Boeken / Fictie

De barbaarse kreten van een ruige gast

recensie: Walt Whitman - Leaves of Grass/Grasbladen

.

~

De oorspronkelijke editie van Leaves of Grass bevatte twaalf gedichten, waarvan Song of Myself verreweg het langste was. In latere versies bracht Whitman een groot aantal wijzigingen aan en voegde hij vele nieuwe gedichten toe. Dit zorgde ervoor dat de laatste, zogenaamde ‘deathbed editie’ uit 1891-1892 (waarvan binnenkort een selectie in vertaling verschijnt bij uitgeverij Wagner & Van Santen) volledig verschilt van de oorspronkelijke versie van 1855. De meeste critici zijn het er echter over eens dat geen van de latere edities kan tippen aan de poëtische kracht van de oorspronkelijke editie.

Bombastisch

De eerste editie van Leaves of Grass liet Whitman voorafgaan door een voorwoord dat in alle andere edities werd weggelaten. Dit voorwoord is geschreven in hoogst curieus en bombastisch proza. Het is een bombardement van op zichzelf staande beweringen die slechts op indirecte wijze met elkaar in verband staan. Zowel qua opzet als qua inhoud doet het erg denken aan Ralph Waldo Emerson, vaak wordt het dan ook beschouwd als een antwoord op Emersons essay The Poet. Net als Emerson geeft Whitman een karakterisering van het poëtische genie dat Amerika, dat zelf ook als een gedicht wordt voorgesteld, nodig heeft. Het hele stuk lijkt in een roes te zijn opgetekend en door de critici werd het veelal afgedaan als onvolwassen en betekenisloos gestamel. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Whitman het in latere edities niet heeft opgenomen. Aangezien de vertalers de poëzie zelf centraal wilden stellen, hebben ze dit voorwoord niet in de vertaling opgenomen. Hoewel deze keuze verdedigbaar is, krijg je hierdoor wel een minder goede kijk op de oorsprong van de bundel en de context waarin het gelezen moet worden.

Kosmos

~

Het prototype van dé Amerikaanse Dichter dat door Whitman in zijn voorwoord wordt beschreven, was voor Whitman niet langer een droom voor de toekomst, zoals bij Emerson. Nee, hij wilde zelf die Dichter zijn. In Leaves of Grass beschrijft hij zichzelf dan ook met veel bravoure als: “Walt Whitman, een Amerikaan, een ruige gast, een kosmos.” Niet iedereen kon dit waarderen, zo schreef een criticus met vileine ironie:

Dat hij een Amerikaan was, wisten we al […] Dat hij een ruige gast was is ook duidelijk, maar dat hij een kosmos was, is een nieuwtje waar we nauwelijks op voorbereid zijn. We vertrouwen erop dat Mr. Whitman snel een gelegenheid aan zal grijpen om het ongeduldige publiek mee te delen wat een kosmos precies is.

Deze ironische en ietwat neerbuigende toon is kenmerkend voor veel reacties op Leaves of Grass. Bijna niemand verwerpt de bundel volledig, maar velen hebben kritiek op de vele seksueel geladen passages, op de zelfverzekerde toon die Whitman aanslaat en op de heterogene en onzuivere stijl die hij hanteert. Eliot schreef bijvoorbeeld: “Leaves of grass verscheen in 1856 [sic], Les fleurs du mal in 1857: is er enig ander tijdperk dat bladeren en bloemen heeft voortgebracht die even hybride zijn?” En hij bedoelde dit allerminst als een compliment, al zou Whitman het wel zo opgevat kunnen hebben. Lovende woorden waren er van Raplh Waldo Emerson, die Whitman een enthousiaste brief stuurde, en later van Tennyson, Swinburne en anderen.

Barbaarse kreet

Whitman had een eigenzinnige opvatting over poëzie, hij vond dat zijn gedichten ongecompliceerd en natuurlijk behoorden te zijn. Hij schreef vrije verzen en onthield zich daarbij van rijm en metrum, zonder dat zijn werk daardoor onmelodieus werd. Hij schiep een polifonisch geheel van stemmen dat van beeld naar beeld springt, zonder deze beelden in een overkoepelend kader met elkaar te verweven. Het geheel is een collage van situaties, stemmen en gebeurtenissen. De inspiratie voor deze nieuwe vorm van poëzie, haalde Whitman o.a. uit het kolkende stadshart van New York City, waar het leven zonder enige orde en regelmaat langs hem heen stroomde. Zijn poëzie moest dezelfde kracht, dezelfde energie uitstralen. De beste illustratie hiervan is het gedicht Song for Myself. Dit gedicht bestaat uit een groot aantal evocaties van het Amerikaanse leven, met in het midden Walt Whitman die van zichzelf zegt: “Ik slaak mijn barbaarse kreet over de daken van de wereld.” Deze Walt Whitman, die het poëtische middelpunt van het gedicht is en in zijn eigen vlees de hele mensheid herkent, omvat en overstijgt de mens Walt Whitman. De ironische speldenprik van de hierboven geciteerde criticus is dan ook nogal gemakzuchtig en doet weinig recht aan Whitmans poëtische visioenen.

Gedurfd

Jacob Groot en Kees ’t Hart vroegen twintig dichters om samen met hen elk een deel van Leaves of Grass te vertalen. De ‘onzuivere’ poëzie van Whitman leent zich uitstekend voor een dergelijk vertaalproject. Het resultaat wordt in het Woord vooraf dan ook terecht omschreven als een “volstrekt unieke bloemlezing uit het taalarsenaal van de moderne Nederlandse poëzie.” Qua toon en kleur verschillen de vertalingen behoorlijk van elkaar. Sommige vertalingen zijn heel strikt en traditioneel, zoals de degelijke en bondige vertaling van Judith Herzberg. Andere vertalingen zijn heel vrij, soms zelf op het exuberante af. Een goed voorbeeld hiervan is de vertaling van Astrid Lampe. Het is een gedurfde vertaling die soms zo ver van het oorspronkelijke werk afstaat dat het eerder een hertaling is. Hoewel haar zoektocht naar nieuwe betekenishorizonten is toe te juichen, wordt haar vertaling hier en daar ontsierd door missers en lelijke regels. Zo vertaalt ze de verzen “I am the poet of the body/And I am the poet of the soul” als: “Ik, body ’n soul dichter.” Dit krachteloze en halfslachtige Nederlands is weinig interessant. Veel geslaagder is dan Ilja Leonard Pfeijffers sensationele en uiterst eigenzinnige vertaling van het gedicht Grasbladen (Te denken aan tijd). De vertaling begint met de volgende regels:

achterpeinst de docht aan dagen vandaag aan tijd op handen
knaagera’s der aardkeveren grimmelend ontjouwen
zo niet iets is dan zeker is niets

Dit lijkt meer op Pfeijffer dan op Whitman maar toch heeft het, vooral naast het Amerikaanse origineel, een verfrissend en ontladend effect die je op een geheel nieuwe wijze naar de poëzie van Whitman doet kijken.

Leaves of Grass/Grasbladen wordt vandaag, 22 juni, gepresenteerd op het 36e Poetry International Festival. De gedichten uit de bundel werden vertaald door: Huub Beurskens, Anneke Brassinga, Tsead Bruinja, Geert Buelens, Maria van Daalen, Arjen Duinker, Jacob Groot, Kees ’t Hart, Judith Herzberg, Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Jan Kuijper, Astrid Lampe, Hagar Peeters, Ilja Leonard Pfeijffer, Toon Tellegen, Anne Vegter, Hans Verhagen, Peter Verhelst, Simon Vinkenoog, Elly de Waard en Menno Wigman.

Kunst / Expo binnenland

Maatschappelijke functie van kunst

recensie: Jef Geys

Tot en met 21 augustus toont het Van Abbemuseum in Eindhoven als eerste Nederlandse museum een overzichtsexpositie van Belgisch kunstenaar Jef Geys (Leopolsburg, 1934). Het betreft hier werk vanaf de late jaren vijftig tot nu. Geys is één van de twee Belgische kunstenaars die geselecteerd werden voor Documenta 11 (2002) in Kassel. De relatie tussen Geys en het Van Abbemuseum heeft reeds een lange historie.

Jef Geys, zaaloverzicht (foto: Peter Cox)

Bij de eerste zaal stuit je meteen op het pronkstuk, Politiek aspect van een emotie (1972). De titel veronderstelt een clash tussen kunst en bureaucratie, anarchie, kunstenaars die de barricaden op gaan, verfbommen, brandende auto’s, bomberjacks en veel machtsvertoon. Geys heeft het over een andere boeg gegooid. Oorspronkelijk bestond het werk uit een collage van pornofoto’s en een collage van uitgeknipte seksadvertenties. Ga er maar aan staan. De vorm mag dan weinig verheven zijn, dat is niet waar het hier om is te doen. Veeleer gaat het om het fixeren van de ethische grens, het integreren van niet-kunst gerelateerde onderwerpen in de kunstwereld, en het onderzoeken van de functie van kunst in een veranderde maatschappij. De mogelijkheden zijn legio. De duiding blijkt niet zo eenvoudig

Ophef

In 1972 werd het plan opgevat om het werk te exposeren op de Triennale der Lage Landen in het Van Abbemuseum. Naar aanleiding van dat voornemen ontstond een briefwisseling tussen Geys’ raadsman en toenmalig directeur Jean Leering – de onlangs overleden opvolger van de roemruchte Edy de Wilde. Leering wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als degene die probeerde de “kunst te verzoenen met het leven buiten het museum.” Ondanks toestemming om tijdens de expositie pornografisch beeldmateriaal te verspreiden aan bezoekers ouder dan 18 jaar, leidde het voorstel tot veel commotie onder braaf stijfburgerlijk Eindhoven, en uiteindelijk vond het project geen doorgang. In het Van Abbe is een wand volgehangen met artikelen met sprekende koppen als “Project van Jef Geys terugetrokken uit expositie in het Stedelijk Van Abbe museum”, “Raadsleden vragen opheldering over wering project” en “Eindhovens veto over kunst met geslachtsdelen”. Anno 2005 is de ophef onderdeel geworden VAN het werk. De vraag in hoeverre de kunstenaar dergelijke reacties heeft beoogd doet in feite niet ter zake. Waar het om gaat is dat Politiek aspect van een emotie een dialoog op gang heeft gebracht. Toch vraag ik me af of de kunst zich hier niet te veel voor de politieke kar laat spannen en of dat erg is. In hoeverre is het beeld nog relevant?

Dialoog

Sterk is ook de gevoelsspeeldoos die Jef Geys in de eerste helft van de jaren zestig ontwikkelde. De speeldoos bevat gekleurde bouwstenen van allerlei formaat, die gemakkelijk zijn te hanteren en zich eenvoudig laten combineren. De vorm is stevig ingebed in de kunsthistorische traditie met referenties naar het Minimalisme van Donald Judd en het Bauhaus van de Weimarrepubliek. Begin dit jaar heeft Jef Geys een aantal scholen gevraagd mee te werken aan een project waarbij voor een bepaalde periode een speeldoos ter beschikking werd gesteld. Geys vroeg enkel of het gebruik kon worden gedocumenteerd. Ook hier is sprake van een dialoog tussen kunstenaar en maatschappij. Toch gaat het evenzeer over het stimuleren van de creativiteit en het proces van samenwerken.

Reflectie

Er wordt de beschouwer geen hapklare brokken geserveerd. In plaats daarvan geeft Geys slechts een eerste aanzet. Vaak is er sprake van een spanning tussen het esthetische en het sociale. Zijn oeuvre bestaat uit een samenraapsel van elementen van het Minimalisme, Pop Art, Conceptualisme en Bauhaus en kan in die zin worden opgevat als een reflectie op de ontwikkeling van de 20e-eeuwse beeldende kunst. Geys glipt overal tussendoor en pakt wat hij gebruiken kan. In Eindhoven valt op dat het vooral het vroege werk is dat indruk maakt.

Film / Achtergrond
special: Reacties op Bas Blokkers artikel in NRC Handelsblad over de Tarantino-cultuur

Paternalisme als deugd

8WEEKLY-redacteur Paul Boon verwijt Bas Blokker in diens artikel ‘Geschoten en gesneden’ in NRC Handelsblad een ouderwets-elitaire visie op kunst. Blokker zou de academische discussies over het poststructuralisme en het postmodernisme over het hoofd te zien. Volgens 8WEEKLY-redacteur Niels Bakker geeft Blokker juist de aanzet tot een nieuwe beweging: het postpostmodernisme.

Paul Boon:

~

“Special guest director Quentin Tarantino. Shot & cut by Robert Rodriguez. Fuck toch een eind op.” Bas Blokker beëindigt zo zijn betoog Geschoten en gesneden, in het NRC Cultureel Supplement van vrijdag 10 juni 2005. Blokkers stuk gaat over regisseur Quentin Tarantino en consorten die films maken die nergens over zouden gaan. Films waarin helden straattaal spreken. Waarin “geweld van zijn betekenis ontdaan” is. Waarin “stijl de betekenis compleet heeft overwoekerd.” Het gaat, kortom, over de (schijnbare) betekenisloosheid van de postmoderne film. Over de laakbare fascinaties van postmoderne filmers met zogeheten ‘lage cultuur’. Over de dope films van Tarantino.

Nu ja, Blokker zegt dat laatste niet met zoveel woorden, maar dat komt omdat hij niet ingevoerd is in het huidige academische filmtheoretische debat, en omdat hij niet weet watskeburt. Het poststructuralisme, het postmodernisme, de verregaande democratisering – ook van de kunst -, die fundamentele onzekerheden, en dan ook nog tha thug life, gangsta, kung fu en al die andere populaire cultuur waar Tarantino c.s. uit putten: een mens kan wel bezig blijven.

De angst en minachting voor ‘lage cultuur’ verwoordt Blokker heel helder in zijn stuk: “Het is geweldig als een kunstenaar even goed thuis is in Suske en Wiske als in Dostojevski. Als hij maar niet denkt dat het even belangrijke kunstuitingen zijn.” Niemand zegt dat Suske en Wiske even belangrijk is als Misdaad en straf (al kun je je afvragen: belangrijk voor wat?). De filmtraditie waarin Tarantino thuishoort, Tarantino-fans op straat en de poststructuralistische academische wereld, vragen alleen dat beide cultuuruitingen met evenveel respect worden behandeld. Dat niemand zegt: dit is belangrijk, en dat is niks.

Tarantino maakt andere films dan andere regisseurs, daarin heeft Blokker gelijk. Blokker geeft ook toe dat Tarantino in zijn veld vernieuwend is. Blokker heeft alleen een probleem met het gegeven dat Tarantino niet de films maakt waaraan Blokker gewend is. “De Tarantino-personages zijn na Jackie Brown platter en platter geworden, tot ze echt niet dikker waren dan het papier van een stripverhaal.” Ik zou zeggen: nog platter zelfs dan dat, maar waarom is dat een probleem? Omdat er ‘weer geen normaal mens in voorkomt’? Tarantino’s films draaien toevallig om andere dingen dan de films die Blokker wel leuk vindt, maar zijn het daarom minderwaardige films? Mogen Quentin Tarantino en zijn publiek eindelijk zelf uitmaken wat ze interessant vinden om te tonen en te zien, zonder dat het automatisch ‘lage’ of ‘hoge cultuur’ wordt?

Zo komen we bij Blokkers andere misvatting. Wat zijn de grootste verdiensten van Quentin Tarantino voor de filmwereld? Dat zijn niet “de fragmentatie van de vertelstructuur en de haakse dialogen – praten over popmuziek, hamburgers of voetmassages”. Dat zijn symptomen. Tarantino’s grootste bijdrage aan de ontwikkeling van de cinema is dat scènes en gesprekken niet meer alléén in dienst hoeven te staan van de plotafwikkeling. Dat genres, waar bepaalde filmcritici op neerkijken, door Tarantino met evenveel respect behandeld worden, als de arthouse-films die NRC uitbrengt onder de noemer Moderne Europese Klassiekers. Dat stijl betekenis kan en mag overwoekeren. Dat ‘dit’ niet beter of slechter, maar anders dan, en toch gelijkwaardig aan ‘dat’ is. “Het is geweldig als iemand even goed thuis is in Suske en Wiske als in Dostojevski. Als hij maar niet denkt dat ze even belangrijk zijn.” Fuck toch een eind op, zeg, met je ouderwetse denkpolitie.

Niels Bakker:

~

Zijn de strips van Suske en Wiske een even belangrijke kunstuiting als het werk van Dostojevski? Nee, zegt Bas Blokker in NRC Handelsblad van 10 juni. Ja, schrijft Paul Boon tien dagen later in een reactie op deze site. In zijn betoog valt hij Blokker vooral aan op zijn vermeend elitaire gedrag: want heeft het poststructuralisme niet aangetoond dat ‘hoge cultuur’ niet per definitie meer waard is dan ‘lage cultuur’?

Los van de vraag of Blokker hiermee een ‘paternalistische’ houding inneemt, maakt hij volgens mij een belangrijk punt. Waar het hem om gaat, is dat Quentin Tarantino (en consorten) hun doel voorbij zijn geschoten. Blokker gaat daarbij met name in op Kill Bill en Sin City (een film overigens waarvoor Robert Rodriguez de regie deed en Tarantino het hield bij één scène). Zijn stelling: deze films zijn alleen stijl, enige inhoud ontbreekt.

Bij Sin City is dat inderdaad het geval. Het is alsof je naar een schitterend uitgelicht storyboard zit te kijken, zo perfect heeft Rodriguez de stripwereld van Frank Miller gekopieerd. De mensen die zich hierin bewegen zijn acteurs van vlees en bloed, maar ze roepen geen enkele emotie op. Het zijn marionetten, hopeloos verdwaald zo lijkt het.

Boon heeft het ook over het postmodernisme, maar is deze beweging zelf niet een beetje achterhaald? Een bekende postmoderne opvatting is dat een kunstwerk niet in de eerste plaats moet verwijzen naar de werkelijkheid, maar naar andere kunstwerken. Sin City is wat dat betreft het ultieme postmoderne meesterstuk: één grote verwijzing naar een andere kunstuiting, namelijk de strip van Miller. Maar wat moet je er als kijker mee? Je kunt je vergapen aan de vormgeving, je afvragen hoe Rodriguez hem dit heeft geflikt, maar dat neemt niet weg dat het nergens over gaat. Ja, over die strip van Miller. Maar wat leren we over die strip? Alweer, alleen hoe deze eruitziet.

De vraag of kunstwerken een betekenisvolle inhoud moeten hebben, is inderdaad normatief. En dat Tarantino en Rodriguez gewoon hun ding moeten doen, spreekt wat mij betreft voor zich. In Sin City zijn ze alleen te ver gegaan. Sin City toont op glorieuze wijze het failliet aan van het postmodernisme. Een kunstwerk dat alleen wil bestaan bij de gratie van een ander kunstwerk, is gedoemd tot het uitkauwen van de stilistische kenmerken van dat werk. Het voegt niets toe, het kopieert alleen. Het heeft geen enkele betekenis meer, behalve dan dat het verwijst naar dat andere werk.

Het is kinderachtig van Blokker dat hij Suske en Wiske en Dostojevski zo botweg naast elkaar legt, maar hem ouderwets noemen of zeggen dat hij de academische filmtheoretische discussies heeft gemist gaat wat ver. Sterker nog, ik ben geneigd in dit artikel een nieuwe beweging te ontwaren: het postpostmodernisme. Dat zou, met de kennis die we hebben uit het postmodernisme, op zoek moeten gaan naar verhalen die weer iets aan de kaak durven te stellen. Van stijl om de stijl zijn we allang niet vies meer, het wordt dus weer tijd voor wat meer stijl om de inhoud.

Reageer ook! Mail redactie@8weekly.nl

Film / Films

Dubbele moraal

recensie: Bunty aur Babli

Pathé heeft de immigrant ontdekt. Een jaar geleden begon het grootste bioscoopconcern van Nederland met het programmeren van mainstream Turkse films. Nu is de Indiase Bollywoodfilm aan de beurt – helemaal geen rare keus, omdat in Bollywood commerciële films gemaakt worden voor het grote publiek. Daarmee zoekt Pathé het dicht bij huis.

~

Toch is het nog de vraag wie er op deze films zitten te wachten. Autochtone Nederlanders lopen niet over van interesse voor het genre (reden waarom de vertoning van Bollywoodfilms tot nu toe voorbehouden bleef aan het filmhuiscircuit), terwijl de primaire doelgroep recente producties vaak al op dvd gezien heeft. In dat opzicht lijkt Pathé met Bunty aur Babli – na de horrorfilm Kaal de tweede in de reeks – goed te gokken, omdat de film pas anderhalve maand geleden wereldwijd in première ging.

Gerafeld

~

Gelet op de kwaliteit van de film mag de keus minder geslaagd genoemd worden. Bunty aur Babli is een gematigde variant van Bonnie and Clyde, die de charmes van de meeste Bollywoodfilms – felle, diepe kleuren en over-the-top melodrama – mist. De talloze verwijzingen naar Hollywoodfilms – naast de plot onder meer de gerafelde, rauwe politieagent die Bunty en Babli opjaagt – zijn vooral flauw en belegen, het verhaaltje is flinterdun.

Oplichters

Bunty (echte naam Rakesh) moet net als zijn vader treinconducteur worden, maar heeft een veel beter idee voor een eigen onderneming; Babli (echte naam Vimmi) wordt uitgehuwelijkt, maar wil meedoen aan de Miss India verkiezing. Twee pubers in opstand, die van huis weglopen en dan elkaar tegenkomen. Die ontmoeting brengt de verwezenlijking van hun dromen niet dichterbij. Wel boeken ze al snel succes op een ander terrein: als oplichtersduo Bunty en Babli trekken ze India door. En natuurlijk worden ze verliefd.

Rechte pad

Bunty aur Babli vormt geen uitzondering op de regel dat Bollywoodfilms draaien om jonge, mooie mensen die zich verzetten tegen het systeem maar zich aan het eind in meer of mindere mate bekeren. Zo betreden Bunty en Babli weer het rechte pad als ze een kind krijgen. Ironisch genoeg zetten ze hun leven als verantwoordelijke ouders dan voort in hun geboortedorp. De Bollywoodfilm mag in maatschappelijk opzicht best subversief zijn, maar niet té. Geen revolutie, maar gematigde verandering. De films ontwikkelen zich zelf ook langs deze weg. Waar het tonen van lichamelijk contact tussen man en vrouw dat ook maar iets verder ging dan het kussen van een hand voorheen uitgesloten was, zoenen Bunty en Babli elkaar zelfs op de mond. Maar ze zijn dan al wél getrouwd.

Preuts

Die preutsheid wordt door een westerse kijker al snel uitgelegd als betutteling. En voor Bollywoodbegrippen mag Bunty aur Babli dan nog zo gewaagd zijn, in onze ogen heeft de film gewoon een conservatieve moraal. De botsing van culturele normen maakt het kijken naar de meeste Bollywoodfilms tot een plezier, maar hier klopt er iets niet. Bunty aur Babli doet te veel z’n best om eigenwijs en brutaal te zijn. De hoofdpersonen zijn jong, snel en wild, trekken zich nergens iets van aan, maar zoenen toch pas als ze getrouwd zijn. Dat is een vreemde dubbele moraal, die de worsteling van regisseur Shaad Ali laat zien. Hoever kan hij gaan in het provoceren van de gevestigde orde? Zijn neiging alles te ironiseren is daarvan een ander voorbeeld: ja, Bunty en Babli keren terug naar huis, maar Bunty kijkt erg droevig dat zijn leven als outlaw voorbij is.

Film / Films

Hoog knuffelgehalte

recensie: Madagascar

.

~

Madagascar gaat over Marty de zebra (Chris Rock), Alex de leeuw (Ben Stiller), Melman de giraffe (David Schwimmer) en Gloria het nijlpaard (Jada Pinkett Smith) die vanuit de New York Central Zoo in Madagascar belanden. Nadat Marty op zijn tiende verjaardag wenst dat hij ’to the WILD!’ kan gaan en vervolgens ook daadwerkelijk vertrekt, schieten zijn vrienden hem te hulp. Het loopt echter allemaal iets anders dan gepland en voor ze het weten zitten de vier in de jungle. En alles wordt pas echt benauwend wanneer leeuw Alex voor het eerst in zijn leven honger krijgt…

Harige kitten

~

Temidden van de vele dramatische en epische blockbusters die nu in de bioscopen draaien of op het punt staan uit te komen, zijn de vrolijke kleuren van Madagascar een aangename afwisseling. Alle dieren in de film zien eruit alsof ze net uit een speelgoedwinkel zijn gestapt: zo lijkt leeuw Alex meer op een grote, harige kitten dan op een gevaarlijk roofdier. Zo blijkt wel dat het verhaal en de humor van Madagascar, hoewel ook voor volwassenen vermakelijk, vooral op kinderen gericht zijn. Films als Shrek en Finding Nemo zaten vol met verwijzingen en grappen die duidelijk speciaal voor volwassenen waren bedoeld en daarom ook veel oudere kijkers aantrok. Met zijn amper anderhalf uur en vrij simpele verhaal is dat echter duidelijk niet de bedoeling van Madagscar.

Psychotische pinguïns

Zoals we inmiddels wel gewend zijn van animatiefilms, bestaat ook de stemmencast van Madagascar uit bekende sterren. Daarvan is vooral Rock grappig als Marty: zijn karakteristieke stemgeluid alleen al is vaak genoeg voor grappige momenten. Iedereen legt het echter af tegen het stel psychotische pinguïns dat vastberaden op weg naar vrijheid is. Zij zorgen zeker weten voor de leukste grappen in het geheel. De beroemde cast voegt over het algemeen helaas niet veel toe aan de personages.

Zomers tussendoortje

De felle kleuren en het hoge knuffelgehalte maken van Madagascar een vrolijke zomerfilm. Vooral de jongere kijkers zullen zich daarbij vermaken. Volwassenen vervelen zich zeker niet, maar het is duidelijk dat de film zich meer op jongeren richt: verwijzingen en humor speciaal voor volwassenen ontbreken grotendeels. Wat overblijft is een vrij korte animatiefilm met een simpel verhaal. Bij de jongere kijker zal Madagascar dan ook zeker aanslaan, voor de oudere kijker voelt de film meer aan als een zomers tussendoortje.

Muziek / Album

Meer dan de gebuikelijke trash

recensie: Darkane - Layers of Lies

Het is alweer drie jaar geleden dat we wat hoorden van Darkane, maar ze bestaan nog steeds. Na Expanding Senses (2002) levert de band met Layers of Lies hun vierde studiowerk af. Een eerste blik op de hoes doet eerder denken aan een science fiction-film dan aan een trash-metal band, maar schijn bedriegt. Science fiction is als term voor de muziek misschien wat overtrokken, maar vooruitstrevend is de muziek wel degelijk. Verschillende duistere stijlen vinden hun weg in de muziek van deze Zweden en doen deze band toch in het oog springen tussen al het geweld uit dit metalland.

~

De band begon in 1998 en bracht toen ook het al behoorlijk indrukwekkende album Rusted Angel uit. Hier lag de muziek echter nog redelijk in de lijn van de technische trash metal, maar wel was toen de experimenteerdrift al te horen. Op de navolgende albums Insanity (2001) en het bovengenoemde Expanding Senses evolueerde de band zich steeds verder op het muzikale vlak en kwamen er steeds meer invloeden naar voren in de muziek. Iets wat zich op dit nieuwe schijfje alleen nog maar meer manifesteert.

Geen rochels meer?

Waar zanger Andreas Sydow op Expanding Senses namelijk toch nog stevig in de microfoon wist te rochelen geeft hij op dit album toch meer melodie aan zijn stem mee. Dit betekent echter niet dat metal fans bang hoeven te worden, lieflijk klinkt het namelijk allerminst. Het zijn echter geen bulderende grunts meer die je hoort als wel een bulderende boze-mannenschreeuw. Over het algemeen genomen klinkt de zang echter toch een stuk melodieuzer dan op de voorgaande platen. Effecten worden echter ook niet geschuwd en de rauwe stem van Sydow krijgt nog een extra overdrive mee waardoor het soms klink alsof er een bandschuurmachine meedraait op zijn stembanden.

Pakkende duisternis

De muziek zelf klinkt nog behoorlijk in de lijn van de voorgaande albums. Van rechttoe-rechtaan gespeelde trashriffs tot inventieve met syncope passages, we komen het allemaal tegen. Eigenlijk is de term trash er ook één die de band tekort doet, want flarden death en black metal passeren de revue en een aardige dosis bombast is de band ook zeker niet vreemd. Al met al is de muziek afwisselend en interessant genoeg om de aandacht vast te houden en tegelijkertijd bevat het ook catchy passages die flink in je hoofd kunnen blijven hangen. Een voorproefje valt te bezien (jawel, er is zelfs een videoclip!) via www.darkane.com.

Muziek / Album

Inktzwarte, dreigende en onheilspellende sensatie

recensie: A Frames - Black Forest

Wie ‘de nieuwste sensatie op Sub Pop’ hoort, moet zijn oren meteen gaan spitsen, want was het niet dat dit label meer dan eens aan de voet stond van een groot muzikaal succes? Nirvana, Soundgarden en Afghan Whigs verschenen er in een mooi verleden. Vandaag de dag pronken de mensen van Sub Pop met Sleater-Kinney, Kinski en The Thermals. En het bandje dat de ‘nieuwste sensatie’ moet waarmaken is A Frames, een trio uit Seattle, Washington. Een zware last met zo’n roemrijke geschiedenis. Maar de band lijkt zich er niet druk om te maken. Ze beuken er op hun geesteskind Black Forest lustig op los.

~

De band bestaat al sinds de late jaren 90 en is vanaf die tijd bezig geweest met het verwerken van hun grote invloed, The Butthole Surfers, in hun eigen muzikale ideeën en creëerden daarmee hun gestripte vorm van neo-moderne, experimentele noise. Het is de kwade en hoekige gitaar van zanger Sullivan die voor een groot deel het geluid bepaald. Zijn blikkerige en afstandige stem en de robotachtige drums van Finberg bepalen de sfeer op de platen en de lage bas en de vriendelijke stem van Min Yee vult de rest van het geluid op.

Zwarte bladzijde

Black Forest is de derde in een schitterende hoes verpakte plaat van A Frames en de eerste die bij Sub Pop verschijnt. Deze derde toont niet alleen dezelfde rauwheid en ideeën als zijn voorgangers, maar combineert de sterke punten ervan en gaat er vervolgens met gemak overheen. Desondanks blijft het donkere art-punk, met veel drones en tierlantijntjes. Je hoort er niet alleen de muzikale invloeden van Joy Division, ook titels als Eva Braun, U-Boat en Death Train verwijzen naar de zwarte bladzijdes in menig geschiedenisboekje. Althans op het eerste gezicht, want de Death Train komt in het nummer meer naar voren als het spookschip ‘de Vliegende Hollander’. U-boat heeft weinig met dat te maken waar de gedachte het eerste naar uitgaat, terwijl in Eva Braun de schoonheid van Hitlers dame wordt bezongen.

De knoppen van Reznor

Black Forest klinkt als een nooit uitgebrachte plaat van Joy Division, waarbij Trent Reznor achter de knoppen heeft gezeten. De kanttekening die erbij moet worden geplaatst is dat Reznor voor de verandering zijn studio naar zijn schuur heeft gesleept, want de muziek klinkt hol en het heeft het afstandelijke wat Kraftwerk soms heeft. De opener Black Forest I wekt de spanning op en diens opvolgers weten het tot aan het einde van de plaat vast te houden. Nummers als Memoranda, Black Forest II, Galena en Negative laten het hart van de muziekliefhebber sneller kloppen, maar of we te maken hebben met de nieuwste sensatie, daarvoor durft deze liefhebber zijn handen vooralsnog niet voor in het vuur te steken.

Muziek / Album

Koude rillingen

recensie: Turin Brakes - Jackinabox

Terwijl de gemiddelde muziekliefhebber zich momenteel stort op de nieuwe cd van Coldplay is er nog een andere mooie plaat met vriendelijke liedjes uitgekomen, namelijk Jackinabox van het eveneens Britste Turin Brakes. Toen van deze band de eerste cd The Optimist LP uitkwam in 2001 stond de band opmerkelijk genoeg ook al in de schaduw van Coldplay.

~

Ik las destijds in de pers een vergelijking tussen beide bands die nog steeds wel steekhoudende is. Coldplay zou meer voor het grote publiek zijn, terwijl Turin Brakes meer is voor de echte liefhebbers. Dat komt deels door de wat minder toegankelijk klinkende zang van Olly Knights. Zijn indringende stem doet een beetje aan als die van Jelle Paulusma van Daryll-Ann. Het bandgeluid van Turin Brakes doet sowieso een beetje aan deze Nederlandse band denken. Alle gevoelige en melodisch liedjes van het duo, waarvan de tweede man Gale Paridjianian heet, zijn gebaseerd op de akoestische gitaar. Soms zijn ze met toevoeging van elektrische gitaar wat harder en sneller, maar meestal blijft het redelijk rustig.

Afwisseling

Hoewel op The Optimist LP zo nu en dan de heel goede nummers werden afgewisseld door een wat minder interessant werkje, is Jackinabox een meer samenhangend album. Vergeleken met de eerste cd zitten er veel meer elektronische geluidjes in de nummers, die er aan meehelpen dat de nummers meer afwisseling hebben. Onderhand passen ze wel allemaal goed bij elkaar. Red Moon is een lekker hard en uptempo nummer. Asleep With The Fireflies heeft heel interessante tempowisseling en is ronduit swingend. Finishing For A Dream heeft heel erg de Daryll-Ann-stijl, compleet met doe-doe-doe-zingende koortjes. Het daaropvolgende Road To Nowhere is een nummer waar je kippenvel van krijgt en zo gaat dat het hele album nummer na nummer, twaalf nummers lang door.

Er staat werkelijk niet een slecht of oninteressant nummer op Jackinabox. Het is zo’n prachtige plaat waarvan je vindt dat hij te snel is afgelopen (ook al duurt hij wel bijna 50 minuten) en die je gewoon meteen nog een keer op wilt zetten. Het enige wat een beetje raar is, is dat het recensie-exemplaar in een veel bijzonderdere verpakking zit dan de cd die in de winkels ligt. Nou ja, toch maar kopen dat album, want het gaat om de inhoud!

Film / Films

Mislukte documentaire

recensie: It's all gone Pete Tong

.

~

Frankie Wilde is een zeer succesvolle DJ en producer op Ibiza. Hij staat al jaren zeer verdienstelijk onder contract bij een platenmaatschappij en draait elke avond voor een uitzinnig publiek in de hipste clubs van Ibiza. Frankie de DJ zet zijn rol als Frankie de DJ zeer overtuigend neer. Hij is de ideale postmoderne variant op de zuipende, snuivende en driftig om zich heen neukende rockster. Frankie heeft zijn ziel lang geleden al aan de duivel verkocht en niemand weerhoudt hem er van om alles uit het leven te halen. Het lichaam liegt echter nooit en Frankie wordt van de ene op de andere dag doof. De vraag die zich aandient is of er toekomst is voor een dove DJ.

Voorspelbaar

~

Het grote probleem van It’s all gone is dat de verhaallijn te vlak en eenzijdig is om als fictiewerkstuk te kunnen overtuigen. We zien de strijd van Frankie om te accepteren dat hij doof wordt en zijn tijd als DJ lijkt te zijn afgelopen. Dit is echter het enige verhaalperspectief waarin Dowse heeft geïnvesteerd. Die insteek is nogal voorspelbaar, want er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om te fantaseren over de vraag hoe de tragiek er uit ziet van een wereldberoemde DJ, die op de toppen van zijn roem doof wordt. Alle te bedenken clichés worden behandeld. Het enige positieve is dat Paul Kaye de rol van freakende DJ uitstekend vertolkt: hij is charmant, humoristisch en vermakelijk.

Rouwproces

Ondanks het rouwproces waarin de hoofdpersoon belandt, ontwikkelt zijn karakter zich niet, vooral omdat de weinige dialogen ook nog eens oppervlakkig en nauwelijks wederkerig zijn. De beelden moeten het verhaal van Frankie vertellen, waarbij juist in het geval van de tragische situatie waarin hij terecht komt, de dialogen de film diepgang en overtuigingskracht hadden kunnen geven. De interviewtjes met collega DJ’s, om het reality-gehalte van de filmdocumentaire hoog te houden, komen bedacht en weinig spontaan over.

Plagiaat

Om als interessante filmdocumentaire te kunnen slagen, mist It’s all gone de serieuze toon van een documentaire. Dit komt vooral door een gebrek aan inzet van de regisseur om zich daadwerkelijk te verdiepen in de geschiedenis van de house- en DJ- cultuur en de positie van Ibiza daarin. Hierover komt de kijker niets te weten, terwijl het kijken naar deze film er juist nieuwsgierig naar maakt. Ook serieuze vragen over doofheidsrisico’s bij DJ’s blijven onbeantwoord. Een ander kritiekpunt is dat Dowse er geen moeite mee heeft om plagiaat te plegen, wanneer hij een groot knaagdier laat opdraven als tegenspeler van Frankie, sterk lijkend op het beest dat Donnie Darko lastig viel in de gelijknamige film uit 2001. It’s all gone Pete Tong heeft een uitstekende hoofdrolspeler, maar ontroert geen moment en is mislukt als filmdocumentaire. De regisseur had er beter aan gedaan een keuze te maken: óf een serieuze documentaire, óf een fictiefilm met meerdere verhaallijnen, meer dialogen en een breder vertelperspectief.

Muziek / Album

Groot succes met wisselende kwaliteit?

recensie: Coldplay - X&Y

Men heeft er op gewacht en er is waarschijnlijk wel door menig fan naar gesmacht. Zelf dacht ik “we zullen wel zien, maar ik ben benieuwd”, en nu is hij er dan, de derde cd van Coldplay. Hij heet X&Y, maar er valt natuurlijk wel nog wat meer over te zeggen dan die vrij onduidelijke naam en dat iedereen de plaat graag wil horen.

~

Om te beginnen valt te vertellen dat de eerste single van het album, genaamd Speed Of Sound, het in thuisland Groot-Brittannië tegen de verwachting in niet lukte om op de eerste plaats van de hitlijsten binnen te komen, omdat de irritante ringtone-kikker van Axel F die felbegeerde plaats claimde. De vraag is: zegt dat wat over Coldplay of over de Engelse smaak (of het gebrek daaraan)? Speed of Sound is zeker wel een goede eerste single van dit album. Het past goed bij de bekende Coldplay-sound, zoals die vooral te horen was op het vorige album A Rush Of Blood To The Head. De hele plaat klinkt eigenlijk heel erg vertrouwd. De stem van zanger Chris Martin is als een oude bekende, omdat hij al zo vaak via de radio en de televisie je huiskamer binnen is gedrongen.

Weinig vernieuwend

De grootste kritiek die je op X&Y kunt hebben is juist dat het allemaal zo vertrouwd is. Er is op dit nieuwe album weinig vernieuwing te horen ten opzichte van de eerdere albums Parachutes en A Rush Of Blood To The Head. Het is niet zo dat Coldplay nu opeens uit je boxen knalt met funky bassen, je verbaast met psychedelische onzin of dat ze zich als blasé en bezopen popsterren zijn gaan gedragen. Coldplay blijft Coldplay en dus klinken ze alsof het het bandje van de buurjongen zou kunnen zijn, maar dan wel een stuk beter. Hoewel… zanger Chris Martin zit er in Fix You en een aantal andere nummers qua stem maar nét niet naast en dat kun je mooi vinden, maar ik krijg er kippenvel van omdat het mij niet lekker in het gehoor ligt.

Pathos

De meer up-tempo nummers op X&Y kunnen me meer bekoren dan de rustige. Opener Square One,White Shadows en Speed Of Sound zijn nummers die ik graag vaker wil horen. Bij Talk en vooral Swallowed In The Sea twijfel ik, deze nummers raken vaak de goede noot, maar hebben ook stukken die ik minder sterk vind. Kreuners als Fix You, Low en titelnummer X&Y (dat ongetwijfeld een hitsingle wordt) gaan er bij mij niet lekker in. Chris Martin en de zijnen kunnen soms lekker rocken, maar soms wint de pathos het in zowel zang als muziek en dat is jammer. Toch denk ik dat dit album zeker zal aanslaan bij de fans. Maar volgende keer eens van het jullie wel heel bekende pad af heren. Een goed recept smaakt lang heel lekker, maar opeens wordt het gewoontjes.