en Peter Sloterdijk maakten er daar zo’n onbedaarlijke puinzooi van dat ik dacht: ik ga maar eens even uitleggen hoe het allemaal in elkaar zit. Dat heb ik geprobeerd naar eer en geweten te doen, en dat is mij goed bevallen.’
Kun je in het kort uitleggen waar het boek over gaat?
‘Het antropoceen is een voorstel van wetenschappers om een nieuw geologisch tijdvak te introduceren. Dat heet het antropoceen omdat in dat tijdvak de mens (anthropos) als een nieuwe (kainos) factor als eerste soort in de geschiedenis van deze planeet invloed uitoefent op wat er gaande is. Het is dus een nieuw concept en er is discussie over of we het moeten omarmen. Het meest sceptisch hierover zijn de geologen, want volgens hen is de mens een verwaarloosbare entiteit op deze planeet. Een geologisch tijdvak noemen naar de mens is je reinste overmoed, arrogantie en onbescheidenheid. Ik kijk in het boek naar hoe andere wetenschappers daarover denken, met name de klimaatwetenschap en ecologie.
Als ik dat op een rijtje heb gezet kijk ik naar hoe filosofen erop gereageerd hebben. Die merken op dat de mens in dit tijdvak zich kenmerkt door desoriëntatie. We zijn de lijn der sterren kwijt en hebben te maken met een cascade aan catastrofes. Ieder weldenkend mens weet dat het heel erg is en dat er iets fundamenteel mis is met wat gebeurt op moeder aarde, maar niemand weet wat we eraan moeten doen. De een stelt snelle technocratische oplossingen voor, de ander zegt dat er niks aan de hand is. De derde zegt dat de oorzaak bij de veeteelt ligt, de vierde dat we allemaal vegetariër moeten worden, de vijfde zegt dat de schuld bij het kapitaal ligt. De zesde zegt dat de schuld bij de mannen ligt, wat ik een heel plausibele optie vind trouwens. Het zijn bijna allemaal mannen die deze kutzooi veroorzaken.
Daar komt bij: het is geen feest hè, het antropoceen is geen feestelijke tijd. We vieren wel een hoop feestjes, maar het wordt warmer, er verdwijnen eilandenrijken en steden zoals Calcutta en Jakarta zinken weg. De VN schat in dat het wereldwijde vluchtelingenprobleem vooral het gevolg is van klimaatverandering. Delen die vroeger goed bewoonbaar waren, zoals Soedan of Somalië, zijn dat niet meer. Het is een eindeloze reeks van ellende die op ons afkomt. Ik heb kinderen van jouw leeftijd, aan hen heb ik dit boek opgedragen, zij moeten ermee omgaan. Daarom hoop ik ook dat ik jonge mensen ergens raak met dit boek.’
Je zegt in je boek dat het probleem te groot is om een ethiek voor te bedenken. Wat bedoel je daarmee?
‘We hebben geen ethiek om problemen mee op te lossen. Ethiek moet ons in staat stellen om onszelf af en toe langs de morele meetlat te leggen en om te kijken of we dingen wel goed doen. Dat is vaak erg ingewikkeld. Ethiek lost geen problemen op, maar is zelf vaak een probleem. Moralisten hebben over het algemeen niet veel bijgedragen aan wereldvrede.’
Er zijn veel hedendaagse filosofen die dat wel willen doen, een nieuwe ethiek bedenken. Hoe kijk jij daar tegenaan?
‘Ik pleit niet voor een nieuwe ethiek. Dat gaat hem niet worden omdat we het toch niet eens worden. Ik ontken niet dat de mens een moreel wezen is, maar we krijgen toch geen eensluidende moraal, en ook geen moraal die de aarde in het middelpunt van de belangstelling zet. Het is heel moeilijk om morele affiniteit te voelen met iets wat je de planeet noemt, dat is een grote abstractie. Je kunt ook geen morele affiniteit voelen met de mensheid. De mens is een domme algemeenheid, zoals Marx ooit zei. Moraliteit werkt op nabijheid: ik zie dat jij pijn hebt en dan wil ik iets voor jou doen.
Het antropoceen vergt een ander soort denken, we moeten het van een andere ecologie hebben, een ecologie van gelijkwaardigheid. Ik besef dat dat heel moeilijk is. In mijn boek geef ik de metafoor van het lot van de Siberische tijger. Dat vind ik heel erg, maar het doet me minder dan de dood van mijn kinderen me zou doen. Dat is een van de moeilijkheden. De ontologische gelijkwaardigheid is goed, maar daar kun je geen ontologische moraal op baseren. Er is bijvoorbeeld de Voluntary Human Extinction Movement, die zegt dat we allemaal een pilletje moeten slikken en sterven om de planeet te redden. Maar dat is moeilijk uit te leggen aan kinderen van tien of twintig.’
Je hebt het over het verdwalen, dwalen in het antropoceen. Zou je kunnen zeggen dat dat een probleem is, dat we niet meer kunnen ronddwalen?
‘Het verdwalen is mijn metafoor voor het oriëntatieverlies dat er op dit moment is. De grote vraag is wat je moet doen als je verdwaald bent. Descartes denkt dat je een rechte lijn moet visualiseren en die moet aflopen, maar wie echt verdwaald is in een bos of woestijn weet dat je dat níet moet doen, omdat je dan in cirkels gaat lopen. Je moet eerder meanderen, maar eerst moet je maar gaan zitten. Wen maar aan die nieuwe omgeving en probeer die te doorgronden. Zijn er nog plekken waar je je thuis voel of krijg je mysterieuze boodschappen? Dat zijn elementen waar ik vertrouwen uit put. Hoe je om moet gaan met desoriëntatie is een thema in het boek. Verdwalen is een kunst, en daar kun je op een bepaalde manier mee omgaan. Dus niet zoals de wetenschap en de methodologie ons voorschrijven in een rechte lijn het bos uit, de weg volgen zonder omgevingsbewustzijn. Ik ben heel erg geïnteresseerd in hoe je op een andere manier naar je omgeving kunt kijken.’
Je zou dus misschien kunnen zeggen dat iedereen wel steeds aan het proberen is om die rechte lijn te trekken, door over oplossingen na te denken zonder zich daarbij open te stellen voor de omgeving.
‘Het grote gevaar is dat overheden in de verleiding komen om met snelle technocratische quick fixes te komen, zoals climate engineering. Er is een hele lange geschiedenis van climate engineering die op zijn zachtst gezegd ambivalent is geweest qua resultaat, en die op zijn hardst gezegd catastrofaal is geweest. Bijvoorbeeld met het verleggen van rivieren is veel geëxperimenteerd, met catastrofale gevolgen. Als je maatregelen neemt doe je dat in een complexe ecologische omgeving, waardoor je niet precies weet wat de effecten zullen zijn. Heel vaak is de remedie nog erger dan de kwaal. Alles wordt voorgesteld tegenwoordig, van het bedijken van de Beringzee tot het spuiten van aerosolen in de dampkring, maar niemand weet precies wat de consequenties daarvan zijn. Die kun je niet doorrekenen, dat is inherent aan ecosystemen die per definitie intransparant zijn. Dat is moeilijk in een tijd waarin politiek schreeuwt om transparantie. In mijn boek komt die onrust naar voren die ziet dat de politiek niet alleen de problemen niet aan kan, maar ook een fundamenteel verkeerde grondattitude heeft ten opzichte van dit soort problemen. Dat vind ik griezelig.’
Misschien is de kern van het probleem wel dat mensen altijd zo hebben gedacht. Dat ze problemen willen oplossen omdat ze denken zo’n systeem te kunnen begrijpen.
‘Dat heeft ook te maken met de onbenullige invloed van het optimisme. We moeten allemaal optimistisch zijn en weet ik veel wat. Ik word er langzamerhand een beetje droevig van. Ik denk dat ik steeds pessimistischer word over alle optimisten die er zijn. Pessimisme is in ieder geval nog gelardeerd met een stukje realisme, waardoor ik wat optimistischer ben over pessimisme dan over optimisme.’
Zou je niet kunnen zeggen dat de filosofie een grote bijdrage heeft geleverd aan het antropoceen? Ze is de mens gaan opdelen in lichaam en geest en dat heeft die versnippering voor een groot deel veroorzaakt.
‘Menselijk denken is zo sterk op zichzelf gericht geweest, zo reflexief geworden, dat het op een gegeven ogenblik een probleem is geworden. Een van de grote discussies die vandaag de dag gevoerd wordt gaat over al die humanitaire waarden als zelfreflectie, autonomie, mensenrechten en vrijheid van meningsuiting. Zijn dat nou wel de waarden die passen bij een tijd die vraagt om een andere ecologische of kosmologische houding? In het onderwijs is het centrale idee dat het belangrijkste wat we kinderen moeten bijbrengen het ‘zelf’ is. Ik denk dat dat misschien wel het probleem is. Het is een oud nietzscheaans punt. Volgens hem kwam het verderf van de filosofie met Socrates, die ervoor zorgde dat de mens over zichzelf ging nadenken. Dat moet je niet doen. Maar ja, nu hij echt een probleem is geworden kunnen we niet anders.’
Dit doet mij denken aan de Deep Ecology Movement van filosoof Arne Naess. Hoe staat jouw denken ten opzichte daarvan?
‘Veel van die Voluntary Human Extinction Movement beroept zich op Arne Naess. Dat wordt wel heel antihumanistisch. Ik ben ook zeker geen humanist, maar het is wel heel lastig. De gedachte is interessant, maar je moet ook altijd denken aan de politieke realiseerbaarheid ervan. Dat blijft een moeilijkheid. Je kan wel heel radicaal eco-dingen roepen, maar als mensen daar niet aan mee willen gaan doen… Wat is de beste manier om je te verzetten? Moet je er helemaal pontificaal tegenin gaan? Ik lees ze wel hoor, maar tegelijkertijd denk ik ook dat ze hun toon moeten matigen als ze er wat mee willen. Je moet het politiek verteerbaar maken en nu vind ik heel vaak dat soort extreme ecosofische exercities ontoegankelijk. En ze weten alles altijd zo zeker.’
Denken zij te radicaal in hun eigen hokje, zonder oog te hebben voor de omgeving?
‘Ik zou graag zien dat ook in dat denken een soort scepsis komt. Dat is de terughoudendheid die Hobbes bepleit in het sociale, die Serres bepleit met betrekking tot de natuur en die ik ook zou willen bepleiten met betrekking tot het denken. Dat komt niet omdat ik niet radicaal durf te denken, maar veel van die denkers denken zo erg dat hún denken gelijk heeft. Ik zie liever een denken dat er niet meer automatisch vanuit gaat dat het zelf gelijk heeft. Daar is de dark ecology van Timothy Morton zich veel beter van bewust. Daar zit een veel grotere scepsis in die voor mij veel waardevoller is. Die mist de deep ecology voor mij.
Ik weet ook niet of er toch een oplossing bedacht wordt. Ik pleit voor terughoudendheid, maar als die oplossing er wel komt zou dat fantastisch zijn. We mogen wel een beetje op de uitvindingskunst van de mens rekenen, maar moeten er tegelijkertijd sceptisch over zijn. We weten bijvoorbeeld nog maar heel weinig over klimaat. Ook daar geldt een fundamentele scepsis. We kunnen de aarde wel omarmen en zeggen dat we haar trouw moeten zijn, maar tegelijkertijd weten we nog maar zo weinig van die planeet waarop we zitten. Daarom is scepsis zo belangrijk.’
Je waarschuwt dus voor een teveel aan denken en voor een teveel aan doen. Wat is het juiste midden daartussen?
‘Niets, je moet geen midden zoeken. Je moet gewoon bij alles wat je bedenkt een fundamenteel sceptische grond houden. Ik hoop dat mensen denken en doen, maar het hoeft geen gulden midden te zijn. Het is voor mij meer het jezelf steeds afvragen of je wat je doet goed doet, en of je het wel zeker weet. Dus roekeloosheid in denken is meestal niet het verstandigste.’
Is dat wat jij altijd doet in jouw filosofie?
‘Dat probeer ik wel. Vandaar dat het boek ook eindigt in een grote verwarring. Dat komt ook omdat het mijn eigen state of mind over de issues behoorlijk goed weergeeft. Daarom zit er zo’n grote autobiografische factor in, omdat ik mijn eigen verwarring wil doorgeven. Als ik het boek schrijf ben ik in Siberië en geniet van de mooie oneindigheid enzo, maar intussen zit ik op één lijn.’
Zie je in het antropoceen een extra bijdrage van het kapitalistische systeem?
‘Het kapitalisme is zonder enige twijfel een groot probleem omdat het op geen enkele manier terughoudendheid aanmoedigt.’
Heb je zicht op andere systemen die makkelijker te combineren zouden zijn met de terughoudendheid?
‘Nee. Mensen denken heel vaak dat ik een klimaatfanaat ben ofzo, maar ik ben helemaal geen klimaatfanaat. Ook ben ik niet zo’n tegenstander van het kapitalisme. Ik weet dat gewoon niet. Ik zie dat kapitalisme als een object dat zo groot is dat je er af en toe hyper van wordt, een hyperobject, dat is ook een term van Timothy Morton. Het moedigt ons aan om ons verlangen te botvieren. Wij doen allemaal dingen die we willen terwijl we weten dat het voor de planeet niet goed is. Waarom doen we ze dan? Omdat we ze kunnen willen. Er is een enorme kloof tussen verlangen en behoefte. Het verlangen is veel groter dan de behoefte. Als je kunt proberen om dat wat te reduceren krijg je misschien wat meer terughoudendheid.’
Waarom heb je dit boek geschreven? Waarom meng je je in dit debat?
‘Ik meng me niet zozeer in het debat, daar ben ik altijd heel bescheiden over. Dat debat is er en ik ben gewoon filosoof, dus ik steek af en toe mijn neus in zaken waar ik me misschien niet mee moet bemoeien. Maar dit onderwerp past ook goed bij een hoofdthema in mijn werk, dat is transparantie. In alles wat ik schrijf gaat het over transparantie. Mijn boeken over water, over bureaucratie, over de natuur en over management gaan allemaal over hetzelfde hoofdthema. De ecologie die we nu hebben is intransparant. Dus ik heb ook een inhoudelijke interesse in het uitmelken van dit thema. Heraclitus zei: “De natuur houdt ervan zich te verbergen.” Maar nu verbergt die natuur zich niet altijd meer, die slaat terug. Stijging van de temperatuur en van de zeespiegel, steeds meer orkanen, ziektes die van dieren op mensen over gaan, ga zo maar door. In Stavoren is nu een muggenplaag. Er zijn miljoenen muggen, heel Stavoren zit in een zwerm. De hele stad is bedekt met gordijnen van miljoenen beestjes. Het is van korte duur en ze zorgen amper voor overlast, maar toch een beetje maf is het wel. Ik kan me dit soort verhalen toch niet herinneren van vroeger. Kortom, er is wel iets aan de hand denk ik dan. Maar het zijn alleen maar glimpjes die je van het grote ding krijgt.’
De limonade en de thee zijn op en René moet naar zijn volgende afspraak, in Utrecht, met de vertaalster van zijn managementboek. Wanneer ik opmerk dat hij een druk schema heeft zegt hij: ‘Dat klopt, ik ben weinig niet druk, maar ik lijd niet, dat is het belangrijkste, haha.’
Een roman zonder concessies
Wat gebeurt er wanneer het land waar je deel van uitmaakt een muur om jouw deelrepubliek bouwt? Het overkomt de inwoners van Dagestan in De Russische muur, een roman die niet voor iedereen even toegankelijk is.
De Russische muur confronteert haar lezer met Dagestan, een land waar weinig mensen weet van hebben. Dat wil zeggen, er zit een antropologische dimensie aan deze roman van de Dagestaanse Alisa Ganíjeva (1985). Als ze het land al kennen, zullen veel Nederlanders Dagestan, de autonome Russische republiek die grenst aan Tsjetsjenië, de Kaspische Zee, Azerbaijan en Georgië, vooral in onheilspellende nieuwsberichten tegengekomen zijn. Misschien dat Tolstojs novelle Hadji Moerat enkelen bekend voorkomt. Zij zullen overdonderd zijn door De Russische muur.
Complex
Toegegeven, dat was ik ook. Dagestan staat etnisch gezien bekend als de meest complexe regio in de Kaukasus (en dus, in ieder geval geografisch gezien, in Europa). Zoals in De Russische muur veelvuldig besproken wordt, bestaat de republiek uit dertig volkeren, die allen minderheden zijn. De meesten zijn islamitisch, allen delen ze het Russische Sovjetverleden. Even makkelijk leeft dat niet altijd samen.
En dan besluit Rusland, in een niet al te verre toekomst, een muur om de republiek te bouwen. In de daaropvolgende chaos en het machtsvacuüm proberen de verschillende groepen, extremistisch-islamistische groepen voorop, het voor het zeggen te krijgen: ‘Elke dag bracht weer nieuwe allianties en organisaties die uiteenvielen, fuseerden of veranderden. […] Op iedere straathoek ontstonden vechtpartijtjes, gevloek vermengde zich met Koranverzen.’
Veelgelaagd portret
Het beeld dat ontstaat van Dagestan is er een van een land in verval, waarin enkele personages zich staande proberen te houden. Zij zijn over het algemeen gematigde of seculiere moslims uit de middenklasse, zoals Sjamil, een amateurjournalist van ergens in de twintig. Hij, zijn vrienden en zijn familie doen pogingen om te navigeren in het nieuwe Dagestan: te overleven in een land waar nieuwe machtshebbers, hoe kort ze ook aan de macht zijn, meer geïnteresseerd lijken in culturele verboden dan ervoor zorgen dat in de basisbehoeften van de bevolking voorzien wordt.
De grote kracht van De Russische muur is het veelgelaagde portret dat Ganíjeva schetst van het land, de tradities en de onderlinge verschillen. Zoals vertalers Annelies de Hertogh en Els de Roon Hertoge opmerken, klinken er maar weinig Dagestaanse stemmen in de Russische literatuur. De hierboven genoemde Tolstoj schreef wel over de Kaukasus, maar kwam er niet vandaan; het verwijt van cultureel imperialisme ligt dan al snel op de loer. Ganíjeva kwam weliswaar in Moskou ter wereld, maar als een kind van Dagestaanse ouders. Ze heeft oog voor de ongelooflijke complexiteit van haar romanwereld. Dat is knap.
Onverschrokken
De keerzijde van die aandacht voor detail is dat de leesbaarheid van de roman eronder lijdt. Veelvuldig wordt naar een woordenlijst achter in het boek verwezen, waar Arabische termen, historische gebeurtenissen en etnische groepen verklaard worden. Zo’n lexicon is een teken van een dieperliggend obstakel voor de gemiddelde Nederlandse lezer: om De Russische muur volledig te kunnen waarderen, moet er flink wat werk verricht worden. De woordenlijst verklaart veel, maar veel betekenis en nuance zal ook verloren gaan. Dat is geen verwijt naar de vertalers, die hun werk vakkundig hebben gedaan; het is veeleer een teken van de onverschrokken houding waarmee Ganíjeva haar literatuur schrijft. Aan concessies doet ze niet.
De Russische muur
Schrijver: Alisa Ganíjeva (vert. Annelies de Hertogh en Els de Roon Hertoge)Uitgever: Wereldbibliotheek
Prijs: 19,99
Bladzijden: 271
ISBN: 9789028426337
Misschien ook iets voor u
Gelaagde Mylar dekens in havenkerk
Of je nu de Amsterdamse Oude Kerk door de toreningang binnenkomt, zoals de kerkgangers op zondag, of door de zijingang als museumbezoeker, in beide gevallen sta je na het tochtportaal direct voor een enorme zee aan gouden Mylar dekens die over de zerken liggen uitgespreid, zover het oog maar kan reiken.
Kunstenares Sarah van Sonsbeeck (geb. 1976) heeft deze beschermende dekens prominent ingebracht in haar solotentoonstelling in een kerk die in de vijftiende eeuw een havenkerk aan het IJ was, waar werd gebeden voor een goede vaart en behouden thuiskomst voor zeelui. De dekens zijn zó prominent aanwezig, dat je er over struikelt en tussendoor moet laveren als waren het Stolpersteine. Dit keer niet als struikelstenen voor een huis waarvan de bewoners in de Tweede Wereldoorlog zijn weggevoerd, maar als symbool voor alle bootvluchtelingen die huis en haard ontvluchtten, uit de zee zijn gered en soms onderdak kregen in of door toedoen van een kerkelijke gemeente.
De dekens en de zerken zijn een vorm van wederkerigheid: de dekens beschermen de zerken waaronder doden rusten (onder hen veel zeelieden), de zerken dragen als het ware de dekens. Een mooi beeld als je dit tot je door laat dringen.
Oude Kerk, Sarah van Sonsbeeck,2017. Foto: Gert Jan van Rooij.
Sarah van Sonsbeeck
Sarah van Sonsbeeck maakte in 2013 ook een werk uit isolatiedekens die vluchtelingen niet alleen beschermen maar ook onzichtbaar maken voor drones: Anti Drone Tent, maar de actualiteit heeft de lading van de dekens in een ander daglicht gezet. Gevoegd bij de context van de Oude Kerk en de huidige tijd met de vluchtelingenproblematiek levert dit ook een andere lading op. Misschien is het kenmerkend voor Van Sonsbeecks kunst: het hernemen van een eerder werk in een andere vorm en met een gewijzigde inhoud, het in gesprek gaan met de omgeving om er zo, voor zichzelf én de toeschouwer, een nieuwe laag in te leggen.
Een voorbeeld is One cubic meter of silence, een glazen kubus. Op zich niet nieuw, en refererend aan vele andere glazen kubussen. Het werk werd hernomen toen vandalen het met een hamer hadden bewerkt en Van Sonsbeeck de kubus in geschonden toestand bleef tonen en herbenoemde tot One cubic meter of broken silence (2009).
Four seasons in one day
Iets soortgelijks is het geval met haar werk Four seasons in one day, dat in de Oude Kerk in de Sebastiaanskapel staat. Ook hier speelt stilte een rol; het idee ontstond op Tristan da Cunha, een afgelegen, stil eiland in het zuiden van de Atlantische Oceaan. Toen Van Sonsbeeck dit eiland verleden jaar na een bezoek verliet, kreeg ze een aangespoelde zuurstoftank mee, die op het eiland als gong werd gebruikt om signalen af te geven: wanneer het veilig was om te gaan vissen, wanneer er brand was, enzovoorts.
In de Sebastiaanskapel hangt de originele, zeegroene stalen tank naast twee nieuwe, door Bronsgieterij Kemner gegoten bronzen tanks. Door ze aan te slaan, zoals tijdens de opening van de tentoonstelling werd gedaan, ontstaat het idee dat het eiland in de Oude Kerk tot leven wordt gewekt, en de geluidsgolven op hun beurt weer terugkeren naar het eiland. Een andere vorm van wederkerigheid dan de warmtedekentjes op de zerken.
Oude Kerk, Sarah van Sonsbeeck, 2017. Foto: Gert Jan van Rooij.
De toeschouwer
Maar er zit nóg iets aan vast. De toeschouwer kan zelf extra lagen aan het werk van Van Sonsbeeck toekennen. De dekens als Stolpersteine, maar ook als een soort labyrint waardoorheen je vol gedachten door de kerk kunt lopen. De drie in een raam opgehangen zuurstoftanks als een gong, gelijk buisklokken in een concertzaal. Ze roepen de klank te binnen van bijvoorbeeld de Derde symfonie van Mahler, waarin zowel mensen als engelen door de muziek hun verhaal vertellen. Een combinatie van seculier en geestelijk, zoals een kerk anno 2017 eigenlijk betaamt.
Bij Van Sonsbeeck komen beide elementen terug op het moment dat de zon door de al dan niet gebrandschilderde ramen naar binnen valt, het goud van de dekentjes in lichterlaaie zet en je tegemoet straalt als zijn het zonnepanelen. Het effect doet denken aan wat een Boeddhistische kunstenares onlangs zei, die prachtige designtasjes, gemaakt van zwemvesten, had meegenomen van Lesbos: ‘Zo wordt de wereld schoonheid geschonken op grond van iets dat slecht is.’
Deze tentoonstelling geeft veel om te ervaren en over na te denken. Bovendien is deze expositie de eerste in een serie waarin de Stichting Oude Kerk ons wil laten nadenken over het erfgoed dat een monument als de Oude Kerk per definitie is. Een monument dat verschillende identiteiten omhult, verhult en telkens in een ander daglicht stelt. Van Sonsbeeck heeft hier op een indrukwekkende manier aan bijgedragen. Zó zeer, dat een tentoonstelling als deze een volwaardige publicatie ter begeleiding verdient naast, hoe informatief deels ook, de krant die er nu is, en die bovendien wordt ontsierd door enkele slordigheidjes en non- informatie. Een serie ochtendconcerten die een verbinding met de expositie legt, Silence, is er al wel. En dat is een goede zaak.
Sarah van Sonsbeeck - We may have all come on different ships, but we’re in the same boat now
Gezien in: Oude Kerk, AmsterdamNog te zien tot: zondag 17 september 2017
Misschien ook iets voor u
Björn van der Doelen en de huursoldaten
Björn van der Doelen was een succesvolle voetballer bij respectievelijk PSV, Standard Luik, FC Twente en NEC. Maar zijn echte hart lag bij de muziek. Na zijn voetbalcarrière maakte hij van zijn droom zijn dagelijkse werkelijkheid en gaat tegenwoordig als muzikant door het leven. Inmiddels kan al bijna gesproken worden van een oeuvre, nu hij zojuist zijn vierde langspeler heeft uitgebracht. Ook op deze plaat vertelt hij op een eerlijke en directe wijze zijn verhaal waarbij humor, ontroering, verontwaardiging en verdriet prima samen lijken te gaan.
Van der Doelen maakt van zijn hart namelijk geen moordkuil en legt ziel en zaligheid in zijn muziek. Nu plegen alle artiesten dat misschien wel te doen, maar in dit geval is er niets van gelogen. En juist dat maakt zijn muziek bijzonder. Hij is wie hij is, en daarmee moet iedereen het doen. Geen uitgedachte marketingcampagnes dus bij de lancering van zijn platen.
Van der Doelen houdt er sowieso niet van om te moeten gaan leuren met zijn muziek bij platenmaatschappijen. Daarom is hij sinds kort eigenaar van zijn eigen platenmaatschappij. De naam van dit label ‘Val Allemaal Maar Kapot Ik Doe Het Zelf Wel-records’, omschrijft precies waar hij en zijn muziek voor staan. De redactie van DWDD kan zich dus de moeite besparen om deze muzikant naar de studio te halen. Aan zijn lijf geen polonaise, geen moeilijkdoenerij of aanstellerij. Zijn enige drijfveer: eerlijke en oprechte muziek maken. En daar horen één minuut durende TV-optredens niet bij. Liever vertelt hij zijn verhaal op het podium van de plaatselijke kroeg, concertzaal of huiskamer.
Het verhaal
Het verhaal staat overigens sowieso centraal in zijn manier van muziek maken. Het is bijna kleinkunst wat hij maakt, zoals hij als een Brabantse troubadour zijn liedjes in dialect ten gehore brengt. In deze nummers brengt hij zijn kwetsbaarheden en gevoeligheden op een prettig gedoseerde wijze aan de oppervlakte waarbij je bijna deelgenoot wordt van zijn leven. En daarin gebeurt van alles. Van der Doelen als verhalenvertellende muzikant. Het lijkt erop dat hij wat dat betreft even succesvol is in de muziek als dat hij in het voetbal was. Op zijn nieuwe plaat bewijst hij wederom dat hij een ster in wording is in zijn bijna zelfgecreëerde muziekgenre. Deze is wellicht nog het beste aan te duiden als Brabantse americana. Overigens draait deze band zijn hand ook niet om voor voor een gemene blueshuffle.
De fysieke vorm
Al zou de muziek niet om aan te horen zijn, dan nog overtuigt de LP in fysieke vorm door het prachtige karakteristieke artwork van de hoes. Alleen dit zou al voldoende reden zijn om de plaat aan te schaffen.
Qua muziek bevat zijn laatste wapenfeit wederom vertellingen waarin Van der Doelen treffend en vaak bijzonder herkenbaar aangeeft wat hem dwars zit, wat hem behaagt en wat hem ook zwaar irriteert. Zoals gezegd neigt dit vaak naar kleinkunst, met uitstapjes naar blues, americana, folk en rock, zodat hij zowel in theaters, kroeg en concertzaal zijn ding kan doen. Dit doet hij vol overtuiging en vanuit gemeende gevoelens die alle kanten op springen. En dat is zonder meer de charme van deze plaat die we ook op vorige platen hoorden: het ene moment filosofeert hij over de liefde en het andere moment irriteert hij zich zwaar over zaken die hem dwars zitten. Dit levert een plaat op die muzikaal en tekstueel meer dan boeiend is. Laat maar snel doorkomen die volgende plaat….
Björn van der Doelen
Album: De cowboy, de outlaw, de sheriff en de hoerMisschien ook iets voor u
Aso’s om van te houden
Broers Doc en Kil – in deze laatste afleveringen van het vierluik noemt Doc Kil af en toe liefkozend (of is het misschien sarcastisch?) Killy – doen samen met zusje Gina nog steeds hun best, against all odds, iets van hun leven te maken. Maar de buitenwereld rukt steeds meer op. Delen drie en vier van The Family zijn zeer genietbaar en laten je melancholiek achter. We gaan ze missen, onze aso’s.
Want dat zijn ze langzamerhand geworden, ONZE aso’s. Het is alweer even geleden dat we afscheid van ze hebben genomen, maar nu is het tijd om ze weer op te zoeken in de bijzondere Paardenkathedraal in dat mooie Utrechtse straatje. Toen we ze verlieten hadden ze net het een en ander meegemaakt met hun verschrikkelijke vader (recensie deel 1 en 2). Ondanks alle emoties die daarbij kwamen kijken leek dat hen goed te doen, maar nu ziet alles er weer anders uit, in de eerste plaats hun woning. De vele schemerlampen zijn weg, er is nu echt meubilair gekomen, rechtstreeks van de schroothoop en de grote kale ruimte is, met behulp van schotten, zowel intiemer als donkerder gemaakt. Ons drietal en vriendin Branka zijn modieus gekleed in spijkerstof, zij het van de vieze bevlekte soort.
Ganzenbord
Aflevering drie blijkt de tot nu toe meest geslaagde aflevering te zijn. Er komt bezoek van Branka’s ex, Guus, die haar op haar moederplichten komt wijzen. Guus, een prachtige rol van Vlaming Bram van der Kelen, wordt door Doc en Kil helemaal leeggeschud – Luuk heeft namelijk wel geld – tijdens een spelletje ganzenborden, het absolute hoogtepunt van deel drie. Het is buitengewoon geestig om deze drie schreeuwlelijkerds met hun plastic gansjes in de weer te zien. Ook is er ter ere van Branka’s verjaardag een groot feest, maar er gaat natuurlijk weer van alles mis. Branka creëert een nieuwe situatie, waar Doc niet blij mee is.
Deel vier is nog maar net uit de repetitieblokken en loopt dus nog niet zo lekker, maar dat neemt niet weg dat het een indrukwekkende aflevering is. Er heerst grote dreiging. Niet alleen worden de huizen rondom het pand van ons drietal gesloopt, ook komt er een inspecteur van de gemeente die zich bezighoudt met jeugdzorg en hygiëne. Met name deze dame zorgt voor erg veel onrust. Doc is weinig thuis en Kil kan in zijn eentje niet tegen haar op. Bovendien zijn, onder andere vanwege Guus die daar bitter voor moet boeten, de financiële problemen erger dan ooit. Ook blijft de vraag terugkomen: waar is Branka?
Wanhopig
Het is mooi hoe Kil soms de muziek keihard aanzet en dan bovenop alle rotzooi wanhopig gaat staan dansen. Sanne den Hartogh zet deze impulsieve, agressieve, in feite goed willende maar onmachtige Kil schitterend neer. Als Doc Gina aan Guus kwijt wil – misschien kan ze geld verdienen in een van diens onfrisse clubs – laat hij zachtjes een gekweld ‘Dooooc!’ horen. Prachtig. Sadettin Kirmiziyüz lijkt eindelijk zijn draai te hebben gevonden en ontroert bij tijden diep. Het dreigende wat in de eerste aflevering nog ver te zoeken was zit er nu goed in (recensie deel 1).
Aan het einde blijkt de buitenwereld, zoals vaak in dit soort situaties, de baas te zijn, maar Doc, Kil en Gina laten zich niet zomaar kisten. Het slot is aangrijpend. Wonderlijk hoe je door de diverse afleveringen heen veel om deze mensen bent gaan geven. Mooi!
Theater Utrecht - The Family deel 3 en 4
Regie: Casper VandeputteArtiest: Theater Utrecht
Gezien op zondag 21 mei 2017 in De Paardenkathedraal, Utrecht
Nog te zien tot maandag 05 juni 2017
Misschien ook iets voor u
Ongeleid projectiel
Michael Chabon zit aan het sterfbed van zijn grootvader en hoort, in een paar dagen tijd, diens complete levensverhaal. Tenminste, de meest spraakmakende voorvallen. De rest plamuurt hij in Maangloed dicht met fictie. Dat resulteert in een nogal springerige, maar onmiskenbaar chaboneske avonturenroman.
Chabons grootvader was in zijn jonge jaren een behoorlijke vrijbuiter. Na een armoedige jeugd in Philadelphia nam hij dienst in het leger, zoals vrijwel iedere jonge Amerikaan in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Eenmaal in Europa, in de laatste dagen van nazi-Duitsland, krijgt hij de opdracht de wetenschappers op te sporen die het raketprogramma V2 ontwikkelden. Met name de invloedrijke Wernher von Braun is het doelwit van de Amerikanen. De ervaringen in het door ontbering en strijd geteisterde Duitsland zijn bepalend voor grootvaders verdere leven, net zoals zijn grote liefde voor de ruimtevaart.
Knip-en-plakwerk
Opnieuw gaat Michael Chabon zich te buiten aan een wervelende geschiedenis die als een collage-vertelling op papier wordt gezet. Ook met het in 2012 verschenen Telegraph Road wist hij de lezer flink aan het werk te zetten om het verhaal behapbaar te krijgen. Tijd en ruimte zijn voor Chabon beslist geen redenen om een heldere chronologie in zijn boeken te verwerken, wat niet zelden tot een op het eerste gezicht lastig te volgen warboel leidt. Toch weet de schrijver zich met zijn knip-en-plakwerk te redden door van de versnipperde onderdelen stuk voor stuk kleine pareltjes te maken, niet in de laatste plaats door de onwaarschijnlijke dialogen. En opeens begint dan alsnog de volledige diepgang van de geschiedenis zich aan de lezer te openbaren, met als gevolg dat er geen ontkomen meer aan is. Dat doet Chabon razendknap: eerst verwarring zaaien, vol wendingen en confronterend cynisme, om je vervolgens niet meer los te laten.
In Maangloed wordt het personage van de grootvader tot oorlogsheld gemaakt als hij, als een John Wayne avant la lettre, de raketgeheimen van de nazi’s probeert te achterhalen. Hij is erbij als het concentratiekamp Mittelbau-Dora in de Harz wordt bevrijd. De gruwelijke omstandigheden waarin hij de dwangarbeiders aantreft, maken een onuitwisbare indruk op de jonge militair. Na de oorlog begint een zwervend bestaan. Twaalf ambachten en dertien ongelukken; de doelloosheid tot kunst verheven.
Stuwende metafoor
In die afgestompte werkelijkheid komt in ieder geval de liefde op zijn pad. Chabon weet dat prachtig te verweven met de problemen die zijn grootvader ondervindt in het dagelijks leven. Heen en weer geslingerd tussen ambitie en burgerlijke ongehoorzaamheid, veroorzaakt door traumatische oorlogservaringen in combinatie met een joodse achtergrond, is hij een ongeleid projectiel in de omgang met anderen. ‘Woede was zijn geboorterecht’ concludeert de schrijver in het slothoofdstuk. Gelukkig brengt het overheersende verlangen ‘gekend te worden’ enige stabiliteit: de onvoorwaardelijke liefde voor een eveneens door het verleden beschadigde vrouw is zijn redding. Daarnaast een succesvolle carriere in de ruimtevaart, werken voor NASA en dromen van een nieuwe levensvorm op de maan. De cirkel is rond als hij, aan het einde van zijn werkzame leven, onverhoopt de ‘geamerikaniseerde’ Wernher von Braun tegen het lijf loopt:
Het hele ruimtevaartthema, te beginnen bij de ‘vliegende bommen’ van de nazi’s en eindigend bij de bouw van schaalmodellen van ruimtevaartuigen, is de stuwende metafoor in Maangloed. Zowel vernietiging als vernieuwing zitten besloten in de zucht naar hemelbestormende technologie. Destructie en verlangen; Chabon legt beide elementen als een sjabloon over het leven van zijn grootvader en haalt hier en daar een uitschieter naar de oppervlakte. Het gaat van hot naar her en weer terug – als het ongeleide projectiel dat de hoofdpersoon verbeeldt – en de verbindende lijn openbaart zich met het vorderen van de pagina’s. Dat de lezer daar moeite mee zal hebben is te verwachten, maar de volhouders krijgen een tragikomedie voorgeschoteld die nog even zal natrillen.
Maangloed
Schrijver: Michael ChabonUitgever: Ambo|Anthos
Prijs: € 24,99
Bladzijden: 406
ISBN: 9789026337772
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
‘Verdwalen is een kunst’
/ 0 Reactiesdoor: Fenna Kortooms0 Sterren‘René is even nieuwe schoenen kopen!’, zegt zijn vrouw die in de deuropening staat. De kakelverse Denker des Vaderlands René ten Bos, geïnaugureerd op 21 april jongstleden, woont in een karakteristiek oud pand in een gezellige straat in Nijmegen-Oost. Een paar minuten later komt hij aangefietst, mét nieuwe cowboylaarzen. Zwart, of in ieder geval donker, wat niet helemaal bij hem past. Kleuren en opvallende leersoorten zijn meer zijn ding, maar ach. Er moet een bijzondere voordracht gehouden worden op de universiteit, in toga, en dit is toch iets netter. Het is warm, een eerste zomerdag, dus we gaan in de tuin achter het huis zitten. Hij met een glas limonade, ik met een glas thee.
Waarom ben je ooit filosofie gaan studeren?
‘Tsja, dat moet je eigenlijk iemand vragen die twintig is, zo helder staat mij dat niet meer voor ogen. Maar ik heb altijd iets met filosofie gehad, al van kinds af aan, om allerlei redenen. Al heel snel bleek dat het enige wat ik echt goed kan niet zozeer met handen te maken heeft maar met woorden. Eerst probeerde ik dichter te worden, wat ik veel leuker had gevonden. Dat lukte niet, dus toen werd het maar filosofie. Maar ik gebruik wel veel poëzie in alles wat ik doe. Ik weet wel dat ik het vroeger toen ik op de sociale academie zat al heel leuk vond om met filosofische namen te strooien, dus dat bracht ook een zekere ijdelheid met zich mee. Ik heb er wel lang over gedaan om filosofie te gaan studeren omdat ik nooit naar een universiteit wilde, ik was bijna 22 toen ik het echt ging doen.’
Ben je vernoemd naar de beroemde filosoof René Descartes?
‘Mijn ouders hadden geen enkel idee van wat filosofie was, laat staan dat ze ooit van de namen René Descartes, Plato of Aristoteles gehoord hadden. Ze keken natuurlijk wel raar op toen er langzamerhand boeken van dit soort figuren het huis binnenkwamen. Eerst via de gemeentelijke bibliotheek en later via boekhandel Broekhuis in Hengelo. Vooral Nietzsche en Kierkegaard vond ik leuk, daar had ik snel veel boeken van. Een groot deel van mijn zakgeld ging op aan dat soort boeken. Vooral Nederlandse vertalingen van Pé Hawinkels, en later begon ik ook Duits en Frans te lezen, omdat je boeken in die talen veel goedkoper kon bestellen en omdat niet alles vertaald was. Soms moest je wel drie maanden op zo’n boek wachten. Dat bestelde je dan en na drie maanden vol gespannen afwachting kwam dan Also sprach Zarathustra binnen, dat was heel leuk.’
Zijn er filosofen die overgewaardeerd zijn?
‘Ja dat is de meeste filosofie, maar goed je moet ook altijd je vijand lezen, want die laat je zien waar je eigen denken zwak is of bekritiseerd kan worden. Ik heb niet veel met Immanuel Kant of Descartes, dat zijn voor mij geen grote helden maar juist de grote problemen.’
Zijn filosofen nodig of nuttig in de maatschappij?
‘Nee natuurlijk niet. Verzorgers, stratenmakers en vuilnisophaaldiensten zijn nodig. Als filosofen nodig zouden zijn dan zijn het geen filosofen meer, dan worden het politici of bewakers of koningen, zoals bij Plato. Dat zou je niet moeten willen. Filosofie teert op onnut. Dat maakt het enerzijds heel irritant, maar anderzijds geeft dat precies de vrijheid die nodig is om af en toe dat wat nodig is van commentaar te voorzien. Of dat nuttig is moet iedereen zelf maar weten, maar ik geloof niet zo in het nut van de filosofie. Een filosoof probeert veeleer om hier en daar af en toe eens een juiste snaar te raken of een discussie aan te zwengelen. Een boek te schrijven dat mensen raakt. Door concepten te bedenken die mensen aanspreken. Filosofie bedenkt metaforen, daarin verschilt ze niet veel van poëzie. Dat zie je ook bij Hans Blumenberg. Metaforen om de in zichzelf gekeerdheid van de werkelijkheid, van de werkelijkheid die er niet voor óns is, van geborgenheid te voorzien. Ik weet niet of filosofie troost is, zoals Alain de Botton zegt, maar de troost is er wel altijd bij geweest.’
Je nieuwste boek Dwalen in het antropoceen heb je in drie maanden geschreven. Liep je al lang rond met het idee dit boek te gaan schrijven?
‘Ja. Ik lees heel veel over dit thema en dacht al langer om dit boek te gaan schrijven, maar de aanleiding was een conferentie in Nijmegen over het thema. De twee grote filosofen Bernard Stiegler en Peter Sloterdijk maakten er daar zo’n onbedaarlijke puinzooi van dat ik dacht: ik ga maar eens even uitleggen hoe het allemaal in elkaar zit. Dat heb ik geprobeerd naar eer en geweten te doen, en dat is mij goed bevallen.’
Kun je in het kort uitleggen waar het boek over gaat?
‘Het antropoceen is een voorstel van wetenschappers om een nieuw geologisch tijdvak te introduceren. Dat heet het antropoceen omdat in dat tijdvak de mens (anthropos) als een nieuwe (kainos) factor als eerste soort in de geschiedenis van deze planeet invloed uitoefent op wat er gaande is. Het is dus een nieuw concept en er is discussie over of we het moeten omarmen. Het meest sceptisch hierover zijn de geologen, want volgens hen is de mens een verwaarloosbare entiteit op deze planeet. Een geologisch tijdvak noemen naar de mens is je reinste overmoed, arrogantie en onbescheidenheid. Ik kijk in het boek naar hoe andere wetenschappers daarover denken, met name de klimaatwetenschap en ecologie.
Als ik dat op een rijtje heb gezet kijk ik naar hoe filosofen erop gereageerd hebben. Die merken op dat de mens in dit tijdvak zich kenmerkt door desoriëntatie. We zijn de lijn der sterren kwijt en hebben te maken met een cascade aan catastrofes. Ieder weldenkend mens weet dat het heel erg is en dat er iets fundamenteel mis is met wat gebeurt op moeder aarde, maar niemand weet wat we eraan moeten doen. De een stelt snelle technocratische oplossingen voor, de ander zegt dat er niks aan de hand is. De derde zegt dat de oorzaak bij de veeteelt ligt, de vierde dat we allemaal vegetariër moeten worden, de vijfde zegt dat de schuld bij het kapitaal ligt. De zesde zegt dat de schuld bij de mannen ligt, wat ik een heel plausibele optie vind trouwens. Het zijn bijna allemaal mannen die deze kutzooi veroorzaken.
Daar komt bij: het is geen feest hè, het antropoceen is geen feestelijke tijd. We vieren wel een hoop feestjes, maar het wordt warmer, er verdwijnen eilandenrijken en steden zoals Calcutta en Jakarta zinken weg. De VN schat in dat het wereldwijde vluchtelingenprobleem vooral het gevolg is van klimaatverandering. Delen die vroeger goed bewoonbaar waren, zoals Soedan of Somalië, zijn dat niet meer. Het is een eindeloze reeks van ellende die op ons afkomt. Ik heb kinderen van jouw leeftijd, aan hen heb ik dit boek opgedragen, zij moeten ermee omgaan. Daarom hoop ik ook dat ik jonge mensen ergens raak met dit boek.’
Je zegt in je boek dat het probleem te groot is om een ethiek voor te bedenken. Wat bedoel je daarmee?
‘We hebben geen ethiek om problemen mee op te lossen. Ethiek moet ons in staat stellen om onszelf af en toe langs de morele meetlat te leggen en om te kijken of we dingen wel goed doen. Dat is vaak erg ingewikkeld. Ethiek lost geen problemen op, maar is zelf vaak een probleem. Moralisten hebben over het algemeen niet veel bijgedragen aan wereldvrede.’
Er zijn veel hedendaagse filosofen die dat wel willen doen, een nieuwe ethiek bedenken. Hoe kijk jij daar tegenaan?
‘Ik pleit niet voor een nieuwe ethiek. Dat gaat hem niet worden omdat we het toch niet eens worden. Ik ontken niet dat de mens een moreel wezen is, maar we krijgen toch geen eensluidende moraal, en ook geen moraal die de aarde in het middelpunt van de belangstelling zet. Het is heel moeilijk om morele affiniteit te voelen met iets wat je de planeet noemt, dat is een grote abstractie. Je kunt ook geen morele affiniteit voelen met de mensheid. De mens is een domme algemeenheid, zoals Marx ooit zei. Moraliteit werkt op nabijheid: ik zie dat jij pijn hebt en dan wil ik iets voor jou doen.
Het antropoceen vergt een ander soort denken, we moeten het van een andere ecologie hebben, een ecologie van gelijkwaardigheid. Ik besef dat dat heel moeilijk is. In mijn boek geef ik de metafoor van het lot van de Siberische tijger. Dat vind ik heel erg, maar het doet me minder dan de dood van mijn kinderen me zou doen. Dat is een van de moeilijkheden. De ontologische gelijkwaardigheid is goed, maar daar kun je geen ontologische moraal op baseren. Er is bijvoorbeeld de Voluntary Human Extinction Movement, die zegt dat we allemaal een pilletje moeten slikken en sterven om de planeet te redden. Maar dat is moeilijk uit te leggen aan kinderen van tien of twintig.’
Je hebt het over het verdwalen, dwalen in het antropoceen. Zou je kunnen zeggen dat dat een probleem is, dat we niet meer kunnen ronddwalen?
‘Het verdwalen is mijn metafoor voor het oriëntatieverlies dat er op dit moment is. De grote vraag is wat je moet doen als je verdwaald bent. Descartes denkt dat je een rechte lijn moet visualiseren en die moet aflopen, maar wie echt verdwaald is in een bos of woestijn weet dat je dat níet moet doen, omdat je dan in cirkels gaat lopen. Je moet eerder meanderen, maar eerst moet je maar gaan zitten. Wen maar aan die nieuwe omgeving en probeer die te doorgronden. Zijn er nog plekken waar je je thuis voel of krijg je mysterieuze boodschappen? Dat zijn elementen waar ik vertrouwen uit put. Hoe je om moet gaan met desoriëntatie is een thema in het boek. Verdwalen is een kunst, en daar kun je op een bepaalde manier mee omgaan. Dus niet zoals de wetenschap en de methodologie ons voorschrijven in een rechte lijn het bos uit, de weg volgen zonder omgevingsbewustzijn. Ik ben heel erg geïnteresseerd in hoe je op een andere manier naar je omgeving kunt kijken.’
Je zou dus misschien kunnen zeggen dat iedereen wel steeds aan het proberen is om die rechte lijn te trekken, door over oplossingen na te denken zonder zich daarbij open te stellen voor de omgeving.
‘Het grote gevaar is dat overheden in de verleiding komen om met snelle technocratische quick fixes te komen, zoals climate engineering. Er is een hele lange geschiedenis van climate engineering die op zijn zachtst gezegd ambivalent is geweest qua resultaat, en die op zijn hardst gezegd catastrofaal is geweest. Bijvoorbeeld met het verleggen van rivieren is veel geëxperimenteerd, met catastrofale gevolgen. Als je maatregelen neemt doe je dat in een complexe ecologische omgeving, waardoor je niet precies weet wat de effecten zullen zijn. Heel vaak is de remedie nog erger dan de kwaal. Alles wordt voorgesteld tegenwoordig, van het bedijken van de Beringzee tot het spuiten van aerosolen in de dampkring, maar niemand weet precies wat de consequenties daarvan zijn. Die kun je niet doorrekenen, dat is inherent aan ecosystemen die per definitie intransparant zijn. Dat is moeilijk in een tijd waarin politiek schreeuwt om transparantie. In mijn boek komt die onrust naar voren die ziet dat de politiek niet alleen de problemen niet aan kan, maar ook een fundamenteel verkeerde grondattitude heeft ten opzichte van dit soort problemen. Dat vind ik griezelig.’
Misschien is de kern van het probleem wel dat mensen altijd zo hebben gedacht. Dat ze problemen willen oplossen omdat ze denken zo’n systeem te kunnen begrijpen.
‘Dat heeft ook te maken met de onbenullige invloed van het optimisme. We moeten allemaal optimistisch zijn en weet ik veel wat. Ik word er langzamerhand een beetje droevig van. Ik denk dat ik steeds pessimistischer word over alle optimisten die er zijn. Pessimisme is in ieder geval nog gelardeerd met een stukje realisme, waardoor ik wat optimistischer ben over pessimisme dan over optimisme.’
Zou je niet kunnen zeggen dat de filosofie een grote bijdrage heeft geleverd aan het antropoceen? Ze is de mens gaan opdelen in lichaam en geest en dat heeft die versnippering voor een groot deel veroorzaakt.
‘Menselijk denken is zo sterk op zichzelf gericht geweest, zo reflexief geworden, dat het op een gegeven ogenblik een probleem is geworden. Een van de grote discussies die vandaag de dag gevoerd wordt gaat over al die humanitaire waarden als zelfreflectie, autonomie, mensenrechten en vrijheid van meningsuiting. Zijn dat nou wel de waarden die passen bij een tijd die vraagt om een andere ecologische of kosmologische houding? In het onderwijs is het centrale idee dat het belangrijkste wat we kinderen moeten bijbrengen het ‘zelf’ is. Ik denk dat dat misschien wel het probleem is. Het is een oud nietzscheaans punt. Volgens hem kwam het verderf van de filosofie met Socrates, die ervoor zorgde dat de mens over zichzelf ging nadenken. Dat moet je niet doen. Maar ja, nu hij echt een probleem is geworden kunnen we niet anders.’
Dit doet mij denken aan de Deep Ecology Movement van filosoof Arne Naess. Hoe staat jouw denken ten opzichte daarvan?
‘Veel van die Voluntary Human Extinction Movement beroept zich op Arne Naess. Dat wordt wel heel antihumanistisch. Ik ben ook zeker geen humanist, maar het is wel heel lastig. De gedachte is interessant, maar je moet ook altijd denken aan de politieke realiseerbaarheid ervan. Dat blijft een moeilijkheid. Je kan wel heel radicaal eco-dingen roepen, maar als mensen daar niet aan mee willen gaan doen… Wat is de beste manier om je te verzetten? Moet je er helemaal pontificaal tegenin gaan? Ik lees ze wel hoor, maar tegelijkertijd denk ik ook dat ze hun toon moeten matigen als ze er wat mee willen. Je moet het politiek verteerbaar maken en nu vind ik heel vaak dat soort extreme ecosofische exercities ontoegankelijk. En ze weten alles altijd zo zeker.’
Denken zij te radicaal in hun eigen hokje, zonder oog te hebben voor de omgeving?
‘Ik zou graag zien dat ook in dat denken een soort scepsis komt. Dat is de terughoudendheid die Hobbes bepleit in het sociale, die Serres bepleit met betrekking tot de natuur en die ik ook zou willen bepleiten met betrekking tot het denken. Dat komt niet omdat ik niet radicaal durf te denken, maar veel van die denkers denken zo erg dat hún denken gelijk heeft. Ik zie liever een denken dat er niet meer automatisch vanuit gaat dat het zelf gelijk heeft. Daar is de dark ecology van Timothy Morton zich veel beter van bewust. Daar zit een veel grotere scepsis in die voor mij veel waardevoller is. Die mist de deep ecology voor mij.
Ik weet ook niet of er toch een oplossing bedacht wordt. Ik pleit voor terughoudendheid, maar als die oplossing er wel komt zou dat fantastisch zijn. We mogen wel een beetje op de uitvindingskunst van de mens rekenen, maar moeten er tegelijkertijd sceptisch over zijn. We weten bijvoorbeeld nog maar heel weinig over klimaat. Ook daar geldt een fundamentele scepsis. We kunnen de aarde wel omarmen en zeggen dat we haar trouw moeten zijn, maar tegelijkertijd weten we nog maar zo weinig van die planeet waarop we zitten. Daarom is scepsis zo belangrijk.’
Je waarschuwt dus voor een teveel aan denken en voor een teveel aan doen. Wat is het juiste midden daartussen?
‘Niets, je moet geen midden zoeken. Je moet gewoon bij alles wat je bedenkt een fundamenteel sceptische grond houden. Ik hoop dat mensen denken en doen, maar het hoeft geen gulden midden te zijn. Het is voor mij meer het jezelf steeds afvragen of je wat je doet goed doet, en of je het wel zeker weet. Dus roekeloosheid in denken is meestal niet het verstandigste.’
Is dat wat jij altijd doet in jouw filosofie?
‘Dat probeer ik wel. Vandaar dat het boek ook eindigt in een grote verwarring. Dat komt ook omdat het mijn eigen state of mind over de issues behoorlijk goed weergeeft. Daarom zit er zo’n grote autobiografische factor in, omdat ik mijn eigen verwarring wil doorgeven. Als ik het boek schrijf ben ik in Siberië en geniet van de mooie oneindigheid enzo, maar intussen zit ik op één lijn.’
Zie je in het antropoceen een extra bijdrage van het kapitalistische systeem?
‘Het kapitalisme is zonder enige twijfel een groot probleem omdat het op geen enkele manier terughoudendheid aanmoedigt.’
Heb je zicht op andere systemen die makkelijker te combineren zouden zijn met de terughoudendheid?
‘Nee. Mensen denken heel vaak dat ik een klimaatfanaat ben ofzo, maar ik ben helemaal geen klimaatfanaat. Ook ben ik niet zo’n tegenstander van het kapitalisme. Ik weet dat gewoon niet. Ik zie dat kapitalisme als een object dat zo groot is dat je er af en toe hyper van wordt, een hyperobject, dat is ook een term van Timothy Morton. Het moedigt ons aan om ons verlangen te botvieren. Wij doen allemaal dingen die we willen terwijl we weten dat het voor de planeet niet goed is. Waarom doen we ze dan? Omdat we ze kunnen willen. Er is een enorme kloof tussen verlangen en behoefte. Het verlangen is veel groter dan de behoefte. Als je kunt proberen om dat wat te reduceren krijg je misschien wat meer terughoudendheid.’
Waarom heb je dit boek geschreven? Waarom meng je je in dit debat?
‘Ik meng me niet zozeer in het debat, daar ben ik altijd heel bescheiden over. Dat debat is er en ik ben gewoon filosoof, dus ik steek af en toe mijn neus in zaken waar ik me misschien niet mee moet bemoeien. Maar dit onderwerp past ook goed bij een hoofdthema in mijn werk, dat is transparantie. In alles wat ik schrijf gaat het over transparantie. Mijn boeken over water, over bureaucratie, over de natuur en over management gaan allemaal over hetzelfde hoofdthema. De ecologie die we nu hebben is intransparant. Dus ik heb ook een inhoudelijke interesse in het uitmelken van dit thema. Heraclitus zei: “De natuur houdt ervan zich te verbergen.” Maar nu verbergt die natuur zich niet altijd meer, die slaat terug. Stijging van de temperatuur en van de zeespiegel, steeds meer orkanen, ziektes die van dieren op mensen over gaan, ga zo maar door. In Stavoren is nu een muggenplaag. Er zijn miljoenen muggen, heel Stavoren zit in een zwerm. De hele stad is bedekt met gordijnen van miljoenen beestjes. Het is van korte duur en ze zorgen amper voor overlast, maar toch een beetje maf is het wel. Ik kan me dit soort verhalen toch niet herinneren van vroeger. Kortom, er is wel iets aan de hand denk ik dan. Maar het zijn alleen maar glimpjes die je van het grote ding krijgt.’
De limonade en de thee zijn op en René moet naar zijn volgende afspraak, in Utrecht, met de vertaalster van zijn managementboek. Wanneer ik opmerk dat hij een druk schema heeft zegt hij: ‘Dat klopt, ik ben weinig niet druk, maar ik lijd niet, dat is het belangrijkste, haha.’
Dwalen in het antropoceen
Schrijver: René ten BosUitgever: Boom
Prijs: € 20,-
Bladzijden: 192
ISBN: 9789024404858
Misschien ook iets voor u
De wolf begrepen
Ontwapenend was het beeld van de dode wolf dat afgelopen maart in de Nederlandse kranten verscheen. Het eens machtige roofdier had het kansloos afgelegd tegen een auto en vond zijn einde langs de A28. De levenloze bebloede kop van het beest had niets meer van de zelfverzekerde grijns van sprookjeswolven.
De afgelopen jaren zijn er meerdere wolven in Nederland gesignaleerd. Daar werd niet altijd even positief op gereageerd. Velen associëren het roofdier met het sprookjesfiguur de Grote Boze Wolf, de antagonist van Roodkapje en de zeven geitjes, en zien de dieren liever verdwijnen dan verschijnen. Dat de Europese wolf eigenlijk schuw is en nagenoeg nooit mensen aanvalt, weet men vaak niet of het wordt gemakshalve vergeten.
Hongerige personages en wolfskinderen
Net zoals het imago van de wolf op een eendimensionaal beeld berust, zo wordt de hele carrière van archeoloog Vincent de Vree – hoofdpersonage uit de roman Wolfskind van auteur Ton Vogels – gekoppeld aan één verkeerde observatie. Jaren geleden bestempelde Vincent een opgegraven beerput ten onrechte als mikwe, een Joods badhuis. Toen pers en vakgenoten zijn inschattingsfout doorkregen, lieten ze geen spaan van hem heel. Wanneer Vincent aanwijzingen vindt voor een nieuwe opmerkelijke vondst in de buurt van Nijmegen, een Romeins aquaduct, ziet hij kans om zijn status als archeoloog terug te krijgen.
Er ontpopt zich een meeslepend verhaal over een blind ambitieuze man die iedere minieme aanwijzing aanklampt om een nieuwe kans te krijgen. Als een Robert Langdon van de Lage Landen doorploegt Vincent de bossen nabij Nijmegen, op zoek naar sporen van het viaduct. Tijdens zijn zoektocht verblijft hij in Pelgrimshuis Casa Nova. Hij leert er het meisje Nova kennen, ooit bij het huis te vondeling gelegd en opgevoed door paters.
Er ontstaat langzaam een voorzichtige vader-dochterrelatie tussen de twee. Hoe gedreven Vincent ook is om het viaduct te vinden, hij komt er steeds meer achter dat zijn tweede kans juist schuilt in de zoektocht en zijn band met Nova. En dat status en succes betrekkelijk zijn.
Mowgli move over
Vogels wisselt in Wolfskind tussen twee perspectieven, dat van Vincent en dat van Nova. Hierdoor ontstaat er een mooi contrast tussen de gerijpte, beroepsmatige blik van de archeoloog en de jonge, onbevangen en nieuwsgierige levensfilosofie van het meisje. Hun gezamenlijke zoektocht doet soms zelfs denken aan die van Sofie en Alberto Knox in De wereld van Sofie.
Naast de verhalen van beide personages bevat Wolfskind een aantal aan Nova gerichte brieven. Deze vertellen het sprookje van Pelgrim, een vondeling die door wolven wordt opgevoed. De brieven doen Nova inzien dat ook zij, niet door haar ouders opgevoed, eigenlijk een wolfskind is. Het mooie aan deze derde verhaaltak is het imago van de wolf dat erin naar voren komt. Want wat veel mensen over wolven vergeten, is dat ze ook bijzonder zorgzaam kunnen zijn. Ook naar de mens toe, als diens soortgenoten dat nalaten. Het wolvensprookje en het hoofdverhaal wisselen elkaar op een prettige manier af. Andere recensenten verweten Wolfskind een te hoog Disneygehalte. Dat is onterecht. Vogels’ eigentijdse versie van het wolvenverhaal ligt in het verlengde van de archetypische Romulus en Remus-mythe, de fabels van Aesopus en Rudyard Kiplings Jungle Book.
Vogels gaf Wolfskind uit in eigen beheer. Al met al schrijft hij een af en toe sprookjesachtige roman over de zoektocht van twee verloren zielen, waarin de wolf niet groot en boos, maar liefdevol en zorgzaam is.
Wolfskind
Schrijver: Ton VogelsUitgever: Salon des Refusés
Prijs: € 19,99
Bladzijden: 264
ISBN: 9789082521702
Misschien ook iets voor u
Anders lezen
In De roman als overlevingsstrategie daagt auteur en literair criticus Tim Parks de lezer uit om op een hele andere manier naar literatuur te kijken. Ontmaskert hij de literatuurcritici?
Volgens Parks moeten we een roman niet behandelen als een op zichzelf staand kunstwerk, maar hebben roman en het persoonlijke leven van de schrijver veel met elkaar te maken. De stijl, de inhoud en de thema’s zijn een reactie op de spanningen in het persoonlijke leven van de schrijver, aldus Parks. Dat is op zichzelf geen wereldschokkende constatering. Maar hij gaat verder. In hoeverre de lezer zich herkent in die persoonlijke spanningen, heeft grote invloed op hoe die het boek beoordeelt.
Parks baseert deze bewering op het werk van Valeria Ugazio. Volgens deze systeempsychologe worden kinderen voor een groot deel gevormd door het beoordelingscriterium dat in het gezin dominant is. Zulke beoordelingscriteria hebben betrekking op tegenstellingen als moed of angst, zelfzucht of altruïsme, winnen of verliezen. In gezinnen spelen meerdere van zulke polariteiten een rol, maar vaak is er binnen elk gezin één het belangrijkst.
Winnaar
Parks gaat bij beroemde schrijvers op zoek naar de polariteiten die in hun gezinsleven dominant waren. Zo laat hij zien dat de jeugd van James Joyce voor een groot deel draaide om de tegenstelling winnaar-verliezer. Parks verklaart dat mede uit het feit dat zijn ouders uit verschillende sociale klassen kwamen en dat zijn vader, vanwege zijn veelvuldige dronkenschap, aan lager wal raakte. Joyce wilde daarom de beste zijn en het maakte hem vervolgens weinig uit op welk terrein hij die superioriteit bereikte. Die terreinen kunnen dus ook mijlenver uit elkaar liggen:
Deze innerlijke noodzaak om de beste te zijn, ziet men ook terug in zijn schrijverschap. Omdat Joyce het fysiek niet kan winnen, tracht hij op intellectueel gebied te excelleren door middel van een superieure taalbeheersing.
Subjectief
De tweede, mogelijk nog interessantere, bewering die Parks doet, is dat het leven van de lezer doorslaggevend is voor diens waardering van het boek. De lezer zal het boek appreciëren als hij de persoonlijke achtergrond van de schrijver – hetgeen diens werk zo heeft bepaald – herkent. Komt de lezer ook uit een gezin waarin alles om winnen en verliezen draaide, zal hij het werk van Joyce hoogstwaarschijnlijk waarderen.
Deze visie van Parks ondermijnt de opvatting dat we boeken enigszins objectief kunnen beoordelen. Van een recensent verwachten we toch dat hij mogelijke overeenkomsten uit zijn eigen leven wellicht een plaats gunt in zijn ‘persoonlijke’ oordeel over het boek maar het geen rol laat spelen in zijn recensie. Dat is volgens Parks dus een onrealistische verwachting omdat dat onderscheid er in werkelijkheid niet is.
Overtuigend?
Maar klopt het ook wat Parks zegt? Die vraag is lastig te beantwoorden. Het probleem bij dit soort beweringen, is dat ze zo makkelijk te onderbouwen en moeilijk onderuit te halen zijn. Er zijn altijd wel voorbeelden aan te dragen waarom iets wat iemand in zijn volwassen leven doet, terug te voeren is op zijn kindertijd. En dát zulke dingen meespelen, zal ook niemand ontkennen. Maar in hoeverre? En in het geval van de lezer of recensent: in hoeverre beïnvloedt dat ons beoordelingsvermogen? Dat is bijna niet te zeggen.
Het grote voordeel van dit boek is dat het niet staat of valt met de kracht van de onderbouwing. De anekdotes uit het leven van de behandelde schrijvers en Parks dwarsverbanden tussen die levens en de grote literaire werken zijn alleraardigst om te lezen, ook als men minder van dat directe verband overtuigd is.
De roman als overlevingsstratiegie. Een nieuwe kijk op de relatie tussen schrijver, tekst en lezer
Schrijver: Tim ParksUitgever: De Arbeiderspers
Prijs: € 19,99
Bladzijden: 238
ISBN: 9789029507011
Misschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Deze Française rockt!
Kaas vierde haar vijftigste verjaardag met een nieuw album, dat simpelweg haar eigen naam draagt. Dit is het eerste nieuwe werk na veertien jaar, waarin ze vooral Edith Piaf-werk op de planken bracht. Daarbij vertolkte ze een zeer verdienstelijk album, dat al eerder besproken werd op 8WEEKLY.
Het rockende geluid van haar nieuwste werk staat ook model voor de benadering van haar oude werk, dat ze deze avond in Eindhoven speelt. Kaas wordt bijgestaan door een vijfkoppige band. Deze speelt een mix van toetsten, Hammond, bas-, elektrische- en akoestische gitaar, ondersteund door drums, om vooral de stem van Kaas veel ruimte te bieden.
Kwaliteitsmuziek van de bovenste plank
De entree van Patricia Kaas is midden achter op het podium, waar een wit gordijn de suggestie wekt van een breed wit licht. Daar verschijnt de zangeres, om vervolgens langzaam naar voren het podium op te lopen. Later die avond verlaat ze op dezelfde manier het podium bij het eindigen van de officiële set.
De show heeft een behoorlijk uptempo karakter. Momenten van rust zijn er ook, maar die zijn schaars. Voor zowel Kaas de band en het publiek is dat geen enkel probleem. Het enthousiasme op het podium is net zo groot als het vakmanschap. En dat gevoel slaat duidelijk over op het publiek. Na drie kwartier is het duidelijk dat Kaas en haar band de show in één ruk uitspelen. Ze nemen geen ruimte voor pauze, maar leveren dik anderhalf uur kwaliteitsmuziek van de bovenste plank.
Ergens halverwege neemt Kaas even gas terug om ‘Adèle’, het nummer dat haar jongste album opent, te zingen. Ze laat de benen over de rand van het podium bungelen en komt zo heel dicht bij haar publiek. Even denken de minder goed Franssprekende gasten dat ze een cover gaat spelen van haar Engelse collega Adele, maar ze merken al snel dat ze dat mis hebben.
Verpletterende show
Patricia Kaas wisselt drie keer van outfit in de coulissen: steeds smaakvol en altijd hooggehakt met zwart als hoofdkleur. Startende met een lange, zwarte jurk met glinsterende, halfhoge laarsjes met open tenen en rode zolen. Daarna een zwart strak broekpak met daarover een lange dunne shawl-jas. Tenslotte een zwarte broek met zwart jasje en stiletto’s. Die laatsten schopt ze uit om zich helemaal te laten gaan in ‘Mademoiselle Chante le Blues’. Ze danst op blote voeten en nodigt het publiek uit om mee te dansen en te zingen.
Natuurlijk horen we ook ergens in de eerste helft van de show haar nieuwste single ‘Madame Tout Le Monde’: een heerlijk opzwepend liedje in een perfecte uitvoering. Is er dan niets op deze show aan te merken?
Jawel: de eerste keer dat we zien dat er een akoestische gitaar bespeeld wordt, is deze niet hoorbaar. De keren daarna heeft de geluidsman dat verholpen. Kaas sleept dan ook niet voor niets een vrachtwagen vol met licht en geluid mee op deze tournee, die haar drie avonden in Nederland laat optreden. Daarna trekt de karavaan verder rond in het buitenland. Op deze eerste avond van haar Nederlandse tour laat ze in ieder geval een verpletterende indruk achter. Wat een heerlijke show; wat een energie heeft deze begin vijftiger nog! En wat was het fraai om te zien.
Patricia Kaas
Gezien op woensdag 03 mei 2017 in Muziekgebouw Eindhoven, EindhovenMisschien ook iets voor u
Voor u geselecteerd door de auteur:
Japan is cool
Museum Volkenkunde in Leiden pakt groots uit met de tentoonstelling Cool Japan. Van de schattige Hello Kitty tot aan stoere ninja’s, de Japanse beeldcultuur is wereldwijd populair geworden. Maar hoe cool is Japan eigenlijk?
Een Amerikaanse journalist doopte de culturele industrie van het land ‘Japans’ Gross National Cool’. De Japanse overheid nam het merk ‘Cool Japan’ vervolgens aan om hun culturele invloed op de wereld te vergroten en de economische waarde ervan te exploiteren. In zeven zalen vol audiovisuele exhibits en kunstobjecten zet het museum de Japanse populaire beeldcultuur neer in de vorm van manga (strips), anime (tekenfilms), electronica, kunst, Japanse haute couture en de kawaii-schattigheidscultuur.
Uki-Uki: Acryl op doek en bladgoud; Matsuura Hiroyuki (1964-); 2012; bruikleen van de kunstenaar en Tokyo Gallery + BTA
Uitzinnige anime en manga
Bij binnenkomst van de tentoonstelling is het al een feest. Op een enorm halfrond beeldscherm, draaien fragmenten van klassiekers onder de Japanse anime, zoals Summer Wars en Paprika. Uki-Uki (‘Vrolijk Zwevend’) is het topstuk van de tentoonstelling en representeert zowel het oude als het nieuwe Japan. Kunstenaar Matsuura Hiroyuki uit Tokyo schilderde een meisje in ouderwetse kimono en met klassiek gouden achtergrond, maar gebruikte moderne kleuren en grote ogen in de flitsende manga-stijl.
Ook de oude Japanners waren al cool. Negentiende-eeuwse kunstenaar Hokusai, de ‘Rembrandt van de Japanse kunstgeschiedenis’, is vertegenwoordigd met een dynamische tekening van twee vechtende samoeraistrijders in de lucht, die in een moderne manga niet zou misstaan. Maar manga zou niet bestaan zonder invloeden uit het Westen, zoals het lijnperspectief en tekenfilms als Betty Boop. Zij inspireerden de eerste manga-tekenaar Tezuka Osamu tot het gebruik van de grote ogen in zijn figuren, zoals te zien is in een originele inkttekening van zijn hand.
Mode uit Japan: kawaii zeg
Roze katjes, gouden beelden, het schattigheidsgehalte is hoog in de zalen met kawaii-objecten Een beetje misselijkmakend zelfs door de veelheid aan felle kleuren, snoeperige plastic figuurtjes en knuffelbroches in combinatie met jonge meisjes in korte rokjes. Kawaii betekent ‘schattig’ en hulpeloos of zacht, zoals het katje Hello Kitty. Modeblogster Kurebayiashi Haruka stelde voor het museum outfits samen uit de nieuwste schattigheidstrend genaamd decora. Kawaii ontstond uit protest tegen de prestatiemaatschappij, maar de tentoongestelde hedendaagse kunstwerken protesteren juist weer tegen de overdaad aan schattigheid en seksualisering van de producten.
Waar de Japanse straatmode om aandacht schreeuwt, is de mode-afdeling van Cool Japan daarentegen wat ingetogen. Er staan vijf outfits met iconen uit de Japanse mode, zoals een broekpak van Issey Miyake. Qua ontwerp en kleur springt de Hokusai-jurk in het begin van de tentoonstelling er het meest uit. De Russische ontwerpster Alena Akhmadullina baseerde zich op de beroemde Japanse prent De grote golf bij Kanagawa van Hokusai.
Streetfashionista Kurebayashi Haruka
Ook voor echte fans
Een zaal met draken, ninja’s en een samoeraizwaard toont een duistere kant van de Japanse beeldcultuur, waarin geweld en mythische monsters de hoofdrol spelen. Hier kan de fan zijn hart ophalen aan originele ontwerpen van ninja’s uit de video games Streetfighter IV en Final Fantasy. De echt fanatieke fans, otaku genaamd, worden op hun wenken bediend in de zaal met Cosplay-kostuums van favoriete anime-karakters.
Japan is culturele superpower
De grafische vormgeving van de tentoonstelling is sterk en geeft zowel informatie als een totale beleving. De ‘uncoole’ kant van de Japanse beeldcultuur is alleen wat minder goed vertegenwoordigd, zoals de nadruk op de consumptiecultuur of de harde Japanse maatschappij die zorgt dat jongeren in deze fantasiewerelden willen wegvluchten. Wel wordt duidelijk dat Japan een culturele ‘superpower’ is met een aantrekkingskracht die zich over de hele wereld verspreid heeft. Zelfs tot in Leiden.
Cool Japan
Gezien in: Museum Volkenkunde, LeidenNog te zien tot: zondag 17 september 2017
Misschien ook iets voor u