Tag Archief van: Literatuur

Boeken / Non-fictie

De blik van de schilder

recensie: Monica de Ruiter - Kijk als een kunstenaar. Van theedoek tot terpentine: hoe schildertechnieken en materialen de kunstgeschiedenis beïnvloeden.

Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.

Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.

Verf als beeldbepaler

Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’

Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.

Originele insteek

Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.

De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.

Boeken / Non-fictie

De blik van de schilder

recensie: Monica de Ruiter - Kijk als een kunstenaar. Van theedoek tot terpentine: hoe schildertechnieken en materialen de kunstgeschiedenis beïnvloeden.

Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.

Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.

Verf als beeldbepaler

Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’

Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.

Originele insteek

Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.

De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.

Boeken / Non-fictie

Een merkwaardig stukje Nederland

recensie: De Friezen – Flip van Doorn

Er zijn mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze bijvoorbeeld naar ‘Hambourk’ met vakantie gaan en daar overdreven Duits gearticuleerde zinnen aan vastknopen. Flip van Doorn zul je op zulk soort uitlatingen die vermeende talenkennis moet benadrukken niet kunnen betrappen. Hij blijft zichzelf.

Journalist en schrijver Flip van Doorn woont ‘gewoon’ in IJlst en niet in Drylts en heeft het over ‘Fries’ en niet ‘Frysk’. Zo blijft hij toeschouwer en vindt het een wonder dat hij zich thuisvoelt in ‘dat merkwaardige stukje Nederland’. Bovendien laat hij niet na te benadrukken dat zijn kennis van de Friese taal te wensen overlaat en dat hij bij elke poging om zich hierin uit te drukken ook nog steeds wordt uitgelachen …

Elf tochten

Van Doorn, die eerder samen met Jolanda Denekamp Elfstedenpad schreef en ook al eerder het verschijnsel ‘invented tradition’ (in Een verzonnen koninkrijk) onderzocht, onderneemt nu elf tochten om de Friezen en hun mythen te leren kennen. Van Leeuwarden tot Rome (de Friezenkerk!) en weer terug naar de hoofdstad van het heitelân van Van Doorns grootvader en diens voorgeslacht.

De beschrijvingen van de tochten die Van Doorn onderneemt, worden doorspekt met herinneringen aan de paar keer dat zijn broertje en hij als jongens met opa mee werden genomen naar bijvoorbeeld Leeuwarden. Groot was zijn teleurstelling toen hij Us Mem zag; het bleek geen beeld van zijn oma – zoals opa had doen voorkomen – maar van een Friese stamboekkoe. Over een ander beeld, de fontein van Jaume Plensa voor het station, laat hij zich wat ‘sunich’ uit.

Zo’n zuinige opmerking komt des te duidelijker uit, omdat andere beschrijvingen in een poëtische stijl zijn geschreven. Soms zelfs vol superlatieven, die een beetje overdone zijn, zoals: ‘Een van de ruim vijftig kerkgebouwen die de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder haar liefdevol beschermende vleugels heeft genomen.’ Maar aan de andere kant benadrukken ze zo al dan niet bewust wél het dubbelzinnige karakter van de Friezen zoals Van Doorn ze beschrijft: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten.

De vraag is dan: wat bindt toch al die Friezen? Het water? Want ‘met nagenoeg elke stap die ik langs de Waddenkust zet (…) lijken de taal, de tradities, de gebruiken en alles wat een volk verder maar kenmerkt te veranderen.’

Het Friese eigen

Zo mijmert Van Doorn verder. Over de mythe rond Bonifatius, de etymologie van ‘Fries’ (vrij, geliefd), vanuit het verleden naar het heden en weer terug, via hoofdwegen en zijpaden (‘Ik dwaal af’). ‘Neem de tijd’, zegt de Augustijn Père Thomas tegen de auteur wanneer hij op weg naar Rome de abdij van Saint-Maurice bezoekt, maar dat is eigenlijk onnodig, want dit doet hij al, al noemt hij zichzelf nog zo haastig. Hij schrijft op een heerlijke, wat loom overkomende manier.

Hij onderneemt geen pelgrimstocht in de eigenlijke betekenis van het woord, maar de lezer kan met hem meevoelen wanneer hij de sensatie beschrijft over een Romeinse weg te lopen. ‘Deze stenen’, schrijft hij, ‘zijn mijn relieken.’ Of wanneer hij, met een verwijzing naar het beroemde gedicht van Rutger Kopland (‘Jonge sla’), het heeft over de pas gemaaide velden, ‘die helder en fris ogen als jonge sla’. Het is, schrijft hij, ‘van een schoonheid die hebberig maakt. Dit land zou ik willen bezitten.’

De Friese taal

Ook de Friese taal wordt in soortgelijke bewoordingen raak gekarakteriseerd, met z’n zangerige ie-klank die ‘verglijdt van de ene klinker naar de andere en stijgt in toon naar wat in het Fries zo fraai een twalûd heet.’ Het zorgt er zelfs voor, dat de lezer die het Fries (een beetje) machtig is, onwillekeurig soms in het Fries doorleest: ‘In ’t Frysk, fansels’, hoewel er op verschillende plaatsen een taal wordt gesproken die afwijkt van het gangbare Fries: Bildts, Liwwardders en zelfs het Nedersaksische Stellingwerfs. Gerard Reve, over wie Van Doorn enkele interessante pagina’s biedt, inclusief een vergelijking met de schilderijen van Jopie Huisman, noemde het Fries overigens ‘een keelziekte’. Commentaar van Van Doorn: ‘Smaken verschillen.’

Je blijft geboeid doorlezen. Niet kritiekloos, nee – dat nu ook weer niet, want bij het refrein ‘Vooruit naar vroeger’ bijvoorbeeld gaan de wenkbrauwen onwillekeurig toch wat omhoog. ‘Net [niet] slecht’, zullen stadsfriezen over dit boek wellicht zeggen. En dat betekent: verdraaid goed, dit zo rijke boek dat méér is dan een geschiedenis van de Friezen van Leeuwarden tot Rome en weer terug!

Boeken / Non-fictie

Een jaar vol verrassingen

recensie: Bonusland - Jasper van Kuijk

Wie cabaretier Jasper van Kuijk in actie ziet tijdens een van zijn voorstellingen, weet dat Van Kuijk gevat is. Op subtiele wijze weet hij de lezer met zijn boek Bonusland aan het lachen te krijgen. Niet dat dát zijn doel is: dit is een relaas van een gezin dat alle gemakken opzij schuift om te kijken of zij ook gedijen in de Zweedse cultuur. Een reis die je fantasie aanspreekt.

Tweede moederland

Emigreren is al lastig genoeg. Probeer het dan maar eens met drie kleine koters, van respectievelijk zeven, vijf en drie jaar oud. Zo noemt cabaretier, columnist en ontwerpwetenschapper aan de TU Delft, Jasper van Kuijk, zijn kinderen in het boek, hetzij met hoofdletters. Voor de Volkskrant schreef hij al langere tijd de column ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’, waarin hij denkfouten in/over ontwerpen onder de loep nam, voordat hij verslag legde van zijn jaar in Zweden (de naam voor de column ‘Een jaar in Zweden’ zegt alles). Met zijn ‘Ems’, zijn vrouw en de moeder van hun drie kinderen, besloot hij om na te gaan in hoeverre zijn roots tevens in Zweden liggen. Zijn moeder verliet jaren geleden haar thuisland, het Scandinavische Zweden, om zich – naar het lijkt – voor altijd te vestigen in Nederland met een – verrassing – Nederlander.

Van Kuijks moeder deed nog een dappere poging om haar zoon de Zweedse taal bij te leren, maar al op Van Kuijks derde levensjaar breide ze daar, vanwege desinteresse vanuit zijn kant, een eind aan. Van Kuijk leerde zijn ’tweede moederland’, wat hij zijn ‘Bonusland’ noemt, al kennen tijdens zijn viermaandelijkse stage bij Ericsson in Lund en tijdens de zomervakanties bij zijn neef Kalle en Jonas, maar écht proeven van dat Zweedse leven – en vooral van die Swedish way of living – is hem nooit helemaal gelukt. Eerder dan bij hem, begint het bij zijn vrouw te borrelen: wat als ze zich met hun kleine gezinnetje nu eens voor één jaar vestigen in het land dat bekendstaat om ABBA, Ikea, Pippi Langkous, Kanelbullar (dit Zweedse goed kent zelfs een eigen feestdag) en gehaktballetjes?

Ons kent ons

Van Kuijk en zijn vrouw vrezen voor de gehele misère die emigratieplannen met zich mee kunnen brengen, maar het gaat ze vrij gemakkelijk af: een school is zo gevonden (vooruit, het betreft wel een dorpsschool op het Zweedse platteland, maar toch) en zelfs een huis vinden is in een mum van tijd gepiept. In de kleine gemeenschap van een dorp dat vlakbij de school ligt, wordt al druk rondgevraagd of iemand een adresje weet en verrek: Sissi, oud-klasgenoot van neef Jonas, biedt een gemeubileerd huis aan voor één jaar. De krachtige spil achter deze zoektocht blijkt de lanthandel te zijn, die ooit werd gerund door Sissi’s vader en nu is overgenomen door de goedhartige Stina. De lanthandel betreft een lokaal plattelandssupermarktje, de tegenhanger van de enorme supermarkten waarvoor Van Kuijk en zijn familie maar liefst één uur moeten rijden om hun dagelijkse boodschappen in te kunnen slaan.

De lanthandel is een zegen, voor alles en iedereen. Niet omdat deze zich dichter bij het hart van het dorp bevindt, maar omdat deze lanthandel min of meer werkt als een vrolijke ontmoetingsplaats voor de dorpelingen. De cohesie tussen de inwoners van het dorp nabij Karlstad, waar ze gaan wonen, is opvallend hecht. Dat is even wennen voor het Nederlandse gezin, dat al enkele jaren gehuisvest is in de drukke binnenstad van Delft.

Aan het begin treft de cultuurshock vooral de kinderen, die een beetje onwennig beginnen op hun school en voorschool (de förskola) en nog enigszins glazig voor zich uit staren in hun klas, die maar zo’n veertien kids telt. Ook andere uitjes, zoals de eerste skiles, brengen haast een soort paniek teweeg bij de drie zoons van Van Kuijk. Na enkele weken tetteren de drie kereltjes al gemakkelijk in het Zweeds en lijkt Ems de taal beter onder de knie te krijgen. De inburgering verloopt haast vlekkeloos: kerst (‘jul’) is ongeveer het belangrijkste feest voor de Zweden naast Midzomer (de Zweden vieren dan tussen 19 en 25 juni het begin van de zomer) en dat moet natuurlijk in alle glorie gevierd worden. Daar zijn de huizen zowel van binnen als van buiten op aangepast. Zo vertelt Van Kuijk over het ingenieuze ophangsysteem dat de Zweden hebben bedacht voor het ophangen van de lampjes voor hun ramen.

Kortstondig thuisland

Juist die ontdekkingen maken het boek zo leuk voor de lezer: Van Kuijk is als een gretig kind dat alles voor de eerste kind aanschouwt en al die nieuwigheden aan de onwetende weet door te geven. Er is niet echt sprake van een botsing van culturen; eerder van een versmelting van twee culturen. Door Van Kuijk wordt gaandeweg toch een vergelijking gemaakt tussen zijn moederland en zijn bonusland, oftewel thuisland één en thuisland twee (adoptieland Zweden). Zweden komt daarbij in steeds positiever daglicht te staan.

Na een bezoek aan Nederland in januari, blijken de kinderen ook in te zien dat Zweden zo zijn pluspunten heeft. Delft vinden ze tijdens hun korte weerzien met Nederland maar ‘druk’ en in Zweden hebben ze een heerlijke, uitgestrekte tuin, die het gemis om de Rubble-speeltjes, treintjes en ‘Paw Patrol-prul’ in de kiem smoort. In diezelfde tuin plukken ze zo – uit eerste hand – de meest lekkere vruchten. Ultieme favoriet, naast de grote blauwe bosbessen, is de smultron, waarvan Van Kuijk enkele stekjes meeneemt naar zijn Delftse stadstuintje.

Zweden is ook de plek waar andere passies opnieuw opleven en gemiste kansen eindelijk met beide handen gegrepen worden. Zo koopt Van Kuijk een Honda MT-50 in discutabele staat en kan hij eindelijk weer klussen en sleutelen aan zijn eigen tweewieler. Is het dan alleen maar pais en vree? Blijft Van Kuijk met zijn familie in Zweden? Op beide vragen klinkt een niet al te stellig ‘nee’. Van Kuijk hield het echt bij één jaar. Een jaar waarin ze ook opgeschrikt werden: een kind dat zich ernstig verwondt op het platteland met een ziekenhuis dat zich mijlenver van je idyllische rood met witte huis bevindt, de coronacrisis die ook haar slachtoffers opeiste in Zweden en de – in Van Kuijks ogen – onverdiende en harde kritiek van andere EU-lidstaten op het handelen van Zweden tijdens een van de grootste pandemieën die de wereld ooit heeft getroffen. Toch lijkt Van Kuijk voornamelijk betoverd te zijn door het land, dat zijn oudere broer wel volledig heeft omarmd alsook een oud-collega van TU Delft. Beiden vertrokken al eerder naar het uitgestrekte land. De vraag is nu of Van Kuijk hen achterna volgt. Missen doet hij het wel en ook zijn vrouw en kinderen denken geregeld vol verlangen terug aan hun kortstondige thuisland…

Verbeterde levensstandaard?

Voor een ‘halve Zweed’ die te kennen geeft dat hij niet zoveel op heeft met ABBA of Pipi Langkous, is hij toch onder de indruk van de leefwijze van de Zweden. Wie op het Nederlandse stadsleven inruilt voor het Zweedse platteland, zal veel moeten opgeven. Dat wil zeker niet zeggen dat de levensstandaard achteruitgaat. Als we Van Kuijk op zijn woord kunnen geloven, vertrekken we nog liever vandaag dan morgen. Dit boekje vol columns leest als een dagboek, waarin eerlijk wordt verhaald over zowel geluksmomenten als tegenslagen. Dat maakt het – nogal logisch – een realistisch boek, waarbij je ook kunt genieten van de kleine jubelmomentjes en het unieke inkijkje dat gegeven wordt.

Van Kuijk schrijft heel toegankelijk en met de nodige humor. Toch is het jammer dat sommige situaties elkaar zo snel opvolgen. Alles passeert vrij vluchtig. Je wilt sommige gebeurtenissen graag nog iets langer uitrekken en je nog iets meer wentelen in het moment. Misschien krijgt Van Kuijk daar nog alle gelegenheid toe als hij tóch die definitieve stap zet: zich deze keer voor onbepaalde tijd in Zweden vestigen. Dan kan Van Kuijk die motor uit de schuur van zijn neef halen én zijn blik op oneindig zetten als hij door het Zweedse platteland en die o zo geliefde bossen heen raast.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Boeken / Non-fictie

Van de wereld van het heelal

recensie: In lichtjaren heeft niemand haast – Marjolein van Heemstra

Marjolein van Heemstra (MvH) is slapeloos en heeft het benauwd. Het lijkt alsof ze alleen nog kan inzoomen op de chaos die zich op ooghoogte afspeelt. Al dat inzoomen heeft haar, zoals zij beseft, vervreemd van iets, van het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, mee te kunnen deinen op een ritme dat buiten haarzelf ligt. Blindgestaard is ze op de vierkante meters om haar heen, op het dwingende “nu” van stories en liveblogs. Ze voelt zich opgezwollen van alle actualiteit en urgentie. Zij wil krimpen, uitzoomen om weer iets van overzicht te krijgen en de dingen, zichzelf, de anderen, op de juiste schaal te zien.

Gebrek aan samenhang

Overal ervaart zij gebrokenheid: de klimaatcrisis, de kloof tussen bewoners in haar buurt, het verlies van dieren, schimmels, bomen. Ecological grief in Groenland waar mensen de effecten van de klimaatcrisis elke dag om zich heen zien en rouwen om hun verloren wereld. Het afgescheiden zijn van datgene waar we mee samenhangen. Een onvermogen ons te verbinden met dat wat ons omringt: een boom, een oceaan, een ander mens. MvH is bang dat we zo goed worden in het benoemen van wat ons van elkaar onderscheidt dat er straks geen taal meer over is om te spreken over wat ons verbindt.

Het herinnert MvH aan een beroemde foto, de Hubble Ultra Deep Field, genomen door de Hubble-ruimtetelescoop die zo’n 550 kilometer van de aarde zweeft.

MvH ervaart op de foto een diepzwart vlak vol gloeiende en schitterende scherven. Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsels die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat gezien wordt is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen, de Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.

Grootse zaken

MvH had eigenlijk astronomie willen studeren maar het werd godsdienstwetenschappen. In dit boekje blijkt ze beide liefdes voor grootse zaken mooi te kunnen combineren.

Wervelend en meeslepend geschreven brengt ze ons o.a. in contact met wat de beroemde Amerikaanse architect en toekomstdenker Richard Buckminster Fuller zei: “We are all astronauts on spaceship earth”. Ook onze Nederlandse astronaut Wubbo Ockels ontbreekt natuurlijk niet: “als je the attitude of an astronaut hebt, begin je van de aarde te houden op een manier waarop andere mensen dat niet kunnen en als je echt van  iets houdt, wil je het niet verliezen”. Frank White (Amerikaans schrijver en zelfbenoemd “ruimte filosoof”) legde de getuigenissen van 30 astronauten naast elkaar. Kern van de getuigenissen bleek een bewustzijnsverandering bij de aanblik van de aarde vanuit de ruimte: “het overzichtseffect”. Een bewustzijnsverandering gekenmerkt door: liefde voor de aarde, een verlangen onze planeet te willen beschermen en een ervaring van verbondenheid met alles wat leeft…

En dat is precies wat MvH wil! Een afstand waarop zij eindelijk het overzicht weer vindt, zichzelf weer in verhouding ziet tot het geheel waarvan ze onderdeel is. Vooral: een ervaring die haar de ruimte teruggeeft en die beklijft, het tegenovergestelde van de benauwdheid die haar in de greep heeft. The attitude of an astronaut. Vreemd genoeg blijkt het met name de grote fysieke afstand te zijn die zorgt voor het gevoel van emotionele nabijheid. Afstand brengt dus nabijheid.

Awe

Staren naar de aarde kan een therapeutische waarde hebben. Het voorziet in iets waar de moderne mens een chronisch gebrek aan heeft: “awe”. Een woord dat zich moeilijk uit het Engels laat vertalen: “overweldiging” al klinkt daar te weinig de verwondering in door van de Engelse combinatie van drie letters die de mond als vanzelf doet openvallen.

De essentieelste waarheden, zegt de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace in zijn beroemde speech “This is water”, zijn in het volle zicht verborgen. Onzichtbaar door de camouflage van de alledaagsheid. Gewenning doet ons het belangrijkste vergeten.  Wallace voert twee vissen op die al zwemmend een derde vis tegenkomen.  De tegenligger wenst hen een goede morgen en vraagt hoe het water is vandaag. De twee andere vissen kijken elkaar verbaasd aan. Water? Water? Wat is water?

Praktische aanpak

MvH is voorlopig nog geen astronaut dus hoe wil zij het overzichtseffect gaan ervaren? Zij bezoekt het Columbus Earth Center in Kerkrade, een museum dat volledig gewijd is aan de blik van de astronaut. Vanuit een denkbeeldige baan om de aarde ziet zij vanaf “grote hoogte zwevend” hoe de aarde met grote snelheid (1050 kilometer per uur) gestaag en rustig onder haar door zoeft. Ze  probeert ook maar eens de rollen om te draaien: kan zij vanaf de aarde het heelal inkijken naar de sterren om haar “ awe moment” te omhelzen? Het valt niet mee in ons 24/7 verlichte Nederland waar de nachtelijke hemel haar diepste zwart allang verloor: “voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet”.

Dwepen

Onzekerheid overvalt haar ook. Dweept ze niet een beetje teveel met dit alles?  MvH haalt filosoof Bruno Latour aan die helemaal niets ziet in “Earth Gazing” dat alleen maar een vals idee van de menselijke positie geeft: we moeten niet van buitenaf naar de aarde kijken, stelt hij, maar van binnenuit. We zijn niet daar, maar hier. Voor Latour is naar de aarde kijken vanuit de ruimte een ongezond soort escapisme. Uitzoomen om maar niet te hoeven inzoomen. MvH vraagt zich af of ze daarmee bezig is? Is ze op de vlucht?

Zij stelt zichzelf gerust met de gedachte dat de astronauten bij terugkomst zich in de regel bij uitstek committeerden aan de planeet die zij tijdelijk verlieten.

Aan de slag

Misschien ligt het juiste antwoord tussen beide posities: zorgt het overzichtseffect voor het juiste collectieve bewustzijn waarmee we hier op aarde in het hier en nu zonder oponthoud direct gericht aan de slag gaan. Vandaag dus. Zelfs in lichtjaren heeft dus iedereen eigenlijk weer haast… toch?

Boeken / Fictie

In de mallemolen van de koffie

recensie: Corinnes toekomst - Paula Stern

Een echte girl boss. Dat is zowel het hoofdpersonage als de schrijfster van de roman Corinnes toekomst, deel 1 van de zogeheten Koffietrilogie van de Duitse auteur Paula Stern. Wie dit boek leest, proeft allerlei aroma’s die smaken naar zoetsappige romantiek en bittere familieverhoudingen.

Koffieprut en ander leed

Nou, vooruit, wie is die pientere protagoniste die haar eigen (koffie)boontjes gaat doppen? Stern koos voor een jongedame met de ietwat ouderwets aandoende naam ‘Corinne’ om de hoofdrol te vertolken in haar driedelige reeks – oftewel trilogie – over de koffieproducerende familie Ahrensberg te Aken. Aan het begin van het verhaal staat Corinne met beide benen stevig op de grond, op een koffieplantage in Brazilië… Haar interesse voor koffie gaat dieper dan het drinken van het zwarte goud in de vroege ochtend. Ze wil weten hoe de koffieboeren de bonen roosteren en vermalen om er de meest appetijtelijke koffie van te maken. Dan krijgt ze ineens een paniekerig telefoontje van haar broer Alexander: haar vader (dé grote koffiebaron) heeft een beroerte gehad en vecht in het ziekenhuis van Aken om zijn leven. Nu hun vader niet in staat is om het familiebedrijf dat diens vader oprichtte (oftewel de opa van Alexander en Corinne), moeten de twee ooit zo innige broer en zus de leiding overnemen.

Sinds enkele jaren botert het totaal niet meer tussen de jongste telgen van de Ahrensberg familie. Dat er nu opeens twee kapiteins op het schip zijn, kan Alexander niet aan. Het loopt van kwaad tot erger en Corinne besluit om voor zichzelf te beginnen: een koffiebranderij in hartje Aken. Daarbij wordt ze geholpen door haar beste vriend Sebastian, die wel érg enthousiast op de bres springt voor zijn zachtaardige vriendin. Tevens steekt Susan, de Britse eigenaresse van het cafeetje Emotion, Corinne een hart onder de riem. Laat er dan – wonder boven wonder – óók nog eens een concurrent paraat staan, die Corinne voor iedere poep of scheet kan inzetten. Mooi meegenomen dat de concurrent in koffie, Noah, overduidelijk een oogje heeft op Corinne… Kunnen concurrenten zich überhaupt in een liefdesrelatie storten? En hoe pakken Corinnes ambitieuze plannen uit?

Hyperbolische praat

De antwoorden op die vragen verklappen haast alles wat dit boek te bieden heeft. De meeste antwoorden zijn wel enorm voor de hand liggend. Het boek heeft een voorspelbaar plot. Op het begin staan er nog talloze beren op de weg, maar op het einde gaat ieder risico of gevaar zomaar in rook op. Het gaat Corinne op het einde allemaal net iets te gemakkelijk af. Bovendien bieden de onderlinge dialogen weinig sensatie; er komt niet bepaald humor aan te pas, maar wel de nodige dosis drama. Soms lijkt het alsof de onderlinge familieleden en vrienden alleen maar in hyperbolen met elkaar kunnen praten; alsof praten in enkel extremen mogelijk is. Emoties worden zeker uitvergroot: ieder vreugdevol moment wordt zo blijmoedig neergepend dat je meteen van die uitbundige cheerleaders voor je ziet die wuiven en ‘yeah’  roepen (of: een extatisch publiek bij Oprah, een eveneens tot de verbeelding sprekend equivalent van de soms lichtelijk getinte hysteria die de personages in zich dragen).

Het punt is duidelijk: Stern schrijft in klare taal en windt er geen doekjes om. De hoofdstukken die gaan over het leven van Corinnes opa, Eberhard Ahrensberg, zorgen voor een diepere dimensie in het verhaal. In de Tweede Wereldoorlog adoreert diens vader de nazis en het duurt niet lang voordat Eberhards vader Eberhard aan zijn plicht herinnert: vechten voor het vaderland. Dat betekent echter dat hij zijn liefje Isabella achter moet laten…

Stern geeft in flashbacks aan welke strijd Eberhard heeft moeten afleggen, voordat hij zijn koffie-imperium kon beginnen. En tevens geeft Stern een gezicht aan alle soldaten van de Wehrmacht die zich niet achter Hitlers idioterie verscholen en zich juist afkerig hielden van alle angstaanjagende wetten en regels die zij op het volk loslieten. Het resulteert in een prettige afwisseling tussen heden en verleden en het maakt duidelijk van wie Corinne die ijver van haar heeft geërfd. De vraag is of Stern het verleden zal blijven oprakelen in deel 2 en 3. Op de zolder van het bedrijf van de Ahrensbergers heeft Corinne namelijk een hele levensgeschiedenis van haar opa aangetroffen in dagboekvorm.

Aanstekelijk optimisme

Het zou overdreven zijn om te zeggen dat deze roman de wereld van de historische fictie op haar grondvesten doet schudden. Stern bedient zich van een simpele schrijfstijl en iets te overdreven (en soms ook onrealistisch aandoende) situaties. Feit blijft dat er momenteel  veel soortgelijke boeken rondcirculeren. Het voelt toch een beetje alsof Stern fan is van haar eveneens Duitstalige collega’s Anne Jacobs (bekend van de serie over het weesmeisje) en Corinna Bomann (o.a. van de Vrouwen van de Leeuwenhof-serie). En helaas: dat niveau haalt Stern niet (of iets vriendelijker geformuleerd: nóg niet).

Toch is het een prettige roman om te lezen. Het is namelijk erg toegankelijk geschreven en het verhaal verveelt geen moment. Ook krijg je tijdens het lezen ontzettend veel zin in een ‘bakkie pleur’ en voel je haast eerbied voor hen die zich bekommeren voor hen die aan het begin van de koffiecyclus staan: de arme boeren, die ploeteren op hun plantages én hen die hen helpen om naar grotere hoogtes te reiken. Daarnaast is het optimisme van Corinne aanstekelijk: ze is die goedbedoelende lokale ondernemer die je – zoals nu met de donkere dagen van Corona – wilt steunen met je centen. Dat Corinne zo beminnelijk is, maakt dat je de vervolgdelen wilt lezen. Je hoopt samen met haar dat ze zal slagen in het opzetten van haar bedrijf en de wereld voorziet van fairtrade koffiebonen. En nu is het tijd voor een lekkere coffee break.

Boeken / Non-fictie

De emotionele mens, helemaal niks mis mee… integendeel!

recensie: De emotionele mens, waarom onze emoties bepalen wie we zijn – Ad Vingerhoets

Ad Vingerhoets (1953, emeritus hoogleraar emoties en welbevinden Tilburg University) heeft met De emotionele mens een fris en helder boek geschreven waarin hij de wetenschappelijke kennis op het gebied van de menselijke emotie voor ons overzichtelijk op een rij zet.

Vingerhoets geeft aan dat hij veertig jaar geleden op dit gebied van de psychologie pionierde en dat er merkwaardigerwijze toen nog weinig bekend was. Sindsdien is er enorm veel onderzoek verricht en zijn er forse stappen gezet. Tegelijkertijd signaleert Vingerhoets dat er ook nu nog de nodige discussie gaande is over vrij elementaire vragen, zoals over wat emoties precies zijn, wat hun functie is en hoe je ze moet onderzoeken. Volgens Vingerhoets circuleren er over wat de beste definitie is van een emotie nu ten minste tweeënnegentig versies en voor veel daarvan is wat te zeggen.

Vingerhoets wil met dit boek misverstanden uit de weg ruimen en hoopt het vaak onterechte negatieve imago dat aan emoties kleeft wat weg te kunnen poetsen. Emoties zijn essentieel voor ons functioneren. Zonder emoties zijn we geen volwaardige mensen. We zouden sociaal en moreel incompleet zijn. Emoties bepalen wie we zijn. Punt gemaakt! Het is hoog tijd dat er in de door cognitie overheerste menswetenschappen nu eens serieus gesproken wordt over deze basale ingrediënten van ons bestaan.

Wat zijn emoties niet

Emoties zijn geen voorkeuren, houdingen, stemmingen of persoonlijke stijl van reageren (de blije gup, zwaar op de hand of kort lontje). Reacties op kunst en muziek vallen er ook een beetje buiten. Wetenschappers kunnen met deze esthetische emoties nog niet zo goed uit de voeten. In de populaire media worden emoties vaak alleen in verband gebracht met gevoelens. Wetenschappers kijken meer naar emoties als gedrag dat een bepaalde functie heeft. Wat men daarbij voelt is voor hen juist een beetje bijzaak.

Wat zijn emoties wel

Vingerhoets beschrijft emoties vanuit het kader van de mens en zijn evolutionaire ontstaansgeschiedenis. De mens leefde als jager-verzamelaar heel vroeger meestal in groepen van 150 leden en hun leefwereld was zó vol allerlei gevaren dat het onmogelijk was om in je eentje te overleven. Mensen zijn dus van nature heel sociale wezens. Volgens Vingerhoets helpen emoties ons in elke nieuwe situatie – en dat kunnen er honderdduizenden zijn waarin we terecht kunnen komen – om uit alle mogelijke reacties een goede keus te maken. Emoties gaan in de regel gepaard met bepaalde gedragsintenties; zinvolle bijsturingen van ons gedrag. Dat is de kern van de functie van onze emoties.

Emoties zijn relatief kortdurende, vaak geïntegreerde reacties op prikkels en situaties die wij belangrijk vinden: overleven, partnerkeuze, voortplanting, status, aanzien, waardering, zoeken van samenwerkingspartners, bescherming tegen vreemden en het kiezen van leiders.  Psychologen onderscheiden als ze het hebben over reacties op prikkels de volgende vier niveaus. Allereerst het subjectieve gevoelsniveau: wat ervaren we, voelen we? Dan het cognitieve niveau: wat doet de situatie met onze denk- en geheugenprocessen? Als derde het gedragsniveau: hoe wordt ons concrete gedrag beïnvloed? En tenslotte het fysiologische, lichamelijke niveau. Welke reacties zijn merkbaar in onze hartslag, bloeddruk, hormoonhuishouding en ons afweersysteem?

Nieuwe visie

Emoties zijn dus veel meer dan alleen maar gevoelens. Ze zijn heel belangrijk en nuttig voor ons functioneren, ze beïnvloeden onze motivatie voor bepaald gedrag, onze waarneming, aandacht, ons denken en fysiologische processen. Verder vormen ze een bron van belangrijke sociale informatie.

Vroeger werden emoties vaak gezien als tegenhanger van de rede. Mensen dienden zich met de rede te onderscheiden van de dieren. Emoties waren barbaars, dierlijk, sta-in-de-wegs van de rede, oncontroleerbaar, iets waar men zich verre van moest houden.  Dat is achterhaald, betoogt Vingerhoets.

Emotie & gedachte

Vinden we een situatie belangrijk genoeg dan kan dat aanleiding zijn tot tal van vragen. Kwam de gebeurtenis onverwacht? Helpt de situatie mee of juist tegen? Is de situatie ongepast of immoreel. Emoties kunnen vaak het resultaat zijn van een cognitief proces. Anderzijds zijn er tegenwoordig sterke aanwijzingen dat bij bepaalde emoties deze uitgebreide “analyse” van de situatie helemaal niet wordt uitgevoerd. We kunnen onze emotie niet per se sturen met onze gedachten.

Dat geldt bijvoorbeeld in het geval van angst, waarbij we feitelijk na de eerste schrikreactie tot een uitgebreide analyse van de omgeving komen. Ook in het geval van morele emoties lijkt het er sterk op dat we eerst de emotie vertonen. Het gaat dan om situaties waarop je onmiddellijk reageert met ontroering of juist afschuw of walging. Je ziet hoe iemand zich belangeloos inzet voor een gehandicapte medemens, of juist zaken als incest of seks met een lijk. Deze laatste zin is overigens kenmerkend voor Vingerhoets stijl: met regelmaat onverbloemd praktisch expliciet.

Emotie & cultuur

Een belangrijke term in dit kader is display rules, waarmee verwezen wordt naar regels in een cultuur over hoe en wanneer bepaalde emoties geuit mogen worden. Lang niet altijd mogen de ware emoties getoond worden. Denk aan begrafenissen. In de westerse wereld dien je je daar zeer ingetogen te gedragen. In het Nabije Oosten kunnen begrafenissen gepaard gaan met extreme uitingen van verdriet, zoals de kleren verscheuren, zich bezoedelen met as of stof, en soms zelfs in onze ogen haast neigen naar uitingen van agressie. Weer heel anders zijn begrafenissen in Suriname, waarbij het er soms ogenschijnlijk vrolijk aan toe kan gaan.

Emotie, persoon & psychopathologie

Vingerhoets blijft op dit gebied wat achterwege. Welke factoren spelen een rol bij  de grote verschillen die er bestaan tussen mensen als het gaat over hun emotionele reactie op gebeurtenissen? Wat maakt dat bij sommigen emoties oncontroleerbaar zijn of bij anderen zelfs juist helemaal afwezig lijken te zijn? Juist deze verschillen zijn intrigerend en Vingerhoets bespreekt theorievorming hierover nauwelijks. Ook inzichten op het gebied van de geestelijke gezondheidsproblematiek en de behandeling van dergelijke problemen, die over het algemeen terug te voeren zijn tot juist een emotionele onbalans, blijven in het boek onderbelicht.

Ook de bevindingen dat emotie sneller is dan gedachte legt een staaf dynamiet aan de fundamenten van de cognitieve gedragstherapie en tal van daarvan afgeleide psychologische therapievormen die op dit moment volop gebruikt worden binnen de ggz wereldwijd. Binnen dit therapiemodel wordt er immers vanuit gegaan dat de gedachte de emotie stuurt waarbij dan in de therapie geoefend wordt met corrigerende gedachten om de ongewenste emotionele respons uit te laten doven.

Interessant wordt het als dit model, dat dus niet gebaseerd kan zijn op wetenschappelijke kennis, onder vakgenoten wordt aangeprezen als “evidence based medicine”. Mocht er sprake zijn van “bewezen effectieve” behandelingen dan kan dat zo zijn maar dan alleen omdat therapeuten en cliënten elkaar napraten en beiden in dit model iets geloven te vinden dat houvast geeft. Zo zijn er in het verleden wel meer modellen geopperd om psychisch leed te verzachten waar stevig in geloofd werd waarbij ook de diverse religies niet vergeten kunnen worden. Onder “evidence based” zullen heel wat mensen toch iets anders verstaan. Ligt hier misschien ook de missende schakel die verklaart waarom die therapieën in de praktijk minder effectief zijn dan je zou verwachten? Zitten psychologen in hun vaak cognitief georiënteerde behandelingen op het verkeerde spoor?  Deze punten lijken buiten Vingerhoets aandachtsgebied te liggen. Dat is jammer.

Welke emotie?

Vingerhoets behandelt ze allemaal: angst en vrees, boosheid, spijt en berouw, schuld en schaamte, liefde en verliefdheid, jaloezie, afgunst en leedvermaak. Dan gaat hij alweer verder, in de volgende hoofdstukken behandelt Vingerhoets achtereenvolgens verdriet, rouw en depressie, heimwee en nostalgie, walging en tot slot dan nog de positieve emoties. Om bij dat laatste te beginnen: positieve en negatieve emoties is wat mij betreft eigenlijk een veel gebruikt maar onhelder onderscheid. In wezen zijn alle emoties positief omdat ze wezenlijk bijdragen aan ons bestaan en veiligheid. Vingerhoets bedoelt met positieve emoties vrolijkheid, ontroering, trots en hoop.

Het is fijn dat dit eens even allemaal voor ons op een rijtje gezet wordt. Vingerhoets heeft een heldere en luchtige stijl van schrijven en weet met heel veel voorbeelden uit de dagelijkse praktijk het beschrevene goed concreet te maken.

Lang leve de emotionele mens!

In recente boeken – zoals Frans de Waals Een tijd voor empathie of Rutger Bregmans De meeste mensen deugen – overheerst het optimistische beeld dat de mens van nature goed is. Kijkend naar de emotionele uitrusting van de mens concludeert Vingerhoets dat deze stelling aanpassing behoeft. Keer op keer weer blijkt dat we, afhankelijk van de omstandigheden tot veel goeds maar ook tot veel slechts in staat zijn. Wellicht is de vraag niet goed en is de betere variant: wie is onder welke omstandigheden goed of slecht? Daarbij wil Vingerhoets uiteindelijk toch ook wel overhellen naar de conclusie dat de meeste mensen emotioneel wel deugen, waardoor ze ook moreel wel deugen. Voor Vingerhoets de hoogste tijd dat emoties de waardering krijgen die ze verdienen. Treffend beëindigt hij zijn boek: lang leve de emotionele mens!

Voor mij nu, aan het eind van deze recensie gekomen, ook de hoogste tijd Vingerhoets en zijn boek eveneens de waardering te geven die zij verdienen: lang zullen zij leven!

Boeken / Fictie

Door het oog van de lijdende

recensie: De overlevenden - Alex Schulman

De naam Alex Schulman zegt ons nog niet zoveel in Nederland. Daar kan nu verandering in komen, met de komst van zijn debuutroman De overlevenden. Een autobiografisch verhaal over een verstoorde familie.

Hevige treurnis

Hij is samen met Sigge Eklund hét gezicht van de meest beluisterde podcast van Zweden: ‘Alex & Sigges podcast’. Een kletserige, zogenaamde ‘zelfspodcast’, waarin de Zweedse heren het nieuws van de week doornemen. Ondanks het feit dat dit een grote inkomstenbron vormt (één aflevering levert maar liefst 20.000 euro op), wil Schulman zich gaan richten op zijn schrijverschap. Eerder publiceerde hij al vijf succesvolle autobiografische boeken. Daarin schreef hij over zijn (redelijk tot zeer) bekende familieleden en de scheve verhoudingen binnen zijn familie: vader Allan Schulman, tevens journalist en tv-producent, moeder Lisette Schulman (die kampte met een alcoholprobleem) en zijn snel ontvlambare opa Sven Stolpe, een schrijver die leed onder de affaire van zijn vrouw.

Wie in zijn familiegeschiedenis duikt, kan er bijna niet omheen: de personages in Schulmans debuutroman De overlevenden lijken afspiegelingen van het gezin, dat beladen blijkt te zijn met een soort hevige treurnis. Voor het zwart op wit stellen van hun familiegeschiedenis heeft hij een grote prijs moeten betalen. Zo laat hij in een interview met de Volkskrant (16 mei 2021) weten dat de publicatie van Bränn alla mina brev (vertaling: Verbrand al mijn brieven), waarvan de filmrechten zijn verkocht, ertoe leidde dat sommige familieleden niet meer met hem willen praten. Het is maar de vraag of Schulman er met zijn nieuwe boek De overlevenden alle brandende schepen voorgoed achter zich heeft gelaten.

Huilende broeders

Het boek start met één verhaallijn, die al snel verweven raakt met een andere verhaallijn. In hoofdstuk één rijdt een politieauto op een broeierige juninacht naar een afgelegen plek in Zweden. Twee broers zijn slaags geraakt tijdens het uitstrooien van de as van hun moeder. De ruzie lijkt gepaard te gaan met een dieper soort verdriet dat de broers aantast en hen radeloos maakt. In hoofdstuk 2 word je terug in de tijd gelanceerd: de drie broers – Benjamin, Pierre en Nils – zijn nu drie jonge losbollen en houden een gevaarlijke zwemwedstrijd in de buurt van het buitenhuis waar ze hun zomervakantie doorbrengen. Al meteen blijkt hoe labiel hun ouders zijn:

“Benjamin wist dat papa en mama verschillend konden reageren. Soms mocht je in 

mama’s armen kruipen en krabbelde ze je langzaam over je rug. Andere keren 

ontstond er irritatie en was het moment verloren.”

De ouders zijn sporadisch verzwaard door de alcohol en te suf om hun kinderen in de gaten te houden. De moeder bestraft haar kinderen op een buitensporige, strenge wijze: wie zich in haar ogen ‘misdraagt’ – vaak draait het om kleine futiliteiten – mag even stoom afblazen in het vochtige en pikdonkere kolenhok. De vader lijkt in eerste instantie de ‘betere’ ouder te zijn (’the good cop’ van het stel), maar als een van zijn zonen iets riskants doet tijdens een autotochtje, slaat hij er op los.

Het moge duidelijk zijn dat de drie kinderen gevormd worden door de mishandeling en de verwaarlozing waaraan ze zijn blootgesteld. Toch zijn er ook kleine momenten van geluk. Daarmee lijkt de schrijver de gehele gezinssituatie te bagatelliseren. Daarin slaagt hij maar gedeeltelijk: dit boek kenmerkt zich door de beklemmende sfeer en de uitzichtloosheid. Kort gezegd, dit boek staat bol van de conflictsituaties, de spottende insinuaties en de pijnlijke woordenwisselingen. Het is dan ook lastig om je vast te bijten in het verhaal: wil je je wel moeien in een familie die zo op de afgrond afstevent?

Afstandelijk

Niet alleen de inhoud van het boek maakt dat identificatie moeilijk is, ook de schrijfstijl beklijft niet echt. Het is eerder vanwege de weinige pagina’s dat het boek telt, dat je er doorheen vliegt. Zeker niet door een soepele schrijfstijl. De stijl die Schulman zich permitteert, is al even afstandelijk als zijn autobiografisch getinte verhaal. Daar komt nog eens bij dat de plot een afschuwelijke uitkomst geeft. De vraag is of het verhaal bij die laatste pagina had moeten stoppen. Op het einde duizelt je hoofd namelijk van de vragen. Juist dat open einde nodigt uit tot een vervolg. Een vervolg dat je maar moet willen lezen, want de ontknoping – een grandioos familiedrama – is te verdrietig voor woorden.

Ondanks dat het verhaal en de schrijfstijl wat afstandelijk overkomen, is het knap hoe Schulman zijn persoonlijke en pijnlijke relaas zo op papier weet te zetten. Hoe lastig moet het zijn om de misère in je leven te fictionaliseren, om er een debuut van te maken dat de tongen losmaakt in je naaste omgeving. Daarvoor verdient Schulman in ieder geval alle lof.

Boeken / Non-fictie

Denken over het ongrijpbare

recensie: Meteosofie – René ten Bos

In zijn nieuwste boek Meteosofie denkt oud-Denker des Vaderlands René ten Bos over iets wat tegelijkertijd banaal en ongrijpbaar is: het weer.

Het boek sluit aan bij drie van zijn vorige boeken, namelijk Dwalen in het antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2020). Ook in 2020 bracht Ten Bos een boek uit, De Coronastorm, een heel ander soort boek dan eerdergenoemde. Gelukkig schrijft Ten Bos weer zoals we van hem gewend zijn: onderzoekend, meanderend, met veel aandacht voor andere denkers en etymologie.

Filosofie van het weer

Meteosofie is een term die Ten Bos zelf heeft bedacht. Het is een samenvoeging van metéoros (het weer) en sophia (wijsheid). Het boek gaat dan ook over hoe filosofen hebben gedacht over het weer en over hun pogingen wijs te worden van het weer (en kennis te vergaren óver het weer). Wat is dan het weer? De term metéoros vertelt ons: alles wat zich in of achter (meta) de lucht (aer) bevindt. En waar bevindt zich die lucht? Overal tussen hemel en aarde.

Het is dus zeker geen gering onderzoeksgebied, maar wél een waar men altijd behoorlijk vreemd over heeft gedaan. Ten Bos neemt de lezer in Meteosofie mee op reis langs de geschiedenis van het denken over het weer. Hij voert je langs de oude Grieken, Descartes, Pascal, Herder en zelfs Montesquieu – die toch vooral bekend is geworden door zijn politieke filosofie – komt voorbij. Ten Bos is de eerste die op deze manier de filosofie van het weer samenbrengt, in een zeer geslaagde poging.

Tussen hemel en aarde

Meteosofie begint als een geschiedenisboek: hoe dachten de oude Grieken over het weer en waar kwam die houding vandaan? Volgens de oude Grieken was het onmogelijk zekerheid te verkrijgen over dat wat zich tussen hemel en aarde bevindt (de metéoros). Elke persoon die claimt wel zo’n zekerheid te hebben, moet men wantrouwen. Zo iemand is een sofist, iemand die zich boven de medemens verheft in zijn poging het beter te weten, een praatjesmaker. De beschuldiging ‘sofist’ te zijn leverde Socrates de gifbeker op, dus je paste wel op.

In dit wantrouwen ten opzichte van het weer – of breder, het klimaat – herkennen we het huidige wantrouwen in ‘klimaatzaken’. Hier trekt Ten Bos een interessante parallel. Het weer kennen we nu veel beter dan de oude Grieken deden, maar het klimaat blijft zo’n ongrijpbaar geheel. Over het klimaat kunnen we alleen maar aannames doen, voorspellingen, scenario’s. In zekere zin heeft het klimaat bij ons eenzelfde ongrijpbaarheid in zich als het weer bij de oude Grieken had. En onze reactie op ongrijpbaarheid is scepsis.

Tegelijkertijd hadden de oude Grieken wel degelijk interesse in het weer, zij het op sociaal vlak. Ze wisten dat het weer bedreigend kon zijn voor de sociale orde. Op die manier wordt het weer wél onderzocht bij de oude Grieken, in de sociale context. Ze beseften dat het weer zó alomvattend was dat het ook allesverwoestend kon zijn (denk aan hongersnoden, overstromingen etc.). De centrale vraag werd daar: hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat we niet van slag raken van dat ongrijpbare en potentieel levensgevaarlijke dat ons omringt? De epicuristen vonden het antwoord in hun streven naar onverstoorbaarheid (ataraxia). Ook ten opzichte van het weer was dat een houding die je kon aannemen.

Aristoteles als eerste meteoroloog

Aristoteles, leerling van Plato en een echte empirist (= kennis komt uit de ervaring, niet uit het verstand) deed een aantal rake uitspraken over het weer. In zijn Meteorologika trekt hij conclusies op basis van tal van waarnemingen, van hemzelf maar ook van anderen. Zo had hij horen zeggen van ‘een meer in Palestina’ waar objecten op blijven drijven. Daarmee bedoelt hij natuurlijk de Dode Zee, waar hij zelf nooit is geweest.

Ten Bos laat zien dat je zelfs zou kunnen betogen dat Aristoteles de eerste is geweest met een beeld van wat we tegenwoordig de waterkringloop noemen. Centraal bij Aristoteles stond het opstijgen en neerdalen van ‘lichamen’ zoals water. “Waar de zon waterdeeltjes doet stijgen, zorgt haar afwezigheid ervoor dat ze naar beneden gaan, doorgaans in de vorm van neerslag.”

Moderne meteorologie

Descartes wordt gezien als de peetvader van de moderne meteorologie. Hij was op zoek naar heldere, welonderscheiden en onbetwijfelbare kennis. Hij was een echte rationalist (= kennis komt uit het verstand, niet uit de ervaring) en geloofde dat alleen de wiskunde die zekerheid kon bieden. Ook de meteorologie zou dus gebaseerd moeten zijn op de wiskunde, om voor ware kennis door te kunnen gaan. Op die manier koppelt Descartes voor het eerst de meteorologie echt los van de filosofie, al blijft de meteosofie (het nadenken over de verhouding tussen de mens en de wereld) wel bestaan.

Ten Bos laat het verschil tussen Descartes en zijn tijdgenoot Blaise Pascal mooi zien. Waar Descartes zich richtte op de wiskunde, bleef Pascal (ook een wiskundige) filosoferen. Pascal vroeg zich af wat het voor de mens betekende dat hij datgene wat hem omringt nooit volledig zou kunnen begrijpen. “Hoe zou het mogelijk zijn dat een deel het geheel begrijpt?” Hoe gaat de mens om met die complexiteit?

Klimaatdeterminisme

Meteosofie leest als een schoolboek, een eerste geschiedschrijving over het denken over het weer. In chronologische volgorde gaat Ten Bos verder. Ditmaal wéér een bekende filosoof: Montesquieu (de bedenker van de trias politica). Montesquieu blijkt in zijn politieke filosofie ook een belangrijke plek te zien voor het weer. Het klimaat van een land bepaalt het karakter van de mensen die daar wonen. Daar moeten we de wetten van dat land dus op aanpassen, aldus Montesquieu.

Ook de beroemde denker Herder blijkt over het weer te hebben nagedacht. Sterker nog, je zou hem zelfs de éérste kunnen noemen die een ecologisch bewustzijn ontwikkelt. Hij verzet zich tegen het klimaatdeterminisme van Montesquieu en vraagt zich af hoe wij ons moeten verhouden tot het klimaat dat ons omringt. Een vraag die vanzelfsprekend nog altijd actueel is.

Meteosofie

In de laatste drie hoofdstukken toont Ten Bos zich meer en meer ook zelf meteosoof. Na een hoofdstuk over drie hedendaagse filosofen die denken over het klimaat (Serres, Sloterdijk, Morton) gaat hij dieper in op wat het weer, maar vooral het klimaat, nu voor ons betekent. Daarbij zijn complexiteit en waarschijnlijkheid belangrijke factoren. Over het klimaat hebben we nog altijd geen zekere kennis. De kennis die we hebben kunnen we slechts uitdrukken in waarschijnlijkheden en dus niet in zekerheden. Dat maakt dat ook vandaag de dag klimaatonderzoekers niet altijd serieus genomen worden, net zoals de oude Grieken mensen die iets pretendeerden over het weer wantrouwden. Ook al weten we ongelofelijk veel méér over het weer dan ooit tevoren, we blijven omringd door iets ongrijpbaars, iets dat nooit helemaal te vatten, voorspellen en beheersen is.

Ten Bos laat in Meteosofie zien hoe de verhouding tussen de mens en het weer altijd ambigu is geweest. Het boek is leerzaam, prettig geschreven en is weer een ‘echte Ten Bos’, zoals we hem kennen.

Boeken / Fictie

Cultuurverschillen blootgelegd

recensie: Sholeh Rezazadeh - De hemel is altijd paars

Wat is een goede benaming voor literatuur die zich bevindt op het grensvlak tussen literatuur en poëzie? Noem het ‘piteratuur’, noem het ‘loëzie’. In ieder geval is de samenkomst van deze twee genres bij de Iraans-Nederlandse auteur Sholeh Rezazadeh méér dan geslaagd. In haar debuutroman De hemel is altijd paars weet ze zowel het perspectief van de nuchtere über-Hollandse Mees als het perspectief van de dromerige, emotionele Iraanse Arghavan waarheidsgetrouw te beschrijven.

De bomenfluisteraars en de jurkjesliefhebber

Het is even wennen: een roman waarin de tijdsvolgorde compleet is losgelaten. Dat biedt echter ook weer mogelijkheden. Schrijfster Rezazadeh lijkt er bewust voor te hebben gekozen om het heden en verleden met elkaar te verweven, zodat de handelingen van haar hoofdpersonage Arghavan verklaard kunnen worden. De jonge vrouw Arghavan, die optreedt als de ik-verteller binnen deze roman, heeft een eigen tweedehands winkel in hartje Amsterdam. Tegenover haar winkel staan enkele grote bomen, waar ze graag naar kijkt (niet geheel ontoevallig is de vertaling van haar eigen naam ‘Judasbomen’, een verwijzing naar de Perzische dichter Sayeh die gedichten schreef over judasbomen). Daarin is ze niet de enige: ook trouwe klant Johan, die zijn metaalkleurige cassetterecorder en bandjes aan haar verkoopt omdat deze de bomen niet meer opneemt, gaat graag het gesprek aan met de bomen in zijn eigen tuin. Deze wijsneuzige Johan is een ware bomenfluisteraar.

Eerst plaatst Arghavan nog vraagtekens bij het gesprek dat ze met de oude man voert over de ‘pratende’ bomen, maar al snel genoeg neemt ze zich voor om compleet in zijn verhaal mee te gaan en wordt hij een trouwe vriend. Langzaam bloeit er ook een vriendschap op tussen Arghavan en Anna, die altijd voor sluitingstijd enkele jurken komt passen. De slechthorende Anna nodigt Arghavan uit om met haar naar een feestje van een vriendin te gaan, die op wereldreis gaat. Aldaar wordt ze meteen voor ‘Française’ aangezien door een vijftigjarige man, die in hun gesprek iets te veel benadrukt dat Arghavan een buitenlander is.

Uitvergrote tegenstellingen

Johan en Anna kunnen Arghavans hart echter niet zo snel laten kloppen als Mees dat doet. Als Mees en Arghavan elkaar ontmoeten, loopt Mees vanaf dat moment de deur bij Arghavans winkel plat. Hij vindt haar wereld ‘mooi’ en hij en zijn vrienden willen van alles over haar cultuur weten op een feestje waar Mees haar naartoe neemt. Van hoe ze haar koffie inschenkt tot hoe ze het liefste haar frietjes eet (met mayo of ketchup). De interesse van Mees’ vrienden is erg lauw te noemen; in een split second richtten ze zich weer tot hun eigen kring en hebben ze het over van alles en nog wat en voelt Arghavan zich een vreemde eend in de bijt. Vanaf die avond wordt duidelijk dat Mees en Arghavan in totaal verschillende werelden leven. Niet lang daarna kondigt Mees aan dat hij drie weken op vakantie gaat. Intussen is Arghavan helemaal hoteldebotel en kan ze aan niemand anders meer denken dan aan haar geliefde Mees. Anna beziet het met een sceptisch oog en probeert Arghavan wakker te schudden. Heeft Anna een punt als ze Arghavan op Mees’ afstandelijke houding wijst of is dit de start van een prachtig liefdesverhaal?

Autobiografische elementen

Tussen al haar bedenkingen over het heden door, vertelt Arghavan over haar roots en alle troebele herinneringen. Ze denkt vaak terug aan haar ooit zo bezorgde en innemende vader, die langzaam aan opium verslaafd raakte. Ontstond die verslaving na óf vanwege het slechte huwelijk met Arghavans moeder? Arghavans moeder lijkt niet veel met haar dochter van doen te willen hebben en geeft aan dat ze omwille van Arghavan nog bij diens vader is. Het zijn niet slechts herinneringen. De emoties die deze herinneringen oproepen zijn zo levensecht en intens, omdat ze gebaseerd zijn op Rezazadehs eigen jeugd. In een interview met Het Parool (21 maart 2021) geeft Rezazadeh dan ook aan dat het boek autobiografisch is. Juist door in een vreemde taal, in het Nederlands, te schrijven, kon Rezazadeh een zekere afstand nemen van het verhaal van haar vader en dit optekenen. Ondanks dat het met haar vader steeds slechter afloopt, heeft hij haar wel veel wijze lessen meegegeven. Zo merk je aan alles dat Arghavan dankbaar is voor het leven. Ze is een naar eigen zeggen emotioneel persoon. Als iemand haar vraagt wat ze mist van ‘haar eigen land’ zit er meteen een brok in haar keel:

Bergen, taal, mensen, smaken, geuren, straten, lucht, wolken, brullende rivieren, alles, wil ik zeggen, maar ik ben bang dat, zodra die woorden uit mijn mond springen, ik emotioneel word en wat is erger dan emotioneel worden bij mensen die je net hebt ontmoet.

Dit citaat maakt overigens duidelijk dat Arghavan alles eerst zintuiglijk beleeft. Meer dan haar woorden en gedachten, staat haar zintuiglijke waarneming centraal. Voornamelijk wat betreft de natuurelementen. Die keren ook terug in haar dromen, of beter gezegd: nachtmerries. Zo droomt ze over een boom die in vuur en vlam staat en besluit ze middenin de nacht op haar fiets te springen naar haar winkel om te kijken of haar geliefde bomen nog worden weerspiegeld in haar winkelruiten.

Inburgeringscursus voor de autochtoon?

Rezazadehs kracht zit ‘m in het poëtische: ze weet precies de juiste middelen van de beeldspraak in te zetten om de gevoelswereld van Arghavan te verwoorden. Het is een prachtig, eenvoudig te lezen (en aldus goed te volgen) boek dat voornamelijk verhaalt over de tegengestelde culturen van Mees en Arghavan. Het is jammer hoe weinig toegewijd figuren als Mees zijn als het gaat om de ontmoeting tussen culturen. Hoe bevooroordeeld de blik is van mensen als het om het verre oosten. Nederlanders lijken een gestroomlijnd leven te willen hebben en zetten zichzelf klem met een boordevolle agenda. Daar fladdert Rezazadehs protagoniste als een vlinder doorheen; ze laat het leven wat meer ‘ongepland’ en lijkt daardoor niet te passen in die voorbijrazende wereld. Rezazadeh maakt met haar roman iets heel inzichtelijk: wat is nu eigenlijk de tegenhanger van de inburgeringscursus?

Arghavan wordt als menig Nederlander met een migratieachtergrond haast gedwongen om de Nederlandse cultuur te omarmen, om deze zonder wikken of wegen eigen te maken. Maar wat doen de autochtone Nederlanders om andere culturen ruimte te bieden in hun nieuwe thuisland? Om hun eigen cultuur met die van anderen te laten vervlechten? Wie dit boek leest, kan zomaar tot dezelfde slotsom komen. Een inburgeringscursus voor de autochtone Nederlander, die denkt dat hij of zij in haar recht staat, is wellicht nog niet eens zo’n slecht idee.