Muziek / Achtergrond
special: Interview met The Revs

Je speelt in eerste instantie voor jezelf

De loopbaan van The Revs zal herkenbaar zijn voor sommige Nederlandse bands. Drie jongens richten een band op en treden zoveel op als ze kunnen overal in eigen land. Zo creëren ze een eerste aanhang die ze ook weer aantrekken bij bandcompetities. Ze winnen een prijs en scoren een bescheiden hitje in de hitparade. Ze raken bekend bij het grote publiek en spelen op verschillende university gigs waarbij ze telkens zo’n 2000 man trekken. Maar net zoals succesvolle bands in Nederland liep het Ierse drietal al snel tegen de grenzen aan. En in een klein land ben je al snel niet zo’n sensatie meer, dus besloten ze nieuw publiek aan te boren in de rest van de wereld. En zo kregen ze vorig jaar na hun optreden op Eurosonic in Groningen voet aan de grond in Nederland en Duitsland. De wereld ligt aan hun voeten, te beginnen bij de kleine veertig bezoekers in de bovenzaal van Paradiso in Amsterdam.

~

The Revs klinken vertrouwd. Niks aan de muziek van deze jongens is vreemd of onwennig. Deze guys next door zijn niet de nieuwe U2, ze beschikken niet over een gitaar- of drumvirtuoos, ze zijn niet buitengewoon vernieuwend in hun benadering van popmuziek en ze ogen niet bepaald als rock & rollsterren. Rechttoe rechtaan popliedjes maken kunnen ze wel, waarvan je de beste na een keer luisteren al makkelijk kan meezingen en na twee keer luisteren zelfs kunt naspelen. Het is verleidelijk om ze te vergelijken met zeer succesvolle bands als de gladde Stereophonics of het na-aperige Gem, maar ze beschikken ook over de subtiliteit van de Belgenpop en ze voelen zich gelukkig niet te stoer voor een hoge falsetstem of tweestemmige zang.

Zelfs The Beatles leken op Buddy Holly

Op het podium is het drietal goed op elkaar ingespeeld, maar backstage krijg ik te maken met drie totaal verschillende personen. Rory Galagher is bassist, zanger en maakt de meest serieuze indruk van het stel. Geduldig en ontspannen staat hij me te woord. Gitarist en zanger John McIntyre daarentegen komt een stuk nerveuzer over en probeert steeds jolig uit de hoek te komen met zijn grapjes. Drummer Michael Daniel O’Donnell is de stille. ‘Moe’, verklaart hij kort.
De vergelijking met de Stereophonics wordt meteen weggehoond. “UUUGH! Nou, dan hebben we nog een lange weg te gaan…” gruwt John. Gem valt duidelijk meer in de smaak. Rory: “Ja Gem. Met hen hebben we nog opgetreden op Haldern pop in Duitsland. Aardige jongens, wat ik uitzonderlijk vindt voor een rock en rollband. Ze mogen dan veel lijken op The Strokes, maar dat komt doordat ze jong zijn. De meeste beginnende bands lijken op hun voorgangers. Zelfs de Beatles leken op Buddy Holly toen ze begonnen. Je moet toch ergens beginnen.” John vult aan: “Je bent daar ook helemaal niet mee bezig als je begint met muziek maken. Dat je toevallig ergens op lijkt is meer onbewust, dan dat je het opzettelijk nastreeft.”

~

Met wie worden The Revs vaak vergeleken? Rory: “Meestal met andere trio’s zoals The Jam of The Police. Nee, ook zelf zijn we niet zo vernieuwend zoals bijvoorbeeld Arcade Fire of Broken Social Scene. Dat komt doordat we onze liedjes schrijven vanuit een ouderwets singer/songwriterformat. Bij ons is het een liedje zodra je het kan meezingen met de akoestische gitaar. Dat zou bij bovengenoemde bands niet eens mogelijk zijn. Bij hun liedjes komt veel meer kijken. Nu klinkt het misschien vrij simpel wat we doen, maar ik hoop dat het zich in de loop van de jaren ontwikkelt tot iets heel bijzonders, net zoals bij The Flaming Lips. Zij begonnen ook met simpele liedjes, maar vanwege hun vele jaren ervaring kennen ze zo veel muzikale trucs dat hun muziek nu echt geweldig klinkt. Hopelijk gaat het bij ons ook op die manier.” Zegt hij, terwijl hij met zijn hand de lucht in wijst.

Ierland hoort bij Schotland

Waarom beginnen The Revs niet eerst in Engeland met hun tour? “Omdat het eten vies is!” Roepen Rory en John in koor. Na enig aandringen blijkt de belangrijkste reden anders. Rory: “Engeland neemt Ierland niet zo serieus. Het betekent niet zo veel als je groot bent in Ierland. De enige bands die het ver geschopt hebben in Engeland waren U2 en The Cranberries en dat was ook pas na hun succes in Amerika. Voor de rest zien ze Ierland gewoon als een extra deel van Schotland. Ze hanteren de regel dat de cutting edge-muziek uit Londen komt. Om gehoord te worden zouden we daar dus moeten wonen of veel vrienden moeten hebben, maar dat is niet zo, dus kunnen Engeland beter links laten liggen. Nee, momenteel zijn we hard bezig met optredens en promotionele activiteiten in Amerika. We hebben daar zelfs al een advocaat, die ook voor The White Stripes heeft gewerkt. We hopen op een goede platendeal daar en daar kan hij ons bij helpen. In Europa hebben we vorig jaar voet aan de grond gekregen door een optreden op Eurosonic in Groningen. Ik hoop dat we het succes in Europa en Amerika ook weer mee kunnen nemen naar Ierland. Dan wordt je toch weer een stukje serieuzer genomen. Maar daarbuiten is reizen over de wereld sowieso erg leuk.”

The Revs stralen op het podium opvallend veel energie uit. Ze lijken zich weinig aan te trekken van de afwachtende houding van de krap veertig mensen, losjes verspreid over de zaal. Ze geven een energieke show die op het hoogtepunt ontaardt in een gezamenlijke drumsessie. Rory bekijkt het van de positieve kant: “Och, er waren misschien weinig mensen, maar de sfeer was goed. Je speelt in eerste instantie voor jezelf. Zolang het goed voelt voor mezelf haal ik er alles uit wat er in zit. Het is toch prachtig als er veertig mensen bij jou staan te kijken terwijl op hetzelfde moment in de benedenzaal Gary Numan staat te spelen?”

Dat klinkt sportief. In Nederland zijn deze Ierse jongens op 2 juni te bewonderen in Ekko in Utrecht.

Film / Films

John Hughes bevrijdt de Mensheid

recensie: Ferris Bueller’s Day Off

Voor de mensen die net inhaken: er bestaat dus een tijdperk dat de jaren tachtig heet, dat vaak ten onrechte belachelijk wordt gemaakt, maar dat wel degelijk zijn eigen klassiekers en creatieve hoogtepunten kent, wat mensen er ook voor vervelends over beweren. (Zie voor een uitgebreide verdediging van dit decennium ook de feestscène in Any Way The Wind Blows (2003, Tom Barman).) Eén van die creatieve hoogtepunten, de absolute top mogen we wel zeggen, bereikte de Amerikaanse regisseur John Hughes in het zogeheten high school-genre.

~

Debuut Sixteen Candles, over de vergeten verjaardag van een scholiere, is simpelweg briljant, The Breakfast Club is in feite het laatste woord over het fenomeen high school-film als zodanig, en het onlangs als Special Edition op dvd verschenen Ferris Bueller’s Day Off (1986) is eigenlijk alleen te zien als Hughes’ afrekening met het genre, door het te verheffen tot mythologie.

De Cheshire Cat, Willy Wonka, Tyler Durden: Ferris Bueller (Matthew Broderick) past fraai in het rijtje moderne saters. (Naast Ferris en misschien nog Max Fischer uit Wes Andersons Rushmore (1998) zou ik trouwens geen speciaal voor het scherm geschreven personage kunnen noemen dat in dit rijtje past.) Duivels charmante, weerbarstige helden die het onmogelijke al’improviste verwezelijken. Het zijn zorgeloze, zelfverzekerde, alwetende, verleidelijke demonen, en onuitstaanbaar ad rem; halfgoden die ons aanmoedigen te geloven, dat uiteindelijk alleen zelfvertrouwen en nonchalance ons kunnen verlossen. Ferris’ beste vriend Cameron (Spin City’s Alan Ruck) leert bijvoorbeeld voor zichzelf op te komen als Ferris de peperdure Ferrari van Camerons vader een dagje ‘leent’.

Verantwoordelijk voor je eigen lot

~

Ook off screen zorgt Bueller voor magie. In de interviews op de dvd blijken Ferris’ ouders (Cindy Pickett en Lyman Ward) in het echte leven ook getrouwd te zijn, dankzij de film. En figurant en gediplomeerd econoom Ben Stein was zo’n succes dat hij direct aan de slag kon in andere films. Sterker nog: Ferris Bueller’s had zo’n enorme invloed op Steins leven dat hij een eigen extra heeft gekregen op de dvd, waarin hij mag uitleggen wat de film voor hem in het algemeen en op het persoonlijk vlak heeft betekend.

In de making of legt een jonge John Hughes uit, waar we al dit moois aan verdiend hebben: het gaat over zijn eigen jeugd. Hughes bedoelt toch zeker dat hij vroeger een kneusje was? Nee mensen: hij bedoelt dat hij altijd met het lekkerste mokkel van de school was, en dat er altijd een sukkel achter hem aanliep. Het is moeilijk te geloven dat een regisseur zich zo onbescheiden zou vergelijken met zo’n onwerkelijk personage als Ferris Bueller. Misschien dat hij tegenwoordig terug zou komen op zijn woorden, maar om een of andere reden heeft de oude Hughes niet meegewerkt aan de making of (zijn commentaartrack, wel aanwezig op buitenlandse releases, schittert eveneens in afwezigheid). Misschien dat hij zich schaamt voor de enorme hoeveelheid bagger die hij vanaf 1991 over ons heeft uitgestort, waaronder het door tandartsen afgeraden Curly Sue, Disneys Flubber en de complete(!) Beethoven-serie.

~

Maar het is verkeerd iemand af te rekenen op zijn dieptepunten. Daarbij: Ferris Bueller’s valt sowieso niet te vergelijken met Hughes’ andere films. Vooral The Breakfast Club pretendeert een beschouwing van het puberleven te zijn. The Breakfast Club gaat over mensen (net als in elke Hughesfilm blanke, welgestelde protestanten – WASPS). Daarentegen zijn in Ferris Bueller’s de karakters en plotwendingen zo karikaturaal, zo kluchtig, dat wie de film te serieus neemt teleurgesteld kan worden, en dat koude bad eigenlijk aan zichzelf te danken heeft. Want goed bezien is de (typisch Amerikaanse) boodschap van deze film: jij bent zelf verantwoordelijk voor jouw leven. Gelukkig voegt Ferris daar ter nuancering aan toe: maak er wat van.

Boeken

Een Donald Duckachtige rondleiding

recensie: Kathy Merlock Jackson - Walt Disney: conversations

In een interview uit 1938 vertelt een journalist over zijn bezoek aan de Walt Disney studio’s in Los Angeles. Hij biecht op dat hij al jaren reikhalzend heeft uitgekeken naar dit moment om één van zijn helden, die hij omschrijft als een door en door oprecht en eerlijk man, vragen te mogen stellen. Na een lange taxirit door de broeierige straten van L.A. komt hij aan bij de studio’s, om van een secretaresse te horen dat hij helaas enkele uren zal moeten wachten. Meneer Disney is druk. In eerste instantie is hij teleurgesteld, maar de secretaresse vraagt hem of hij de tijd wil vullen met het bekijken van de studio. De verslaggever hoeft hierover nauwelijks na te denken, en al snel wordt hem een gids toegewezen. Wanneer hij de goed gehumeurde gids vraagt naar zijn bekende stem, blijkt dat niemand minder dan Donald Duck hem de studio’s toont.

Het is een plezierig anekdote, die in een aantal opzichten veelzeggend is. Zo is daar ineens een legende als Donald Duck, die gewoon als mens niet te beroerd is een journalist te vertellen over de dagelijkse gang van zaken binnen de studio’s. Deze manier van werken was voor Disney heel gangbaar. Zelf een man die nooit op enige arrogantie te betrappen viel, zorgde hij ervoor dat niemand bij zijn bedrijf vergat waar hij vandaan kwam. In dat opzicht is Walt Disney de verpersoonlijking van de selfmade man, die met keihard werken The American Dream probeert waar te maken, zonder zijn afkomst te verhullen.
De anekdote is nog om een andere reden veelzeggend. De journalist wacht uiteindelijk vele uren om met Disney te mogen spreken. Al in 1938 is de alleskunner gigantisch druk, en is hij overal in de studio’s te vinden. Zo werkte hij zo nu en dan zelf nog als illustrator, overzag hij op het maniakale af alle PR en deed hij de stem voor Mickey Mouse – dit alles bovenop het leiding geven aan een enorm snel groeiend bedrijf.

Een Amerikaan van zijn tijd

Walt Disney
Walt Disney

Schrijfster en samensteller Kathy Merlock Jackson stipt deze wetenswaardigheden aan in haar korte maar intrigerende inleiding op deze verzameling interviews met Walt Disney. Ze portretteert hem als een prototype Amerikaan van zijn tijd. Ze blijkt niet alleen geïntrigeerd te zijn in Disney’s passie en werklust, maar toont ook aan hoe hij alles uit zijn werknemers weet te halen. Verder beschrijft ze hoe Disney’s tegenstrijdigheden, de spanning tussen een accelererende maatschappij en een hunkering naar natuur, jeugd en oorspronkelijkheid, iedereens tegenstrijdigheden zijn in de jaren dertig en veertig. Tot slot geeft ze op doordachte wijze aan waarom een verzameling interviews met Walt Disney relevant zou zijn: “Disney’s public persona, created in interviews, cover stories, and other public opportunities, was carefully constructed.” Ze heeft gelijk wanneer ze beweert dat Disney hierin een belangrijke voorloper is in het nieuwe Hollywood.

Een gemiste kans

Toch stelt het boek teleur. Zo claimt het compleet te zijn. Een lijst is opgenomen met animatiefilms die tijdens het leven van Walt Disney zijn geproduceerd. Jackson heeft een levensloop samengesteld, waarin ze op beknopte wijze Disney’s privéleven en zakenleven aanstipt, en de inleiding vormt een zinvolle en zorgvuldige bijdrage voor mensen die een beginnende belangstelling hebben voor het leven en werk van de man. Maar de inleiding is veel te kort, en als lezer snak je naar meer informatie, naar meer eenheid en naar een meer alomvattende conclusie. Bovendien ontbreekt een goede bibliografie volledig. Natuurlijk wordt netjes aangegeven waar en wanneer de interviews verschenen zijn, maar een bibliografie die iets uitgebreider is dan het geciteerde werk uit de inleiding lijkt me onmisbaar.

Gevolg is dat het boek een wat vrijblijvend karakter heeft. Zoals al uit de inleiding van deze recensie bleek, maken de vele wetenswaardige anekdotes het boek een plezier om te lezen. Feit blijft echter dat het boek verschenen is bij de University Press of Mississippi, en dat de schrijfster een gerenommeerde professor is in communicatie aan de Virginia Wesleyan Universiteit. Met het vermelden van het gezag van een auteur is niets mis, dit gebeurt op de achterkaft van ieder werk dat deze dagen verschijnt, maar dan moet de uitgave wel de daad bij het woord voegen. Voor deze uitgave heeft de professor een korte inleiding geschreven, die weliswaar hecht is en toch lekker wegleest, en heeft ze pakweg twintig interviews verzameld (of laten verzamelen). Maar verpakt in een feitelijk oerlelijke kaft, is dit werk niets meer dan een samenraapsel van omhooggetilde woorden van een man die veel meer verdiend had.

Boeken / Achtergrond
special: 13. Het Liegend Konijn

Tijdschriften over literatuur

De komende maanden kun je bij 8WEEKLY een serie artikelen verwachten waarin een dwarsdoorsnede wordt gegeven van het aanbod aan Nederlandstalige tijdschriften over literatuur. Vandaag nummer dertien: Het Liegend Konijn.

Bij het lezen van de literaire bladen komt soms de vraag op, waarom die eigenlijk bestaan. Schrijvers – en in dit geval dichters – publiceren hun werk al her en der en uiteindelijk komt alles in bundels terecht, zowel echt als op het wereldwijde web. Daar ook nog een letterkundig periodiek tegenaan smijten grenst aan het overbodige. Onze Vlaamse vriend Jozef Deleu heeft van dergelijke existentiële twijfels geen enkele last. Zijn Liegend Konijn biedt de lezer op regelmatige basis nieuw werk van min of meer gevestigde literaire kanonnen.

~

Een soort van aanzet tot canon dus, Het Liegend Konijn, met iedere zes maanden alleen maar poëzie, door in ieder geval voor de poëziewereld bekende namen, die ons een blikje gunnen op hun work in progress. Het voordeel van een dergelijke aanpak is de gemiddeld hoge kwaliteit. Alle dichters hebben zich nu eenmaal al bewezen, daar kun je dus weinig verkeerds van verwachten, al blijft het een kwestie van smaak en moet iemand nog maar eens een keer rustig uitleggen waar de hier ook vertegenwoordigde Rutger Kopland zijn enorme reputatie aan te danken heeft.

Uit het nest

Het tijdschrift wil een overzicht geven van de actuele situatie, door publicatie van werk dat Deleu naar eigen zeggen “uit het nest geroofd” heeft. Dat je dus zo ongeveer weet wat je qua bundels de komende tijd kunt verwachten – al zal het voor de ware poëzieliefhebber vooral interessant zijn vanwege de varianten, die een intieme blik kunnen werpen op het scheppingsproces zelf, dat gaat van schrijven en schrappen.
Deleu werpt daarbij zijn net breed uit en sluit weinig uit, maar hanteert wel een aantal vuistregels. Zo plaatst hij de poëzie zelf boven de verschillende poëtica’s, zodat we bien etonnée naast elkaar zulke uiteenlopende dichters aantreffen als Boskma, Ten Berge en Ter Balkt. Zijn poëziegerichte aanpak gaat zelfs zo ver, dat hij vrijwel geen informatie over de dichters levert, ze op alfabetische volgorde plaatst opdat we niet uit een andere sortering conclusies kunnen trekken en ook niet aan thematische nummers doet – behalve dan in de tweede editie, die de noemer Hiernamaals meekreeg.

~

In de praktijk maakt dat niet wezenlijk uit, het dikke nummer (bijna 200 bladzijden) laat 57 dichters aan het woord in grote verscheidenheid, een aantal houdt zich aan het onderwerp en weer een ander deel interpreteert dat op poëtische wijze, wat wil zeggen: zeer ruim. Een enkele maal krijg je de indruk, dat een deelnemer toch nog ergens wat had liggen, wat op zich niet erg is.
Voorkeuren kun je ondanks alles toch wel uit de inhoud destilleren. Deleu houdt van de wat woordrijkere dichters, wat anderzijds ook te maken zal hebben met de algehele trend naar breedsprakigheid in de Nederlandse dichterstuin – waarbij opvalt dat zijn eigen bijdragen juist weer aan ouderwetse woordeconomie doen. Een ander in het oog springend detail is de leeftijd van de deelnemers, die aan de hoge kant is. Vooral in het eerste nummer, waar het gemiddelde ligt op niet minder dan 61 jaar. In de recente editie, dit voorjaar verschenen, is dat moyenne gedaald tot 42, wat nog steeds aan de hoge kant lijkt. Dat biedt hoop voor dichtende laatbloeiers, maar is tevens een aanwijzing dat we voor de aanstormende generaties niet bij Deleu moeten zijn, ondanks de aanwezigheid van dertigers als Schaffer en Schifferli.

Inhoudelijk beluisteren we ook in Het Liegend Konijn de toon die vrijwel de ganse vaderlandstalige dichtersschare de laatste jaren aanheft, resultaat van een poëtisering van de gehele werkelijkheid. Alles mag meedoen en wordt liefst in onverwachte combinaties met elkaar geplaatst, opdat een soort metarealisme ontstaat dat vanuit een welwillende leeshouding deductie behoeft, en niet meer zoals vroeger een directe relatie met een bezongen onderwerp heeft – dit alles uiteraard met mate en met de kanttekening dat de klassieke onderwerpen nog steeds geen slijtage vertonen, al zou je wensen dat juist dichters de vreselijke gewoonte om de geliefde aan te spreken met ‘lief’ aan zich voorbij lieten gaan. Verder geen klachten.

Het Liegend Konijn, tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie:
– Losse nummers: € 17,50
– Abonnement: € 35,00 (twee nummers)
Verkrijgbaar in de betere boekhandel.
Contact: +32 16 35 33 06 / abonnement@hetliegendkonijn.be /
abonnement@hetliegendkonijn.nl

Zie ook in deze reeks: 1. Het Trage Vuur, 2. Passionate Magazine, 3. Tzum, 4. De Revisor, 5. Armada, 6. Bunker Hill, 7. Raster, 8. De Gids, 9. Hollands maandblad, 10. Hard gras, 11. Parmentier, 12. Deus ex Machina, 14. Lava en en 15. Yang.

Boeken / Non-fictie

Een moslim buigt zich naar het Oosten, een protestant geeft een pepermuntje door

recensie: Ger Groot - Het krediet van het credo

Ger Groot is atheïst. Daar doet de filosoof en medewerker van NRC Handelsblad en Groene Amsterdammer niet schimmig over. Hij is echter een ‘ongelovige’ van een heel ander kaliber dan laten we zeggen Herman Phillipse. De laatste bracht in 1995 het Atheïstisch Manifest uit – niet iets naar de smaak van Groot. Groot gebruikt de Verlichting niet als een grondvest voor een nieuw absoluut denken, maar neemt de toen geuite durf om te twijfelen mee naar de eenentwintigste eeuw. En zo wordt iets als religie niet als onzinnig van de hand gewezen.

Il Tintoretto (1518-1594) - Schepping van de dieren
Il Tintoretto (1518-1594) – Schepping van de dieren

Wetenschappelijke kennis speelt een marginale rol in het dagelijkse leven, beseft Groot. Hij heeft gelezen over the selfish gene, maar ‘voelt’ zijn liefde voor zijn dochtertje als diep doorleefd. In die veel reëlere ervaringswereld krijgt religie zijn waarde. Niet de religie van het verheven denken, maar de religie van het aardse: de rituelen, de symbolen, de gebaren. Een katholiek slaat een kruis, een moslim buigt zich naar het Oosten, een protestant geeft een pepermuntje door.

Zijn geloof bestaat in de ervaring te zijn opgenomen in een godsdienstig geheel, en de traditie is niet alleen de locus waarin het geloof zijn plaats heeft, maar vormt er ook de geheime betekenis van. Kerk, traditie en ritueel zijn geen vormen waarin het geloofsmysterie is ingepakt; het zijn de actualiseringen ervan. Daarin wordt het geloof realiteit en bestaat het, als vorm en inhoud tegelijk.

Religie in een onttoverde wereld

Groot banaliseert het geloof, maar ontneemt het niet al zijn waarde. Deze gedachtegang is interessanter dan origineel. Ze doet denken aan de bevindingen van de Franse socioloog Emile Durkheim in Les forms élémentaires de la vie religieuse uit 1912. Maar daarmee is Het krediet van het credo niet uitgespeeld. Het boek is een bewerking van her en der verschenen artikelen en is zodoende inhoudelijk gevarieerd. Groot laat zien hoe opvallend religieuze elementen in de zogenaamd ‘onttoverde’ twintigste en eenentwintigste eeuw aanwezig zijn. Niet alleen in het absolute denken van sommige hedendaagse prominente atheïsten. Ook in het bestaan van de monarchie, het communisme, het existentialisme van Jean-Paul Sartre en de opkomst van iemand als Pim Fortuyn. In andere hoofdstukken bekijkt Groot hoe het protestantisme en het katholicisme al of niet hun vingers aan de wetenschap brandden.

Bij verschijning van de Nieuwe Bijbelvertaling in de literaire Gouden Reeks van klassieken-uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep herleest Groot de bijbel als een literair werk. Een ‘onbevangen’ lezing, noemt hij dit zelf. Hiermee herhaalt hij wat Jack Miles zo’n tien jaar terug deed in God, een biografie. Dat is niet het grootste zwaktebod. Erger is dat dit uitgangspunt de bijbel onmogelijk recht kan doen. Groot – die de bijbel in de oude joodse indeling tot zich neemt – herkent er de wordingsgeschiedenis van de beschaving in. Het Oude Testament vangt aan met een scheppende en almachtige God (Genesis) en sluit af met een op de aarde geworpen, eenzame mens (Prediker). In het Nieuwe Testament wordt God zelf mens: dat betekent in Groots interpretatie geen Verlossing, maar strikt genomen de dood in de pot.

Ten eerste kan je je afvragen waarom je een historisch document dat bestaat uit oprecht geuite werkelijkheidsaanspraken als literair zou lezen. De bijbel is grotendeels even fictioneel of non-fictioneel als de werken van Lou de Jong of Johan Huizinga. Ten tweede is de bijbel niet lineair chronologisch geconstrueerd. Genesis is bij lange na niet het oudste boek en het afsluitende Prediker en de door Groot behandelde Psalmen stammen uit de tijd van I en II Koningen en I en II Kronieken, waarin God wél een grote en actieve rol speelt. Het is niet meer dan ‘geinig’ om er vervolgens de totstandkoming van onze beschaving in weerspiegeld te zien.

Schrijnend weinig

Voor het overige maakt Groot zich er niet zo makkelijk van af. Tegenwoordig mag het een kwaliteit heten dat je je als intellectueel niet rückischtlos ontdoet van enige vorm van religie. Toch kan de ernstige devaluatie die het geloof in God ook bij hem ondergaat moeilijk te verkropppen zijn. Groot ziet religie zoals Marjoleine de Vos – redacteur van het NRC Handelsblad en verdediger van het door sommigen zo verfoeide ‘ietsisme’ – het onlangs nog in een zaterdagbijlage neerschreef:

Religie is misschien meer dan de kunst de uitdrukking van een verlangen, voortgekomen uit angst, verdriet, verwarring, verwondering. Religie geeft ons woorden, gebaren, voorstellingen die we te hulp kunnen roepen juist als we niet meer weten wat we moeten zeggen, doen, denken. Ze houdt onze ogen open voor de schoonheid van de wereld.

Dat lijkt veel. Maar als je de bijbel erbij neemt, is het schrijnend weinig.

Film / Achtergrond
special: Een voorbeschouwing

Cannes 2006

~

17 mei gaat de 59ste editie van het Filmfestival van Cannes van start met de première van The Da Vinci Code, de verfilming van Dan Browns gelijknamige boek. Deze blockbuster (met Tom Hanks in de hoofdrol) moet dé filmhit van het jaar worden. De verwachtingen zijn hooggespannen, en dat geldt ook voor al het andere dat Cannes dit jaar te bieden heeft.

De laatste jaren introduceert Cannes steeds vaker megaproducties uit Hollywood. De twee ordinair slappe vervolgen van The Matrix kwamen in Cannes 2003 aangedobberd vanuit de VS en vorig jaar was het de beurt aan Star Wars: Episode III – Revenge of the Sith. Dit soort films wordt vertoond buiten de competitie. De echte filmliefhebber zal er niet om rouwen, voor hen valt er dit jaar weer veel te smullen. Nieuwe films van o.a. Sofia Coppola, Pedro Almodóvar, Alejandro González Inarritu, Aki Kaurismäki, Ken Loach en Nanni Moretti zijn geprogrammeerd in het hoofdprogramma en maken kans op de felbegeerde Palm d’Or. Dan zijn er nog nieuwe films van bekwame regisseurs (o.a. Sydney Pollack) die in een andere competitie (Un Certain Regard) of daarbuiten hoge ogen kunnen gaan gooien. Neem bijvoorbeeld United 93 van Paul Greengrass. Deze film – die het waargebeurde verhaal vertelt over het vliegtuig dat op 9/11 bedoeld was voor het Witte Huis maar door ingrijpen van heldhaftige passagiers crashte in Pennsylvania – deed in de VS al veel stof opwaaien.

Scène uit <i>United 93</i>
Scène uit United 93

In ieder geval is Hollywood goed vertegenwoordigd in Cannes dit jaar. Niet alleen zijn er naast The Da Vinci Code en United 93 nog meer blockbusters, zoals X-Men: The Last Stand en The Fountain (de langverwachte nieuwe film van Darren Aronofsky) te zien, de lijst met Hollywoodsterren die over de rode loper zullen paraderen zal dit jaar nog uitgebreider zijn dan in voorgaande jaren. Onder meer Tom Hanks, Penelope Cruz, Kirsten Dunst, Cate Blanchett, Ethan Hawke, The Rock, Bruce Willis, Nick Nolte, Willem Dafoe, Hugh Jackman en Halle Berry zullen hun gezicht laten zien. En als we dan nog niet genoeg hebben van Hollywood: wat moeten we denken van een twintig minuten durende preview van de Oliver Stone-film World Trade Center? Deze film is net als United 93 een veelbesproken film over 9/11. Waarschijnlijk met het bombast dat we van meneer Stone gewend zijn, wordt met deze film de ramp op het witte doek uitgebeeld. Geen betere plek dan Cannes om deze film te hypen. Ook het Dreamworks-spektakel Over the Hedge zal in Cannes in première gaan. De makers van Shrek dachten met deze film mee te kunnen dingen naar een Palm d’Or, maar de animatiefilm werd toch even verbannen naar een plekje buiten de competities.

Speculaties

Scène uit <i>Over the Hedge</i>
Scène uit Over the Hedge

Voorafgaand aan het festival wordt er altijd veel gespeculeerd over eventuele winnaars en talentvolle nieuwkomers. Zo werd er gefluisterd dat David Lynch zijn nieuwste film wilde vertonen in de competitie, maar dat hij niet goed genoeg bevonden was. Dat bleek een gerucht: de film was gewoon niet op tijd af voor Cannes. Twee jaar geleden werd voor de juryvoorzitter van dit jaar, meesterfilmer Kar-Wai Wong, nog een uitzondering gemaakt toen zijn film na lang wachten met een escorte werd opgehaald, nadat net de ruwe montage door hem voltooid was voor de film 2046. Het bleek een meesterwerk en mensen gaven hem een staande ovatie. Helaas voor David Lynch is dit niet aan hem besteed. Hij wacht nu nog even met het uitbrengen van zijn film tot het volgende internationale filmfestival.

Wie de kanshebbers van dit jaar zijn moet nog blijken, maar er wordt gewezen op twee films van Mexicaanse afkomst: Babel van toptalent Alejandro González Iñárritu, met Cate Blanchett en Brad Pitt, en El Violin van debutant Francisco Vargas, gebaseerd op een door hem zelf geschreven kort verhaal. De Fin Aki Kaurismäki is terug met Lights in the Dusk, de laatste film uit zijn unemployment trilogy over een nachtelijke wandelaar en een sexy femme fatale in de suburbs van Helsinki. Filmmaker Nanni Moretti zal hoge ogen gooien met zijn anti-Berlusconi komedie/drama Il Caimano. Andere films die een kans maken zijn Richard Linklaters ensemblefilm Fast Food Nation (met Patricia Arquette en Ethan Hawke) en Guillermo del Toro’s Spaanse horror Pan’s Labyrinth. Waar in ieder geval heel erg naar uitgekeken wordt is Sofia Coppola’s Marie-Antoinette, gebaseerd op Antonia Frasers biografie en voorzien van een popachtige score die zal blijven hangen bij de bioscoopbezoekers. De film zal gedragen worden door Kirsten Dunst, in de huid van de koningin van Frankrijk. En dan is er weer die duivelse Pedro Almodóvar. Hij kan bijna niets meer fout doen nadat hij achter elkaar een aantal meesterlijke films heeft uitgebracht. Zijn nieuwe film heet Volver (met Penelope Cruz) en is nu al één van de grootste hits in Spanje.

Scène uit <i>Pan's Labyrinth</i>
Scène uit Pan’s Labyrinth

Voor de jury de moeilijke taak om uit al deze films een winnaar te kiezen. Naast juryvoorzitter Kar-Wai Wong bestaat de jury dit jaar onder andere uit de acteurs Tim Roth en Samuel L. Jackson, de actrices Monica Belucci en Helena Bonham Carter en de filmmakers Lucrecia Martel en Patrice Leconte. De winnaar zal 28 mei bekend worden gemaakt.

En er is nog meer

Er is nog veel meer te doen rondom het kijken naar films en de prijzenoverdracht. Zo zullen er masterclasses gehouden worden door actrice Gena Rowlands en regisseur Sydney Pollack. Ook zal er een tentoonstelling gewijd zijn aan Sergei Eisenstein, waarbij zijn films aan bod komen, maar ook zijn collectie van erotische tekeningen(!). Verder worden er weer Cannes-klassiekers uit de oude doos gehaald. Zo zullen onder andere Oliver Stones Platoon (1986), Luchino Visconti’s La Terra Trema (1948) en John Fords The Searchers (1956) weer eens het witte doek zien, maar ook oude films van Eisenstein (hij wordt dit jaar dus helemaal in het zonnetje gezet) en Carol Reed. Een ander goed bericht uit de Franse Rivièra is dat er ook weer mooie documentaires vertoond zullen worden, zoals Al Gore: An Inconvenient Truth en John Ford/John Wayne: The Filmmaker and the Legend, geregisseerd door Sam Pollard.

Scène uit <i>La Terra Trema</i>
Scène uit La Terra Trema

Zo zie je maar weer, er is voor elk wat wils in Cannes. Van mainstream Hollywood tot artistieke films van nieuwe talenten, en van ‘gedurfde’ films en filmpreviews van gelouterde regisseurs die ermee tegen mainstream Hollywood willen aanschurken: de horizon van Cannes wordt steeds breder, en aantrekkelijker voor meer partijen, zodat iedereen aan zijn trekken kan komen. En dan heb ik het nog niet eens over de gesjeesde producers, de opgefokte distributeurs, de geile pornofanaten en de drommen journalisten en paparazzi gehad, die allemaal een glimp willen opvangen van… tja, van wat eigenlijk? Dat kan elke cinefiel zelf prima invullen.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Tommy Wieringa

Totalitaire registratiedrift

Daags voor de uitreiking van de Libris Literatuurprijs – die hij helaas niet won – sprak 8WEEKLY met Tommy Wieringa. Niet over het genomineerde Joe Speedboot maar over zijn recent verschenen bundel reisverhalen Ik was nooit in Isfahaan, die hij zelf omschrijft als een sleutelwerk in zijn nog kleine oeuvre: een bronnenboek voor zijn romans. Een gesprek over onvoltooidheid, vergankelijkheid en Wieringa’s totalitaire registratiedrift.

“Ja, dit is precies waar het om gaat”, zegt Wieringa wijzend naar zijn nieuwste boek Ik was nooit in Isfahaan. “Het is hoe ik mijn leven wil leiden en mijn werk wil schrijven. Een roman is natuurlijk een web van constructie en fictie. Dit is dichter bij mijzelf.”

Foto: Keke Keukelaar, maart 2005.
Foto: Keke Keukelaar, maart 2005.

Ik was nooit in Isfahaan typeert hij als de bron voor zijn laatste twee boeken Alles over Tristan en Joe Speedboot: “Het is een boek dat met allerlei draden verbonden is aan die vorige boeken. Dit is echt een vitaal onderdeel van een, tot nu toe, klein oeuvre. De drie laatste boeken zijn een kloppend weefsel. Dit boek vertelt iets over de achtergronden van die andere boeken. Het zijn allerlei bronnen die ik in de loop der decennia verzameld heb. Dit is eigenlijk mijn bronnenboek.”

Aan de basis van Wieringa’s schrijven ligt het idee van de ontelbare fragmenten van het leven op aarde die hij als verhalen probeert te preserveren. Wieringa ziet de verhalen in zijn bundel als een verzameling scherven die hij tijdens zijn reizen heeft opgeraapt. Tezamen representeren ze voor hem echter iets groters : “Die slices of life, die fragmenten, dat vind ik het allermooiste. Ook bij andere schrijvers zoals bijvoorbeeld Houellebecq in De Koude Revolutie, een verzameling van essays, columns en overwegingen. Ik heb de indruk dat schrijvers in dat soort werk zeer pregnant tot hun recht komen.”

Bewegingsavonturen

Het reizen is voor Wieringa een dynamische zoektocht naar nieuwe ervaringen: “Ik vervang het woord reizen liever door het woord beweging. Het zijn bewegingsavonturen. Ik heb een voorkeur voor het onvoorspelbare, waar al mijn wegwijzers, vooroordelen en vooringenomenheden plotseling nutteloos zijn, omdat ik in een Babylonische spraakverwarring terecht ben gekomen.”

Tijdens zijn ‘bewegingsavonturen’ werd Wieringa getroffen door wat hij de ‘gelijktijdigheid der dingen’ noemt: het verbijsterende besef dat er nog zes miljard levens parallel lopen aan zijn leven. In zijn bundel vertelt Wieringa hoe hij op de luchthaven namen hoort omroepen en direct begint te fantaseren over de levens achter deze namen: “Het komt voort uit het verlangen om te weten hoe het zit met die mensen, het verlangen naar verhalen, naar het peilloze mysterie. Zodra ik ook maar even iets toelaat van het totale onbegrip over de gelijktijdigheid van al die levens, dan word ik duizelig.”

“Dat het zich allemaal gelijktijdig afspeelt is voor mij een bijzondere fascinatie. Dit hangt samen met het idee van omnipresentie: het overal willen zijn. Dat mystieke gevoel dat je loopt en dat je overal tegelijk bent. Het feit dat dit zich allemaal gelijktijdig afspeelt. Wanneer ik reis worden voor mij die sluiers voor de deur weggetrokken en krijg ik allemaal inkijkjes. Hoe meer ik reis, hoe meer inkijkjes, hoe meer ik denk dat ik glimpen heb opgevangen van het mysterie dat het leven heet, het leven op aarde. Thuis gaat alleen de kastanje buiten dood, er gebeurt hier gewoon feitelijk minder.”

Onvoltooidheid

Samenhangend met het besef van de gelijktijdigheid is Wieringa’s notie van de onvoltooidheid der dingen. Zo het gaat verhaal De Familie Onderweg over de dood van Oom Sal die uitsluitend onaffe kunst verzamelt – net zoals Wieringa’s verhalen even raken aan de talloze levens in de wereld om ze dan weer los te laten: “Dat zijn kleine betekenisknooppunten, mensen worden er even uitgelicht en dan laat je ze weer gaan. Dat is die onafheid. Dat is waarom ik erg gesteld ben op Oom Sal. Ik ben een soort Oom Sal. De verhalen zijn potscherven.”

“Veel schrijvers doen aan misplaatste volledigheid, door alles keurig af te hechten. Ik ben een notoir voorstander van de Arabische weeffout; de Arabische wevers laten één fout in het weefsel laten zitten, want alleen god maakt volmaakte dingen. Ik hou heel erg van die bedoelde imperfecties en ik heb het land aan die schoolse literatuur waarin alles zo keurig is afgehecht, en lijntjes keurig naar hun einde toe worden gebracht. Einde boek, klaar. Dat soort werk hoef je niet te herlezen.”

Jezelf liegend opnieuw uitvinden

Voor Wieringa heeft reizen een creatieve en vormende functie: “Het individu ontstaat wanneer het voor het eerst alleen is en wanneer het begint te liegen. En dit boek gaat heel erg over dat laatste. Als je op reis gaat is elke referentie aan jezelf verdwenen en daarmee begint ook het verzinnen. Zodra de verwijzingen naar jezelf zijn verdwenen is dat het vertrekpunt voor de verbeelding. Daarna kun je alles zijn en kun je gaan liegen. Wanneer je alleen bent kun je jezelf liegend opnieuw uitvinden.”

Wieringa geeft het voorbeeld van een Engelse vriend met wie hij vanaf 1990 een aantal reizen heeft gemaakt: “Dat was zeer hecht, we hadden een soort doppelgangers motief. Toen we twee maanden onderweg waren zei ik: ‘Wat nu, als ik alles heb gelogen wat ik je tot nu toe heb verteld – tot en met mijn nationaliteit aan toe.’ Het kan allemaal op reis. Hij wist niets van mijn ouders, mijn vrienden, al mijn bronnen had hij nooit gezien. En daarmee zijn we een heel interessant psychologisch spel met elkaar aan gegaan. Over wie we waren en wat we wilden zijn. Het hele idee van een identiteit wordt dan vlot getrokken. Het idee dat de identiteit een heel hechte constructie is, vervalt. Allemaal lucht.”

Totalitaire registratiedrift

~

In zijn korte boekje met reisnotities Pleidooi voor de potscherf verwoordt Wieringa in twee zinnen zowel de onstilbare honger naar nieuwe ervaringen als de teleurstelling over de onvolkomenheid van die ervaringen: “Ik dacht aan de wereld als een sappige appel die ik in z’n geheel zou verorberen. Nu weet ik dat ik alleen de schillen eet.” Nu zegt hij daarover: “Het blijft honger, zelfs naar de schillen. Het is een totalitaire registratiedrift die zich er in uit dat ik soms realtime meeschrijf met alles wat er om me heen gebeurt. En uit die brei, die ongedifferentieerde hoeveelheid aantekeningen komen vaak details naar voren die ik anders gemist had en die heel erg bruikbaar zijn. Hoe meer je echter begint te verzamelen, hoe mismoediger je wordt. Het is een paradoxale behoefte. Zandkorrels tellen op het strand, dat is het.”

De dood

Wieringa’s registratiedrift hangt samen met een besef van sterfelijkheid. Zoals de titel van het boek verwijst naar het gedicht van P.N.van Eyck De tuinman en de dood, waarin de tuinman vlucht voor de dood naar Isfahaan, die hem uiteraard ook daar komt halen. Hoewel Wieringa nog te hongerig is voor de dood speelt hij wel degelijk een rol in zijn leven: “Op reis ken ik de betekenis van de dood, want dat is het moment dat ik me realiseer dat het er allemaal al was voordat ik er was en dat het er ook nog zal zijn als ik weer weg ben. Ik trek langs als een gebalsemd lijk. Dit is het werk van een landloze, kinderloze boer met de steeds grotere behoefte om steeds meer op te nemen. De dood, het niet-zijn, het zwijgen van alle zintuigen – ik ben het er zeer mee oneens, echt een walgelijk concept. Ik heb nog te veel begeerte in me om een goed boeddhist te zijn en vrede te hebben met het natuurlijke einde. Ik ben er nog niet aan toe.”

“Tegelijkertijd is één van de beste boeken die ik heb gelezen, met een nog altijd blijvend effect, Niemand is onsterfelijk van Simone de Beauvoir, over een man die niet dood gaat en die probeert de liefde nog eenmaal toe te laten doordat een meisje hem er toe verleidt, hoewel hij al weet dat het alleen maar kan aflopen. Zij verzet zich nog. Zij heeft het klassieke gedrag van iemand die de dood, het natuurlijke einde van die liefdesgeschiedenis, niet accepteert. Ik vond het een horrorverhaal. Aan het eind was ik blij dat ik op een dag zou sterven. Het enige wat dit allemaal bezielt is de uiteindelijke ontzieling.”

Muziek / Album

Zonnestralen uit Zeist

recensie: Marike Jager - The Beauty Around

.

Gelukkig is de 27-jarige Marike Jager uit sterk hout gesneden. Ze gaat gewoon haar eigen gang, vol geloof in eigen kunnen. En terecht, want op The Beauty Around zijn alle songs en teksten van eigen hand, iets waar een hoop populaire artiesten nog een puntje aan kunnen zuigen. Met een goed gevoel voor timing werkt deze mooie dame uit Zeist in haar eigen tempo aan gedoseerde naamsbekendheid. Al in 2003 won Marike Jager de Grote Prijs van Nederland in de categorie singer/songwriter en bracht ze voor de verstokte fans in 2005 een EP uit. Nu, anno 2006, vindt ze de tijd eindelijk rijp voor een volwaardig album.

Zomer in je bol

Samen met toetsenist Henk Jan Heuvelink (wurlitzer, harmonium, piano) richt ze haar eigen platenlabel Morning Coffee Records op, om zelf The Beauty Around te kunnen uitbrengen. Geen toeval, deze naam, want de muziek op dit album gaat erin als een vers gezette espresso bij een zonovergoten ontbijt. Het is een geslaagde, gevarieerde mix van relaxte, dartele en jazzy songs. De plaat, met als musici ook nog drummer Haye Jellema en Jac Bico voor additionele gitaarpartijen, heeft een heerlijk zweem van positivisme. Eigenlijk is het de ideale “bloemetjes en bijtjes”-plaat voor deze zomer.

Verkwikkende douche

Wat The Beauty Around zo sterk maakt is de zelfverzekerde, volwassen sound van Marike Jager in combinatie met het spelplezier van een jonge puppy. Haar stem besprenkelt je als een verkwikkende douche op een warme stranddag; luister maar eens naar Space of Peculiar. De gewaagde tempowisselingen, zoals in Hide and Seek (in twee versies te vinden, een schitterende pianoversie en een vrolijke versie met band), Reducer en Focus, zorgen voor pret en afwisseling. Enig minpuntje is dat nu juist het zwakste nummer van de plaat, Thoughts Of Today, is gekozen als openingssong. Voor de rest is er geen enkele zinnige reden te bedenken om The Beauty Around links te laten liggen deze zomer.

Muziek / Album

Dubbelaar met leunstoelmuziek

recensie: Red Hot Chili Peppers - Stadium Arcadium

Als je als popband een dubbelalbum uitgeeft, begeef je je op glad ijs: popmuziek is immers het medium van hapklare brokken, en niet van zaken die een langere aandachtsspanne vereisen. Je moet wel van erg goeden huize komen om de interesse niet te laten verslappen. Nu is de Red Hot Chili Peppers overdreven bombast niet vreemd – sterker nog, het is wellicht een deel van de aantrekkingskracht van de band – maar de vier Californiërs gaan met Stadium Arcadium voor het eerst in hun carrière faliekant op hun smoel.

Overdaad schaadt nu eenmaal, zeker als er geen visie aan ten grondslag ligt. Dat was al een soort probleem met de vorige twee albums van de Red Hots, die de maximale ruimte op een enkele schijf al volpropten met gewoonweg teveel nummers. Waren By the Way en Californication al nauwelijks coherente albums, Stadium Arcadium is met zijn 28 nummers al helemaal geen solide geheel: het is meer een collectie nummers dan een volwaardige plaat.

Geen uitschieters

Op zich hoeft dat geen halszaak te zijn, maar opmerkelijk genoeg zitten er tussen die 28 songs geen uitschieters. De mindere nummers komen niet boven het niveau uit van de opvullers op de twee voorgangers, de ambitieuzere (de single Dani California bijvoorbeeld) ontberen originaliteit en overtuigingskracht. Alle vaste ingrediënten die de band sinds de terugkomst van gitarist John Frusciante kenmerken, keren terug: de kale arrangementen, de minimalistische gitaarpartijen, de fröbelende bas, de funk, de rockriffs, de harmonieuze zangpartijen (met Frusciantes falsetzang) en Kiedis’ afwisselende rap en uitbundige vocalen.

Brein

Stadium Arcadium is niet zozeer een herhalingsoefening van deze succesformule als een uitgekristalliseerde versie ervan: de meeste nummers zijn virtuoos gespeeld, de songstructuren zijn subtiel, alles is minutieus verzorgd. Vooral Frusciante, nog steeds de drijvende kracht achter de hervormde band, geeft technisch alles wat hij in zich heeft. Maar het eerlijke enthousiasme van Californication en de sterke melancholie en bij vlagen overweldigende composities van By the Way zijn verworden tot een bijna geheel nietszeggende eenheidsworst.

Dat wil niet zeggen dat de muziek per se slecht is: de band heeft nog steeds een uniek eigen geluid en sommige nummers zijn met hun harmoniezang en sprankelende gitaarpartijen ronduit schitterend. Het ontbreekt de band (en producer Rick Rubin) echter zozeer aan zeggingskracht dat ze voor het eerst een album met louter leunstoelmuziek afleveren. Daar had een meer kritische selectie en het halveren van de lengte weinig aan kunnen verbeteren.

Boeken / Non-fictie

Hattrick

recensie: Voetbalboeken: Bedankt Dennis // Onder Marokkanen // Oranje Lukraak

Voetbal is emotie en literatuur kan die emoties verwoorden. De combinatie van literatuur en voetbal pakt echter niet altijd even goed uit. Onderstaand drie meer of minder geslaagde voorbeelden van de symbiose tussen voetbal en literatuur.

Hard gras

Al eerder besteedden wij in onze reeks Tijdschriften over Literatuur aandacht aan het literaire tijdschrift Hard gras. In Hard gras 47: Bedankt Dennis wordt afscheid genomen van één van de grootste voetbalstilisten die ons land heeft voortgebracht: Dennis Bergkamp.

Bergkamp is bezig met zijn laatste seizoen als actief voetballer en het is dan ook een mooi moment om terug te kijken op zijn carrière. Dat er alleen al over de pracht van zijn doelpunten een heel boek geschreven kan worden staat buiten kijf. Het is echter de vraag over Hard gras de juiste vorm heeft gevonden voor een ode aan deze balkunstenaar.

Foto: Erik Meijers
Foto: Erik Meijers

Tussen korte eerbetonen en bedankwoordjes van diverse schrijvers, bekende Nederlanders, trainers en journalisten door, staan de gebruikelijke verhalen en gedichten die we van Hard gras gewend zijn. Het probleem met deze editie van het tijdschrift is echter de vele herhalingen. De meeste verhalen overlappen elkaar als het gaat om de hoogtepunten uit Bergkamps carrière. Wanneer je voor de derde keer geconfronteerd wordt met dat éne geniale doelpunt, dan begin je toch wel te verlangen naar een andere verwijzing.

Daarnaast zijn de meeste verhalen eerder journalistiek dan literair van aard. Het betreft vaak chronologische opsommingen van gebeurtenissen in het leven van Bergkamp. Slechts zelden ontstijgt een verhaal deze platte structuur om een extra dimensie toe te voegen aan de persoon Bergkamp en diens verwikkelingen. Dit laat je met een teleurgesteld gevoel achter. Bergkamp is zoveel meer dan die voetballer van dat éne doelpunt, de vliegangst en de teruggetrokkenheid. Bergkamp lijkt me op de eerste plaats een mens: een aspect dat hier niet goed uit de verf komt.

Onder gelijken

Igor Wijnkers schreef in het seizoen 2004-2005 wekelijks in De Volkskrant een column genaamd Onder Marokkanen,verhalen over de Marokkaanse voetbalclub FC Chabab in Amsterdam-West, die voornamelijk Marokkaanse leden in zijn gelederen heeft. Als logisch vervolg daarop is nu het boek Onder Marokkanen: Een jaar bij FC Chabab verschenen.

Wijnkers meldde zich aan het begin van het seizoen 2004-’05 aan als lid van FC Chabab om zo een beter beeld te kunnen krijgen van deze club en de Marokkaanse cultuur. Al snel bleek een blessure zijn voetbalcarrière bij FC Chabab danig in de weg te zitten. Een rol binnen het bestuur was een mooi alternatief. Vanuit deze positie beschreef Wijnkers een jaar lang lief en leed van de club, haar voetballers, bestuursleden en supporters.

Op een toegankelijke en directe wijze behandelt Wijnkers de problemen van een Marokkaanse club in de Nederlandse competitie. Van de luidruchtige aanhang tot het douchen in onderbroek: het passeert allemaal de revue. En hoewel Wijnkers dit alles zeer leesbaar op papier heeft gezet is Onder Marokkanen geen geweldig boek. Al snel blijken de problemen van een Marokkaanse club, op wat cultuurspecifieke aspecten na, niet zo heel erg te verschillen van de problemen van een Nederlandse club. En wat belangrijker is: Marokkanen zijn ook gewoon mensen. Dat zal niemand verbazen, maar daardoor verschilt dit boek niet van elk ander relaas over een willekeurige amateurclub uit het land.

Zoals bij elke club zijn er problemen, spanningen en grappige momenten en is men blij met een overwinning van het eerste elftal. Omdat Onder Marokkanen goed geschreven is het dan ook vermakelijk. Of het echter de “eerlijke, soms pijnlijke en vaak tragikomische ontdekkingsreis door een gemeenschap waarover iedereen een mening heeft, maar die we nauwelijks kennen” is, waarvan de omslag van het boek gewag doet, waag ik te betwijfelen.

Zomaar een kleur

Simon, Floris en Martin Brester schreven een dikke honderd pagina’s vol met, zoals ze zelf aangeven “nutteloze voetbalfeiten die iedereen moet weten”. Dat de gepresenteerde feiten nutteloos zijn is al snel duidelijk. Maar moet echt iedereen ze weten?

In Oranje Lukraak: Nutteloze voetbalfeiten die iedereen moet weten worden we overspoeld met lijstjes, feitjes en citaten. Zo komen we bijvoorbeeld te weten welke bijnamen er zijn voor de diverse internationals, wie er tijdens hun interlanddebuut hebben gescoord, hoeveel mannen met snorren er in Oranje hebben gespeeld en hoeveel gele kaarten een voetballer heeft moeten incasseren tijdens zijn interlandcarrière.

Hoewel sommige dingen wel leuk zijn om te weten, zoals waar de naam van de STER-held Loekie de Leeuw vandaan komt, is veel van de in dit boekwerkje verzamelde informatie inderdaad behoorlijk nutteloos. Als je geen fervente Oranjefanaat bent, dan is Oranje Lukraak niet aan je besteed. Maar ben je wel een doorgewinterde fan, dan betwijfel ik nog steeds of je de genoemde voetbalfeiten móet weten. Zo lijkt me de kennis omtrent de twee singletjes van Willy en René van de Kerkhof – Laat me, als het effe kan en Da hedde of da kredde (Maar kope kunde ’t nie)totaal onzinnig. Zoals een bekende cabaretier al eens aangaf is dat misschien wel informatie die je wíl vergeten, maar helaas nooit meer uit je kop krijgt.

Oranje Lukraak maakt onderdeel uit van een reeks van dergelijke boekjes. Zo verscheen bij uitgeverij Mouria ook al Nederland lukraak met allerlei Nederlands geschiedkundige feiten. En Televisie Lukraak met “Onvergetelijke feiten over de vaderlandse buis” verschijnt in 2007.

Hard Gras 47: Bedankt Dennis • Prijs: € 7,75

Onder Marokkanen: Een jaar bij FC Chabab • Igor Wijnkers • Uitgever: Nieuw Amsterdam • Prijs: € 18,50 (paperback) • 304 bladzijden • ISBN:90-468-0029-6

Oranje Lukraak: Nutteloze voetbalfeiten die iedereen moet weten • F. & M. Brester • Uitgever: Mouria • Prijs: € 5,00 (paperback) • 112 bladzijden • ISBN:90-458-5153-9