Tag Archief van: landscape

Boeken / Strip

Stripmakers die durven te experimenteren

recensie: Marcel Ruijters – Troglodytes / Hendrik J. Vos – Edelpulp

Hoe klein de Nederlandse stripwereld ook is, variatie is er genoeg. Als je laagdrempelig vermaak wilt, lees je lekker Donald Duck, als je zin hebt in iets avontuurlijks koop je Franka, en als je ineens verlangt naar wat absurde humor pak je Dirk-Jan. Maar als je nou helemaal geen behoefte hebt aan dit soort strips? Dan is er ineens veel minder keuze, vooral omdat literaire strips niet zo goed verkopen als de populaire series. Gelukkig zijn ook auteurs die daar niet voor terugdeinzen en er lustig op los durven te experimenteren. Zo ook Marcel Ruijters en Hendrik J. Vos, die beiden onlangs weer een nieuw album aan hun respectabele oeuvres konden toevoegen.

Marcel Ruijters – Troglodytes 3: Vox Insana

Het grootste gedeelte van Marcel Ruijters’ oeuvre bestaat uit small-press strips die hij tussen 1988 en 2002 in eigen beheer uitgaf. Nu is er niets mis met small-press strips, maar ze hebben wel één groot nadeel: bekend word je er meestal niet door, hoe goed ze ook zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gemiddelde striplezer pas rond 2005 voor het eerst van Marcel Ruijters hoorde. Toen verscheen zijn alom geprezen Sine Qua Non, een voor zijn doen zeer toegankelijk boek rond een groepje nonnen in de middeleeuwen. Dit album verscheen niet in eigen beheer maar bij kwaliteitsuitgeverij Oog & Blik, waar enkele jaren eerder ook al werk van hem was verschenen: Troglodytes. In deze tekstloze serie konden de lezers de zogenaamde Troglodytes volgen, een mensachtige diersoort, die in tegenstelling tot de Homo Sapiens niet uit de grotten en holen is weggetrokken, maar zich juist dieper de grond in heeft gegraven. Overigens is hun naam niet willekeurig gekozen. Zowel het Latijnse troglodyta als het Griekse τρωγλοδύτης (troglodutes) betekent iets als ‘mensen die in grotten/holen wonen’. Onlangs verscheen het derde deel van deze serie, Vox Insana.

~

Het ontbreken van tekst in Troglodytes is zowel het sterkste punt als de grootste zwakte. De tekeningen worden er veel intenser door, deels omdat Ruijters er alles mee moet vertellen en deels omdat je als lezer plotseling veel meer oog voor detail hebt. Het verhaal is echter minder goed te volgen dan dat van de gemiddelde strip: als je niet oppast lees je Troglodytes vliegensvlug uit zonder ook maar iets mee te krijgen van wat er nu eigenlijk wordt bedoeld. En ook als je wél rustig leest en alles goed probeert te interpreteren, loop je het risico dat je een heel ander verhaal leest dan Ruijters van oorsprong in gedachten had. Opzich heeft zo’n eigen interpretatie ook wel weer iets speciaals, maar uit interviews met de auteur blijkt dat hij wel degelijk een heel scherp idee had van wat hij de lezer wilde laten begrijpen. Nu pleit het voor de auteur dat je als lezer niet alles op een dienblaadje gepresenteerd krijgt, maar het lijkt erop dat Ruijters in dit geval of zijn eigen duidelijkheid of het interpretatievermogen van de lezer overschat heeft. Het is dan ook aan te raden om bij lezing eerst even wat vooronderzoek te doen, zodat je het album daadwerkelijk kan lezen zoals je het zou moeten lezen. Want dan is het meer dan de moeite waard.

Hendrik J. Vos – Edelpulpreeks 2: Gorgon de Verzengende

Hendrik J. Vos vergaarde in de jaren ’70 en ’80 bekendheid in de stripwereld door te publiceren in bladen als Titanic, Wordt Vervolgd en De Vrije Balloen, evenals door het oprichten van zijn eigen blad Krypton, dat het vier nummers volhield. Samen met scenarist Martin Lodewijk, bekend van Agent 327 en Storm, probeerde hij in 1980 de pulpreeks De Kat nieuw leven in te blazen, maar dit project kende niet het gewenste succes. Na deze actieve periode bleef het – afgezien van de uitgave van de bundel De Prins van de Paardenkop in 1999 – lang stil rond Vos, tot in 2006 het eerste deel van de door hemzelf opgestarte en uitgegeven Edelpulp Reeks verscheen: De Kat in de Karpaten, een bundeling van vier korte verhalen die hij in de loop van zijn carrière maakte. De bedoeling was om elk jaar een nieuw deel van de reeks te presenteren, en met Gorgon de Verzengende is ook 2007 ondertussen voorzien.

~

Gorgon de Verzengende bundelt in totaal negen korte verhalen, wederom vooral oud werk dat – al dan niet opnieuw – ingekleurd is. Het zijn stuk voor stuk komische verhalen met een absurd uitgangspunt, waarbij vooral sciencefiction een prominente rol heeft gekregen: slechts twee van de negen verhalen hebben hier geen link mee. Hierdoor is de bundeling ondanks de steeds losstaande verhalen een redelijk samenhangend geheel geworden, net als het eerste deel uit de serie, dat meer van een horrorachtige thematiek uit ging.

Minder consistent dan de thematiek is Vos’ tekenstijl. De lijnvoering switcht per verhaal tussen tamelijk gedetailleerd en tamelijk grof, waarbij vooral de verhalen rond Castor de ruimtepionier erg simpel ogen. Overigens wordt de bundel daar absoluut niet minder leesbaar door. Het geeft juist een interessant beeld van hoe Vos zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld als tekenaar. De gedetailleerder getekende verhalen onderscheiden zich ook qua scenario van de vroege verhalen. Vos neemt in dit latere werk meer de tijd om zijn verhalen te vertellen, wat ze een stuk leuker maakt dan de simpele Castor-gags. Vooral het titelverhaal springt er wat dat betreft positief uit, al is de rest ook zeker de moeite waard.

Boeken / Strip

Stripmakers die durven te experimenteren

recensie: Marcel Ruijters – Troglodytes / Hendrik J. Vos – Edelpulp

Hoe klein de Nederlandse stripwereld ook is, variatie is er genoeg. Als je laagdrempelig vermaak wilt, lees je lekker Donald Duck, als je zin hebt in iets avontuurlijks koop je Franka, en als je ineens verlangt naar wat absurde humor pak je Dirk-Jan. Maar als je nou helemaal geen behoefte hebt aan dit soort strips? Dan is er ineens veel minder keuze, vooral omdat literaire strips niet zo goed verkopen als de populaire series. Gelukkig zijn ook auteurs die daar niet voor terugdeinzen en er lustig op los durven te experimenteren. Zo ook Marcel Ruijters en Hendrik J. Vos, die beiden onlangs weer een nieuw album aan hun respectabele oeuvres konden toevoegen.

Marcel Ruijters – Troglodytes 3: Vox Insana

Het grootste gedeelte van Marcel Ruijters’ oeuvre bestaat uit small-press strips die hij tussen 1988 en 2002 in eigen beheer uitgaf. Nu is er niets mis met small-press strips, maar ze hebben wel één groot nadeel: bekend word je er meestal niet door, hoe goed ze ook zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gemiddelde striplezer pas rond 2005 voor het eerst van Marcel Ruijters hoorde. Toen verscheen zijn alom geprezen Sine Qua Non, een voor zijn doen zeer toegankelijk boek rond een groepje nonnen in de middeleeuwen. Dit album verscheen niet in eigen beheer maar bij kwaliteitsuitgeverij Oog & Blik, waar enkele jaren eerder ook al werk van hem was verschenen: Troglodytes. In deze tekstloze serie konden de lezers de zogenaamde Troglodytes volgen, een mensachtige diersoort, die in tegenstelling tot de Homo Sapiens niet uit de grotten en holen is weggetrokken, maar zich juist dieper de grond in heeft gegraven. Overigens is hun naam niet willekeurig gekozen. Zowel het Latijnse troglodyta als het Griekse τρωγλοδύτης (troglodutes) betekent iets als ‘mensen die in grotten/holen wonen’. Onlangs verscheen het derde deel van deze serie, Vox Insana.

~

Het ontbreken van tekst in Troglodytes is zowel het sterkste punt als de grootste zwakte. De tekeningen worden er veel intenser door, deels omdat Ruijters er alles mee moet vertellen en deels omdat je als lezer plotseling veel meer oog voor detail hebt. Het verhaal is echter minder goed te volgen dan dat van de gemiddelde strip: als je niet oppast lees je Troglodytes vliegensvlug uit zonder ook maar iets mee te krijgen van wat er nu eigenlijk wordt bedoeld. En ook als je wél rustig leest en alles goed probeert te interpreteren, loop je het risico dat je een heel ander verhaal leest dan Ruijters van oorsprong in gedachten had. Opzich heeft zo’n eigen interpretatie ook wel weer iets speciaals, maar uit interviews met de auteur blijkt dat hij wel degelijk een heel scherp idee had van wat hij de lezer wilde laten begrijpen. Nu pleit het voor de auteur dat je als lezer niet alles op een dienblaadje gepresenteerd krijgt, maar het lijkt erop dat Ruijters in dit geval of zijn eigen duidelijkheid of het interpretatievermogen van de lezer overschat heeft. Het is dan ook aan te raden om bij lezing eerst even wat vooronderzoek te doen, zodat je het album daadwerkelijk kan lezen zoals je het zou moeten lezen. Want dan is het meer dan de moeite waard.

Hendrik J. Vos – Edelpulpreeks 2: Gorgon de Verzengende

Hendrik J. Vos vergaarde in de jaren ’70 en ’80 bekendheid in de stripwereld door te publiceren in bladen als Titanic, Wordt Vervolgd en De Vrije Balloen, evenals door het oprichten van zijn eigen blad Krypton, dat het vier nummers volhield. Samen met scenarist Martin Lodewijk, bekend van Agent 327 en Storm, probeerde hij in 1980 de pulpreeks De Kat nieuw leven in te blazen, maar dit project kende niet het gewenste succes. Na deze actieve periode bleef het – afgezien van de uitgave van de bundel De Prins van de Paardenkop in 1999 – lang stil rond Vos, tot in 2006 het eerste deel van de door hemzelf opgestarte en uitgegeven Edelpulp Reeks verscheen: De Kat in de Karpaten, een bundeling van vier korte verhalen die hij in de loop van zijn carrière maakte. De bedoeling was om elk jaar een nieuw deel van de reeks te presenteren, en met Gorgon de Verzengende is ook 2007 ondertussen voorzien.

~

Gorgon de Verzengende bundelt in totaal negen korte verhalen, wederom vooral oud werk dat – al dan niet opnieuw – ingekleurd is. Het zijn stuk voor stuk komische verhalen met een absurd uitgangspunt, waarbij vooral sciencefiction een prominente rol heeft gekregen: slechts twee van de negen verhalen hebben hier geen link mee. Hierdoor is de bundeling ondanks de steeds losstaande verhalen een redelijk samenhangend geheel geworden, net als het eerste deel uit de serie, dat meer van een horrorachtige thematiek uit ging.

Minder consistent dan de thematiek is Vos’ tekenstijl. De lijnvoering switcht per verhaal tussen tamelijk gedetailleerd en tamelijk grof, waarbij vooral de verhalen rond Castor de ruimtepionier erg simpel ogen. Overigens wordt de bundel daar absoluut niet minder leesbaar door. Het geeft juist een interessant beeld van hoe Vos zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld als tekenaar. De gedetailleerder getekende verhalen onderscheiden zich ook qua scenario van de vroege verhalen. Vos neemt in dit latere werk meer de tijd om zijn verhalen te vertellen, wat ze een stuk leuker maakt dan de simpele Castor-gags. Vooral het titelverhaal springt er wat dat betreft positief uit, al is de rest ook zeker de moeite waard.

Boeken / Fictie

Aangename stelligheid

recensie: A.L. Snijders - Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk

Tussen 2001 en 2004 kon slechts een select gezelschap van de Zeer Korte Verhalen van A.L. Snijders genieten, maar nu is daar met de bundel Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk verandering in gekomen. Zijn naar eigen zeggen ‘336 pogingen om aan een roman te beginnen’ worden gekenmerkt door een doeltreffend taalgebruik, scherpe meningen en een afkeer van sentimenteel schrijven. Want ‘gevoelig schrijven is een grote pest, het is een vorm van hysterie’.

In oktober 2001 verschijnt in de mailbox van een aantal vrienden en kennissen van A.L. Snijders Hek, een kort verhaaltje van amper een pagina. In het zogenaamde ZKV (Zeer Korte Verhaal) zet de schrijver in afgemeten taalgebruik vraagtekens bij het veiligheidsgevoel van bezoekers van een Spaanse camping. De bewakers van het campingterrein gaan ’s avonds gewoon slapen en voeren ’s nachts dus geen patrouilles uit, zoals door veel kampeerders wordt verondersteld. Uit Hek, het eerste ZKV dat in Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk staat afgedrukt, zijn veel kenmerken te destilleren die je ook bij zijn andere miniaturen tegenkomt. Het taalgebruik is uiterst helder en precies, terwijl de boodschap nuchter en scherp is. Tussen Hek en Traditie (2), het ZKV dat eind 2004 zijn weg naar het digitale leespubliek van Snijders vond en het laatste verhaaltje vormt van de bundel, wordt geschreven over tal van onderwerpen. Een paar zaken zijn echter favoriet. Zo wordt er vaak over de literatuur geschreven, zijn er meerdere ZKV’s over de vrienden van Snijders te vinden en zet de schrijver opmerkelijk scherpe portretjes neer van mensen en gebeurtenissen uit zijn jeugd. Maar wat in bijna alle ZKV’s terugkomt is de fascinatie van de schrijver voor taal. Het verbaast dan ook niet dat Snijders jarenlang als docent Nederlands werkzaam was. Snijders’ taalpurisme blijkt uit een ZKV waarin hij een gesprek voert met een vriend dat vanwege een wederzijdse haat jegens kletskoek bestaat uit slechts tien woorden. In een ander ZKV wordt een literaire uitgever gehekeld die in brieven allerlei schrijffouten maakt. Snijders zit niet langer in het onderwijs, maar het onderwijs blijkt nog wel in hem te zitten.

Meteen raak

Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk is echt een schitterend boek, doordat je tijdens het lezen telkens het gevoel hebt tegen iets nieuws te zijn aangelopen. Of het nu om de stijl van de schrijver, de onderwerpskeuze of zijn toon gaat, het is onvergelijkbaar met andere literatuur. Duidelijk wordt waar Snijders zelf de mosterd vandaan haalt. In Nederland is er bewondering voor Multatuli, de beide Reves en (vooral) Nescio, terwijl Mulisch ‘een tweederangsschrijver’ wordt genoemd. Bij Mulisch’ werk is volgens Snijders sprake van ‘een ontwikkeling’, terwijl het bij de drie hierboven genoemde schrijvers ‘meteen raak was’. Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk loopt over van meningen over taal, schrijven en literatuur. Vaak komt Snijders’ vijandschap tegen wat hij zelf noemt het ‘sentimentele schrijven’ terug. In het ZKV op pagina 15 lezen we dat Snijders Tacitus waardeert omdat hij bondig weet te schrijven, maar zeker ook omdat hij een afkeer had van sentimentaliteit. ‘Gevoelig schrijven is een grote pest, het is een vorm van hysterie’, concludeert Snijders.

Schizofreen

Snijders zelf valt dan ook niet op gevoelig schrijven te betrappen. Hij beschouwt de dingen en presenteert zijn verhalen met zo min mogelijk poespas, wars van iedere overbodige wijdlopigheid. De kale taal van Snijders in combinatie met zijn enigszins strenge toon zorgt ervoor dat de lezer steeds verder ingesnoerd raakt in het aangenaam stellige universum van de schrijver. Aangenaam, want Snijders is altijd scherp maar wordt nooit zuur. Zo is de vrouw in ZKV Pinsie Vogelhand een hysterische schizofreen, in plaats van dat er staat dat ze op Snijders als een hysterische schizofreen overkomt. De lezer hoeft niet gewezen te worden op de subjectiviteit van het oordeel van de schrijver, aangezien alle literatuur immers subjectief is. ‘Zo zie ik het, en meer kan ik er niet van maken’, lijkt de schrijver te willen zeggen. Trucs om de lezer van Snijders’ standpunt te overtuigen zijn tot een minimum beperkt, wat vreemd genoeg eerder sympathiek overkomt dan rechtlijnig. Snijders laat het oordeel over het gepresenteerde juist over aan de lezer, in plaats van alle retorica die voorhanden is in te zetten om je van zijn standpunt te overtuigen.

Nagerecht

Zelf verklaarde hij in een interview dat zijn boek niets minder is dan 336 mislukte pogingen om een ‘echte’ roman te schrijven, maar toch krijg je na lezing van een ZKV niet de indruk dat er nog iets aan toegevoegd moet worden. Eerder vraag je je af waar al die andere schrijvers toch zo veel woorden voor nodig hebben. Die stelligheid verdwijnt op den duur ook wel weer, maar laat wel zien tot wat Snijders’ werk in staat is. Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk is een boek dat je het meest recht aandoet door het te behandelen als een exclusief nagerecht. Dus er niet meteen op duiken en het boek in één ruk uitlezen, maar er juist rustig van proeven en aandacht hebben voor iedere zin die in dit boek staat. Mijn advies: zorg gewoon dat u op de mailinglist van Snijders komt, dan krijgt u in het vervolg in ieder geval niet in één keer al dat moois op uw bord.

Boeken / Fictie

Moord van een verleden

recensie: Nathan Englander - Het Ministerie van Buitengewone Zaken

Nathan Englander (1970) zette een stevige voet aan de grond in het literaire landschap met zijn goed geconstrueerde verhalenbundel Verlost van vleselijke verlangens (For the Relief of Unbearable Urges, 1999). Onlangs verscheen zijn debuutroman Het Ministerie van Buitengewone Zaken (The Ministry of Special Cases, 2007) die zich afspeelt tijdens de ‘Vuile Oorlog’ (1976 tot 1983) in Videla’s Argentinië. In deze oorlog verdwenen ongeveer 30.000 studenten en politieke dissidenten spoorloos. Het is nog altijd onduidelijk wat er met deze mensen is gebeurd.

Het verhaal gaat over de joodse Kaddisj, zijn vrouw Lilian en hun zoon Pato. Kaddisj verwijdert voor de Joodse Gemeenschap namen van grafstenen. Samen met zijn zoon gaat hij er ’s nachts op uit en klimt hij over de muur die de twee joodse begraafplaatsen (die van de Welwillende Zielen en de Verenigde Joodse Gemeenten) van elkaar scheidt. Ze wissen namen, maken de graven anoniem en laten hiermee pijnlijke geschiedenissen verdwijnen. Kaddisj is goed in zijn werk en hij wordt door vriend en vijand ingehuurd.

Engel des doods

Kaddisj weet zelf alles van een pijnlijk verleden. Als zoon van een vrouw van bedenkelijke zeden wordt hij nog altijd met de nek aangekeken binnen de joodse gemeenschap. Zijn naam: Kaddisj, dat gebed voor de doden betekent, als akelig geheugensteuntje van dit verleden en stille profetie voor zijn toekomst: “Hij zal Kaddisj heten om de engel des doods te verdrijven. Een trucje en een zegen. Laat dit kind rouwen in plaats van dat er om hem gerouwd wordt.” Zo gedwee als zijn vader zo opstandig is Pato, de zoon met linkse sympathieën. Hij heeft een onverholen afkeer tegen het regime dat Argentinië in zijn greep houdt en rebelleert op een manier die het bloed onder ieders nagels vandaan haalt.

Roerige tijden

~

Lilian is werkzaam in het verzekeringswezen en terwijl zij bezig is hun gezin te ‘verzekeren’ door middel van een zogenaamde ‘veilige’ deur, probeert Kaddisj op zijn manier het gezin te beschermen en jaagt daarmee onbedoeld zijn zoon nog verder tegen zich in het harnas. Als hij een aanbod krijgt van Lucio Mazursky, een befaamd plastisch chirurg, om een familienaam van een graf te verwijderen doet hij wat hem gevraagd wordt, zijn zoon Pato tegen zijn zin met zich mee slepend. Kaddisj wil het beste voor zijn gezin in deze roerige tijden maar elke keer pakt het dramatisch uit. Zo hakt hij per ongeluk de pink van zijn zoon af in een ruzie op de begraafplaats en gaat hij in op het aanbod van de plastisch chirurg diens schuld in neusoperaties af te betalen.

Op die manier verkrijgt Kaddisj een nieuwe ‘prachtige’ neus waaruit de joodse trekken compleet zijn verdwenen. Dit geneest hem niet alleen van zijn slaapapneu, maar zou hem ook minder zichtbaar moeten maken voor zekere instanties. Zoon Pato weigert zijn neus te laten opereren. Lilian, die wordt geopereerd door een student, heeft niet zoveel geluk. Haar neus is, hoewel inderdaad helemaal anders, een lelijkere onvaste variant van het origineel. Niet lang daarna wordt Pato meegenomen uit de flat tezamen met drie van zijn ‘gevaarlijke’ boeken, de boeken die vader Kaddisj nu net vergeten was te verbranden in de badkuip.

Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord

Dan begint zich een nieuw onzeker levensritme af te tekenen dat zich grotendeels afspeelt op het Ministerie van Buitengewone Zaken. Met haar hand bij het gezicht (de neus laat letterlijk los van verdriet) staat Lilian voortaan dag na dag op het Ministerie en wordt er van het spreekwoordelijke kastje naar de muur gestuurd. Met de verdwijning van zoon Pato is een compleet verleden in rook opgegaan en zoekt de liefde tussen Kaddisj en Lilian een nieuw bestaansrecht. Voor Lilian bestaat dit uit een gezamenlijke zoektocht, voor Kaddisj uit de verwerking van het onaanvaardbare. In dit niemandsland kunnen Kaddisj en Lilian niet bewijzen dat hun zoon heeft bestaan; documenten leiden nu eenmaal een onbetrouwbaar leven tijdens de junta. Bovendien hebben ze dankzij Kaddisj nu beiden een gezicht dat hen definitief heeft vervreemd van hun kind. Zoals Lilian het verwoordt: “Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord.”

Tragische absurditeit

Englander wordt nu al vergeleken met Jonathan Safran Foer. Zijn humor valt in ieder geval niet met die van Foer te vergelijken. Englander’s proza is doordrongen van wrange humor en wijsheid. Hij schetst de geschiedenis van de junta en een gezin in de greep daarvan met behulp van een scherpe pen en spaart daarmee het regime noch de joodse gemeenschap waar Kaddisj deel van uitmaakt (getuige bijvoorbeeld de openingszin: “Joden begraven elkaar zoals ze leven: opeengepakt, zonder een ander de ruimte te gunnen.”). Hij schetst een moeizame relatie tussen vader en zoon en tussen man en vrouw temidden van de wanhoop: “Het is moeilijk uit een nachtmerrie te ontwaken, maar het is nog veel moeilijker in een nachtmerrie te ontwaken.” De tragische absurditeit van Pato’s verdwijning wordt feilloos beschreven. De balans tussen hoop en wanhoop weet Englander goed te bewaren. De beste rol is echter weggelegd voor het personage van Kaddisj. Alles waar hij zich mee bemoeit lijkt letterlijk in het niets te verdwijnen. In alle opzichten is hij zijn beroep gaan leven. Wie zijn we eigenlijk nog zonder ons verleden? Dat het verhaal hier en daar wat hapert en de auteur (na zijn korte verhalen) nog op zoek is naar een ritme dat een roman kan dragen kan men hem makkelijk vergeven. Evenals de voorspelbare keuzes die worden gemaakt voor wat betreft de plot.

Film / Films

Geen mooi sprookje

recensie: Tales from Earthsea (Gedo senki)

Het verfilmen van fantasyboeken hoeft niet per se te resulteren in grootschalige filmproducties, waar we er de afgelopen jaren al ontelbaar veel van hebben gezien. Zo nam Studio Ghibli ( bekend van onder andere Spirited Away en Princess Mononoke) de Earthsea-boeken van Ursula Le Guin ter hand, en maakte er een anime van.

~

Dat resulteerde in Tales from Earthsea, heel losjes gebaseerd op het derde en vierde boek van de auteur. Vooral de hoofdpersonages en de setting werden overgeheveld naar het witte doek, waar het plot eigenlijk geheel werd omgegooid voor de verfilming. Goro Miyazaki werd tot regisseur benoemd, waarmee de zoon van Hayao (die destijds druk bezig was met Howl’s Moving Castle) zijn debuut maakt.

Vechtende draken

Het gaat niet goed met de magie in het rijk Earthsea. Zelfs de eeuwenoude draken vechten met elkaar, iets wat anders nooit gebeurt. De jonge prins Arren is op de vlucht geslagen voor schaduwen die alleen hij ziet. De mysterieuze aartsmagiër Ged lijkt hem te kunnen helpen, maar dan moet Arren wel met hem mee op reis. Uiteindelijk zullen ze de (want geen fantasyfilm zonder) kwaadaardige tovenaar Cob moeten verslaan om Earthsea te redden.

~

Stilistisch mankeert er weinig aan Tales from Earthsea. De omgevingen van het rijk zijn prachtig. Glooiende heuvels, een drukke marktstraat, een kleine boerderij: alles is fraai geanimeerd. Animeren kan schijnbaar ook in de genen zitten. Het rijk Eathsea komt helemaal tot leven, en zelfs als je nog nooit van die wereld hebt gehoord is het duidelijk dat het een mooi land moet zijn. De personages zelf zijn minder mooi, maar nog steeds wel de moeite waard om naar te kijken. Alleen tovenaar Cob niet, die lijkt meer op een vrouw dan op een man, en nog een lelijke vrouw ook.

Zeurkous

Het verhaal is echter veel te langdradig en te saai om lang te kunnen boeien. De film duurt bijna twee uur, en dat is gewoonweg veel te lang voor dit verhaal. Alles kabbelt maar voort, er zit totaal geen vaart in en de hoofdpersonages wekken totaal geen sympathie op. Hoofdpersonage Arren is een kleine zeurkous en Ged mekkert maar door over onzinnige dingen. Het duurt ook een hele tijd voordat de twee eindelijk bij de tovenaar aankomen. Daardoor is het een enorm lange zit, waarvan alleen het begin en het einde echt de moeite waard zijn. Zonde. Het had zo’n mooi sprookje kunnen zijn.

Boeken / Fictie

Een verhaal over mensen

recensie: Indra Sinha (vert. Lidwien Biekmann) - De mensen van Beest

De giframp in Bhopal (India) is één van de vergeten rampen in de wereld. In 1983 ontplofte daar een tank met 43 ton giftig gas. Duizenden mensen stierven, vele tienduizenden moesten voortaan blind, met ademhalingsproblemen of onvruchtbaar door het leven. Kinderen werden dood of gehandicapt geboren en reeds geboren kinderen kregen groeistoornissen. Zo’n vervormd kind is Beest, hoofdpersoon van de roman De mensen van Beest van Indra Sinha.

De ruggegraat van Beest is vergroeid, waardoor hij niet meer rechtop kan staan. Zijn kont steekt parmantig de lucht in, terwijl hij zich op handen en voeten voort beweegt. De neus van Beest steekt permanent in de goot.

Als ik opkijk, zie ik iemands kruis. Totaal andere wereld is dat, onder het middel. En geloof me, ik weet wie zijn ballen niet heeft gewassen, ik kan piskruisen en strontbillen ruiken waarvan de vage stank niet helemaal tot jouw neus opstijgt, scheten stinken veel erger.

Ruw en ongebonden

Beest was ooit – voor de giframp – een jongen, maar daar wil hij niet aan herinnerd worden. Hij wil ook niet bij de slachtoffers horen, door wie hij omringd wordt in de sloppenwijk waar hij woont. Hij wil helemaal geen mens meer zijn. Beest is een beest, ruw, smerig en ongebonden aan regels.

Indra Sinha
Indra Sinha

Tenminste, zo zet Beest zichzelf neer. Al snel blijkt dat deze harde puber in zijn hart toch allerlei zachte plekken heeft. Bijvoorbeeld voor Ma Franci, de dementerende Franse non die hem heeft opgevangen nadat zijn ouders overleden in de nacht van het gif, voor Huriya en Hanif, de gehandicapte grootouders van Aliya, voor de negenjarige wees Aliya zelf en voor Farouq, Beests beste vriend en grootste treiterkop. Indra Sinha omringt de puberende Beest door mensen die van hem houden, maar zelf ziet Beest dat niet. Beest ziet zichzelf als een lone ranger, een onbehouwen vrije jongen, maar Indra Sinha laat op subtiele wijze uit zijn eigen woorden een eenzame, loyale en zelfs bij vlagen lieve jongen spreken.

Gratis kliniek

Dan wordt Beest, bedelend bij een restaurant, verliefd. Hij leert Nisha kennen, een meisje uit een veel betere buurt, met een vader die ooit een beroemde zanger was, voor de giframp hem van zijn adem beroofde.

“Is bedelen leuk?”
Dat verrast me, niemand heeft me ooit eerder zoiets gevraagd. Het meisje bukt zich om Jara te aaien, haar haar valt voor haar gezicht, mooi is ze misschien niet maar ze heeft iets liefs, dat zie je soms bij mensen die niet knap zijn.
“Is honger hebben leuk?” antwoord ik. “Nee, dus hou op met die grappen en geef me vijf roepie.”

Beest komt terecht in een andere wereld. Deze mensen zijn niet bereid hun lot lijdzaam te ondergaan, deze mensen willen onder inspirerende leiding van Zafar, vechten voor rechtvaardigheid. Wanneer dan bovendien tegenover het huis van Nisha en haar vader een gratis kliniek voor slachtoffers wordt geopend door de jonge Amerikaanse dokter Elli (die een eigen verleden te ontvluchten heeft), staat het leven van Beest op zijn kop.

Vergeten ramp

Indra Sinha heeft de touwtjes over zijn verhaal stevig in handen. De lijntjes van Beests groei naar volwassenheid, de rechtszaak tegen eigenaren van de Kampani (de giffabriek) en de komst van een gratis kliniek laat Sinha op logische wijze samenkomen. Beest beseft langzaam dat ook hij een plaats heeft tussen de mensen, ja sterker zelfs, dat de mensen graag wíllen dat hij bij hun hoort. Het is dan ook jammer dat het einde van het verhaal ontspoort in een hallucinatoire reprise van de rampnacht, waarbij Beest diep in zijn dierlijke zelf duikt, alvorens hij definitief mens kan worden. Zo’n bombastisch einde had niet gehoeven. Het personage Beest is sterk genoeg om zijn eigen verhaal te dragen.

Het leven bij zijn mensen is Beest van harte gegund. Hun strijd tegen de eigenaren van de gasfabriek in het denkbeeldige Khaufpur gaat door. Dat is ook de werkelijkheid, de strijd tegen de eigenaren van de chemische fabriek in Bhopal is nog niet gestreden. Het is nu 23 jaar geleden en nog steeds lijden de mensen onder de gevolgen. Indra Sinha roept in dit boek om aandacht en hulp voor de vergeten ramp. Zij zijn ook mensen, de mensen van Beest.

Boeken / Fictie

Over de twijfels van een zoekende natie

recensie: Orhan Pamuk - De heer Cevdet en zonen

Voordeel van het winnen van de Nobelprijs voor Literatuur is dat ook ouder en tot nog toe onbekend werk van de winnaar wordt vertaald en uitgegeven. In het geval van Orhan Pamuk is dat maar goed ook; zijn debuutroman De heer Cevdet en zonen is een indrukwekkende kroniek waarin Pamuk het reilen en zeilen van een welvarende koopmansfamilie knap verweeft met de groeipijnen van het zich snel moderniserende Turkije in de periode 1905-1970.

De drie delen van het boek spelen zich ieder af tijdens een periode waarin de ontwikkeling van Turkije in een stroomversnelling komt. In de proloog maken we kennis met de heer Cevdet, een succesvolle islamitische koopman in 1905, de tijd dat Turkije nog een sultanaat is, en het koopmanschap wordt gedomineerd door Grieken, Christenen en Armeniërs. De heer Cevdet laat zich daardoor echter niet ontmoedigen: hij is vol van ambities en heeft al een zekere rijkdom weten te verwerven, waardoor hij de hand heeft gewonnen van de dochter van een pasja. We merken gaandeweg het eerste deel dat het broeit in het land. De zieke broer van de heer Cevdet is betrokken bij de revolutionaire beweging van de Jonge Turken, die het land radicaal willen moderniseren.

In het tweede deel – tevens het belangrijkste van het boek – maakt het verhaal een sprong naar de jaren dertig, tijdens de laatste levensdagen van Atatürk en aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. De heer Cevdet is inmiddels getrouwd en heeft twee zonen en een dochter: Osman, Refik en Ayþe. Osman heeft zijn vader opgevolgd als de drijvende kracht achter de handel en laat het fortuin van de familie gestaag groeien. De kern van het verhaal verschuift naar Refik, en zijn vrienden Ömer en Muhittin, die alledrie zoeken naar een doel in het nieuwe republikeinse Turkije dat onder Atatürk de twintigste eeuw is binnengesleurd.

De knappe Ömer wil veroveraar zijn zonder dat hij precies weet wat hij wil veroveren. Hij weet zich weliswaar aanzienlijke rijkdom te verwerven, maar vraagt zich af of dat zijn echte doel was. De lelijke Muhittin is een met complexen worstelende figuur die graag wil slagen als dichter, maar die zich door een mengeling van zelfhaat en miskenning door een ultranationalistische beweging laat inpalmen, waar zijn haat vooral fascistoïde trekjes krijgt. Refik tenslotte, is een naïef rijkeluisjongetje dat zich ergert aan zijn eigen leegheid en probeert door veel te lezen en goedbedoeld salonsocialisme te achterhalen hoe hij een eigen bijdrage kan leveren aan het nieuwe Turkije. We zien hoe de drie vrienden op hun eigen manier omgaan met de nieuwe kansen die de republiek biedt, ieder met wisselend succes.

In de epiloog maakt het verhaal een tweede sprong, naar 1970, waarin Ahmet, de zoon van Refik als kunstenaar probeert door te breken. De korte epiloog wordt door Pamuk vooral benut om een aantal verhaallijnen af te ronden, terwijl hij enkele malen verwijst naar de op handen zijnde staatsgreep van 1971.

Kabbelende karakters

Orhan Pamuk laat in zijn debuutroman al zien dat hij een groot verteller is, die in een eenvoudige maar trefzekere stijl levensechte personen kan creëren die in al hun eenvoud toch blijven boeien. Hij schetst de twijfels en de onrust van de sociale bovenlaag van Istanbul – zijn geliefde stad die ook als een dikke rode draad door zijn latere werk loopt – en laat zien hoe vanaf het begin van de 20e eeuw de culturele en economische invloeden van het westerse Europa Turkije als kruipolie binnensijpelen en het land veranderen.

Pamuk slaagt er in om deze verschillende karakters tot leven te wekken, zonder er karikaturen van te maken. Dat is knap, omdat het boek ook te lezen is als een parabel voor Turkije. De personages blijven echter realistisch en geloofwaardig doordat Pamuk nergens oordeelt. Hij registreert de gebeurtenissen en neemt rustig de tijd om het verhaal zijn beloop te laten. Dat is misschien ook het zwakke punt van het boek, voorzover je daarvan mag spreken; het boek kabbelt 700 pagina’s lang zonder tot een echte ontknoping te komen. Je stapt als lezer in, kijkt mee naar de belevenissen van de familie die door de heer Cevdet en zijn vrouw is gesticht, en vlak voor de staatsgreep van 1971, stap je weer uit. Alle stormachtige ontwikkelingen die Turkije in de periode tot 1970 heeft doorgemaakt spelen zich min of meer op de achtergrond af en oefenen hun invloed uit op de levens van de hoofdpersonen, zonder dat die er rechtstreeks bij betrokken raken. Pamuk schetst zo haarscherp de positie van de overgrote meerderheid van de bevolking, en de manier waarop alle politieke en culturele ontwikkelingen hun dagelijkse leven hebben veranderd. Hij laat zien hoe de ontwikkeling de tegenstellingen in de bevolking zijn gegroeid en gepolariseerd, doordat een deel de cultuur en technologie van het westen omarmt en gebruikt om zich te verrijken, terwijl een ander deel zich daardoor bedreigd voelt, en een toevlucht neemt tot een onverdraagzame nationalistische beweging.

Zeker gezien de actuele discussies rond de Armeense kwestie, de Turkse toetreding tot de EU en de groeiende invloed van de islam, is De Heer Cevdet en Zonen een waardevol en volwassen boek dat over de ontwikkeling en verdeeldheid van het moderne Turkije.

Film / Films

Verstikkende moederliefde

recensie: Mon fils à moi

‘Julien! Julien!’ Het is een dwingende lokroep waarmee de moeder voortdurend haar positie doet gelden in relatie tot haar zoon. Het klinkt moederlijk bezorgd, maar al gauw ontgaat je de onverbiddelijke en bezitterige ondertoon niet meer in Mon fils à moi. Die titel is veelzeggend, en omdat de film begint met het einde, is de thematiek meteen duidelijk en de plot weinig verrassend. Dat is geen gemis, integendeel: alle aandacht gaat uit naar de manier waarop dit verhaal over verstikkende moederliefde wordt neergezet. Daarmee wint de film slechts aan overtuigingskracht.

~

Julien (debutant Victor Sévaux) is een jaar of dertien en bevindt zich in dat fysieke en emotionele schemergebied tussen kind en adolescent; tussen kneedbaar en vertederend enerzijds, en eigenzinnig en seksueel anderzijds. Op school en bij oma heeft hij een vriendinnetje en een hippe coupe, thuis draagt hij een keurige scheiding en danst hij met zijn moeder op oubollige muziek. De overdreven aandacht van Maman (Nathalie Baye) lijkt Julien weinig te deren, al is zijn dubbelleven op den duur niet houdbaar; opgroeien zal hij toch. Moeders halsstarrige onwil dat in te zien levert enkele pijnlijke scènes op. Ronduit gênant is het als Maman Julien dwingt zijn handen voor zijn kruis weg te halen, omdat ze ‘dat toch al zo vaak’ heeft gezien.

Escalatie

Na een opeenstapeling van incidenten en de ontdekking dat haar zoon een vriendin heeft (je zou bijna zeggen: op iemand anders dan háár verliefd is) slaat de moeder door. De psychologische oorlogvoering tussen moeder en zoon op zichzelf overtuigt, dankzij het voortreffelijke spel van Baye en Sévaux en de onheilsspellende sfeer binnenshuis. Julien wordt in het nauw gedreven en verzet zich op klassieke kinderwijze: door zijn bord niet leeg te eten.

~

De gezinssituatie is minder sterk. Een afwezige, immer werkende vader die zich verlaat op zijn (huis)vrouw is nog tot daaraan toe en waarschijnlijk als typisch Frans bedoeld. Maar dat Papa het nogal sullig laat afweten als de waanzin van zijn vrouw escaleert, irriteert en wringt een beetje. Een mogelijke verklaring voor het gedrag van Maman ontbreekt jammer genoeg. De film drijft op de toenemende spanning tussen moeder en zoon, maar omdat je het einde al weet, was enige psychologische verdieping welkom geweest. Als gedragsstudie van een situatie die ongetwijfeld meer voorkomt dan we kunnen bevroeden, is Mon fils à moi dankzij uitstekende hoofdrolspelers absoluut de moeite waard.

Film / Films

Flauwe film, grappige dvd

recensie: Talladega Nights: The Ballad of Ricky Bobby

Snelheid en liefde voor auto’s zit Ricky Bobby (Will Ferrell) in het bloed. Niet zo vreemd, want hij werd in het racemonster van zijn vader geboren toen die naar het ziekenhuis scheurde. Vaders laat het gezin al snel in de steek, maar zijn motto “If you ain’t first, you’re last!” zal Ricky Bobby’s leven gaan beheersen.

Ricky Bobby en zijn boezemvriend Cal Naughton, Jr. (John C. Reilly) zijn monteurs van een NASCAR-raceteam als op een dag de coureur niet verder wil rijden. Ricky springt in de wagen en ontpopt zich vervolgens tot een regelrechte sensatie. Hij rijgt vervolgens het ene succes aan het andere, maar alles gaat mis als hij concurrentie krijgt van de Franse coureur Jean Girard (Sacha Baron Cohen).

Ferrel & McKay

~

Talladega Nights (2006) is de tweede speelfilm die Ferrell samen maakte met co-schrijver en regisseur Adam McKay, zijn oude maatje van Saturday Night Live). Beiden maakten eerder Anchorman: The Legend of Ron Burgundy. Die film was grappig door zijn bij vlagen lichtsurrealistische inslag en doordat hij bevolkt werd door talloze bizarre, maar erg geslaagde typetjes. Het duo maakt sinds kort ook het internet onveilig met hun website funnyordie.com. Hierop kunnen zij (en bevriende komieken) hun komisch talent tonen, vaak (landlord Pearl!) met hilarisch resultaat. Dat beloofde dus wat voor Talladega Nights, waar Ferrell bovendien hulp kreeg van onder andere Baron Cohen (Ali G en Borat) en Reilly (Boogie Nights, Magnolia).

Het eindresultaat valt helaas tegen. Toegegeven: de autoraces zijn bijzonder spectaculair in beeld gebracht en zouden in geen enkele Bruckheimerfilm misstaan. Maar de typetjes zijn plat en de grappen missen te vaak het absurdistische dat Ferrel-humor doorgaans kenmerkt. Zelfs Baron Cohens personage – met een ontzettend slecht Frans accent – is geen enkel moment grappig. Bovendien blijkt de NASCAR-wereld zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld die van het ijsdansen in Blades of Glory, minder te lenen voor humoristische situaties. Kortom: er valt opvallend weinig te lachen.

Bonus

~

En dan, op het moment dat de film afgelopen is en je min of meer opgelucht bent dat je de dvd er uit kunt halen, besluit je toch maar de vele extra’s te bekijken. Die blijken uiteindelijk grappiger dan de film zelf, zoals het bizarre audiocommentaar van onder andere McKay en acteur Ian Roberts (die elke keer bijzonder opgewonden raakt als ie zichzelf in beeld ziet). In de film zagen we al hoe de twee zoontjes van Ricky Bobby (met de onvergetelijke namen Walker en Texas Ranger) hun opa volledig verrot scholden. Bij de extra’s krijg je uitgebreid te zien hoe de jochies improviserend tot dit resultaat zijn gekomen, wat werkelijk hilarisch is. Daarnaast zijn er veel bloopers, interviews, audities en verwijderde scènes te bekijken die bij vlagen erg vermakelijk zijn. Zo valt er gelukkig op deze dvd van een niet-grappige film toch nog een hoop te lachen.

Muziek / Album

Weltschmerz met een sprankje hoop

recensie: Editors - An End Has a Start

In 2005 verraste een viertal jongens uit Birmingham de muziekwereld met het album The Back Room, een verzameling zwartgallige nummers subliem gedragen door de diepe en warme stem van zanger Tom Smith. Het album was een doorslaand platina succes. Deze zomer is de band terug, met een album dat wat meer ‘pop’ is dan het wave/postpunk-debuut. Smith is als zanger sterk gegroeid en maakt hier en daar een zelfs een uitstapje naar een zoete ballad met clichéteksten.

An End Has a Start moet het hebben van de uptempo nummers, het inmiddels herkenbare gitaargeluid (net zo karakteristiek als bijvoorbeeld het gitaarspel van The Edge) en de donkere, diepe stem van Smith. Op het openingsnummer en tevens de eerste single Smokers outside the Hospital Doors duiken de heren meteen het diepe in. Het wrange beeld van de titel komt tot leven als Smith tergend langzaam de tekst van het refrein inzet terwijl tegelijkertijd de drums en de gitaren versnellen. Deze goed werkende truc wordt herhaald op Bones, dat voor het verschijnen van dit album al vaker in de livesets te horen was. De paniek en de angst zijn voelbaar: “Retreat, retreat, I’ve fallen at the low tide.” Editors speelt duidelijk met gevoelens van eenzaamheid en vervreemding, maar gelukkig is er altijd nog wat hoop die doorklinkt. Mede door de tweede zanglijnen en de extra pianopartijen klinkt An End Has a Start ook weidser en epischer dan het debuut.

Glad ijs

~


Met The Weight of the World, het derde nummer van het album, begeeft de band zich op glad ijs. De stem en de teksten van Smith zijn in de snellere nummers een doeltreffend instrument om de donkerte met een sprankje hoop te bezingen. In de ballads wordt het echter snel jengelig en clichématig. Waar in The Weight of the World de weltschmerz in de teksten het nummer nog overeind weet de houden, zakken de Editors bij Push Your Head towards the Air door het ijs. De ballad heeft een te hoog ‘alles-komt-goed’ gehalte:

“Now don’t drown in your tears babe
Push your head towards the air
Now don’t drown in your tears babe
I will always be there.”

De langzame zangpartij verandert hier in een zeurderige klaagzang zonder enige diepgang. Met name in de brug verandert Tom Smith opeens in Chris Martin die de wereld in zijn eentje probeert te redden. Dergelijke langzame popliedjes, uitmondend in een solootje met – jawel – het herkenbare Editors gitaargeluid van Chris Urbanowicz, zijn het slechtste wat Editors te bieden heeft. Gelukkig staat hier het nodige fraais tegenover, zoals het aangrijpende Escape the Nest, waarin het beklemmende gevoel van het leven in de grote stad zonder enkel uitzicht, wordt bezongen.

Tweedeling

Grofweg is het album in twee stukken te verdelen. De nummers die je meteen bij de strot grijpen en je niet meer loslaten, zoals Bones en The Racing Rats, en de langzame nummers als Well Worn Hand en Push Your Head towards the Air waarbij je na een halve minuut afhaakt. Door de eerdergenoemde prijsnummers kan An End Has a Start echter nog wel degelijk als een goede – zij het geen volwaardige – opvolger van The Back Room worden beschouwd. Vergeet alle vergelijkingen met Interpol en Joy Division; geniet gewoon van An End Has a Start, en pak zo af en toe nog even de debuutplaat erbij. Of ga kijken en luisteren op Lowlands of Pukkelpop deze zomer, want met hun zeer energieke set op Glastonbury vorige maand gaf Editors een indrukwekkend en veelbelovend visitekaartje af.

Boeken / Non-fictie

Brieven van de koning en de filosoof

recensie: Voltaire - Briefwisseling met Frederik de Grote 1736-1778

Terwijl de roep om een nieuwe Voltaire telkens opnieuw klinkt in het voorlopig nog vrije Westen, blijft het origineel boeien. Uitgeverij Van Gennep doet in eigen land werk van onschatbare waarde – en krijgt daar hopelijk bergen subsidiegeld voor – door het in vertaling uitbrengen van Voltaires werk, althans een deel daarvan, want hij was ongehoord productief. Meest recente bijdrage is een deel waarvoor de term kloek verreweg ontoereikend is, de verzamelde correspondentie tussen de filosoof en Frederik van Pruisen, later bekend als Frederik de Grote. De ruim duizend bladzijden bieden een ongekende blik op een aantal niet onaanzienlijke aspecten van de achttiende eeuw.

Voltaire
Voltaire

Frederik was nog maar een met zijn homoseksuele gevoelens kampende broekenman, toen hij epistolair in contact kwam met de oudere en fameuze filosoof, die we hier opnieuw leren kennen als een bij uitstek vrije geest. Voor degenen die nog rondlopen met de karikatuur van Voltaire zou hij louter een bot op religie en autoriteiten in hakkende persoon zijn, zal het even schrikken zijn. Het hele boek door besteedt hij talloze alinea’s aan het bewieroken van de absolute monarch Frederik, die zijn gehele leven belangstelling koesterde voor filosofie en wetenschap en beide ook met raad en daad ondersteunde, maar toch als voornaamste bezigheid had het bestendigen en door veel bloedvergieten uitbreiden van zijn rijk. Al moeten we dat natuurlijk in zijn tijd plaatsen, Frederik was wel degelijk ook een verlicht despoot die veel goeds doorvoerde.

Rijmelarij en sprankeling

Doordat de correspondentie een enorme periode beslaat, groeien we als het ware met de beide heren mee. Aanvankelijk gaat het – tussen de uitgebreide wederzijdse complimenten door – vooral om poëzie. Voltaire mag dan een geweldige zakenman en denker zijn geweest, zijn gedichten en dan vooral de gelegenheidsverzen die in de brieven staan, ontstijgen zelden of nooit het niveau van barre rijmelarij. Dat doet overigens niets af aan de sprankeling van wat beide heren schrijven, waarbij Frederik aanvankelijk nog wat timide is en Voltaire zich op werkelijk onnavolgbare wijze ongrijpbaar beweegt tussen de nu eenmaal vereiste onderdanigheid, puur eigenbelang en een filosofische verhevenheid die door de aangeslagen toon en zeker in het perspectief van de tijd alleen maar als een superieure en volkomen terechte arrogantie kan worden beschouwd. Alleen al de manier waarop hij de prins, en later de vorst, de les leest over het gebruik van de Franse taal, volgens de methode het-is-natuurlijk-prachtig-allemaal-alleen-zou-ik-dit-en-dat-net-even-anders-doen, is bijzonder vermakelijk. Naarmate de jaren verstrijken en de verantwoordelijkheden van Frederik samen met de aanvallen van jicht, waaronder hij te lijden had, toenemen wordt de toon wat serieuzer. Voor wie de talloze biografische en historische details die ter sprake komen een probleem vormen, kan verwezen worden naar de recente biografie van Roger Pearson, Voltaire Almighty. Frederik voert veldtochten tegen Jan en alleman, Voltaire drijft handel – die overigens amper ter sprake komt – en politiek in de brede zin des woords.

Frederik de Grote
Frederik de Grote

Enkele dieptepunten verdienen in dit verband genoemd te worden. Allereerst natuurlijk het overlijden van Voltaires levensgezellin Emilie in het kraambed, nota bene nadat ze zich had laten bezwangeren door een ander. Cruciaal is ook het geval Maupertuis, vertrouweling van Frederik, wiens inderdaad nogal excentrieke opvattingen door Voltaire genadeloos te kakken worden gezet, wat leidt tot een verwijdering die na enige tijd wel bijtrekt, maar toch zijn sporen nalaat. Hoe geweldig diplomatiek Voltaire ook kon opereren, zijn ware aard verloochenen lukte lang niet altijd. Uiteraard speelde bij de affaire nog veel meer mee: Frederik zal ook teleurgesteld zijn geweest dat zijn ideaal van een vrije filosofenrepubliek, althans een hof waarin kunst en wetenschap vrijelijk bloeiden, onder zijn hoede nooit van de grond is gekomen.

De verachtelijke godsdienst

Frederik ontwikkelt zich in de briefwisseling verder als filosoof, waarbij hij steeds dichter het standpunt van Voltaire nadert. Op een gegeven moment, we zijn dan al in de buurt van pagina achthonderd, haalt hij geweldig uit naar de gevestigde godsdienst, naar aanleiding van een reeks onfrisse incidenten. Voltaire antwoordt:

Een moedig en wijs vorst kan met geld, een leger en wetten de mensen heel goed regeren zonder de hulp van een godsdienst, die hen alleen maar kan misleiden; maar het domme volk zal altijd een godsdienst bedenken, en zolang er schurken en stommelingen zijn, zullen er ook godsdiensten zijn.

En raadt de vorst vervolgens aan zijn macht te gebruiken voor het uitroeien van l’infâme, een arbeid waar hij zelf al enige tijd op geheel eigen wijze druk mee was. Zo kennen we de oude Voltaire tenminste weer. Later wil hij de oude vorst opzetten tegen de Turken, maar Frederik voelt daar niets voor. De relatie is dan weer normaal, al blijft het vreemd dat de vorst zijn brieven dicteerde, omdat hij bang was dat Voltaire ze aan onbevoegden liet zien. Het is juist de spanning tussen enerzijds puur menselijke en ook intellectuele affectie en anderzijds de wrijvingen en botsingen tussen twee grote geesten, die deze collectie een enorme spankracht geven. De bewonderenswaardig strakke vertaling – met verklarende voetnoten – doet daar volledig recht aan, zodat dit werk in geen enkele serieuze boekenkast mag ontbreken.