Kunst / Expo binnenland

Plaatsen van betekenis

recensie: Piet Mondriaan - Lustrum Mondrian-Montparnasse

Het Mondriaanhuis Museum voor Constructieve en Concrete kunst, gevestigd in het geboortehuis van Piet Mondriaan in Amersfoort, bestaat dit jaar tien jaar. Tijd voor een lustrum en aanleiding voor het museum om een aantal tentoonstellingen en activiteiten rond het werk van Mondriaan op het programma te zetten. Onder de lustrumparaplu Mondrian-Montparnasse is vanaf 15 oktober in het Mondriaanhuis de derde lustrumtentoonstelling van dit jaar, Mondrian – Montparnasse. Abstractie in Parijs, te zien. In vier zalen wordt werk getoond van Mondriaan zelf, zijn leerlingen en dat van zijn Parijse collega-kunstenaars ten tijde van Mondriaans tweede verblijf in de lichtstad tussen 1919 en 1938.

Naast deze overzichtstentoonstelling biedt het Mondriaanhuis in het kader van het verjaarsfeest een tweetal nieuwe presentaties: een reconstructie van het Parijse atelier van de kunstenaar (uitgevoerd door de Technische Universiteit Delft) en een reflectie op dit atelier door de Nederlandse kunstenaar Krijn de Koning. Beide zijn het bouwwerken waar de bezoeker doorheen mag lopen; het ervaren van de ruimte staat in beide ‘objecten’ dan ook centraal. Tenslotte is er in het museum nog de vaste opstelling van het museum: een zaal waar de evolutie in het werk van Mondriaan uit de doeken wordt gedaan.

Kunst of geschiedenis?

Adriaan Lubbers, portret van Piet Mondriaan, 1931. Olieverf op doek, bruikleen Simonis & Buunk Kunsthandel, Ede
Adriaan Lubbers, portret van Piet Mondriaan, 1931. Olieverf op doek, bruikleen Simonis & Buunk Kunsthandel, Ede

De overzichtstentoonstelling Abstractie in Parijs is samengesteld uit de eigen collectie van het Mondriaanhuis. Die bestaat vooral uit werk van volgelingen en tijdgenoten; in de presentatie vinden we welgeteld één schilderij van Mondriaan zelf. Originelen van wereldster Mondriaan zijn voor een instituut dat zo jong en klein is, misschien moeilijk aan te schaffen of te lenen, maar voor de argeloze bezoeker is het misschien toch een kleine teleurstelling dat alleen het museumgebouw en een enkel werk rechtstreeks verbonden zijn met de kunstenaar.

Wat er wél hangt is van een behoorlijk niveau. We zien werken van tijdgenoten als van der Leck, Malevitsj, Arp, Pevsner, Lubbers en Domela Nieuwenhuis. Dit levert een mooie staalkaart op van vooruitstrevend schilderwerk uit de jaren twintig en dertig. Maar had het museum het in de berichtgeving niet over “De expositie die dieper in zal gaan op de kunstenaarswijk Montparnasse, een bruisende buurt, vol cafeetjes en dansgelegenheden waar kunstenaars elkaar ontmoetten”? Het historische kader ontbreekt in deze tentoonstelling bijna helemaal. Een kaart van Parijs, waarop de ateliers van tijdgenoten als Brancusi en Modigliani worden aangegeven, levert weinig extra informatie op. De tentoonstelling in Amersfoort is een typisch 20e eeuwse kunsttentoonstelling: witte muren, waar de werken die er hangen niet gehinderd worden door ‘verstorende’ informatie. Hooguit een jaartal en de naam van de kunstenaar. Veel vragen over het thema van de expositie blijven onbeantwoord. Wat dacht van der Leck, met zijn diagonalen, van Mondriaans neoplasticisme? Waren de zachte vloeiende vormen van Arp aanstootgevend voor de naar harmonie zoekende Mondriaan? Waaróm voelde Mondriaan zich zo thuis in Parijs?

Is dit dan wel de juiste manier om deze werken binnen zo’n historisch thema aan te bieden? Of toch een gemiste kans om de bezoeker op een persoonlijke manier kennis te laten maken met de dynamische periode in Parijs en de artistieke stroomversnelling die deze innovatieve kunstenaars wisten te creëren? Wat ons betreft had het Mondriaanhuis hier wat meer fantasie aan de dag mogen leggen om de belofte van deze expositie waar te maken. We weigeren te geloven dat er tussen witte muren-nihilisme en truttige ‘living history’ geen gulden middenweg te vinden zou zijn.

Leve de reproductie!


Gelukkig zijn er andere presentaties in het Mondriaanhuis die wel historisch georiënteerd zijn. Het gebrek aan originelen van de hand van Mondriaan wordt dan ineens een voordeel. Doordat wordt gewerkt met reproducties kan naar hartelust worden vergroot, verkleind, of details worden uitgelicht. Op deze manier wordt het mogelijk om in de vaste opstelling van het museum een volledig overzicht van de stijlontwikkeling van Mondriaan te geven. Veel grote werken komen aan de orde, aangevuld met voorbeelden die belangrijke wendingen in zijn ontwikkeling illustreren.

Maquette van het atelier van Piet Mondriaan, 26 rue du Départ, Parijs, waar de schilder van 1919 t/m 1936 woonde
Maquette van het atelier van Piet Mondriaan, 26 rue du Départ, Parijs, waar de schilder van 1919 t/m 1936 woonde

Maar het hoogtepunt in het Mondriaanhuis is wat ons betreft de reproductie van het Parijse atelier van Mondriaan (TU Delft, 1994). Het atelier is levensecht nagebouwd aan de hand van archiefmateriaal. De foto’s en verhalen in de zaal naast het atelier, maken duidelijk welke enorme indruk de ruimte maakte op Mondriaans bezoekers, die de werkruimte zuiver, soms zelfs heilig of goddelijk noemden. In het Parijs van die tijd, waar grauwe achterbuurten in schril contrast stonden met kroonluchters en tierelantijnen, moet het spierwitte, met kleur – en grijsvlakken gedecoreerde, totaalkunstwerk een sublieme ervaring zijn geweest.

Het is niet eerlijk om te verwachten dat deze ervaring in het Mondriaanhuis opnieuw te beleven is. Om te beginnen ontbreken Parijs en het referentiekader van de Parijzenaar uit het begin van de twintigste eeuw. Maar ook in het atelier zelf zijn teveel zaken aanwezig die verwijzen naar het hier en nu. Zo is er de hoge, zwarte kast die de asymmetrie van de ruimte maskeert; wat vorm betreft keurig nagemaakt, maar de niet afgewerkte schroefgaten maken het moeilijk om te vergeten in welk tijdsgewricht de bezoeker zich bevindt. Ook de iets te snel met schuimrollertjes afgelakte kleurvlakken – de opgedroogde belletjes verraden de haastige TU-student – zijn op z’n minst verdacht in de reproductie van een inrichting van purist Mondriaan. Toch is het rondlopen in het atelier een bijzondere ervaring en lijken Parijs en de kunstenaar met zijn bijna autistische werkelijkheidsbeleving dichterbij dan ooit mogelijk wordt in een klassieke kunsttentoonstelling.

Reflectie op een reproductie


Ter gelegenheid van het lustrum heeft de kunstenaar Krijn de Koning op verzoek van het Mondriaanhuis een eigentijdse weerspiegeling op het werk van Mondriaan gegeven. De Koning geeft in zijn werk Atelier – Werk voor het Mondriaanhuis (2005) antwoord op het gereproduceerde Parijse atelier van de meester.

Krijn de Koning, Atelier - Werk voor het Mondriaanhuis, Amersfoort 2005
Krijn de Koning, Atelier – Werk voor het Mondriaanhuis, Amersfoort 2005

De tegenstrijdigheid tussen origineel en reproductie, tussen de werkelijkheid en de waarneming van de werkelijkheid (in feite de her-creatie van het museumobject door de bezoeker zelf) was de belangrijkste inspiratie voor deze miniruimte of ‘architectonische installatie’, waar de bezoeker, net als in het Parijse atelier, doorheen kan lopen. Hoewel er bij de uitwerking van De Koning nog wel kanttekeningen geplaatst kunnen worden (is de slechte afwerking van het werk moedwillig?), is de invalshoek prachtig en is het een verademing dat een museum het eens aandurft om de collectie door de bril van het heden te laten zien. Misschien wordt ook deze keuze ingegeven door de vrijheid die de reproductie biedt, maar ook dan moet gezegd worden dat het Mondriaanhuis hier een opvallende en verfrissende stap zet en de beschikbare speelruimte optimaal benut.

Betekenissen van plaatsen

De installatie van de Koning staat in het oude deel van het museum, het oorspronkelijke geboortehuis van Mondriaan. Hier is ook iets bijzonders aan de hand. Het geboortehuis is hier niet gereconstrueerd. Geen stoel van vader Mondriaan, geen bed van de kleine Piet, kortom: géén ’tijdmachine’, zoals we die kennen van bijvoorbeeld het Rembrandthuis in Amsterdam. Heeft het huis waar Mondriaan is opgegroeid geen cruciale rol gespeeld in de ontwikkeling van de kunstenaar? Het is in elk geval opmerkelijk dat het niet (zichtbaar) behouden is. Het Mondriaanhuis in Amersfoort toont liever de maquettes en reproducties van zijn ateliers in New York en Parijs, omdat die misschien nog wel meer dan sommige schilderijen illustratief zijn voor Mondriaans denkwereld. Wat ons betreft een uitstekende keuze.

Muziek / Concert

Music in my head: vooral veel indiebandjes

recensie: The Music in my Head

Begin dit jaar kwam het bericht naar buiten dat de vierde editie van The Music In My Head niet doorging. Door de strengere sponsoringwetgeving was het voor Javaanse Jongens Eetcafé onmogelijk nog hoofdsponsor te zijn. Toch vond het Haagse festival, hoewel verlaat, doorgang. Onder meer door te verhuizen van het Theater aan het Spui naar het goedkopere Paard van Troje.

Het tweedaagse The Music In My Head fungeert nu als opwarmertje voor Crossing Border van eind deze week. Terwijl de charme van dat laatste festival ligt in de avontuurlijke line-up, programmeert Louise Behre – geestelijk vader van beide evenementen – het jongere zusje zonder risico. Beide avonden bestonden grotendeels uit brave indie-bandjes.

New wave-tic

Architecture in Helsinki
Architecture in Helsinki

Want veel eigenzinniger dan Architecture in Helsinki, de openingsact van de eerste avond, werd het niet. Het Australische achttal bracht zijn grillige popliedjes met een Belle and Sebastian-achtig enthousiasme. Dat beviel goed, zeker met de mooie klanken van de driekoppige blazerssectie.

De rest van de avond werd gedomineerd door middelmaat. De goede reputatie van Clap Your Hands Say Yeah was de band uit New York vooruit gesneld, de zaal stond vol, maar het publiek wachtte een teleurstelling. De repetitieve rock met new wave-tic was niet opzienbarend. Nog erger was dat de zanger behept bleek met een vervelend schelle stem. De daaropvolgende Sons and Daughters leken bovendien hun eigenzinnige bandgeluid vooral te danken aan een gebrek aan kundigheid.

Daar tegenover stond een band als het afsluitende Elbow. Al was hij geblesseerd en bijgevolg gekluisterd aan z’n kruk, zanger Guy Garvey kreeg het publiek met gemak vanaf de openingsnummers mee. De geëxalteerde gitaarpop is tegelijkertijd degelijk op het saaie af. Goed bekeken was slechts Black Rebel Motorcycle Club de eerste avond de moeite waard. De duistere bluesrock van de band is weliswaar monotoon, maar blijft intrigerend.

Broodnodige gekte

Tracy Bonham
Tracy Bonham

De zaterdagprogrammering was beter. Tracy Bonham kon niet imponeren met haar solo-optreden. Haar grootste troef is haar prachtig snerende stem, niet haar liedjes. Maar Quit Your Dayjob trakteerde het publiek gelukkig al vroeg op de broodnodige gekte – een mengeling van zotte one-liners en dansbare discopunk. Op een vergelijkbare manier als Elbow eerder, speelden The Frames vervolgens de grote zaal plat. Als geen ander kunnen de Ieren hun romantische inborst in smaakvolle gitaarrock omzetten. Helaas, en tekenend voor de creatieve impasse waarin The Music In My Head verkeert, is de setlist van de band in twee jaar tijd hoegenaamd niets veranderd.

Roisin Murphy
Roisin Murphy

Het festival vond al met al een sterk besluit met het optreden van de enige diva van de avond: Roisin Murphy. Gezegend met een uitgebreide begeleidingsband bracht ze een staaltje muzikaal vakmanschap. Ter plekke opgenomen samples werden vloeiend in de funky nummers geïncorporeerd. Ook ontbreekt het Murphy, zoals al langer bekend, niet aan een goede podiumverschijning. Het publiek verkeerde plotseling in een luxe positie. Op hetzelfde moment speelden de cultlegendes van The Posies een rommelige en harde set in de kleine zaal. Hiermee bleek maar weer dat Louis Behre grote namen aan zich weet te binden. Het verrassingseffect bleef uit, maar dat zal wellicht doorgeschoven worden naar Crossing Border.

Muziek / Album

Leve de Hollandse Nieuwe!

recensie: Pourquoi Me Reveiller - They Took My Bed Outside

Een aantal jaren geleden speelde er, in de grote stroom aan Rotterdamse rock, een interessant klinkend bandje met een Franse naam in de kelderbar van Vera. Net als hun naam, klonk de band anders dan men van Rotterdam gewend kon zijn. Met op Belgische voorbeelden geschoeide, theatrale pop, bleek Pourquoi me Reveiller, samen met Kopna Kopna, de fijne vreemde eend in de bijt. De frisheid bleef niet lang, want kort nadat ze hun kop opstaken, raakten ze in de bak van vergetelheid. Nu is hun eerste plaat een feit en prompt worden ze verkozen tot Hollandse Nieuwe van 3voor12’s Dubbel Check. Helemaal niet zo vreemd, eigenlijk.

Pourquoi me Reveiller ontstond in 1998, doordat de leden van de band allemaal thuis zaten na het uiteenvallen van hun respectievelijke vorige bandjes. Tot die tijd waren de leden van Pourquoi me Reveiller bezig geweest met allerlei populaire stromingen als grunge, ska en punk. Voor hun nieuwe band moest het over een andere boeg. We hebben het over de periode waarin alles uit Antwerpen op een voetstuk stond. Ook Pourquoi me Reveiller besluit Captain Beefheart en Tom Waits als voorbeelden te gaan beschouwen en het instrumentarium werd uitgebreid met een piano, accordeon en viola da gamba. Dankzij het meer gevarieerde repertoire werd de band bovendien met andere ogen bekeken. Toch duurde het heel lang voordat ze met een langspeler debuteerden.

Het debuut

~

Nu is er dus het debuut They took my bed outside en nog steeds klinkt de band gevarieerd. Het resultaat roept een reactie op die al bijna net zo gevarieerd is. De opener, Bloody hours of Nasty Torture valt bijvoorbeeld te karakteriseren als een ontmoeting van het bekendste werk van Yann Tiersen met dEUS’ A Shocking Lack Thereof. En dat is een hele mooie, meeslepende combinatie. Net zo mooi als het heerlijke, groovy Wap of de muzikale omlijsting van All I Want. Deze nummers staan echter in een sterk contrast met toch meer ’terug naar de basis’ nummers, zoals Diabolic Rolling Mill en Artificial Paradise.

Variatie

Dat contrast maakt They took my Bed Outside niet echt een gemakkelijk te beluisteren album en Pourquoi me Reveiller een band die niet gemakkelijk in een te benoemen hokje valt. Hier en daar hoor je een sterke invloed van Zita Swoon tijdens diens vroegste dagen. De andere keer neigt het naar singer/songwriter, wat via een dosis emo naar repetitieve postrock overhangt. Breekbare songs worden afgewisseld met bombastischer werk. Maar de grote verschillen zijn op zich niet erg, want daardoor blijven ze op Belgische voorbeelden lijken. En zo lang je net als Pourquoi me Reveiller daarbij een eigen gezicht blijft houden, is dat niet erg. Lang leve de Hollandse Nieuwe.

Theater / Voorstelling

Boem Sjakalakalaka Boem Boem Boem, zegt heerser Helsen

recensie: Bij mij zijt ge veilig (Wim Helsen)

De Belgische cabaretier Wim Helsen won met zijn voorstelling Heden Soup! de Neerlands Hoop Cabaretprijs. Met Bij mij zijt ge veilig, zijn tweede avondvullende programma, evenaart hij zijn eerdere succes. Hij is nog steeds dezelfde: een vreemde snuiter, maar wel een lieve, met hersens.

Het decor waarin Wim Helsen zijn verhaal vertelt, is eenvoudig. Een rijtje witte peertjes op de grond zorgt voor een fel licht zoals je dat wel bij illusionisten ziet. Het enige rekwisiet is een grote zwarte kist. Meer heeft Helsen ook niet nodig, met zijn charisma. Zoals hij in zijn grijze pak met gympen op het podium zit, staat, loopt en danst, kun je niet anders dan hem sympathiek vinden. Zijn vrouw kan er vanavond niet bij zijn, vertelt hij, want die is dood. En waar je aan het begin van het verhaal medelijden hebt omdat hij zijn vrouw heeft verloren, weet hij het zo te draaien dat je aan het einde denkt: goed dat ze dood is, het zeikwijf. Het is tekenend voor de hele voorstelling. Met een zoete gezichtsuitdrukking kan Helsen de gruwelijkste verhalen vertellen. En platte ook, over vrouwen met zoveel schaamhaar dat je er een boterham met kaas en hesp in kan verliezen bijvoorbeeld. Hij kan het maken, hij blijft vertederend.

Heerser Helsen

Als publiek hebben wij een goede keuze gemaakt door bij de voorstelling aanwezig te zijn, laat Helsen weten. Bij hem zijn we veilig, want de buitenwereld is niet meer. De mensen bestaan niet meer, het is wij tegen de rest van de wereld. Als een zielenherder sleurt hij je mee in zijn denkwijze, steeds verder, steeds dieper. Wij toeschouwers moeten blij zijn met Helsen als rots in de branding die koel, aardig en slim blijft in tijden van onrust. En daarom predikt hij “Boem Sjakalakalaka Boem Boem Boem” aan iedereen in het publiek, aan alle mooie vrouwen en aan iedereen die achter hem staat. Prekend loopt hij over het podium, ons doordringend van het feit dat wij de uitverkorenen zijn. En weet je wat? Het voelt niet eens vreemd, wij geloven hem. We luisteren ademloos naar zijn humoristische verhalen over voskes in de woestijn, sprot en salamanders. Heerser Helsen is een en al sympathie, zelfs als hij iemand van de eerste rij op het podium haalt om aan zijn voorstelling deel te nemen. En dat zien we toch niet vaak bij cabaretiers.

Absurdistisch

Het is prettig om te luisteren naar deze, op zijn eigen ingetogen manier, charismatische Belg met zijn heerlijke accent en zijn prachtige vertelkunsten. Zonder dat je het in de gaten hebt, word je opgeslurpt in de bizarre wereld van preacherman Wim Helsen. Fans van absurdistische humor zullen schateren en grinniken om z’n zotte grappen. Met zijn relaxte voorkomen laat hij je pijlsnel door verschillende emoties gaan. Van medelijden, naar lachen om een grap, naar de conclusie dat alle stukjes in elkaar vallen. Van “Aaaaah” , naar “Hahaha”, naar “Aha” dus! En daarmee is alles wat je maar van een voorstelling kunt wensen vertegenwoordigd, en kun je niet anders dan genieten van een ingenieus avondje lachen zonder gevaar.

De voorstelling Bij mij zijt ge veilig is nog te zien tot en met 8 juni 2006. Kijk hier voor de speellijst.

Muziek / Album

Zeven zegels, zes albums

recensie: Primal Fear - Seven Seals

Stel, je speelt in één van de vele Duitse powermetalbands en tot overmaat van ramp wordt die band, vooral vanwege het stemgeluid van de zanger, vaak afgedaan als een Judas Priest-kloon. Natuurlijk kun je bij de pakken neer gaan zitten vanwege dit eeuwige vergelijk. Of je kunt net zoals je landgenoten van Helloween wat af stappen van de bewandelde paden met de kans dat dit natuurlijk ook verkeerd uit kan pakken. Het kan ook anders; Primal Fear heeft sinds zijn debuut in 1998 stug volgehouden en met dit zesde studioalbum schudt de band moeiteloos alle kritiek van afgelopen jaren van zich af.

~

Binnen een week nestelde Seven Seals zich in de middenmoot van de album top-honderd in zowel Duitsland als Zweden. Natuurlijk twee landen die op het gebied van de geboden muziek ook de grootste fans huisvesten. Niettemin beloven de reacties van de media tot nog toe dat ook elders in Europa het album gretig aftrek zal gaan kunnen vinden.

Perfecte productie

Het vijftal uit Stuttgart klinkt namelijk meer als een eenheid dan op vorige albums. Het geluid is goed uitgebalanceerd en knalt werkelijk van begin tot eind uit je speakers. De gebruikte keyboardeffecten zijn niet, zoals bij veel bands in het genre, heel erg aangedikt, maar juist op een bescheiden manier aanwezig. Eigenlijk valt er productioneel niets aan te merken op dit werkje. Of je moet per se een heel helder geluid willen horen bij powermetal. Het album klinkt wel vrij zwaar, maar mij zul je niet horen zeuren. De band bediend zich namelijk heel soepel van een lekker scheurend geluid dat zelfs sommige heavier bands niet zou misstaan.

Gooi je haar los

Dan het muzikale aspect: zoals vermeld, stelt dit album de band in staat om met gemak alle kritiek weerstand te bieden. Een evenwichtige selectie van echte meezingers (Rollercoaster, All for one) epische werkstukjes (Seven Seals, Diabolus) en zelfs een wat agressiever nummer (Evil Spell) weten van begin tot eind de aandacht bij de plaat te houden. Natuurlijk zijn de invloeden van verschillende bands duidelijk te horen, maar wie eerlijk is kan er ook niet onderuit dat we het hier niet over het meest innovatieve genre hebben. Aan het noemen van namen zal ik dus ook niet beginnen omdat daarmee ook de band tekort zou worden gedaan. Wel mag gezegd worden dat Primal Fear met het eerder genoemde Evil Spell en afsluiter In Memory een respectievelijk steviger en rustiger kant van zichzelf laat horen en dit ook zeer overtuigend doet. Maar goed, genoeg geluld, beuken met dat hoofd, want dat kan weer prima op deze muziek.

Muziek / Album

Smeulend vuur

recensie: Sin Ropas - Fire Prizes

Voor wie Bonnie ‘Prince’ Billy of Songs: Ohia al te zwaar vindt, is Sin Ropas helemaal waanzinnig. Het echtpaar Tim Hurley (vroeger Red Red Meat) en Dannie Tosello maakt trage, uiterst deprimerende muziek. In feite geschikt voor geen enkele gelegenheid. Je moet er echt specifiek naar luisteren, gordijnen dicht en het volume van het nieuwe album Fire Prizes flink omhoog. Dan wordt het geheel pas echt onheilspellend, en daardoor ook heel bijzonder. Mede omdat deze plaat meer dan vijftig minuten doorgaat in nagenoeg hetzelfde kruipende tempo.

~

Hurley heeft de snik van Will Oldham in zijn stem en het raspende van, als je het mij toelaat deze vergelijking te maken, wijlen Layne Staley in het latere werk van Alice In Chains. Het is deze stem samen met het zanderige gitaargeluid, die de muziek op Fire Prizes in eerste instantie het meest kenmerkt. Hurley en Tosello hadden er, gezien het uitstekende songmateriaal, een prachtige akoestische songwriterplaat van kunnen maken, maar kozen voor de zwaardere aanpak. Wanneer je wat meer tussen de regels doorluistert, snap je waarom. Dan hoor je de subtiele onderlaag, die de essentie van Fire Prizes elke luisterbeurt weer wat dichterbij brengt. Het zijn namelijk eigenlijk de orgelpartijen, geluidsflarden en repetatieve gitaarloopjes op de achtergrond die het geluid van Sin Ropas werkelijk kenmerken.

Verstikking

Wanneer je denkt dat het tempo iets te moordend laag voor je blijft, wordt er midden in het album dankbaar meer dynamiek gecreëerd met het relatief opzwepende Slap The Cage Door. Juist in dit nummer komt de chaotische meerstemmigheid, (voornamelijk allemaal ingezongen door Hurley), die eveneens een belangrijk aspect vormt van Fire Prizes, het best tot zijn recht. Met het neurotisch uitschreeuwen van “Slap The Cage Door”, komt er voor het eerst echt wat agressie vrij, een lichte ontlading. Er komt wat lucht bij dit smeulende vuur. Even die grote vlammen, even ademhalen.

Vervolgens wordt de broeierigheid gewoon weer voortgezet, met dezelfde intensiteit en ingehoudenheid. Wederom wordt je adem een tweetal nummers vastgehouden, terwijl onderhuids de spanning stijgt. Het monotone einde van Crown Of Stutter gaat af op het nekschot, de ultieme verstikking. Maar daar is ineens weer dat hoge vuur tijdens het stampende refrein van Yelling In Chinese. Vlammen tot aan het plafond. Fire Prizes eindigt ingehouden, doch steeds weer drukkend. Je moet er wat voor over hebben deze zware muziek echt te ervaren, maar het loont de moeite.

Film / Films

Dvd’s uit het hoge noorden

recensie: Buddy / Kitchen Stories

Afgezien van Erik Poppes Hawaii, Oslo was er voor de Nederlandse filmkijker de laatste vijf jaar vrijwel geen Noorse film in bioscoop of op dvd te zien. Het aanbod blijft miniem, maar distributeur 1MoreFilm gaf twee recente films eerder een bescheiden bioscooproulement. Beide zijn nu op dvd uitgebracht door Total film.

Kitchen Stories (Salmer fra Kjøkkenet)

(Bent Hamer, 2003)

~

Kitchen Stories gaat over een onderzoek dat in Scandinavië in de jaren 50 gedaan werd naar het keukengedrag van alleenstaande huismannen. Banaal genoeg gebeurde dat als volgt: er werd een observator op een hoge kruk in de hoek van de keuken van een vrijwilliger geplaatst. De onderzoeker hield, als een apathische umpire, met een schetsboek bij waar, hoe en wanneer de huisman zich door de keuken bewoog. Bent Hamer (1956) gebruikt dit absurde, maar waarheidsgetrouwe gegeven als uitgangspunt voor een schitterende komedie waarin een van de Zweedse observators een onwaarschijnlijke vriendschap vormt met zijn Noorse onderzoeksobject, een stugge boer op een afgelegen landgoed. De twee ontwikkelen een bijzondere band, maar al gauw gooien de buurman van de Noor en de werkgever van de Zweed roet in het eten. Met effectief, spaarzaam gebruik van droogkomische, uit het leven gegrepen momenten en een perfect gevoel voor timing toont Hamer zich een meester in de typisch Noorse kunst van de zwijgende humor van mensen die in hun apartheid gewoon zijn, of juist in hun gewoonheid apart. Dit deed hij al eerder in zijn debuutfilm Eggs (1995), waarin hij ook twee oude mannen in een afgelegen houten huis gebruikte voor een even hilarisch als ontroerend portret. Bent Hamer is een van de belangrijkste hedendaagse regisseurs in Noorwegen, maar stortte zich na Kitchen Stories -gelukkig voor hem, helaas voor zijn
cinema-arme land- op een engelstalige productie: Factotum, dat onlangs in Cannes werd vertoond.

Buddy

(Morten Tyldum, 2003)

~

De andere kant van het beperkte spectrum van de hedendaagse Noorse cinema wordt vertegenwoordigd door Buddy. Het is een film voor, door en met jongeren, en daarom nogal onvolwassen. Het begin is dynamisch, voorzien van een energieke soundtrack met Noorse popmuziek: twee jongens uit Oslo halen halsbrekende toeren uit en filmen elkaar met een draagbare camera. Hun huisgenoot, een huismus met overgewicht, maakt de groep compleet, en al gauw wordt het drietal ze door de nationale tv uitgenodigd om een programma met hun stunts te vullen. De een is een onvolwassen rokkenjager, de ander een onwillige vader, en de derde heeft pleinvrees, dus iedereen heeft een levensles te leren. Jammer genoeg gebeurt dit op zo’n voorspelbare manier, zijn de clichés zo veelvuldig, en bovendien is de hoofdpersoon zo’n onsympathieke puber, dat Buddy na aanvankelijk vermaak meer irriteert. Een vlot tempo en prima acteerprestaties ten spijt- het blijft een zwakke puberfilm.

Boeken

Stemmen uit ‘de drie China’s’

recensie: Michael Berry - Speaking in Images: Interviews with Contemporary Chinese Filmmakers

Sinds de jaren zeventig is er voor de Chinese cinema een ongekende bloeiperiode aangebroken. Binnen vijf jaar tijd maakten zowel de Hong Kong New Wave, als de New Taiwan Cinema en China’s vijfde generatie filmmakers opgang. Een ware uitbarsting van creativiteit, waarbij veel nieuw talent kwam bovendrijven. Deze explosieve ontwikkeling zette de filmindustrie in China, Hongkong en Taiwan (tezamen ook wel de ‘drie China’s’ genoemd) in een klap weer stevig op de kaart.

In Speaking in Images heeft Michael Berry negentien interviews verzameld met de belangrijkste regisseurs uit het Chinese taalgebied. Dit leverde een veelkleurig, levendig en uiterst leesbaar boek op dat ook voor niet-experts interessant is. De onderwerpen die in de verschillende interviews aan bod komen overlappen elkaar in veel gevallen. Dit doet echter niets af aan de reikwijdte van Speaking in Images, aangezien ze door elke regisseur vanuit een andere invalshoek benaderd worden. Iedere regisseur geeft zijn eigen visie op de moeilijkheden met de censuur, de voortdurende vermenging van de commerciële en de artistieke film, en de toekomst van de Chinese cinema.

Transnationaal

Scène uit 'Crouching Tiger, Hidden Dragon'
Scène uit ‘Crouching Tiger, Hidden Dragon’

In het omvangrijke en gedetailleerde Speaking in Images zijn bijna alle belangrijke Chineestalige filmmakers vertegenwoordigd. Opvallende afwezigen zijn Wong Kar-Wai (2046) of John Woo (Face/Off). De interviews zijn geordend naar regio: 1. Voices from China, 2. Voices from Taiwan, 3. Voices from Hong Kong. Hierbij is voortdurend gekeken naar de oorsprong van de filmmakers. Op deze manier werden vele problemen omzeild; immers, in hoeverre kan iemand als Ang Lee (Crouching Tiger, Hidden Dragon, Hulk) nog een filmmaker uit Hong Kong genoemd worden als vrijwel al zijn films in Taiwan, Engeland of Amerika zijn opgenomen? De filmmakers uit het Chinese taalgebied zijn stuk voor stuk transnationaal bezig en zijn daarom moeilijk te lokaliseren binnen een bepaalde bestaande traditie. Met zijn ietwat triviale indeling heeft Berry dit probleem handig weten te omzeilen.

China

Sinds er met de dood van Mao Zedong in 1976 in China meer artistieke vrijheid kwam, heeft de filmindustrie aldaar een flinke inhaalslag gemaakt. Filmmakers als Zhang Yimou (Hero, House of Flying Daggers), Chen Kaige (Together, Farewell My Concubine) en Tian Zhuangzhuang (The Blue Kite), de zogenaamde vijfde generatie, maakten gretig gebruik van de (gedeeltelijk) herwonnen vrijheid en zetten China weer op de kaart. Berry interviewde hen alledrie en sprak onder meer over hun jeugd in communistisch China, die bij elk van hen heel verschillend verliep. Opvallend genoeg zijn de gesprekken met de regisseurs uit de veel minder bekende generatie na hen veelal net iets dynamischer en interessanter.

Scène uit 'Blind Shaft'
Scène uit ‘Blind Shaft’

Vooral interessant is het gesprek met Li Yang, de regisseur van het hier (nog?) onbekende Blind Shaft. Yang herhaalt de eerder in Senses of cinema gemaakte claim dat de zogenoemde zesde generatie filmmakers, waartoe hij samen met de hier ook geïnterviewde Zhang Yuan (East Palace, West Palace), Wang Xiaoshuai (Beijing Bicycle) en Jia Zhangke (Platform) zou behoren, niet bestaat. Verder vertelt hij enkele fascinerende verhalen over het opnameproces van zijn eerste echte film, Blind Shaft, waarin de primitieve wereld van de Chinese mijnwerkers centraal staat. Zo vertelt hij dat de mijnwerkers niet in huizen, maar in zelf gegraven holen wonen. Het hele milieu blijkt zwaar crimineel te zijn, praktisch alle mijnen zijn illegaal. Toen Yang op een dag wat foto’s maakte liet hij bijna het leven, aangezien de mijnbazen meenden dat hij een journalist was. Daarnaast heeft hij ook nog eens een eigen, inspirerende visie op het maken van films:

A good movie should have a tiger’s head, a pig’s body and a leopard’s tail: that is, the beginning should be powerful, with a bite like a tiger; the body of the film should be rich like a pig; and the ending should have the muscle of a leopard’s tail.

Taiwan

Scène uit 'Flowers of Shanghai'
Scène uit ‘Flowers of Shanghai’

Tot aan de jaren ’70 werd de cinema van Taiwan gedomineerd door genrefilms. Hier kwam verandering in met het vier films omvattende filmproject In Our Time (1982), waaraan vele latere sleutelfiguren zoals de hier geïnterviewde Edward Yang (Yi Y: A One and a Twoi) en Wu Nien-jen (Budhha Bless America) een bijdrage leverden, en waarvoor ook anderen als de eveneens geïnterviewde Hou Hsiao-hsien (Flowers of Shanghai) van cruciaal belang waren. Dit project luidde, zo bleek later, het begin in van de New Taiwan Cinema. Terwijl de Taiwanese regisseurs internationaal vaak succesvol waren, ging het in eigen land steeds minder goed, wat de nodige financiële moeilijkheden met zich mee bracht. Dit veranderde met Ang Lee’s Crouching Tiger, Hidden Dragon, waarmee hij de basis legde voor een nieuwe succesformule en hij de martial arts film weer op de kaart zette.

Hong Kong

Scène uit 'Song of the Exile'
Scène uit ‘Song of the Exile’

De regisseurs uit China en Taiwan waren er eerst en vooral op uit om artistieke films te maken; het commerciële aspect maakten ze daaraan ondergeschikt. In Hong Kong gingen deze twee elementen echter hand in hand. Stilistische vernieuwing vond veelal plaats binnen populaire genres, die daarbij tevens verrijkt werden met een meer serieuze thematiek. De cinema in Hong Kong is van begin af aan dynamisch geweest en was met de Hong Kong New Wave dan ook de koploper van de artistieke vernieuwing. In Speaking in Images wordt deze generatie gerepresenteerd door Ann Hui (Song of the Exile). Daarnaast zijn er interviews opgenomen met minder bekende regisseurs als Stanley Kwan (Lan Yu) en Fruit Chan (Made in Hong Kong).

Boeken / Achtergrond
special: Poëzie op het web

Poëzie op het web

Het leven wordt steeds makkelijker. Moest je vroeger voor van alles de deur uit, tegenwoordig komt veel via het wereldwijde web zomaar de huiskamer binnen. Poëzie bijvoorbeeld.

In de cyberruimte is daarvan inmiddels al zoveel te vinden, dat er al een www.poezie.pagina.nl bestaat, onderdeel van het pagina.nl-imperium, net als www.poezie-homepages.pagina.nl. De links lopen letterlijk in de honderden, en ze bevatten allemaal namen van mensen en organisaties waar de wereld anders nooit van zou hebben gehoord. Vooral de laatstgenoemde site is een echte aanrader. Hij bevat zelfs een categorie ‘erkende poëzie’, waarin we onsterfelijke regels aantreffen als:

~

En laat mij drijven
op de golven van de zee,
Waarin ik leg al dat mij

niet laat zijn, mij vasthoudt
waar ik ben.
Dan drijf ik zonder

een herinnering aan pijn
naar overal, naar nergens
en naar jou

Van databank tot vrijplaats voor Miskend Talent

De poëzie op het web valt uiteen in drie soorten. De eerste bestaat uit sites die bestaande poëzie (die dus ook in ’tastbare’ bundels te vinden is) digitaal beschikbaar stellen. Dat is op zich handig, als je even niet te binnen wil schieten hoe dat ene citaat ook alweer ging, of van wie het was. Maar wat betreft de ontwikkeling van de literatuur is het lang niet zo interessant. Het blijven gewoon dezelfde gedichten, de elektronica voegt daar niets aan toe. Je bespaart je alleen de moeite van een fietstochtje naar de bibliotheek, waar ze net de poëzie bij het grofvuil hebben gezet omdat de jeugd liever wil chatten.

Het net is daarnaast een vrijplaats voor malcontenten die bij echte uitgeverijen niet aan bod komen. Zesderangs dichters die, overtuigd van hun vermeende talent en voortgedreven door literaire paranoia (“allemaal vriendjespolitiek!”), hun weinig levensvatbare bedenksels de wereld insturen. Het is ontegenzeggelijk waar dat nepotisme een rol speelt in het beleid van uitgeverijen (hoe zou het anders kunnen dat de boeken van Connie Palmen gewoon in de winkel liggen?), maar door de bank genomen functioneert het literaire systeem uitstekend. En ondanks het web doet het dat ongeveer net zoals vroeger, toen je ook al van die gefotokopieerde eenmanstijdschriftjes had en diverse literaire stichtingen die, voorzien van overheidsfinanciering, het werk van de bestuursleden uitgaven.

~

Hoe sympathiek ook, het niveau haalde nooit dat van de bij reguliere uitgevershuizen verschijnende poëzie. Het sprookje van de miskende dichter is niet meer dan dat: een fabeltje. Sorry jongens.
En op het web is dat niet anders. Je struikelt er over de eenzamen en de collectieven, maar die zien het net doorgaans als niet meer dan alweer een mogelijkheid tot publiceren, zonder dat het ook tot betere of nieuwe vormen en gedachten leidt. Zelfs de slammers hebben de saaist mogelijke sites, wat toch enigszins teleurstelt. Kan je een kunstje, kunnen wij daar weer niets van zien. En zelf een slam bezoeken, dat doen we dus niet. We zijn wel goed, maar niet gek.

Voorzichtige terreinverkenningen

Enig speurwerk leidt uiteindelijk dan toch weer wel naar wat toegevoegde waarde. Zo is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om dichters gedichten te horen, en in een enkel geval te zien, voorlezen. Boeken.vpro.nl is daarvoor een mooi startpunt. Net als www.dichterbijdebezigebij.nl is de site zeker een bezoek waard – al was het alleen maar vanwege de clip met onze grootste levende dichter, in diens hoogsteigen huiskamer.

Echt des internets zijn de schaarse dichters die ook echt mogelijkheden gebruiken die de vooruitgang biedt. In Nederland roept iedereen dan meteen de naam van Tonnus Oosterhoff, die alweer enige tijd elektronisch aan de weg timmert met bij bundels toegevoegde cd’s en een ernstig kekke website, die enigszins een aanwijzing geeft welke kant het op zou moeten gaan.

Die aanwijzing is echter slechts summier. Want hoewel het er geweldig uitziet, komt ook Oosterhoff niet verder dan wat aanvullingen en stoot hij niet de luiken open naar een geheel nieuwe poëtische ruimte. Misschien is dat ook maar het beste. Pogingen om poëzie onder de leeslamp vandaan te krijgen lopen steevast dood op de verschrikkingen van het slammen of gesubsidieerde zuipfestijnen voor veertigplussers. Vooral niets meer aan doen dus. Wat verwijzingen hier en daar op het net, daar moet het ongeveer bij blijven – behoudens de enorme mogelijkheden die het web biedt voor het vinden van zeldzame bundels, maar dat is weer een geheel ander verhaal.

Film / Films

Nieuwe dvd’s

recensie: Green Hat // Assault on Precinct 13 // Canterbury Tales // New Jack City // The Beyond

.

Green Hat (Lu Mao Zi)
(Fendou Liu, 2004 • Total Film)

~

Doorgaans verdwijnt een Aziatische underground-film na een paar festivalvoorstellingen volledig uit het zicht. Het Chinese Green Hat – een wonderbaarlijke film over penisnijd, ontrouw en de betekenis van ware liefde – werd in ons land niet alleen beloond met een kortstondig bioscooproulement, maar verschijnt nu ook op dvd (schijnbaar een wereldprimeur!). De beeldkwaliteit laat te wensen over en de enige extra optie is wat magertjes, maar niemand die deze gitzwarte komedie te zien krijgt mag klagen. In het begeleidende interview zegt regisseur Liu dat het nog veel te vroeg in zijn carrière is om van een eigen stijl te kunnen spreken. Valse bescheidenheid of niet, Liu’s debuutfilm is een modern meesterwerk dat zijn kracht voor een groot deel juist aan zijn gevoel voor stijl heeft te danken. De kalme scènes, het kleurgebruik (let op de twee sleutelscènes op de helft en op het einde) en de soms ellenlange takes zijn het werk van een onmiskenbaar talent. Ook zegt Liu dat hij een veel grotere raamvertelling voor ogen had, maar hij zag al gauw in dat hij zich beter kon beperken tot twee korte films, die hij in Green Hat verenigde. Of je het resultaat nu als een compromis van een meesterlijke cineast ziet of als de drieste overmoed van een pretentieuze beginneling, de vele kwaliteiten van Green Hat staan buiten kijf. (Paul Caspers)

Lees hier onze bioscooprecensie van deze film.

Assault on Precinct 13 (Special edition)
(Jean-François Richet, 2005 • Dutch Film Works)

~

Na een desastreus verlopen undercovermissie, zit politieagent Jake Roenick (Ethan Hawke) diep in de put. Het wordt er niet beter op als hij tijdens Oud en Nieuw vrijwel alleen op het oude politiebureau 13 moet passen. Tijdens een hevige sneeuwstorm strandt een busje met daarin gevangenen, die halsoverkop in de gammele cellen worden geplaatst. Eén van die criminelen is Marion Bishop (Laurence Fishburne). Als twee gemaskerde mannen hem proberen te vermoorden, is dat het begin van een heftige nacht. De steelbook-dvd’s zijn niet meer uit de winkels weg te denken. Schijnbaar verkopen ze goed omdat ze er mooi uit zien. Helaas heeft nog geen enkele speciale steelbook ook daadwerkelijk het label ‘speciaal’ verdiend. Zowaar zit er bij Assault een commentaartrack. Regisseur Jean-François Richet, producer Jeffrey Silver en scriptschrijver James DeMonaco vertellen samen een lekker standaardverhaaltje over de verfilming van John Carpenter’s culthit uit 1976. Toch leer je van hun commentaar meer over het maken van de film dan van de andere extra’s. Op de tweede schijf staan een aantal verplichte nummers, waaronder Caught in the Crosshairs, waarin de acteurs hun lof over “het beste script voor een actiefilm ooit” mogen uiten. In Plan of Attack en Armed and Dangerous mogen de wapenspecialisten die achter de schermen meehielpen hun verhaal vertellen. Niets bijzonders, maar verder best amusant. Verder staan er vijf deleted scenes op de schijf, met commentaar van Richet, en een nietszeggende achter-de-schermenfeaturette. De eerste steelbook die het kopen écht waard is (met meer diepgang, langere featurettes en acteurs die wat te melden hebben), moet nog uitgebracht worden. (Nora Sinnema)

Lees hier onze bioscooprecensie van deze film.

Canterbury Tales
(Diverse regisseurs, 2003 • Just Entertainment)

~

Geoffrey Chaucer schreef in de 14e eeuw de alom geprezen raamvertelling over een groep pelgrims op weg naar Canterbury. De BBC maakte in 2003 de mini-serie Canterbury Tales, waarin een zestal verhalen van Chaucer in een modern jasje werd gestoken. Deze serie is nu uit op dvd, in een fraaie 3-disc uitvoering. Elke aflevering is het bekijken waard, waarbij de eerste schijf meteen de twee leukste delen bevat. The Miller’s Tale vertelt het verhaal van oplichter Nick (James Nesbitt uit Murphy’s Law) die met zijn dure auto strandt in een klein dorpje. Hij zet binnen de kortste keren het gehele dorp naar zijn hand. The Wife of Bath heeft Julie Walters in de hoofdrol, die hiervoor een BAFTA (Engelse Oscar) kreeg. Haar Beth is een actrice van middelmatige leeftijd, die een journalist vertelt “meer mannen te hebben gehad dan jij warme maaltijden”. Haar jonge collega Jerome (Paul Nicholls) is de volgende die een oogje op haar heeft. Met een cast om van te smullen (naast de al genoemde acteurs, onder meer Jonny Lee Miller, Bill Nighy en Billie Piper) en een verhaal dat de eeuwen heeft weten te doorstaan, is deze mini-serie een must voor liefhebbers van Engelse series. Elke aflevering duurt iets minder dan een uur, genoeg om er een middag met een kopje thee van te genieten. (Nora Sinnema)

New Jack City
(Mario Van Peebles, 1991 • Warner)

~

Anno 2005 is het moeilijk te geloven, maar aan het begin van de jaren ’90 was de grote vraag wíe van de twee de Grootste Zwarte Superster zou worden: Denzel Washington of Wesley Snipes. Denzel koos steevast voor goede rollen in belangrijke films (Malcolm X, Philadelphia), terwijl Wesley langzaam maar zeker afgleed naar stereotiepe rollen in bedenkelijke films. In 1991 stond Wesley echter nog aan de top van het firmament, en dat was vooral te danken aan New Jack City. Snipes speelt hierin de megalomane crimineel Nino Brown, die in korte tijd een crack-imperium opbouwt maar op de hielen wordt gezeten door undercovercops Ice-T en Judd Nelson. Het stijlvolle camerawerk en de sterke bijrol van een zeer jonge Chris Rock tillen New Jack City uit boven het grootste deel van de zwarte gangsterfilms uit de eerste helft van de jaren ’90. De drie documentaires op disc 2 gaan achtereenvolgens over het maken van New Jack City, de invloed van de film op de huidige hip-hopcultuur en een korte tour langs de locaties in Harlem, New York. Het audiocommentaar van regisseur/acteur Mario Van Peebles is onderhoudend, maar uiteindelijk is ‘2 Disc Special Edition’ te veel eer voor deze zwarte kruising tussen Scarface en The Untouchables. (Melson Zwerver)

The Beyond/City of the Living Dead
(Lucio Fulci, 1981/1980 • Dutch Film Works)

~

Horror is porno; dit tweetal van Lucio Fulci is voor die stelling het beste bewijs. De verhaaltjes van beide films stellen niks voor en de belabberde acteurs werken zich via clichématige dialogen naar elke volgende moordscène. Die moordscènes mogen er – vooral in The Beyond – zeker zijn. Fulci stond volgens de liner notes bekend als “king of the eyeball gag” vanwege zijn ongezonde obsessie met doorboorde en uitgerukte ogen, maar in The Beyond lijkt zuur zijn stokpaardje te zijn. Niet minder dan drie slachtoffers sterven op gruwelijke wijze: ze worden met bijtend zuur overgoten, en dat is nog maar het begin van de feestelijkheden. Ondanks zijn geringe technische kwaliteiten blijft The Beyond na afloop nog verrassend lang hangen. Dat is vooral te danken aan de creepy sfeer die de film uitademt. Het als bonus toegevoegde City of the Living Dead is een jaar ouder dan The Beyond en bevat, op enkele creatieve moorden na, geen enkel element van waarde. (Melson Zwerver)