Boeken / Fictie

Boek vol leugens

recensie: Wie is Lou Sciortino

John van den Heuvel en Peter R. de Vries wisten het allang: misdaad fascineert. Door het succes van HBO’s The Sopranos zijn de media er achter gekomen dat een mannensoap vol geweld, afpersing en seks garant staat voor dollars in de portemonnees van creatievelingen. Misschien is dit ook de reden geweest voor de Siciliaan Ottavio Cappelani om een boek te schrijven over het wel en wee van een Familie. In ieder geval heeft hij met Wie is Lou Sciortino? een weinig gedurfd, maar zeer vermakelijk boek op de markt gebracht.


Ottavio Cappellani
Ottavio Cappellani

Don Lou Sciortino, de belangrijkste maffiabaas in Los Angeles en hoofd van de Familie, wil dat zijn kleinzoon (Lou Sciortino jr) als een ‘nette’ jongen opgroeit. Hij geeft hem daarom een baantje als directeur van een bioscoop die door de Familie wordt gebruikt om geld mee wit te wassen. Het kantoor wordt echter opgeblazen door een concurrent en Lou jr wordt voor zijn eigen veiligheid naar Sicilië gestuurd. Helaas beginnen daar pas de echte problemen: wanneer de hersenen van een bevriende politieagent de muren van een plaatselijk winkeltje kleuren wordt Lou er door de plaatselijke maffia bij betrokken. Hij krijgt als taak de hoofdverdachte na te trekken en belandt zo middenin het slagveld.

Vermoorde onschuld

Het beste in het boek zijn de dialogen. Wanneer in de roman twee maffiosi converseren wordt er gesproken over amandelkoekjes en ander etenswaar, maar aan het einde van de rit wordt er altijd iemand vermoord. Er wordt niet gesproken over het onderwerp van het gesprek, en als er iets gebeurd is: altijd ontkennen. Een mooi voorbeeld hiervan is een woordenwisseling tussen Lou jr en Don Lou:

…kwam je opa binnen met het goede nieuws: ‘Weet je nog die ene gast die je op je gezicht heeft geslagen Lou? Die hebben ze met een hijskraan dertig meter in de lucht getakeld en boven een huiskamer met keramische tegels uit Caltagirone weer losgelaten. […] Lou, Lou, wij zijn het niet geweest, hoor, die vent was gewoon een stugge amandelkakker die erop los slaat zonder te weten hoe je van achter heet, vroeg of laat zou hij toch op de keramische tegels uit Caltagirone terecht zijn gekomen, als wij het niet deden, deed iemand anders het wel.’

Het wordt je als lezer dus al snel duidelijk dat iedereen een dubbele agenda heeft: een gesprek is nooit gewoon een gesprek, een bezoek nooit alleen een bezoek en een ‘babbeccù’ van Tony is zeker nooit gewoon een ‘babbeccù’ van Tony.

Soprano’s in boekvorm

Dat Cappellani zich voor Wie is Lou Sciortino? heeft laten inspireren door de The Sopranos staat buiten kijf. De schrijver hanteert in zijn boek hetzelfde tempo en dezelfde soort humor als in de hitserie van HBO en ook de wrijving tussen de Familie en de familie staat centraal. (Leuk detail is dat er in het verhaal zelfs een keer direct naar The Sopranos wordt verwezen: “Weet je wel dat je helemaal Meadow Soprano bent als je leest?”). Er is dan ook, helemaal gezien de schrijfstijl van Cappellani, een zeer grote kans dat Wie is Lou Sciortino? uiteindelijk op film terechtkomt. De personages zijn dusdanig grappig en ad rem dat er zeker een makkelijk te verteren film van te maken valt.

Goed in zijn genre


Cappellani verdient zeker geen originaliteitsprijs voor Wie is Lou Sciortino? Over de belevenissen van Italiaanse maffiosi is immers al talloze keren verhaald (The Godfather, Goodfellas) en eigenlijk zijn Familieperikelen tegenwoordig gewoon een makkelijke manier om snel grote bekendheid te krijgen. Voor boeken over maffia zijn immers, net als bijvoorbeeld boeken over nazi’s, altijd afnemers te vinden. Toch is Wie is Lou Sciortino? in zijn genre een meer dan acceptabel boek. Het is grappig en houdt een hoog tempo aan waardoor je het makkelijk in één keer uitleest. Niet slecht voor een debuut.

Film / Films

Volwassen maar vergeten

recensie: Empire of the Sun

Elke filmregisseur met een redelijk oeuvre heeft er wel een paar: de ondergeschoven kindjes, de pispaaltjes, de vergeten films die in de schaduw staan van hun grotere broers. In het werk van Steven Spielberg wordt Empire of the Sun steevast gezien als het buitenbeentje, en dat is vreemd, want Empire is door zijn stijl en verhaal een typische volwassen Spielberg.

~

Naar gelijknamige boek van de Britse auteur J.G. Ballard – dat is gebaseerd op diens jeugdherinneringen – vertelt Empire het verhaal van de jonge Jim (een debuterende Christian Bale), die opgroeit in een beschermd milieu in het Shanghai van de jaren veertig. China is officieel in oorlog met Japan, maar de vele Engelse en Amerikaanse inwoners merken daar weinig van, tot Japan op 7 december 1941 Pearl Harbor aanvalt. Jim wordt van zijn ouders gescheiden en komt terecht in een werkkamp op het Chinese platteland.

Geen bedreiging

Alle ingrediënten voor een aangrijpend oorlogsdrama zijn aanwezig in Empire of the Sun, en toch lukt het Spielberg niet de kijker mee te laten voelen met Jim. Wellicht komt dit doordat de jongen, zoals de meeste kinderen, de tragische gebeurtenissen om hem heen moeiteloos inpast in zijn eigen fantasie. Jim is gek op vliegtuigen, en de militaire kisten die hij dagelijks naast het kamp ziet opstijgen en landen vormen voor hem dan ook geen bedreiging maar een fascinatie. Daarnaast kunnen we vraagtekens plaatsen bij de realiteit van sommige van Jims avonturen; hoewel dit in de film niet duidelijk wordt, vertelt Spielberg in de making of dat een groot deel van de film zich in Jims hoofd afspeelt.

Shots om in te lijsten

~

Zo’n kinderlijke kijk op de gruwelen van de oorlog kan alleen werken als ze gecontrasteerd wordt met een volwassen – of op zijn minst objectief – standpunt. En juist daar schort het aan in Empire. John Malkovich en Joe Pantoliano (Cypher uit The Matrix) spelen de sjacheraars Basie en Frank, maar de personages blijven oppervlakkig en het is tot het einde onduidelijk wat de beide heren nu moeten toevoegen aan het verhaal. Maar wat Empire of the Sun aan de binnenkant mist, maakt de film aan de buitenkant ruimschoots goed. Elk shot is er één om in te lijsten, en de muziek van John Williams is prachtig, hoewel minder groots als zijn meer thematische werk voor eerdere Spielbergfilms als E.T. en Raiders of the Lost Ark.

Mr. Voice

Deze 2-disc special edition dvd lijkt op het eerste gezicht niet zo heel speciaal. Ten eerste is deze set, met exact dezelfde inhoud, al jaren buiten Nederland verkrijgbaar, en ten tweede staan er maar twee extra’s op. Maar schijn bedriegt. Zo is de originele trailer mooi ingetogen, met alleen John Williams’ muziek en hier en daar een geluidseffect of flard dialoog, zonder de tegenwoordig gebruikelijke bombast en de diepe stem van ‘Mr. Voice’, die het gros van de Amerikaanse trailers inspreekt. Maar de show wordt gestolen door de documentaire The China Odyssey: The Making of Empire of the Sun.

~

Deze film, met voice-over van Martin Sheen, duurt bijna een uur en geeft een fascinerende kijk op het regieproces van Steven Spielberg. We zien hoe hij Christian Bale aanwijzingen geeft, locaties in Shanghai bekijkt en enkele van de massascènes voorbereidt. De documentaire is vrijwel helemaal samengesteld uit setopnamen, hier en daar aangevuld met oude nieuwsbeelden en interviews, wat een verademing is vergeleken bij de talloze korte en oppervlakkige featurettes die de meeste moderne dvd’s ontsieren. The China Odyssey is ook een document over een van de laatste Grote Films die nog vòòr het computertijdperk werden gemaakt: bij de voorbereidingen voor een grote scène op een drukke weg in Shanghai worden de strepen op de weg met een verfroller bewerkt in plaats van in Photoshop weggepoetst.

Spielberg keerde na de toch wat lauwe ontvangst van Empire terug naar een van zijn populairste creaties en maakte het derde deel in de Indiana Jones-trilogie. Het duurde vijf jaar voor hij weer een volwassen film aandurfde met Schindler’s List, maar toen was Empire of the Sun al vergeten.

Boeken / Fictie

Een amateur in het leven

recensie: Peter Middendorp - Amateur

Peter Middendorp lijkt een sympathie te hebben voor de strijd van het indolente individu tegen de boze buitenwereld. In zijn debuutroman Noordeloos draaide het nog om de stuurloze middenstander in een beklemmend Gronings dorpje, die op obsessieve wijze achter de vrouw van de lijsttrekker van de plaatselijke politieke partij aanjaagt. In zijn tweede boek Amateur is de protagonist, Daniël, wederom een beetje een indolent geval: een tamelijk sukkelige student fotografie aan de Groningse kunstacademie Minerva, waar hij na veel gepush van zijn vriendin (consequent aangeduid als ‘zijn vriendin’) heeft gesolliciteerd en is aangenomen.

Middendorp zet met Daniël een figuur neer die vaak beeldsprakelijk achter zijn eigen benen aanloopt; hij is hoe dan ook geen besluitvaardig persoon. Erg betrokken bij de kunstwereld lijkt hij niet. Zo buigt hij zich vol wanhoop over de vraag wat kunst is, maar na verloop van tijd blijkt hij toch te worden gegrepen door zijn onderwerp, de ’tijdsgeest’ van de jaren negentig.

De afwaskeuken van Plato

~

De raamvertelling, die bestaat uit fragmenten uit de roman De afwaskeuken van Plato die zijn neef Kasper over Daniëls jeugd aan het schrijven is, fungeert als een soort flashback. Niet helemaal duidelijk is of we hier te maken hebben met fictie in de fictie, of dat dit de ‘reeële feiten’ zijn van Daniëls fictionele jeugd. Dat aspect van een roman in een roman maakt Amateur erg mooi gelaagd, en versterkt het spel dat Middendorp speelt met de breuk tussen idee en realiteit. Saillant detail is dat Middendorp eerder een roman schreef onder dezelfde werktitel, maar uiteindelijk afzag van publicatie omdat het resultaat hem niet beviel.

Die afwaskeuken verwijst naar het baantje dat Daniël had nadat hij van school was gestuurd: afwasjongen in een self-service restaurant. Dit was misschien wel de gelukkigste tijd uit zijn leven – tot het moment hij daar overbodig werd. In tegenstelling tot de ideeënwereld van Plato (en daarmee ook de kunstwereld) voelde Daniël zich het gelukkigst in de simpele setting van een afwaskeuken. Het is dan ook logisch dat de kunstacademie het ook niet wordt voor hem; hij wordt er van afgeschopt nadat dubieuze naaktfoto’s in zijn locker worden gevonden.

Een amateur in het leven

De wereld lijkt een loopje met Daniël te nemen. Zoals de mensen in de grot van Plato slechts de schaduwen op de wand van de grot zien, zo lijkt Daniël ook nergens echt de vinger achter te krijgen. Daniël is een ‘amateur’ – in de kunstwereld, maar ook in het leven. Totdat hij aan het eind letterlijk de deur van zijn huis achter zich dichtslaat en de wereld buitensluit. Vanaf dat moment lijkt hij het heft in eigen hand te nemen.

In Noordeloos nam Middendorp het burgerlijke dorpssfeertje op de hak, in Amateur lijkt de pretentieuze kunstwereld aan de beurt. Door in deze werelden een karakterloos persoon te plaatsen, die de conventies niet zo goed begrijpt of deze uit een soort laatste recalcitrantie niet volgt, probeert Middendorp een spanning te creëeren die zo de absurditeit van die wereld laat zien. Amateur is hierin goed geslaagd.

Kunst / Expo binnenland

American Music

recensie: Annie Leibovitz - American Music

Ze wordt algemeen beschouwd als de Leading Lady van de hedendaagse muziekfotografie. Inmiddels hebben haar foto’s de cover gesierd van glossy’s als Rolling Stone, Vogue en Vanity Fair. Als portrettist is Annie Leibovitz gevierd en gelauwerd. In ons collectieve geheugen opgeslagen en onlangs door Rolling Stone verkozen tot beste cover van de afgelopen veertig jaar, staat het portret van een naakte John Lennon die, terwijl hij zich vastklemt aan vrouwlief Yoko, haar wang kust. Luttele uren na de fotosessie zal Lennon in de buurt van zijn appartement in New York City worden vermoord, waarmee de kus achteraf gezien zijn afscheid zou markeren.

In 1970 begint Leibovitz haar imposante carrière als freelance fotograaf bij muziekmagazine Rolling Stone – het blad waaraan ze tot 1983 verbonden blijft. Daar blijkt al snel dat ze weinig opheeft met concertregistraties, veel liever duikt ze de oefenruimte/studio in, of fotografeert ze de thuissituatie.

B.B.King © Annie leibovitz
B.B.King © Annie leibovitz

Binnen no time zal ze uitgroeien tot één van de meest toonaangevende fotografen ter wereld.
Het summum van de Amerikaanse muziekindustrie – met illustere namen als Johnny Cash, Dolly Parton, BB King, R.L. Burnside, Iggy Pop en Eminem – werd inmiddels door haar vereeuwigd. Dit jaar viert Leibovitz als fotografe haar 35-jarig jubileum, voor fotogalerie FOAM reden voor de expositie American Music, waarin Annie Leibovitz nogmaals terugkeert naar het landschap van de blues, gospel, jazz, country, rock en rap. Waarmee ze zich lijkt af te vragen of de kijk op dingen met het verstrijken der jaren verandert. Helaas blijft het antwoord uit: er hangen met name foto’s – meer dan zestig stuks – uit de periode 1998-2003, waardoor een vergelijk onmogelijk wordt.

Er is gekozen voor een thematische opzet van de tentoonstelling. Zo wordt bij binnenkomst de geschiedenis verteld van de ‘zwarte’ blues en soul, hier vinden we onder andere portretten van legendes als BB King – die als één van de weinigen lijkt te beseffen dat lachen niet verboden is – , R.L. Burnside, Aretha Franklin en Etta James. Uit de boxen schalt muziek, uiteraard van de geportretteerden. In de zaal erop is er aandacht voor epigonen van de ‘witte’ folk en country, waaronder Red Hot Chili Peppers gitarist John Frusciante, Social Distortion zanger Mike Ness en Tom Waits. De ‘jongste’ generatie, onder leiding van Eminem en P. Diddy, heeft een plekje gekregen op de overloop. Onduidelijk blijft wat de fotogenieke Iggy Pop bij het jonge grut te zoeken heeft. Hoewel hij met zijn doorleefde kop, gespierde, naakte bovenlijf en gescheurde spijkerbroek lijkt te zijn weggelopen van de set van een spijkerbroekenreclame, ontgaat het niemand dat de beste man inmiddels tegen de zestig loopt.

Beeldbevestiging

The White Stripes © Annie Leibovitz
The White Stripes © Annie Leibovitz

De meeste van Leibovitz foto’s vallen onder de noemer ‘docementairefotografie’. Des te opvallender is het geënsceneerde portret van The White Stripes en de afbeelding van Jon Bon Jovi onder de zonnebank. Leibovitz bevestigt met deze, en vele andere foto’s, het door de media gecreëerde beeld van de popster als ijdele poseur. Het filmische karakter van de foto’s – illustratief zijn de sferische portretten van Pete Seeger, Porter Wagoner en Lucinda Williams – sterkt me in de overtuiging dat ze het ook als regisseur ver zou kunnen schoppen. Mooie foto’s, sterke tentoonstelling!

American Music is nog t/m 7 december te zien in fotografiemuseum FOAM te Amsterdam. Bij de expositie verscheen een gelijknamige catalogus.

Muziek / Album

Petitie voor het ijzersterke manifest

recensie: Wolf Parade - Apologies to the Queen Mary

Tekende The Arcade Fire dit jaar nog een manifest voor de nieuwe vaagheid, nu komen hun stadgenoten en muzikale zielsverwanten van Wolf Parade al met een petitie om dat manifest enigszins aan te passen. En die petitie draagt de naam Apologies to the Queen Mary, een twaalf songs sterke bijdrage aan de huidige opmars van muziek uit Montréal. Met medewerking van Modest Mouse-voorman Brock en goeddunken van SubPop staat de band klaar om zijn vleugels uit te slaan.

~

Net als het schitterende Broken Social Scene en het raadselachtige collectief rondom de basis Godspeed You! Black Emperor komen de vier heren van Wolf Parade uit Montréal, momenteel de stad waar het qua muziek allemaal aan het gebeuren is. Wolf Parade is voor het eerst door het publiek te zien bij de koplopers van de Canadese Golf, als voorprogramma van The Arcade Fire in 2003. Na een tweetal EP’tjes weten ze de aandacht te trekken van Isaac Brock en diens impresario zorgt voor een contract bij SubPop. In juli dit jaar brengen ze nog een EP uit en nu is er dan hun volwaardige debuut met de mooie titel Apologies to the Queen Mary, waarop Brock, achter de knoppen, deels zijn stempel wist te drukken.

Rafels

Maar wie de plaat luistert zal misschien schrikken, want de scherpe randjes die soms om de nummers van The Arcade Fire zijn weggehaald, rafelen de songs van Wolf Parade. Hoewel de nummers qua melodische kracht met die van The Arcade Fire kunnen concurreren, maken de aangehaalde randjes de plaat van Wolf Parade wat spannender: meer indiepop en een heel klein beetje minder theatraal. De stemmen van zangers Dan Boeckner en Spencer Krug wisselen elkaar af en vullen elkaar aan. Samen zingen ze over de meest vage gebeurtenissen die voorkomen in hun dromen, knotsgekke gedachtenspinsels rondom nog krankzinniger thema’s. En dat alles gegoten in een hele fijne vorm van hoekige, met gitaar en orgel gevulde indie waarbij vreemde twists, overgangen en rare geluiden in een hoog tempo voorbij komen en waarbij invloeden als Bowie, Built to Spill en Pixies te horen zijn.

Uitstraling

Het schitterende Modern World, dat overigens heel ingenieus ontstaat vanuit de voorloper You Are a Runner and I am my Father’s Son, heeft een kracht en een uitstraling van grote klasse, maar gek genoeg kunnen nummers als Fancy Claps, We Built Another World of Shine a Light daar gemakkelijk aan tippen. Het maakt elke song van Apologies to the Queen Mary tot een klein hoogtepunt en de plaat als geheel tot een meesterwerkje. Of Wolf Parade kan worden toegevoegd aan het hoofdstuk ‘onzinnige hypes van 2005’ is bij het horen van hun debuut een misplaatste vraag. Daarvoor is het Canadese viertal te tijdloos, te duchtig en te geweldig. Wolf Parade kleurt.

Boeken / Fictie

Antwerpen, stad van Letters

recensie: Antwerpen, Stad van Letters

Ter gelegenheid van Antwerpen Boekenstad werden onder de titel Stad van Letters 26 schrijvers en 26 andere kunstenaars uitgenodigd om als gelegenheidsduo een boek te maken met een letter uit het alfabet als uitgangspunt. Zo ontstonden 26 bijzondere boeken, deels beeldverhalen, van een aantal bekende en minder bekende schrijvers en kunstenaars.

De auteurs van de boeken zijn niet per se Antwerpenaren of zelfs maar Belgen. Nederlanders als Joost Zwagerman en de Groninger dichter Bart FM Droog deden ook mee aan het project. De boeken werden, behalve dat ze van een speciale inhoud werden voorzien, in een opmerkelijk design gegoten. Zo is de achterkant van hard plastic (zogenaamd Foamalux) met daarin een gestanst gat waar een stok doorheen kan worden gestoken, die de verzameling van alle letters uit het alfabet samenhoudt. Uit deze serie ontvingen we twee boeken, namelijk die horend bij de letter O en die bij de letter R.

Cahier O

~

Het verhaal bij de O heet Ze zijn er altijd en is geschreven door de Antwerpse auteur en columnist Tom Naegels. Sculpturenmaker Peter Rogiers maakte van zijn tekst een stripverhaal. Het verhaal van Naegels, als we het goed begrijpen sterk gebaseerd op ware gebeurtenissen, gaat over een man die in de Antwerpse deelgemeente Borgerhout gaat wonen. In zijn verpauperde wijk wordt hij geconfronteerd met spelende kinderen die soms leuk en soms vervelend zijn. Door een incident met een boodschappentas raakt hij bevriend met een van de allochtone mensen uit de wijk, en wordt hij werkelijk geaccepteerd als een van de bewoners van het plein. Volgens de beschouwing op het boek door Lief Brijs behandelt Naegels in zijn werk vaak de ‘meerdere kanten van het gelijk’. Dit verhaal zit duidelijk op die lijn. Hij stelt de vraag of de kinderen en buitenlanders ‘gevaarlijk’ en ‘bedreigend’ zijn, of dat het lol maken en uitdagen juist een overlevingsstrategie vormen. De tekeningen van Rogiers accentueren de drukkende sfeer sterk. Ze zijn zowel realistisch als krasserig en wat vlekkerig door de verschillende lijndiktes. Het heeft wat weg van het werk van striptekenaars Edmond Baudion en Yvon Alagbé, maar ook van de schilderijen van kunstenaar Alberto Giacometti, die opvallend genoeg ook beeldhouwer was. Als beeldverhaal is het boek geslaagd, als verbeelding van de letter O is het me allemaal wat onduidelijk.

Cahier R

~

In het boek van de letter R zijn cabaretier Wim Helsen en cartoonist Zaza heel anders te werk gegaan. Uitgangspunt voor de in dit boek geplaatste korte schetsen, poëzie en cartoons is een gedicht van Paul van Ostaijen (1896-1928), genaamd Oppervlakkige Charleston. De laatste regels van dit gedicht zijn: “ram rem de trem, ram rem” en dit is de directe aanleiding voor een reeks schetsen van mensen die op de tram zitten. Gedurende hun tramreis krijgen we inzicht in de gedachten van ondermeer een vader met een kindje, een bejaarde vrouw, een neger en de trambestuurder. Deze schetsen zijn wrang humoristisch en worden her en der aangevuld met de absurdistische cartoons van Zaza, die in een stijl werkt die vergelijkbaar is met die van Kamagurka. Ook is er een inburgeringsalfabet met plaatjes opgenomen, dat door woorden als “U zijt niet van hier” tegenover “Sanseveria” dezelfde wrange humor heeft. Verder zijn er nog een aantal gedichten over trams, en een paar cartoons met bijvoorbeeld omgedraaide letters R als konijnenkopjes. Hoewel dit boek inhoudelijk wat oppervlakkiger is dan dat van de letter O, is er beter op het thema van de letter ingegaan. Beide boeken roepen wel de nieuwsgierigheid op naar de andere 24. Jammer alleen dat ze in Nederland (vrijwel) niet te krijgen zijn.

Tom Naegels & Peter Rogiers • Stad van letters, Cahier O: Ze zijn er altijd • Uitgever: Imschoot • Prijs: € 15 • Pagina’s: 52 • ISBN: 90-77362-43-6

Wim Helsen & Zaza • Stad van letters, Cahier R: Rem Ram de Trem Ram Rem • Uitgever: Imschoot • Prijs: € 15 • Pagina’s: 44 • ISBN: 90-77362-42-8

Stad van letters. 26 delen. € 15,- per deel, € 355,- hele reeks, € 1.000,00,- gesigneerde reeks.
De cahiers zijn gedrukt in een beperkte oplage (1500 exemplaren). Ze zijn apart
verkrijgbaar in de boekhandel, of rechtstreeks bij de uitgever te bestellen: www.imschoot.com.

Muziek / Concert

Overweldigend Requiem van Verdi in handen van Frank Deiman

recensie: Orkest van het Oosten, Toonkunstkoor Euterpe & solisten o.l.v. Frank Deiman

Het Requiem van Verdi blijft een overweldigende ervaring. Zeker wanneer deze mammoetcompositie in een kerk wordt uitgevoerd.

In 1868 vatte Verdi het plan op om ter nagedachtenis van Rossini samen met een aantal vooraanstaande Italiaanse componisten een requiem te componeren. In november schrijft hij hierover aan zijn muziekuitgever Tito Ricordi:

Het zou een goed idee zijn om een commissie van wijze mannen samen te brengen, die de bijzonderheden van deze uitvoering zou moeten regelen, en, bovenal, de componisten zou moeten kiezen, beslissen wie welke delen schrijft, en de algemene samenstelling bewaken.

~

Die commissie kwam er en Verdi componeerde het ‘Libera me’, maar van een uitvoering kwam het door organisatorische problemen niet, en Verdi ging aan de slag met Aida. Na het overlijden van de nationalistische dichter en schrijver Alessandro Manzoni, vijf jaar later, hervat Verdi echter het plan een requiem te componeren. In mei 1873 schrijft hij aan de muziekuitgever Giulio Ricordi:

Ik ben diep getroffen door de dood van onze Grote Man! Ik kom morgen niet naar Milaan, aangezien ik het niet zou kunnen opbrengen om bij de uitvaart aanwezig te zijn. Ik zal binnenkort zijn graf bezoeken, alleen en zonder te worden gezien, en wellicht zal ik dan (na nadere overweging, en na mijn krachten te hebben gepeild) een voorstel doen om zijn herinnering te eren.

Dat voorstel komt een maand later:

Ik zou een Dodenmis willen componeren, die het volgend jaar op zijn sterfdag uitgevoerd zou moeten worden. De Mis zou van tamelijk grote omvang zijn, en buiten een groot orkest en een groot koor zouden er ook (ik kan het nog niet precies zeggen) vier of vijf solozangers nodig zijn.

Een verbeten strijd op leven en dood

Het resultaat bleek overweldigend. Weinig religieuze muziek is zo overrompelend als Guiseppe Verdi’s Missa da Requiem, zeker wanneer je het stuk niet in de concertzaal hoort, maar in de kerk. De contrasten zijn enorm, en in de meest bombastische passages lijken orkest, koor en solozangers een verbeten strijd op leven en dood uit te vechten. Toen de beroemde dirigent Hans von Bülow een paar dagen voor de première in Milaan een blik op de partituur wist te werpen, omschreef hij het stuk niet voor niets als “Oper in Kirchengewande”.

<

Toen Von Bülow zeventien jaar later eindelijk een complete opvoering bijwoonde was hij echter tot tranen toe geroerd en schreef hij aan Verdi een brief met zijn verontschuldigingen. En inderdaad, Verdi’s grootste werk dat niet voor het theater bedoeld is, weet de luisteraar als geen ander te raken en ontroeren. Maar voor het overhaaste eerste oordeel van Von Bülow valt eveneens veel te zeggen: in vrijwel elke noot toont Verdi zich vooral een operacomponist; zijn Requiem heeft nog maar bar weinig van doen met de Rooms-katholieke dodenmis, maar des te meer met het hoogstdramatische operabedrijf. Niet geheel onterecht wordt het Requiem daarom door sommigen zijn beste ‘opera’ genoemd.

Het eerste deel is nog ingetogen, maar in het Dies irae (Dag des Oordeels) trekt Verdi alle registers open, met veel trompetgeschetter en luide percussie. In de woorden van dirigent Frank Deiman: “Het dondert de kerk uit. Dat gaat over het leger engelen dat op de dag des oordeels komt. De eenzame mens staat er trillend als een rietje te wachten.”

Woeste donderpreek

Latere componisten als Gabriel Fauré zetten zich dan ook nadrukkelijk af tegen de grootschalige requiems van Verdi en vooral Berlioz, die zich net als Verdi concentreerde op het dramatische van de dodenmis en het religieuze bijkans vergat. Fauré schrapte daarom heel bewust het Laatste Oordeel uit zijn Requiem om een meer sacrale dodenmis te verkrijgen. Het is ironisch dat Verdi voor zijn dodenmis misschien wel zijn meest levenslustige en strijdbare muziek gecomponeerd heeft: geen ingetogen contemplatie over de doden, maar veeleer een woeste donderpreek met alle retorische kunstgrepen die daarbij passen.

Dit alles neemt echter niet weg dat Verdi met zijn Requiem een van de spannendste religieuze werken uit de muziekgeschiedenis gecomponeerd heeft. Een werk dat bovendien stukken beter is dan een niet onaanzienlijk deel van zijn opera’s. Verstokte Verdi-liefhebbers zullen deze opmerking ongetwijfeld even blasfemisch vinden als oprecht gelovigen het theatrale aspect van zijn Requiem, maar geheel toevallig is natuurlijk niet dat de mooiste opnames van het Requiem gemaakt zijn onder leiding van dirigenten die in de grote operahuizen het klappen van de zweep geleerd hebben.

Een uitzonderlijke prestatie

~

Ervaring in de grote operahuizen heeft Frank Deiman niet. Wel schreef hij veel muziek voor het theater, onder andere met Willem Wilmink (De Pathmosprinses). In zijn handen staat het theatrale aspect van Verdi’s muziek dan ook nadrukkelijk op de voorgrond. Hierbij wordt hij geholpen door uitstekende solisten, het voortreffelijk spelende Orkest van het Oosten en het amateurkoor Euterpe (voor deze uitvoering met twintig man uitgebreid) dat boven zichzelf uitstijgt en een uitzonderlijke prestatie neerzet, al heeft het hier en daar moeite boven het orkest uit te komen.

Omdat een kerk nu eenmaal geen concertzaal is, moet een dirigent rekening houden met de onvermijdelijke nagalm, anders verwordt de muziek tot een ondefinieerbare bak lawaai waarin niets meer te onderscheiden is. Dit gevaar blijft Deiman wonderwel de baas; sterker, hij benut de akoestiek van de kerk om de abrupte overgangen extra zeggingskracht te geven door precies op de juiste momenten een halve maat rust in te lassen, precies genoeg om de nagalm uit te laten sterven. Droevig is het daarom dat deze uitvoering eenmalig is; gedurende een zegetocht door de vele grote kerken die ons land rijk is zouden koor, orkest en solisten nog meer naar elkaar toe kunnen groeien. Verdi schreef echter niet alleen een van de mooiste religieuze werken, maar ook een van de prijzigste om op de planken – of liever: in de kerk – te brengen.

Theater / Achtergrond
special: Peter Faber is een hengst die staat te trappelen.

‘Vitale gekken, die zijn leuk’

Dagboek van een gek, een solovoorstelling van acteur Henk van Ulsen, was begin jaren zeventig een grote theaterhit. 25 jaar later gaat Peter Faber – die doorbrak bij het Werkteater, maar ook bekend werd met films als Schatjes en Max Havelaar – het ook eens proberen, maar dan in een eigen bewerking.”Ik voel me altijd op mijn gemak bij gekken,” bekent Faber.

Het toneelstuk Dagboek van een gek is gebaseerd op een roman van de Russische schrijver Nikolaj Gogol, waarin hij de teloorgang beschrijft van een ambtenaar die langzamerhand gek wordt. Hij kan hondjes met elkaar horen praten en hij beeldt zichzelf in dat hij de langgezochte koning van Spanje is. En dat gekkenhuis waarin hij uiteindelijk belandt, dat is natuurlijk niets anders dan het Spaanse hof.

Gekken aan de arm

~

“Gekte loopt als een rode draad door mijn werk; ik voel me altijd op mijn gemak bij gekken,” legt Faber uit. “Ik bedoel niet de gekken die onder de medicijnen zitten, dat zijn planten. Maar je hebt ook mensen die vitaal gek zijn en niemand last bezorgen. Dat is leuk.” Die affiniteit met gekken dateert nog uit de tijd dat hij bij het Werkteater speelde. “Met het Werkteater speelden we veel in psychiatrische inrichtingen. Later kwam ik daar terug om Sinterklaas te spelen, of ik ging een dagje met ze op stap. Dan liep je met vijf van die gekken aan je arm, die naar elk uniform zwaaiden. En de mensen maar denken: goh, die Faber heeft een leuke vader en moeder! Oh ja, er was er ook een die graag een seksboekje wilde kopen, want in die katholieke inrichting was dat allemaal verboden. Wij dus naar de boekwinkel, waar de verkoopster – héél serieus – met een boekje over seks vòòr het huwelijk aan kwam zetten. Maar dat was niet wat hij zocht. ‘Er staan helemaal geen plaatjes in, ik zoek zo’n boek waar je alles ziet, van begin tot eind!'”

Plezier

Als Faber eenmaal aan het vertellen slaat, stapelen de anekdotes zich op. Toch keren we nog even terug naar Dagboek van een gek. Is Faber niet bang dat hij met Henk van Ulsen zal worden vergeleken, die in de jaren zeventig met dit stuk triomfen vierde? “Welnee”, zegt hij. “Zeven jaar geleden wilde ik dat stuk ook al doen, maar toen had Henk plannen om het als afscheidstournee te spelen. Nu kan het weer en speel ik het op mijn manier; zonder decor en zonder dagboek in mijn handen.” De reacties van de try-outs zijn in ieder geval bemoedigend. “Ik heb al reacties gehad van mensen die wantrouwig waren, omdat ze dachten: Henk deed het zó fantastisch, mij benieuwen hoe die Faber het doet. Maar na afloop zeiden ze dat ik het héél anders doe, groter soms, en minstens zo ontroerend.”

Waarna hij uitlegt wat hem zo’n plezier verschaft om in de huid van een gek te kruipen. “Het dagboek is een compleet verhaal. Het begint heel gewoon en vervolgens ben je er getuige van hoe iemand begint door te draaien. Axel Loopbaan, zoals mijn hoofdpersoon heet, is zó sympathiek dat het je aan het hart gaat als hij steeds meer de vernieling in gaat. Ik zie hem overigens niet louter als slachtoffer, zoals gekken vaak worden gezien. Het leven bestaat namelijk niet alleen uit uit fantastische momenten, het is ook wel eens ‘kut met peren’. Die ongelukkige momenten maken het leven óók rijker. In de voorstelling ga ik dus door al die fases heen en eindig ik jankend en schreeuwend. Maar Axel Loopbaan doet dat met volle energie, met volle overtuiging; dat maakt het leuk om hem te spelen.

Voorbereiding

“Hoe ik me op mijn rol voorbereid? Je begint natuurlijk met het leren van de tekst, zinnetje voor zinnetje. Langzaam kruipt het je hart in en vervolgens ga ik elke dag door het stuk heen, ook op dagen dat ik niet speel.” En zo kan het dus gebeuren dat Faber op een dijk staat te repeteren, alwaar hij – tegen de wind in – de Gouwzee vermanend toespreekt. Dat we dus niet denken dat hij mal geworden is.

Ja zeker, van alles wat hij doet vindt hij theater spelen nog steeds het leukst. “Tv en film zijn ook leuk om te doen, maar na afloop van zo’n dag kom ik gesloopt thuis, want je moet de hele dag wachten en stationair draaien. Maar na afloop van een theatervoorstelling voel ik me altijd tien jaar jonger; je kunt er zoveel energie in kwijt.” Energie krijgt hij overigens ook van het publiek. “Bij Dagboek van een gek speel ik een uur en een kwartier, waarna ik een korte pauze inlas, en mensen me allerlei vragen kunnen stellen. Sommige mensen willen bijvoorbeeld weten of ik die gekte zomaar los kan laten; of ik dus thuis niet als een gek sta te koken!”

Hengst

Tot slot buigt Faber zich over de vraag of hij, ondanks zijn indrukwekkende ervaring, nog wel eens momenten heeft dat het angstzweet hem uitbreekt. “Altijd,” zegt hij lachend, “dat houdt nooit op. Het is net als met die zenmonnik, aan wie ze vragen wat hij nou de hele dag doet, nu hij verlicht is: ‘vallen en opstaan’. Je moet er heel hard voor werken om je natuurlijke luiheid te doorbreken. Als je mij vraagt: heb je vanavond zin om te spelen, dan zeg ik: ik heb nooit zin. Het liefst heb ik dat het theater in de fik gaat. En dat ze zeggen: Peter, hier is je geld, je mag naar huis.”
Blijkt gelukkig een grapje te zijn. Meestal voelt Faber zich namelijk als “een hengst die staat te trappelen in de stal”. “Als je eenmaal rent, dan kom je in je ritme, maar vòòr die tijd zit je wel eens te shaken, want je lichaam wìl wel, maar het mag nog niet. Dan moet je al je kracht gebruiken om even tot rust te komen, om al die emoties te temmen. Want je weet: straks mag ik rennen.”

Dagboek van een gek wordt door Peter Faber gespeeld, in de regie van Helmert Woudenberg. De voorstelling gaat 23 november in premiere in Schouwburg Amstelveen (020-5475175) en trekt vervolgens het land in. Meer informatie vind je hier.

Boeken / Fictie

Tussen staminee en zothuis: familiekroniek in drie delen

recensie: Erick Vlaminck - Romantrilogie: Langs moederszijde / Langs vaderszijde / Langs schrijverszijde

Onnozelaar, staminee, kabberdoes; wie van sappig Vlaams houdt wordt op zijn wenken bediend met de zesdelige familiekroniek van de Vlaamse schrijver Erik Vlaminck, die uitgeverij Wereldbibliotheek recentelijk in drie boeken heeft gebundeld: Langs moederszijde, Langs vaderszijde en Langs schrijverszijde. Vlaminck beschrijft daarin niet alleen een aantal kleurrijke familieleden, maar laat en passant zien hoe het leven in boerengehuchten onder de rook van Antwerpen er in de vorige eeuw uitzag. Niet al te vrolijk dus, want er was veel armoede en ellende, en menigeen eindigde in het zothuis.

Langs moederszijde is in het begin even doorbijten, want de eerste helft van het boek is een beetje saai. Het begint wel spannend met een voorzaat die zich uit wanhoop in de waterput werpt, maar daarmee hebben we het meeste drama wel gehad. We maken weliswaar kennis met grootvader Eduard, die aan drank en schulden ten onder gaat en we maken een héle moeilijke bevalling mee, maar ècht boeien doet het allemaal niet. Pas halverwege het boek, als de schrijver het verhaal gaat vertellen van Fons en Liza, komt de vaart erin. En gaat het eindelijk ergens over.

Hoerenchange

Fons en Liza worden het dorp uitgepest omdat ze in de oorlog dorpsgenoten hebben verraden, en ze besluiten in Canada een nieuw bestaan op te bouwen. De Vlaminck zoekt hen op – ze zijn dan inmiddels al dik in de tachtig – en op een mooie, bijna schrijnende manier beschrijft hij hoe Fons en Liza ver van huis hun laatste dagen slijten, eenzaam en ontworteld. Gelukkig is het niet alleen maar armoe en ellende wat de klok slaat. Af en toe valt er ook nog wat te lachen, met name als een aan zijn rolstoel gekluisterde oom, oom Leon, weer eens flink tekeer gaat.

‘Eduard heeft hoerenchange gehad,’ zegt Leon, ‘doodgaan rond uw zestig jaar, da’s ’t manneke. En van uw hart dan nog. Daar weet ge niks van. Poef, licht uit en gedaan…’

Platgebombardeerd

Langs vaderszijde is al een stuk interessanter. Ook hier moeten we ons eerst door wat opvulsel heenworstelen voor we belanden bij een aangrijpend verhaal over zijn vader en grootvader, die tijdens de oorlog – door honger gedreven – in een Duitse fabriek gaan werken. Mooi is het beeld van opa die na de bevrijding naar zijn Vlaamse dorp terugkeert om te ontdekken dat zijn huis is platgebombardeerd. Verloren doolt hij rond in de puinhopen en gaat in het bed liggen, dat de bominslag wonderwel heeft overleefd.

~

Vervolgens beschrijft Vlaminck wat er aan vooraf ging. Hoe zijn vader en grootvader naar Duitsland vertrekken om daar in een fabriek kogelhulzen te gaan maken. Hoe zijn vader verliefd wordt op de dochter van de pensionhoudster en hoe ze elkaar alleen in het geheim kunnen ontmoeten, omdat hij voor de Duitsers maar een Fremdarbeiter is en hij ook wel snapt dat ze hem in Vlaanderen al zien aankomen met een Duitse vrouw.

Net als in Langs moederszijde volgt Vlaminck het spoor terug en bezoekt hij het Duitse plaatsje waar zijn vader in een werkkamp heeft gezeten, voordat hij door de Canadezen wordt bevrijd. En dat wordt met de nodige ironie beschreven.

Net toen ik aanbelde bij het gebouw waar ooit mijn vader bange oorlogsweken doorbracht, kwam een blaffende rottweiler de hoek om gestormd. Ik zag het schuim in zijn muil toen hij tegen me opsprong. En de gele blinkende tanden. Ik moest ook zo nodig naar Duitsland om ter plaatse iets te kunnen proeven van de verhalen die thuis nooit werden verteld…

Het zothuis

In Langs schrijverszijde beschrijft Vlaminck niet zijn eigen jeugd, maar vertelt hij het verhaal van zijn buurjongetje Stanny, die het met zijn bedlegerige moeder en zwijgzame, drinkende vader niet bepaald heeft getroffen. Stanny wordt dan ook veel gepest. Even denk je dat hij het geluk gaat vinden als hij een onverwachte erfenis in de schoot krijgt geworpen, maar in plaats daarvan belandt hij in het zothuis (gekkenhuis), dat Vlaminck, die zelf in de psychiatrie heeft gewerkt, als een ware hel beschrijft. Het is een plek waar patiënten op elkaars stoel azen, elkaars voedsel wegkapen en zelfs een verkrachting niet uit de weg gaan. Geen wonder dat Stanny er uiteindelijk voor kiest om zichzelf te pletter te rijden.

Maar gelukkig is oom Leon er nog, want om oom Leon kun je altijd erg lachen. Hij heeft overal commentaar op, zoals bijvoorbeeld op de verpleegsters in het ziekenhuis:

Maar terzake, ik had het over de schone wijven die hier rondparaderen. Die sloeries dragen niets anders dan van die witte doorkijkvodden. Ge krijgt hier godverdomme meer te zien dan in de Moulin Rouge van Parijs. Ze mankeren alleen nog een pluim in hun gat.

Driebenige dwergen

De drie boeken bij elkaar (de schrijver werkt overigens nog aan een novelle om de kroniek écht af te kunnen ronden) geven een aardig beeld van het leven in Vlaamse boerengehuchten, met name aan het begin van de vorige eeuw toen het dorpscafé nog als enige over een zwartglimmend telefoontoestel beschikte, waar iedereen zich omheen schaarde als de voetbalresultaten werden doorgebeld. En toen kermissen nog met attracties als Siamese tweelingen en driebenige dwergen door het land trokken. Ja, dat waren nog eens tijden.

Het moet gezegd dat Erik Vlaminck over een prettige, barokke en humoristische schrijfstijl beschikt. De monologen van Oom Leon zijn bijvoorbeeld geknipt voor het cabaret. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Vlaminck regelmatig voor het toneel schrijft. Hij heeft een goed oor voor de vaak geestige manier waarop Vlaamse dorpelingen zich plegen uit te drukken. Maar het moet ook gezegd dat als Vlaminck er een paar minder spannende familieleden had uitgewipt en zich op de verhalen had geconcentreerd die er werkelijk toe doen, hij ook met één boek had kunnen volstaan – iets dikker wellicht, maar minstens zo mooi.

Erick Vlaminck • Langs Moederszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 240 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2147-5

Erick Vlaminck • Langs Vaderszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 256 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2148-3

Erick Vlaminck • Langs Schrijverszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 240 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2149-1

Boeken / Non-fictie

Nabokov verslikt zich in Dostojevski

recensie: Vladimir Nabokov – Dostojevski: de kunst van het lezen // Nabokov, Henkes & Bindervoet - De kunst van het (niet) vertalen

“Ik wil maar al te graag Dostojevski ontmaskeren,” stelt Valdimir Nabokov in zijn Lectures on Russian Literature, waaruit het gedeelte over Dostojevski onlangs vertaald is door het duo Henkes & Bindervoet. Wat volgt is een gedetailleerd betoog waarin Nabokov uitgebreid uit de doeken doet wat er allemaal zo gruwelijk slecht is aan het werk van Dostojevski. Hij gaat daarbij niet lichtzinnig te werk en komt met goed onderbouwde argumenten, wat echter niet per se betekent dat zijn conclusies juist zijn. Want professor Nabokov verslikt zich in Dostojevski en ontmaskert uiteindelijk niemand anders dan zichzelf.

Nabokov verwijt Dostojevski dat hij romantische clichés verkoopt, schaamteloos bekende misdaadromans nabootst, abnormale en ongeloofwaardige personages creëert, te weinig oog voor detail heeft en psychologische diepgang ontbeert. Welbeschouwd heeft Nabokov niet geheel ongelijk. Dostojevski haalde inderdaad zijn inspiratie uit derderangs romans en hij balanceerde inderdaad op de randje van het cliché, maar professor Nabokov ziet volledig over het hoofd dat Dostojevski een geheel eigen draai aan deze elementen geeft en ze weet om te buigen tot geniale literatuur.

Getormenteerd bewustzijn

V. Nabokov
V. Nabokov

Toch betekent dit niet dat je Nabokov ongelezen moet laten. Zijn betoog werkt verfrissend en stelt vraagtekens bij de soms maar al te gemakkelijk gemaakte aanname dat Dostojevski een genie zou zijn. Het dwingt je om Nabokov voor jezelf van repliek te dienen. Hierbij zou je kunnen denken aan de intense wijze waarop Dostojevski in Misdaad en straf de menselijke vertwijfeling weet op te roepen; de diepzinnige wijze waarop hij in Aantekeningen uit het ondergrondse een getormenteerd bewustzijn schept dat verzonken is in een oneindige en wanhopige reflectie. Nabokov zou hier wellicht tegen in brengen dat dit niet-artistieke overdrijvingen zijn en dat Dostojevski’s personages geen ‘normale’ mensen zijn. Maar wie is Nabokov om te bepalen wat normaal is en wat niet? En wordt deze zogenaamde normaliteit die hij zegt aan te hangen niet elke dag weersproken?

Tolstoj en Dostojevski

Nabokov is niet vies van een fikse portie retorica. Hij spreekt over onervaren lezers die niet goed onderlegd zijn in de kunst van het lezen. Maar bestaat deze kunst eigenlijk wel? En zo ja, wat moeten we ons daar dan bij voorstellen? Uit Nabokovs betoog wordt al snel duidelijk dat de zogenaamde ervaren lezer iemand is die goede en slechte literatuur van elkaar weet te onderscheiden. Iemand, kortom, die weet dat Dostojevski een talentloze knoeier was. De criteria op basis waarvan deze conclusie tot stand zou moeten komen, blijven bij Nabokov impliciet, maar hebben alles te maken met nauwkeurigheid, verfijndheid, motivering en controle. Opvallend is dat hij daarbij vaak Tolstojs werk aanhaalt als het ultieme voorbeeld van hoe het wel moet:

Dit is niet wat een kunstenaar doet, zoals Tolstoj, die zijn personages de hele tijd voor zich ziet en precies weet welk specifiek gebaar hij op een bepaald moment gaat maken.

Dat mag zo wezen, maar het is de vraag of dat betekent dat Dostojevski een slecht schrijver is. Zijn kwaliteiten liggen op een ander vlak. Hoe prachtig Tolstojs Oorlog en vrede ook is, het weet nauwelijks raad met de innerlijkheid van de mens. Van een diepgaand bewustzijn is nauwelijks sprake, het enige bewustzijn is dat van Tolstoj zelf die als een meester over zijn universum heerst. Hier komt het verschil tussen twee poëtica’s aan het licht dat George Steiner er ooit toe verleidde om een fundamentele oppositie te creëren tussen Tolstoj en Dostojevski. De zin van deze oppositie valt te betwisten, maar het maakt wel duidelijk dat literatuur op meerdere wijzen bedreven kan worden. Nabokov heeft zich teveel blindgestaard op een van deze manieren.

Normatieve criteria

F.M. Dostojevski
F.M. Dostojevski

Nabokovs pogingen om te bewijzen dat Dostojevski een prulschrijver is, lopen er uiteindelijk op uit dat hij bewijst dat zijn eigen normatieve criteria te beperkt zijn. Het probleem van Nabokov is dat hij überhaupt criteria ontwikkelt om literatuur te beoordelen. Wie eenmaal zulke criteria ontwikkeld heeft, kan onmogelijk ontkomen aan blinde vlekken en loopt het gevaar dat uitzonderlijke auteurs die zich niet aan de regels houden, en die juist daarom in staat zijn grootste literatuur te scheppen, buiten zijn gezichtveld vallen.

Literatuur beoordelen is vooral een intuïtieve aangelegenheid. Je intuïtie zegt je of een werk goed, slecht of middelmatig is. Daarmee kun je niet volstaan: deze intuïtie moet onderbouwd worden. Wie echter meent dat er onbetwistbare criteria bestaan om goede en slechte literatuur van elkaar te scheiden, zal onvermijdelijk aan dezelfde blikvernauwing als Nabokov ten prooi vallen. De kunst van het lezen is niet gelegen in het feit dat je raadseltjes weet op te lossen of dat je de gebaren en handelingen van de personages kunt voorzien. Wat de kunst van het lezen dan wel inhoudt, kan – om misverstanden te voorkomen – beter niet in een ondubbelzinnige definitie gevat worden.

Aan het eind van het boekje, wanneer je je vertwijfeld afvraagt waarom Nabokov toch zo furieus tekeer gaat tegen Dostojevski, tref je nog een gemoedelijk gesprekje aan tussen de twee vertalers die ook zo hun vraagtekens plaatsen bij Nabokovs betoog. Het duo is desondanks nog niet klaar met Nabokov en zal, naast de reeds verschenen stukken over Tsjechov en Gogol en Dostojevski, nog meer gedeelten uit zijn Lectures on Russian Literature vertalen.

Eerder dit jaar vertaalde het duo in De kunst van het (niet) vertalen ook nog een ander fragment uit Nabokovs Lectures. In dit fragment van slechts negen pagina’s staat de praktijk van het vertalen centraal. De rest van het ruim veertig pagina’s tellende boekje wordt grotendeels opgevuld door een bombastisch pamflet van de ’twee neuswijze nestbevuilers’ Benkes & Hindervoet. Hierin passen zij Nabokovs opmerkingen over het vertalen toe op de Nederlandse situatie.

Vladimir Nabokov • Dostojevski: De kunst van het lezen deel 3 • Uitgever: Hoogland & Van Klaveren • Vertaling: Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • Prijs: € 19,50 (gebonden) • 85 bladzijden • ISBN 90-76347-32-8

Vladimir Nabokov, Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • De kunst van het (niet) vertalen • Uitgever: Hoogland & Van Klaveren • Vertaling: Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • Prijs: € 11,50 (paperback) • 45 bladzijden • ISBN 90-76347-37-9