Muziek / Album

Pretpunk voor herkauwers

recensie: Simple Plan - Still not Getting Any

De jaren ’90 kenden een enorme punkrevival. Haast elke jongen van 15 liep toen in t-shirts van bands als The Offspring, Greenday, NOFX en Pennywise. Die hype heeft een paar jaar geduurd waarna meer of minder geïnspireerde navolgers als paddestoelen uit de grond schoten, bijvoorbeeld Blink 182 en Good Charlotte. Anno 2005 komt een soortgelijk bandje, Simple Plan, met haar nieuwe album, Still not Gettin’ Any. Ik kreeg van te voren al een mosterd na de maaltijd-gevoel. Maar niet te snel oordelen, eerst even luisteren.

~

Dus de cd in de stereotoren en op play. De cd draait nog niet of de catchy pretpunkgitaren schallen uit de boxen. Het blijkt de single Shut Up!, Neerlands eerste kennismaking met de vijf jonge heren uit Montreal, Canada. Zoals vele nummers die zullen volgen, is het een pakkende pretpunkpopsong, getapt uit het vaatje van Blink 182. Punky gitaartjes, up-tempo drummetje, lekkere baslijntjes en een quasi-boos schreeuwend pubertje. Klinkt lekker, maar wel heel erg bekend. Luisterde ik hier een jaar of tien geleden ook niet naar?

TMF-punk

Zoals gezegd, het grootste deel van de cd houdt zich aan de boven beschreven formule. Regelrechte TMF-punk. De heren hebben echter ook iets serieuzere en rustigere op Still not Gettin’ Any gezet, bijvoorbeeld Perfect World en de zeikerige afsluiter Untitled. Deze nummers moeten de luisteraar het vermoeden geven dat het leven van een rockende tiener niet over rozen gaat maar dat ze veel pijn, problemen en zware tijden hebben gekend. Nee, dank u, dat lijkt nergens op. Uit de monden en handen van welgestelde Canadezen die miljoenen cd’s verkopen, aanbeden worden door lieve blonde meisjes en die met al hun jeugdhelden op het podium hebben gestaan, komt dit niet erg overtuigend over. Doe me dan maar meer pretpunk.

Ken ik al

Gelukkig heeft Simple Plan daar nog wel wat van in huis. Thank You, Jump en Everytime nemen je mee naar gelukkiger tijden. Zon, feest, puber-anarchie, meisjes, het leven is zo zwaar nog niet. Ongetwijfeld zal een grote (doel)groep jongeren deze verhalen herkennen en dus zeer gecharmeerd zijn van de gezellige muziek van Simple Plan. Deze glad maar goed geproduceerde plaat is dan vast ook voor zo’n groep gemaakt en klinkt naar die maatstaven ook erg lekker. Maar het had net zo goed niet gemaakt kunnen worden want dit kennen we al. Het voegt niets toe aan cd’s die al jaren in mijn platenkast staan. De heren zelf zeggen dat ze van deze kritiek niet wakker van liggen en lekker hun eigen gang gaan. Vooral doen, mannen, maar mij win je er niet mee.

Theater / Voorstelling

Kinderspel met Cleopatra

recensie: All 4 Love (Theatergroep Aluin)

Sterke vrouwen zijn in geschiedenisboeken op één hand te tellen. Zeker in overzichtswerken van de wereldhistorie zijn ze tussen alle grote witte mannen met een lampje te zoeken; na de Egyptische verleidster Cleopatra houdt het al gauw op. Toch heeft zij door de eeuwen heen altijd tot de verbeelding gesproken en zijn de mythen die over haar rondwaren – van de baden met ezelinnenmelk tot haar dramatische einde – mooi en opwindend. In de versie van Aluin lijkt ze echter niet meer te zijn dan een grillige bakvis.

~

Het boeiende aan Cleopatra is dat zij alle grote witte mannen de baas was: zij gebruikte de Romeinse veldheren om zowel haar eigen belangen als die van Egypte veilig te stellen. Maar uiteindelijk maakte ze een strategische fout: ze koos met haar hart en schaarde zich aan de zijde van haar geliefde Antonius, en dat bleek de verliezer. Shakespeare schreef een groots historisch drama over de twee, dat John Dryden honderd jaar later indikte tot een (nog steeds omvangrijk) liefdesverhaal. Aluin speelt die laatste versie nu in een prachtige vertaling van dichter Benno Barnard.

Redeloze passie

In All 4 Love is niet Cleopatra, maar haar geliefde Antonius de hoofdpersoon. De legerleider is geen jonge held, maar een verslagen veertiger. Vol zelfmedelijden kijkt hij terug op zijn geknakte carrière als Romeins veldheer en troonpretendent van Caesar. Tijdens de drie uur durende voorstelling proberen alle personages voortdurend deze willoze, uitgebluste Antonius voor hun karretje te spannen. Ze hebben allemaal hun eigen belangen en Antonius voelt zich heen en weer geslingerd tussen zijn redeloze passie voor Cleopatra, zijn zelfmedelijden en zijn grenzeloze eerzucht. Uiteindelijk maakt hij precies die keuzes die tot zijn bekende, noodlottige einde leiden.

Dubbele zelfmoord

In de traditie van de klassieke Engelse tragedie worden humor en drama in All 4 Love met elkaar vervlochten tot een hecht geheel. De acteurs beheersen de tekst vol woordgrapjes en punchlines uitstekend: alle mogelijkheden tot een lach worden uitgebuit. Vooral Dennis Coenen laat zien wat hij in huis heeft in zijn komische dubbelrol als slinkse eunuch van Cleopatra en goedhartige Dolabella. Het eerste deel van het drie uur durende stuk is dan ook, ondanks de hoog oplopende emoties van Cleopatra en Antonius, lichtvoetig en grappig. Het vervolg is met confrontaties tussen alle deelnemers tragischer, zeker als Antonius uiteindelijk zelfmoord pleegt, ervan overtuigd dat Cleopatra de hand ook zichzelf heeft geslagen

Naïeve bakvis

Ondanks alle romantische en tragische hoogte- en dieptepunten weet het stuk je maar weinig te raken. Wanneer Cleopatra met de stervende Antonius in haar armen verhaalt over haar passie voor hem stroomt wel een enkele traan, maar veel meer pakkende momenten kent het verhaal niet. Het spel tussen Cleopatra en Antonius blijft een soort liefde die maar weinig met de werkelijkheid van doen heeft; kinderspel door twee volwassenen. Cleopatra is in All 4 Love niets meer dan een naïeve, verliefde bakvis, maar toch slaagt actrice Maaike van der Meer er in de rol goed aan te kleden en windt ze uiteindelijk ook ons om de vinger. Na afloop verlaten we de zaal een beetje verliefd, maar toch vooral teleurgesteld: All 4 Love is als een eeuwenoude soap, waarbij grote vragen luchtig worden aangestipt, maar waarin grote emoties de boventoon voeren.

All 4 Love wordt nog tot en met 11 juni 2005 opgevoerd.

Muziek / Album

Oldies going strong!

recensie: New Order - Waiting for the Sirens' Call

Het is dit jaar precies vijfentwintig jaar geleden dat ras-Manchester Ian Curtis een einde aan zijn leven maakte (mei 1980), waarmee hij zijn band Joy Division postuum de cultstatus bezorgde. Anno 2005 zijn er concrete plannen om het door zijn weduwe Deborah Curtis geschreven boek Touching From A Distance uit 1995 te verfilmen. Een regisseur is al gevonden: Neerlands sterfotograaf Anton Corbijn, die we als regisseur vooral kennen van zijn videoclips voor bands als U2, Mercury Rev en Depeche Mode. Dat Corbijn nooit eerder een speelfilm maakte bleek niet doorslaggevend, zijn fascinatie voor Joy Division was dat wel.

~

De overige bandleden, bassist Peter Hook, gitarist Bernard Sumner en drummer Steve Morris besloten na Curtis’ overlijden in 1980 niet bij de pakken neer te gaan zitten en formeerden New Order, waarin ze al snel gezelschap zouden krijgen van Morris’ vriendin Gillian Gilbert. New Order is bij het grote publiek vooral bekend van de elektronische dansritmes van Blue Monday, waardoor ze tot op de dag van vandaag worden beschouwd als inspiratiebron voor de house- en techno revolutie. Halverwege de jaren negentig was het Bernard Sumner die de stekker eruit trok, waarna Hook furore maakte in Monaco en Sumner samen met ex-The Smiths gitarist Johnny Marr Electronic vormde. Toch kruipt het bloed blijkbaar waar het niet gaan kan. De wederopstanding vond plaats in 2001. Get Ready (2001) verbaasde vooral door zijn gitaargeorienteerde geluid (met een gastbijdrage van ex-Smashing Pumpkins-zanger en fan Billy Corgan). Nooit eerder was de gitaar zo prominent aanwezig. Opvolger Waiting for the Sirens’ Call lijkt aanvankelijk in die geest verder te gaan, maar blijkt daarna vooral een terugkeer naar de New Order van de jaren tachtig (Technique). Gillian Gilbert is vanwege ziekte inmiddels vervangen door Phil Cunningham.

Rock & Dance

Waar Sumners vocalen op vroege albums als Power, Corruption, Lies (1983) en Low-Life (1985) op zijn zachtst gezegd nogal breekbaar overkomen, is er vanaf Republic (1993) een duidelijke kentering hoorbaar. De nonchalance blijkt een geducht wapen en het is duidelijk te merken dat Sumner zich steeds beter thuis gaat voelen in de rol van zanger. Sirens’ Call is te beschouwen als een mix van ‘dance album’ Technique en ‘rocker’ Get Ready. De danceritmes van weleer zijn gebleven, wellicht iets minder mechanisch dan vroeger, maar verder weinig verschil ten opzichte van de New Order van de jaren 80/90, al lijken de composities nu iets evenwichtiger en wordt er af en toe zelfs gebruik gemaakt van een sample (Jetstream, met een gastbijdrage van Scissor Sisters-zangeres Ana Matronic).

Mijmeren

Gebleven zijn ook de karakteristieke hoge basloopjes van Peter Hook, de ijle gitaar en de warme synthesizerklanken. In vergelijking met het rauwe Get Ready is Waiting for the Sirens’call vooral iets luchtiger. Who’s Joe zet wat dat betreft de toon; een aanzwellende melodielijn, de karakteristieke nonchalante en geknepen stem van Sumner die mijmert zoals geen ander lijkt te kunnen mijmeren, een simpel rockrefrein, dito drums, hier en daar een gitaartje (nooit overdadig), warme synthesizerklanken en Hook met zijn hoge basmelodieën. Een heerlijke lenteplaat! Je betrapt jezelf er al snel op dat je aan het meeneurieën bent. Blijkbaar zijn alle onderlinge meningsverschillen definitief uit de wereld. In deze vorm kan New Order nog jaren mee.

Muziek / Album

Geen moeilijke tweede

recensie: Eastern Lane - The Article

De bandleden van Eastern Lane groeiden op in Berwick-Upon-Tweed, een Engels gehucht tegen grens met Schotland. Vanuit die geïsoleerde plek kwam men tot het unaniem goed ontvangen debuut Shades of Black. Een plaat met hoogstaande teksten die zich kenmerkten door de soms hysterische zang van Derek Mains. Een opvallende plaat voor een band waarvan de gemiddelde leeftijd enkele jaren onder de twintig lag. Het debuut schiep hoge verwachtingen voor de toekomst. De vraag was of de Britse adolescenten de hoge standaard in de toekomst konden handhaven. Het antwoord ligt er nu in de vorm van The Article.

~

Eastern Lane’s eersteling verscheen in 2003 en bleek voor mij de ideale soundtracktape voor lange treinreizen langs troosteloze Slowaakse industriegebieden. De band, en bovenal zanger Derek, maakte ook indruk tijdens enkele concerten als support van Aereogramme. Een schijnbaar nerveuze band speelde een gevarieerde set, met up-tempo rockliedjes en enkele ballads. Enkele maanden later stonden ze er alweer, toen met British Sea Power. Het contrast tussen de soms wild bewegende Derek en de nogal stijve gitarist en bassist was opvallend, en tevens stof voor kritiek voor veel recensenten.

Sterke singles

Deze nieuwe plaat is ondertussen alweer een tijd uit. De eerste single Saffron lag al in maart 2004 in de winkels en was een verassend catchy nummer met sterke hooks. Daarna was het lang wachten op nieuw materiaal. Dat volgde uiteindelijk in november 2004 in de vorm van I Said Pig On Friday. Een opvallend nummer, met puntig gitaarspel ondersteund door strakke drum en een constante tokkel op de bas. De singles behoren tot de betere nummers op The Article. Naar aanleiding van de singles had ik verwacht dat de band wellicht een andere muzikale richting gekozen had. Dit bleek maar gedeeltelijk bewaarheid. Inderdaad bevat The Article songs die qua sfeer en tekst minder deprimerend zijn, maar toch ligt het uiteindelijke resultaat meer in de lijn van Shades of Black dan verwacht. De nummers zijn iets beter uitgewerkt, en er is veel variatie.

Van ballads tot punkchaos

Na de explosieve en maniakale opener Daffodils For My Mother volgen drie sterke rocksongs, waarbij For The Sun er uitspringt. Het fijne terugkerende gitaarloopje, niet eens bijster origineel, met de soms wat schelle zang van Mains erbij, maakt dit een van de betere Eastern Lane-nummers tot dusver. De stevigere nummers worden afgewisseld met mooie piano- en gitaarballades, respectievelijk I Feel Liberated en Goodbye Rose Garden. Er wordt afgesloten met de punkchaos van Pretty Good en het weirde They Gave Me Scripts To Read, dat met ruim vijf minuten, inclusief hysterisch gekrijs van Derek Mains, wat mij betreft wel had mogen worden geschrapt. Toch is The Article zeker een goede tweede. Vooralsnog voldoet Eastern Lane aan alle verwachtingen.

Eastern Lane is eind april te bewonderen op enkele Nederlandse podia:
April
27. Utrecht, Ekko
28. Rotterdam, Rotown
29. Amsterdam, Paradiso (London Calling)
30. Amsterdam, Buitenpodium bij Paradiso.

Mei
1. Groningen, Vera

Boeken / Non-fictie

De naakte waarheid

recensie: Hans Dorrestijn en Martin van Dijk - Het naakte bestaan

Verdriet, treurnis, echtscheiding en zelfmoord. Perfecte onderwerpen voor een komische avond met Hans Dorrestijn en Martin van Dijk. Hoe meer leed, hoe meer vreugd. Zwartkijker Dorrestijn en pianist Van Dijk komen na Cirkels terug met hun tweede programma, Het naakte bestaan.

~

Deze voorstelling is nog tot 13 mei in de theaters te zien, maar je kunt het programma nu al op dubbel-cd beluisteren. Een mooie gelegenheid om eens vanuit je luie stoel te genieten van andermans leed. Kun je ongegeneerd lachen om de zelfmoordpoging van Frits van Doorn of meezingen met een liedje over klittenband. Zaken waar je in het theater tussen wildvreemden toch minder snel toe geneigd bent.

Illusie?

In Het naakte bestaan zijn Dorrestijn en Van Dijk opgenomen in dezelfde kliniek. Ze proberen er het beste van te maken samen in dit gekkenhuis. Het is niet duidelijk of deze theatershow alleen in het hoofd van deze twee gekken bestaat of dat we mee mogen genieten met de voorbereiding op de bonte avond in het gesticht. Het feit blijft echter dat we meer dan anderhalf uur mee mogen genieten met de hersenspinsels van de twee heren op gebied van proza, poëzie en muziek.

Visueel

~

Het nadeel van een cd is het gemis van de visuele elementen van een show. Gelukkig ligt de nadruk bij Het naakte bestaan op de teksten en de muziek. Je hebt zelden het gevoel dat je iets mist, doordat je niet ziet wat er op het podium gebeurt. De enkele keer dat dit wel optreedt, ontvouwt zich toch al snel een beeld van de waarschijnlijke situatie voor je geestesoog. Hierdoor blijft ook op de cd het programma overeind staan.

Samen

Beroepspessimist Dorrestijn en muzikant Van Dijk hebben onafhankelijk van elkaar al veel roem verworven. Dorrestijn staat al sinds 1973 op de planken, heeft menig boek gepubliceerd en verschijnt regelmatig met zijn hoofd op tv. Van Dijk was o.a. muzikaal leider van Adèle Bloemendaal, Jenny Arean en Purper. Hun samenwerking is precies wat je ervan zou verwachten. De typische pianoklanken van Martin van Dijk ondersteunen de bizarre, quasi-droevige teksten van Hans Dorrestijn op ideale wijze. Het geheel is beduidend meer dan de som van de delen. Tekst en muziek completeren elkaar en stuwen elkaar op naar nieuwe hoogten. Het is echter niet allemaal rozengeur en maneschijn wat ze hier presteren. Misschien ook wel logisch gezien de setting van het stuk.

Toon

Soms doet Martin van Dijk me denken aan Herman Finkers, maar dan voornamelijk door zijn Drents gekleurde uitspraak. Inhoudelijk halen sommige nummers het niet bij diezelfde Finkers. Het lied Panda is daar een goed voorbeeld van. Het klinkt heel erg Finkers, maar mist de absurditeit. Het is eigenlijk maar een flauw antipanda-liedje, dat niemand zou missen als het niet in het programma had gezeten. Ook de zeevaardersgedichten die her en der door de voorstelling worden voorgedragen slaan de plank geheel mis. Aan de reactie van het publiek is ook duidelijk te merken dat ik niet de enige ben die zich met deze teksten geen raad weet.

Leuk

Maar daar tussendoor is het toch voornamelijk leuk vermaak wat de klok slaat. Hoewel hier en daar behoorlijk flauw, zijn er genoeg momenten waarop de negatieve gevoelens van de twee gestoorden je een grote grijns op je gezicht opleveren. Het levensloze Ede, de chauffeuse en de stijlvolle danspasjes van Dorrestijn laten je je eigen zorgen snel vergeten. Niets is mooier dan het verdriet van een ander. En wie kan dat beter tot uiting brengen dan Dorrestijn? Plaats daar dan ook nog eens de muzikale escapades van Van Dijk naast en je hebt een prima stuk entertainment.

Film / Films

Zonnebrillen, Hummers en forensische wetenschap

recensie: CSI: Miami: Seizoen één

Crime Scene Investigation (CSI) begon in 2001. Niemand geloofde dat een serie over science-nerds die de plaats delict onderzoeken voor hoge kijkcijfers kon zorgen. Maar niets bleek minder waar. Binnen korte tijd was de serie met William Peterson en Marg Helgenberger een doorslaand succes en dat heeft tot nu toe geleid tot twee spin-offs: CSI: Miami en CSI: New York. Het eerste seizoen van Miami is sinds kort op dvd verkrijgbaar, maar het is de vraag of deze serie aan het origineel kan tippen.

~

Horatio Caine (David Caruso, ooit bekend uit NYPD Blue) is een CSI met een verbazingwekkend klein hoofd (letterlijk) en een verbazingwekkend grote auto. In zijn Hummer rijdt hij door Miami op zoek naar de bad guys. Breekt er plots brand uit in een nachtclub? Binnen twee minuten komt Caine aanscheuren. En wanneer een gebouw volledig ontploft, vindt Horatio in het puin de gitaarsnaar waarmee de bom werd gebouwd. Niets is de roodharige CSI te gek: wat hebben een Oost-Europeaan, een stripper en een aap met elkaar gemeen? Vraag het Horatio en hij komt erachter. Hierbij wordt hij bijgestaan door zijn team, bestaande uit een mooie blondine uit Louisiana, een vrouwenversierende Cubaan, een zwijgzame jongen genaamd Speedle en een tegen lijken pratende lijkschouwer. En aan het eind van elke aflevering waait de wind en zet ‘H’ zijn zonnebril maar weer op.

Oneliners

Alles aan Miami is overdreven. De zaken, de apparatuur en de oneliners: het is allemaal net iets te ‘cool’. Zijn de personages uit de originele CSI nog enigszins dorky en daardoor juist sympathiek en grappig, het team dat de straten van Miami veilig maakt bestaat uit een stel schietgrage supercops. Vooral teamleider Horatio Caine kan er wat van: met zijn eeuwige zonnebril, spontane helderziendheid (vaak weet hij binnen een minuut wat er is gebeurd op de plaats delict) en teksten die volledig bestaan uit oneliners (‘THIS is not a suicide… THIS is a murder’) is het moeilijk de man serieus te nemen.

Overdreven

~

Echt meeleven met de CSI’s in Miami doe je dan ook niet, en dat is jammer. De serie lijkt in zijn geheel te draaien om de zaken, en die hangen vrijwel altijd van totaal bizarre toevalligheden aan elkaar. Bovendien wordt er gebruik gemaakt van iets te overdreven futuristische apparatuur. Het lijkt wel alsof de makers van Miami zich hebben blindgestaard op wat volgens hen van de originele CSI zo’n succes maakte: de forensische wetenschap en het oplossen van misdaden. Ze zijn daarbij helaas vergeten dat de kern van een goede serie toch vooral leuke, geloofwaardige personages zijn. En die zijn in Miami ver te zoeken.

Vogelvlucht

De extra’s op de dvd-box bestaan uit twee audiocommentaren, een ‘production of handling evidence’ en een rondleiding door het ‘autopsy theatre’ en het wapenlab. De laatste twee beloven op het eerste gezicht veel, maar stellen in werkelijkheid niet veel voor. De rondleidingen worden verzorgd door actrices Khandi Alexander (lijkschouwer Alexx Woods) en Emily Procter (wapendeskundige Calleigh Duquesne) en zijn op zich best interessant. Helaas duren beide slechts zo’n twee minuten en is het meer een vogelvlucht over de set dan een informatieve rondleiding.

Commentaar

Hetzelfde geldt voor de ‘production of handling evidence’, waarin aan de hand van scènes uitleg wordt gegeven over het verzamelen van bewijs. Die uitleg van technisch adviseur John Haynes voegt echter zeer weinig toe, aangezien in de serie zelf al veel informatie wordt gegeven en Haynes vrijwel alleen maar dingen vertelt die de kijker al weet. Tot slot geven regisseur David Grossman, schrijfster/producent Elizabeth Devine en adviseur Haynes commentaar en uitleg bij afleveringen Dispo Day en Freaks and Tweaks. Vergeleken met de overige extra’s zijn dit de meest interessante bonussen.

Dubbel betalen

CSI: Miami is een serie over zonnebrillen, Hummers en forensische wetenschap. Af en toe een aflevering kan vermakelijk zijn, maar het is verstandiger de serie gedoseerd toe te dienen, om overmatige irritatie aan met name hoofdpersoon Horatio Caine te voorkomen. Ondertussen doet de distributeur van de series zijn best zo veel mogelijk aan het succes over te houden: na de twee spin-offs en diverse computergames is elk seizoen van CSI en CSI: Miami ook nog eens opgedeeld in twee delen: aflevering 1-12 en 13-24. Wanneer je dus het gehele seizoen wilt hebben, moet je dubbel betalen. De originele CSI is dat nog wel waard, maar Miami blijkt na het zien van seizoen één weinig meer te zijn dan een goedkope spin-off.

Muziek / Album

Weemoed en vuigheid

recensie: Boris - Akuma no uta

Geloofwaardig blijven terwijl je snoeiharde beukrock melancholiek maakt èn terloops met een hoescover Nick Drake eert (of belachelijk maakt), daarvoor moet je van goeden huize komen. Met hun zelfverzekerde laatste album slaagt het Japanse trio Boris er wonderwel in.

~

Boris heeft enkele lawaaialbums uitgebracht, maar mag op kracht van een voorganger met de veelzeggende titel Amplifier Worship als rockband serieus genomen worden. Ook Akuma no uta (‘liederen van de duivel’) biedt kwaliteit. Het album opent met een ellenlange instrumentale track waar Earth jaloers op zou zijn: een stoner-riff die zo traag is dat het lijkt alsof de band in slow-motion speelt. Maar dan gooien de Japanners met Ibitsu het roer om: er volgt een up-tempo schreeuwnummer met gierende gitaren, beukende drums en een vuige gitaarriff. Die is echter net als de zang (afgezien van yeaaaa-kreten geheel in het Japans) nauwelijks herkenbaar, dankzij een absurd gruizige garagemix.

In het rood

Net als landgenoten Mainliner lijkt Boris even te geloven in het adagium dat harder gelijk staat aan beter- ook al betekent dat dat alle meters in het rood slaan. Op het slotnummer, dat weer begint met een slepende, overdonderend zware riff, wordt dezelfde truc gebruikt. Met succes, afhankelijk van je waardering voor zulke praktijken. Maar het onvoorspelbare trio neemt net zo lief gas terug voor een prachtig weemoedig instrumentaaltje (Naki kyoku) dat uitmondt in een meeslepende jam van tien minuten.

Speelplezier

Zulke afwisselingen maken het album interessant, maar de hoofdmoot van Akuma no uta is knalharde, punk-achtige rock, met heftige riffs, een eeuwig gierende solo-gitaar (soms zijn het er zelfs twee) en luid gebrul. Zingen kan bassist/vocalist Takeshi niet echt, maar net als de zanger van Electric Eel Shock, die andere beestachtig rockende Japanners, zet hij het zeer enthousiast op een schreeuwen. Boris weet het uiterste te halen uit een degelijke riff en een sologitaar, en steekt daarmee bands als Natas en Acrimony in hun oudere dagen naar de kroon. Het gruizige geluid, het speelplezier, de energieke drums en de jam-sfeer doen denken aan de glorietijden van de stonerrock: Boris mag zich meten met het allerbeste uit dat vergane tijdperk, en voegt er nog eens een flinke dosis variatie en eigenzinnigheid aan toe. Een vloeiend geheel vormt Akuma no uta daarmee misschien niet, maar een eigengereide en verrassende rockplaat wèl.

Film / Films

Bandai-held van de neurotische zelfbeklagers

recensie: Zebraman

De misdaad tiert welig in het Tokio van 2010. Maar vanaf de Afrikaanse steppen betreedt een zwart-wit gestreepte held het strijdperk: ZEBRAMAN! Met die woorden kondigde de Japanse televisie eind jaren zeventig een nieuwe kinderserie aan. Wegens teleurstellende kijkcijfers wordt Zebraman, over een crossmotor rijdende superheld, reeds na dertien afleveringen stopgezet. De held in het zwart en wit blijkt te weinig overtuigend. Maar zijn legende leeft door in de fantasie van schoolmeester Shin’ichi Ichikawa (Sho Aikawa). Tussen de mislukte opvoeding van zijn kinderen, de verkilde relatie met zijn vrouw en het lesgeven aan een onwillige derde klas is het werken aan zijn eigen Zebraman-kostuum het enige dat het leven nog de moeite waard maakt. Alleen met een kleine aan zijn rolstoel gekluisterde leerling deelt Ichikawa zijn fascinatie.

~

Als altijd staat regisseur Takashi Miike ook in Zebraman garant voor avondvullende krankzinnigheid. De gestoorde Dead or Alive-cyclus, het ver-(héél ver)-strekkende sadomasochisme in Audition en Ichi the Killer: de man is onnavolgbaar. Zebraman is een stuk minder gewelddadig maar even gek. Archetypische ‘groen slijm’ plantinvasies, sukkels worden superhelden en toeval en noodlot zijn ondergeschikt aan voorspellingen in oude, teruggevonden televisiescripts. Alles kan en mag.

Maatschappijkritiek

~

Niet voor niets begint de film met een citaat van filosoof Paul Feyerabend: “Anything goes”. Maar dit is niet alleen een verklaring voor de soms wat flauwe gekte in Takashi’s film; daar heeft de goede man geen schriftelijke motivatie voor nodig. Het citaat is een statement over de democratisering in wetenschap, de kunsten en de samenleving. En zo is ook Zebraman meer dan alleen een ‘krankzinnige’ film over superhelden. Er zit een duidelijke maatschappijkritische noot in over intolerantie en ongelijkheid. In het op status en rang gerichte Japan is het verschijnen van Zebraman voor Ichikawa en zijn gehandicapte vriendje dan ook ten dele een persoonlijke redding: vanaf dan tellen zij ook mee, ondanks dat ze niet geslaagd, zelfverzekerd of zelfredzaam zijn.

Eindeloze gesprekken

Naast de melige hoofdfilm staan er op de dvd verder nog een making of en een stuk of vijf, zes trailers en televisietrailers. Ook staat er een voortkabbelende sfeerimpressie op van de première van Zebraman op het Filmfestival van Rotterdam. Een paar enthousiaste festivalbezoekers mogen aan de zeer instabiele camera zeggen wat ze van de vertoning verwachten. (Dus als je in Rotterdam was, en in de filmzaal ondervraagd werd door Japanse journalisten: wie weet sta je erop!) En verder nog eindeloze gesprekken met regisseur Miike Takashi, hoofdrolspeler Sho Aikawa en het liefje van de held, Kyouka Suzuki. De drie kletsen ieder afzonderlijk van elkaar maar door en door over hoe dit de honderdste film is voor Aikawa, en waarom dit de honderdste film is voor Aikawa, en dat dit de honderdste film is voor Aikawa enzovoort enzovoort enzovoort. Misschien iets voor de Aikawa-liefhebber, maar voor de Takashi-fans een beetje teleurstellend, omdat de film, althans in ons land, toch gepresenteerd werd als Takashi’s nieuwste film (ik deed het zelf ook, trouwens; had u het door?).

Power Rangers

Ten slotte bevat de dvd nog een trailer van de televisieserie van Zebraman. Het grandioos stompzinnige filmpje roept vooral connotaties op met de eindeloze Power Rangers-series: mannen in schuimrubberpakken die met de beheersing van een peuter martial arts-achtige armbewegingen maken. Grappig, maar ik vind de film beter.

Kunst / Expo binnenland

Het boek is beter

recensie: Van Kirchner tot Kandinsky: Duits expressionisme uit Nederlandse musea, 1919-1964

Expressionisme is hot. Het afgelopen jaar recenseerden we al een aantal groeps- en solotentoonstellingen van kunstenaars die tot deze kunststroming uit de eerste helft twintigste eeuw worden gerekend. Het expressionisme behoort tegenwoordig tot het vaste tentoonstellingsbeleid van het Groninger Museum, dat nu de tentoonstelling Van Kirchner tot Kandinsky brengt, een overzicht van expressionistisch werk uit de collecties van Nederlandse musea.

Ernst Ludwig Kirchner, Nacktes Mädchen hinter Vorhang (Fränzi), 1910/1926. Olieverf op doek, 120 x 90 cm. Stedelijk Museum Amsterdam

Het expressionisme probeerde de beleefde indruk van de werkelijkheid weer te geven. Dit leidde tot werken met een schetsmatig uiterlijk en vaak felle, niet per sé kloppende kleuren die zorgden voor een dynamisch geheel. Zowel in Frankrijk als in Duitsland was het expressionisme een belangrijke kunststroming. In de tentoonstelling in het Groninger Museum wordt alleen het Duitse expressionisme belicht. De expositie sluit daarmee aan op het in oktober 2004 verschenen boek Duitse kunst in Nederland van Gregor Langfeld (Waanders Uitgevers Zwolle, ISBN 90-400-8998-1), waarover verderop in de recensie meer. Het Duitse expressionisme is globaal in te delen in twee kunstenaarsgroepen; Der Blaue Reiter en Die Brücke. Deze twee groepen vormen tezamen met het werk van ‘onafhankelijke’ kunstenaars de spil van de tentoonstelling.

Die Brücke, Der Blaue Reiter en anderen

Fysiek is binnen de tentoonstelling een scheiding zichtbaar: aan de ene kant van de u-vormige tentoonstellingsruimte is werk te zien van Die Brücke-kunstenaars, aan de andere kant zijn Der Blaue Reiter-kunstenaars vertegenwoordigd. In de tussenliggende zaal hangt werk van kunstenaars die niet aan een groep verbonden zijn. Het meest opmerkelijke aan de tentoonstelling is dat er niet chronologisch wordt gepresenteerd, maar op kunstenaar. Zo kan het zijn dat aan een muur kunstwerken hangen van Brücke-kunstenaar Karl Schmidt-Rottluff uit 1910, 1914 en 1947. Alleen in de twee ‘grafiekzalen’ hangen de werken door elkaar. Aan de belangrijkste exponent van iedere groep, bij Die Brücke is dat Ernst Ludwig Kirchner en bij Der Blaue Reiter Wassily Kandinsky, is een complete zaal gewijd.

Overbekend

Wassily Kandinsky, Groβe Studie, 1914. Olieverf op doek,100,5 x 79 cm. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam

Doordat het werk in bruikleen is van verschillende Nederlandse musea zullen de topstukken de museumbezoeker erg bekend voorkomen. Nacktes Mädchen hinter Vorhang (Fränzi) van Ernst Ludwig Kirchner (1910/1926) en Große Studie van Wassily Kandinsy (1914) zijn prachtige en krachtige werken, maar inmiddels zo bekend dat je haast blind moet zijn mochten deze werken je in hun normale context zijn ontgaan. De minder bekende schilderijen zijn vaak van wat mindere kwaliteit; de grafiek is interessant, maar niet wereldschokkend. Dat alles zorgt er voor dat de tentoonstelling de echte kunstkenner niet veel nieuws brengt. Bij mij zorgde het ervoor dat ik voornamelijk naar de aankoopdata op de bordjes ging kijken, wat me bij het boek van Gregor Langfeld brengt.

Antipathie en solidariteit

Wat namelijk opvalt aan de tentoonstelling, is dat de Duitse kunst uit het interbellum (1918-1940) in deze periode bijna niet werd aangekocht door Nederlandse musea. Dit is dan ook een belangrijk deel van de onderzoeksvraag van het boek van Gregor Langfeld. Vrijwel alleen het Haags Gemeentemuseum deed voor de oorlog aankopen van Duitse kunstenaars. Dit aankoopbeleid werd vooral ingegeven door de conservator Knuttel. Tussen 1933 en 1945 bevonden de relaties met de Duitse avant-garde zich door het nationaal-socialisme op laag vuur. Pas in de periode na de Tweede Wereldoorlog nam bij andere musea, ondanks de antipathie tegen Duitsland, de interesse voor deze kunst toe. Verklaringen ziet Langfeld in een soort verlate solidariteit en Wiedergutmachung met anti-nazistische kunstenaars en in de tijdsgeest die gericht was tegen orde en discipline en waarin expressief werk daardoor goed paste. Het was in deze periode vooral directeur Sandberg van het Stedelijk Museum in Amsterdam die veel werk aankocht.

Kunstwereld

Duitse kunst in Nederland behandelt niet alleen het aankoopbeleid van de musea, maar de gehele receptie van Duitse kunst tussen 1919 en 1964. Ook andere aspecten, zoals kunstkritiek, tentoonstellingen en contacten tussen kunstenaars onderling komen uitgebreid aan bod. Dit voegt veel toe, want vooral bij kunstenaarsgroepen zoals de Onafhankelijken en De Ploeg was, in tegenstelling tot de musea, veel interesse voor Duitse experimentele kunst. Door deze brede belichting van het onderwerp ontstaat een heel compleet beeld van de verhoudingen tussen de beide buurlanden op het gebied van avant-gardistische kunst. Langfeld beperkt zich namelijk niet tot de expressionisten, maar kijkt ook naar Dada en eerdere en latere Duitse kunst. Het boek is een interessante aanvulling op de recent op gang gekomen stroom van studies naar kunstreceptie in Nederland, zoals de boeken over Sandberg en Groninger Museum-directeur De Gruijter, en daarmee een aanrader voor iedereen die interesse heeft in kunstwereld en museumbeleid. De lezer krijgt een goed inzicht in de aanvankelijke bekrompenheid van de Nederlandse kunstwereld die nu totaal niet meer opvalt als je naar de evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige samenstelling van collecties van Duitse kunst in de Nederlandse musea kijkt.

Boeken / Achtergrond
special: Marc Kregting over de ontwikkelingen in uitgeversland

Paleisrevoluties in een hypocriet bestel

“Voor eigen rekening en risico boeken uitgeven is het mooiste wat in ons vak haalbaar is”, zei Bert de Groot, directeur van uitgeversconcern Veen, Bosch en Keuning vorige maand in de Volkskrant. Dat moeten zijn eigen mensen ook gedacht hebben. Directieleden Marij Bertram en Hendrik de Leeuw en redacteur Marie-Anne van Wijnen verlieten vorige week uitgeverijen Amstel en L.J. Veen, beide aangesloten bij VBK, om samen met o.a. mediamagnaat Derk Sauer de uitgeverij Nieuw Amsterdam op te richten. Daarnaast nam redacteur Van Wijnen niet alleen haar expertise mee, maar ook de belangrijkste auteurs uit het fonds van Veen. Grote namen als Rascha Peper, Karel Glastra van Loon en Mart Smeets volgden haar naar Nieuw Amsterdam.

~

Ook maart was geen rustige maand voor de zakelijke kant van de literaire wereld. Heleen van Royen stapte op bij uitgeverij Vassallucci. Bij de Foreign Media Groep mag zij voortaan haar enerverende proza uit gaan brengen onder een imprint die haar eigen naam draagt. “Megalomaan” noemde Vassallucci directeur Oscar van Gelderen dit in de pers, wellicht ook lichtelijk gepikeerd omdat Abdelkader Benali kort daarvoor zijn uitgeverij verliet. Laconiek voegde hij er aan toe vast snel “een nieuwe cashcow te vinden.”

Cash cows

In december verscheen van de hand van ex-Meulenhoff redacteur Marc Kregting het boek Zij zijn niet van Jeremia, waarin hij het proces van tekst via uitgeverij tot boekhandel volgt. Hij doet letterlijk een boekje open over soms dubieuze praktijken en belangenverstrengeling. Hij signaleert een situatie waarin de aandacht van de redacteur zich verlegt van diens primaire bezigheid, het redigeren van een manuscript, naar het circus om het boek heen. En niet te vergeten de recepties waarop hij zich dient te vertonen om zijn netwerk te onderhouden, zodat hij zo snel en zo goed mogelijk een nieuwe cash cow op de markt kan zetten.

~

Onder druk van het concern moeten redacteuren zoveel boeken leveren, dat zij soms gedwongen zijn met de natte vinger een selectie uit hun auteurs te maken. Vervolgens maken zij hier catalogi van, waar de inkopers van boekhandels hun keuze weer op baseren. Kortom, de inhoud staat niet meer voorop. “In mijn boek verzet ik me tegen deze hypocrisie. Iedereen doet maar zo deftig maar eigenlijk is het maar een platte, onverschillige boel,” zegt Kregting.
Toch zou hij de concernuitgevers niet commercieel willen noemen. “Als je commercieel bent ken je je product en wil je het zo goed mogelijk maken, en dat doen zij niet. En al zouden ze het willen, dan gaat het niet vanwege de bizarre kwantiteit. Het gros verdwijnt in de verpulpingsmachine. Men is alle macht over zijn eigen fonds verloren.”
Kregting is van mening dat kwaliteit niet langer de boventoon voert. “Het gaat nu vooral om dat knuffelgedoe en het mediacircus er omheen. Eind jaren tachtig heerste de optimistische gedachte dat alles groter moest. De uitgeverijen gaven daar gehoor aan en gaven hun zelfstandigheid op door in concerns te treden, wat uiteindelijk hun weg naar de afgrond betekende.”

Auteur centraal

Een van de reacties op deze tendensen vanuit de uitgeverswereld zelf is het oprichten van nieuwe uitgeverijen waarin steevast de auteur centraal heette te staan. Er werden al gauw parallellen getrokken tussen de oprichting van Nieuw Amsterdam en die van uitgeverij Augustus drie jaar geleden. Redacteur Tilly Hermans ging weg bij Meulenhoff om Augustus op te richten en ook zij nam een sleep lucratieve auteurs mee, zoals Nelleke Noordervliet, Adriaan van Dis en Marcel Möring. Ook bij Meulenhoff heerste ontevredenheid over de opgevoerde druk vanuit de concern-top.

“Het lijkt tegenwoordig alleen nog maar om het wegpikken van auteurs achter de rug van anderen om te gaan,” stelt Kregting. “Je zou de investeringen in auteurs als bedrijfskapitaal kunnen zien en dat is dan plots verdwenen. In de uitgeefbranche is dat blijkbaar geen probleem. In mijn boek vergelijk ik het met transfers in het betaalde voetbal. Daar kunnen spelers toch ook niet zomaar weglopen!”
Een kwestie van fatsoen? “Tsja, fatsoen. Dat klinkt zo van ‘vroeger was alles beter’. Fatsoen heeft eigenlijk in dit vak zijn betekenis verloren, hoewel menigeen er wel de mond vol van heeft,” aldus Kregting.

Aandacht

De oprichting van uitgeverij Nieuw Amsterdam noemt hij een “paleisrevolutie”. “Het gaat bij deze revoluties meer om de aandacht en een beperkt aantal bekende auteurs dat overstapt, dan om iets anders. Indertijd bij dat Meulenhoff-gedoe berichtten de media louter over lui die ze zelf tot beroemdheid hadden gepromoveerd en bijvoorbeeld niet over een dichter als Frans Budé, die toch al zo’n twintig jaar een bijzonder, zij het weinig opgemerkt oeuvre aan het scheppen was. Nu, bij Nieuw Amsterdam, zijn het wederom notoire kleppers die aan het woord komen, terwijl ik me dan afvraag wat er met iemand als Van der Graft gaat gebeuren, die sinds de jaren vijftig bezig is met heel eigen werk.”

~


Afsplitsingen met het doel iets beters te maken juicht Kregting alleen maar toe. “Ik ben voor kleinschalige uitgeverijen. Hoe kleiner, hoe beter. Hoe kleiner immers de organisatie, hoe groter de kans dat werknemers van elkaar weten wat ze doen en in gezamenlijkheid een doel kunnen nastreven: een goed product. Nieuw Amsterdam lijkt qua kapitaal net een concern.” De nieuwe uitgeverij geeft het idee de pretentie te hebben de zaak structureel te verbeteren. Of dat ook zo is moet natuurlijk nog blijken.

Tekst

Kregting is benieuwd hoe Nieuw Amsterdam zich zal ontwikkelen. Wel merkt hij op wat hem bij de bekendmaking van het initiatief opviel. “Het woord tekst heb ik nog niet horen vallen en er is nog met geen woord gerept over eerste motivaties. Tot nu toe overheerst de beeldvorming van de overgelopen auteurs en plannen met nieuwe media, kortom, dat wat zich rondom het boek afspeelt.” En dat is inderdaad frappant. Kregting: “Weet je wat pas revolutionair zou zijn? Een uitgeverij die bij oprichting verklaart ècht aandacht aan de teksten te gaan besteden.”