Boeken / Non-fictie

Brieven van de koning en de filosoof

recensie: Voltaire - Briefwisseling met Frederik de Grote 1736-1778

Terwijl de roep om een nieuwe Voltaire telkens opnieuw klinkt in het voorlopig nog vrije Westen, blijft het origineel boeien. Uitgeverij Van Gennep doet in eigen land werk van onschatbare waarde – en krijgt daar hopelijk bergen subsidiegeld voor – door het in vertaling uitbrengen van Voltaires werk, althans een deel daarvan, want hij was ongehoord productief. Meest recente bijdrage is een deel waarvoor de term kloek verreweg ontoereikend is, de verzamelde correspondentie tussen de filosoof en Frederik van Pruisen, later bekend als Frederik de Grote. De ruim duizend bladzijden bieden een ongekende blik op een aantal niet onaanzienlijke aspecten van de achttiende eeuw.

Voltaire
Voltaire

Frederik was nog maar een met zijn homoseksuele gevoelens kampende broekenman, toen hij epistolair in contact kwam met de oudere en fameuze filosoof, die we hier opnieuw leren kennen als een bij uitstek vrije geest. Voor degenen die nog rondlopen met de karikatuur van Voltaire zou hij louter een bot op religie en autoriteiten in hakkende persoon zijn, zal het even schrikken zijn. Het hele boek door besteedt hij talloze alinea’s aan het bewieroken van de absolute monarch Frederik, die zijn gehele leven belangstelling koesterde voor filosofie en wetenschap en beide ook met raad en daad ondersteunde, maar toch als voornaamste bezigheid had het bestendigen en door veel bloedvergieten uitbreiden van zijn rijk. Al moeten we dat natuurlijk in zijn tijd plaatsen, Frederik was wel degelijk ook een verlicht despoot die veel goeds doorvoerde.

Rijmelarij en sprankeling

Doordat de correspondentie een enorme periode beslaat, groeien we als het ware met de beide heren mee. Aanvankelijk gaat het – tussen de uitgebreide wederzijdse complimenten door – vooral om poëzie. Voltaire mag dan een geweldige zakenman en denker zijn geweest, zijn gedichten en dan vooral de gelegenheidsverzen die in de brieven staan, ontstijgen zelden of nooit het niveau van barre rijmelarij. Dat doet overigens niets af aan de sprankeling van wat beide heren schrijven, waarbij Frederik aanvankelijk nog wat timide is en Voltaire zich op werkelijk onnavolgbare wijze ongrijpbaar beweegt tussen de nu eenmaal vereiste onderdanigheid, puur eigenbelang en een filosofische verhevenheid die door de aangeslagen toon en zeker in het perspectief van de tijd alleen maar als een superieure en volkomen terechte arrogantie kan worden beschouwd. Alleen al de manier waarop hij de prins, en later de vorst, de les leest over het gebruik van de Franse taal, volgens de methode het-is-natuurlijk-prachtig-allemaal-alleen-zou-ik-dit-en-dat-net-even-anders-doen, is bijzonder vermakelijk. Naarmate de jaren verstrijken en de verantwoordelijkheden van Frederik samen met de aanvallen van jicht, waaronder hij te lijden had, toenemen wordt de toon wat serieuzer. Voor wie de talloze biografische en historische details die ter sprake komen een probleem vormen, kan verwezen worden naar de recente biografie van Roger Pearson, Voltaire Almighty. Frederik voert veldtochten tegen Jan en alleman, Voltaire drijft handel – die overigens amper ter sprake komt – en politiek in de brede zin des woords.

Frederik de Grote
Frederik de Grote

Enkele dieptepunten verdienen in dit verband genoemd te worden. Allereerst natuurlijk het overlijden van Voltaires levensgezellin Emilie in het kraambed, nota bene nadat ze zich had laten bezwangeren door een ander. Cruciaal is ook het geval Maupertuis, vertrouweling van Frederik, wiens inderdaad nogal excentrieke opvattingen door Voltaire genadeloos te kakken worden gezet, wat leidt tot een verwijdering die na enige tijd wel bijtrekt, maar toch zijn sporen nalaat. Hoe geweldig diplomatiek Voltaire ook kon opereren, zijn ware aard verloochenen lukte lang niet altijd. Uiteraard speelde bij de affaire nog veel meer mee: Frederik zal ook teleurgesteld zijn geweest dat zijn ideaal van een vrije filosofenrepubliek, althans een hof waarin kunst en wetenschap vrijelijk bloeiden, onder zijn hoede nooit van de grond is gekomen.

De verachtelijke godsdienst

Frederik ontwikkelt zich in de briefwisseling verder als filosoof, waarbij hij steeds dichter het standpunt van Voltaire nadert. Op een gegeven moment, we zijn dan al in de buurt van pagina achthonderd, haalt hij geweldig uit naar de gevestigde godsdienst, naar aanleiding van een reeks onfrisse incidenten. Voltaire antwoordt:

Een moedig en wijs vorst kan met geld, een leger en wetten de mensen heel goed regeren zonder de hulp van een godsdienst, die hen alleen maar kan misleiden; maar het domme volk zal altijd een godsdienst bedenken, en zolang er schurken en stommelingen zijn, zullen er ook godsdiensten zijn.

En raadt de vorst vervolgens aan zijn macht te gebruiken voor het uitroeien van l’infâme, een arbeid waar hij zelf al enige tijd op geheel eigen wijze druk mee was. Zo kennen we de oude Voltaire tenminste weer. Later wil hij de oude vorst opzetten tegen de Turken, maar Frederik voelt daar niets voor. De relatie is dan weer normaal, al blijft het vreemd dat de vorst zijn brieven dicteerde, omdat hij bang was dat Voltaire ze aan onbevoegden liet zien. Het is juist de spanning tussen enerzijds puur menselijke en ook intellectuele affectie en anderzijds de wrijvingen en botsingen tussen twee grote geesten, die deze collectie een enorme spankracht geven. De bewonderenswaardig strakke vertaling – met verklarende voetnoten – doet daar volledig recht aan, zodat dit werk in geen enkele serieuze boekenkast mag ontbreken.