Boeken / Achtergrond
special: Magere Woorden – De urgentie van literatuur en het schrijverschap

Debat in De Balie: ‘Literatuur is het voortzetten van Facebook met andere middelen’

.

‘Niemand verwacht nog iets echt nieuws. Alleen maar nieuwe versies van het oude,’ schreef de Engelse auteur Tim Parks enkele weken geleden in een kritisch essay in de boekenbijlage van NRC Handelsblad. Romans zijn volgens Parks nog amper van elkaar te onderscheiden: ‘Literaire fictie is een genre geworden als alle andere, langs gebaande paden, met een voorspelbare ontknoping en beladen met een tamelijk beperkt en platgetreden staaltje progressieve westerse wijsheid.’   
 
NRC-recensent en presentator Arjen Fortuin opent Magere Woorden – georganiseerd door Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (SLAA) in samenwerking met het digitaal cultureel tijdschrift De Optimist – en haalt het artikel van Parks daarbij meerdere malen aan. Fortuin signaleert een vraag vanuit het lezerspubliek om een bepaald soort schrijver die hij in navolging van Parks ‘de quasi-onconventionele auteur’ noemt. Deze auteur wekt de indruk opstandig en onafhankelijk te zijn, maar weet precies hoe de media werken en hoe zijn imago daarin neergezet dient te worden. De quasi-onconventionele auteur is dan ook het soort schrijver dat te gast is in De Wereld Draait Door; een must voor iedere auteur, maar alleen haalbaar voor de happy few die beschikken over een zeer goed geoliede reclamemachine. Kortom: de moderne auteur kan niet meer zonder marketing, zelfpromotie en puur geluk. Is het aanzien van het auteurschap hierdoor veranderd? En moet een schrijver zich daar wat van aantrekken?

Schrijven als narcistische handeling
Maarten Doorman (1957) – filosoof, dichter, hoogleraar en meer – is een stuk positiever gestemd dan Parks en Fortuin. ‘Literatuur is het voortzetten van Facebook met andere middelen,’ start hij zijn betoog. Hiermee lijkt hij aan te sluiten bij de critici die menen dat schrijven pas recent een narcistische handeling zou zijn geworden. Door naar de Romantiek te verwijzen, toont Doorman aan dat dit echter geen nieuwe ontwikkeling is. ‘Bij een romantische schrijver als Lord Byron schijnt zijn bewogen leven door in zijn poëzie. Gaf ook Byron hiermee niet vooral uitdrukking aan het “zelf?”‘

Het leven van de auteur heeft altijd al een rol gespeeld in de literatuur, en Doorman gelooft dan ook niet dat de literatuur ineenzakt. Ook het aanklagen van nieuwe media en jonge schrijvers vindt hij zinloos. ‘Goede literatuur is literatuur die goed is opgeschreven; ook vroeger was er slechte literatuur.’ 

Bergen kikkerdril en eigenwijze donderkopjes
‘Uit bergen kikkerdril zullen maar drie kikkers groot worden; zij mogen even rondkwaken tot ze uitgekwaakt zijn.’ Het is duidelijk: NRC-redacteur en auteur Arjen van Veelen (1980) gelooft niet dat de bergen romans die in Nederland gepubliceerd worden stuk voor stuk literaire pareltjes zijn. De nieuwe lichting schrijvers vindt hij veelal onorigineel. Omdat we in Nederland geen echte problemen kennen, gaan veel auteurs problemen verzinnen door hun eigen levens te problematiseren. Van Veelen pleit echter voor een andere aanpak, namelijk het opzoeken van echte problemen door te reizen. De enige reizen die jonge Nederlandse schrijvers ondernemen, hebben als bestemming Berlijn en New York.

‘Veel jonge schrijvers zijn conservatief,’ constateert hij, en dat conservatisme ziet hij ook terug in de inhoud van hippe literaire tijdschriften als het jonge Das Magazin. Van Veelen: ‘Het is tegenstrijdig: het blad is enerzijds jong en vernieuwend, bijvoorbeeld vanwege de financiering door donateurs, maar anderzijds wordt in het blad ook het oude – bijvoorbeeld Remco Campert – vereerd en is de manier van schrijven traditioneel. Het biedt geen tegengif en is niet progressief.’ De hemelbestormers vind je volgens Van Veelen elders, onder meer bij bloggers en hackers. De nieuwe Harry Mulisch is volgens hem dan ook misschien wel geen schrijver. ‘Maar,’ zo besluit hij, ‘in de kikkerdril zit misschien wel één donderkopje dat mij ongelijk geeft.’ 

Vroeger was het kut
Schrijfster Manon Uphoff (1962) schrikt van het ietwat negatieve betoog van Arjen van Veelen, die binnen Magere Woorden de jonge generatie belichaamt. Haar eigen geloof in literatuur is niet afgenomen, maar haar geloof in het geloof in literatuur wel. Juist nu de macht van het woord zo actueel is, is literatuur volgens Uphoff van groot belang. In een fel betoog somt ze alle problemen op die critici aanhalen als redenen voor de verloedering van literatuur: het zou alleen nog maar om commerciële belangen draaien, publiciteit zou belangrijker zijn geworden dan goede literatuur en literaire kritiek zou geen ruimte meer krijgen.

Deze opsomming noemt ze ‘het zwarte scenario’; een scenario waar ze het niet per se mee oneens is, maar dat ze ook graag wil nuanceren. Zo is Uphoff van mening dat op internet veel goede (amateur)recensies te vinden zijn, die veel meer ruimte krijgen dan recensies in dagbladen. Ook zorgen internetrecensies voor meer diversiteit: ‘Vroeger was het niet beter, vroeger was het kut. Vroeger kon één slechte recensie je kapot maken.’ Ook de heersende bestselleritus heeft volgens Uphoff positieve bijwerkingen: ‘Goede uitgevers benutten de inkomsten van bestsellers om andere boeken uit te geven. De opbrengsten van deze boeken kunnen uitgeverijen breed houden.’ 

Je leven is het vruchtwater
Ook de Vlaamse auteur Yves Petry (1967) is zijn geloof in de literatuur nog niet verloren, al vindt hij het niet altijd even makkelijk. Zijn mening hangt nauw samen met die van Parks en Fortuin: Petry constateert dat het in de literaire berichtgeving zelden over boeken, maar des te meer over schrijvers gaat. Aan de hand van een eigen essay over interviews en recensies geeft hij inzicht in zijn beleving van het auteurschap. Petry is zich er terdege van bewust dat interviews over de persoon achter een boek een groot bereik hebben, maar toch heeft hij hier veel moeite mee: ‘Je leven is het vruchtwater,  het boek de interessante nieuweling.

Nog minder dan van dergelijke interviews houdt Petry van recensies in kranten, die hij vaak als kort door de bocht ervaart. Veel krantenrecensies worden volgens hem geschreven door recensenten die niet eens laten merken van literatuur te houden. Net als Uphoff is hij een stuk enthousiaster over de vele recensies die op internet te vinden zijn, waar vaak meer ruimte is voor nuance.

Internet
De discussie over het moderne auteurschap waar Magere woorden mee begonnen, eindigt zo als debat over de huidige crisis binnen de literaire kritiek. Dat literaire kritiek vandaag de dag nog bestaansrecht heeft, staat volgens Doorman buiten kijf. Kritiek dient nog steeds als middel om de speld in de hooiberg te vinden: ‘De kwestie is de enorme hoeveelheid aan aangeboden teksten. Al het goede en waardevolle is er nog wel, maar het is niet meer zichtbaar.’

Ondanks dat er veel kritiek wordt geleverd op de invloed van nieuwe media op literatuur, zijn de aanwezigen zeer te spreken over internetrecensies. ‘Internet heeft de naam vluchtig te zijn, maar juist kranten zijn vluchtiger geworden,’zegt Uphoff. Petry constateert dat er een anti-intellectuele stemming heerst, maar dat internetrecensies laten zien dat er wel degelijke interesse bestaat voor diepgravende, lange stukken. Wat de auteurs vooral aanspreekt aan online recensies, is dat er meer ruimte is voor het onderbouwen van meningen. Juist deze stevige onderbouwing ontbreekt volgens Doorman in de huidige conventionele literaire kritiek. ‘We hebben betere kritiek nodig. Recensies gaan onder druk van de redactie tegenwoordig meer om belevingen dan over inhoud. Juist de criticus dient de lezer informeren over een boek, in plaats van het te maken of te breken.’

Het probleem van online recensies is echter dat ze over het algemeen niets opleveren, waardoor online recensenten niet betaald kunnen worden. Met online recenseren valt dus geen droog brood te verdienen. Met dit in het achterhoofd leidt de discussie van Magere Woorden tot twee mogelijke oplossingen: of critici in dagbladen komen in opstand en eisen meer tijd en ruimte bij hun redacties, of er wordt een betaalmodel ontwikkeld waardoor websites met recensies zich verder kunnen professionaliseren, waarbij wellicht het model van de New York Times (betalen per artikel) als voorbeeld kan dienen. Een idee voor een volgende SLAA-debat?   

Debat Woensdag 28 maart De Balie Amsterdam