Tag Archief van: landscape

Theater / Voorstelling

Van verpletterend indrukwekkend tot vervelend dubbelop

recensie: NT Gent - Tien geboden - deel 1

.

De tien geboden, de bijbelse wetten die God aan Mozes dicteerde, vormden voor de Poolse cineast Krzystof Kieslowski het uitgangspunt voor een serie van tien korte televisiefilms, Dekalog. Regisseur Johan Simons bewerkte de films tot een theatervoorstelling, waarvan het eerste deel tijdens De Internationale Keuze van de Rottterdamse Schouwburg te zien was.

Gebod

~

In Dekalog (1988) portretteert Kieslowski alledaagse mensen die zich in het barre Polen van de jaren tachtig proberen staande te houden. Elk van die tien verhalen is gekoppeld aan een van de geboden en laat zien hoe deze mensen zich losmaken van de eeuwenoude wetten. De vijf verhalen die in Tien gebodendeel 1 van Johan Simons verteld worden, werpen de vraag op hoe houdbaar deze eeuwenoude wetten nog zijn in de wereld zoals we die nu kennen.

“De mens is vrij”, vertelt de advocaat wiens cliënt ter dood is veroordeeld. De wetten zijn door de mens gemaakt om orde te scheppen. De mens is vrij om te kiezen de wetten na te leven of niet. Maar de vrijheid om te kiezen, maakt de mens niet los van de gevolgen van zijn daden. De cliënt van de advocaat vermoordde een taxichauffeur op gruwelijke manier. Vervolgens wordt hij zelf vermoord, maar dan onder de noemer ‘rechtsspraak’. Tot zover ‘gij zult niet doden’. Een man zoekt zijn heil in de computer in plaats van in God. Zijn berekening dat het ijs sterk genoeg zal zijn om zijn zoontje te laten schaatsen, verhindert niet dat zijn zoon door het ijs zakt en verdrinkt. Een straf van God die niet alleen de vader raakt omdat hij de computer als afgod vereerde, maar ook de vrome tante van de jongen, die ondanks haar trouwe bezoek aan de kerk getroffen wordt door dit verdriet.

Geen doorsnee

~

Johan Simons is geen doorsnee Shakespeare-en-Tsjechovregisseur. Zijn voorstellingen spelen soms op bijzondere locaties (Fort Europa, 2005), behandelen levensgrote thema’s en kunnen net zo goed op romans gebaseerd zijn als op toneelteksten. Platform (2006) en Elementärteilchen (2004) waren grotendeels gebaseerd op van romans van Michel Houllebecq. In die voorstellingen werden de verhalen uit de romans op een vertellende manier gebracht. De personages beschreven wat er gebeurd was en wat ze daarvan vonden. De nadruk lag op de reconstructie van een verleden en de afstand van de vertellende personages gaf het verhaal, dat in zichzelf al groots en meeslepend was, een prettige lichtheid. Daardoor waren beide voorstellingen verpletterend indrukwekkend, maar, ondanks de enigszins deprimerende thematiek, niet loodzwaar.

In Tien geboden past Johan Simons dezelfde vertellende speelstijl toe. Een van de acteurs leidt een nieuw verhaal in, vertelt iets over de personages en beschrijft hun handelingen, waardoor de regieaanwijzingen in het script onderdeel worden van de tekst. Op sommige momenten werkt dit helaas voor geen meter, met name als de handelingen die beschreven worden tegelijkertijd worden uitgevoerd. Als ik zíe dat iemand een fles wodka en twee glazen pakt, hoef ik dat niet ook nog eens te horen. Waar bij Platform en Elementärteilchen in de vertelling ruimte voor verbeelding werd gelaten, wordt in Tien Geboden informatie dubbel gegeven.

Op andere momenten werkt de acteerstijl juist weer wel heel goed. Vooral als de verteller zich verhoudt tot het verhaal. Zoals de huishoudster van de geneesheer-directeur, die diens handelingen en voorkomen beschrijft op een manier dat ze bijna door haar knieën lijkt te zakken van bewondering en liefde voor deze man. Of de vrouw die op kerstavond alleen thuis zit te wachten op haar man, terwijl hij ondertussen met zijn minnares door de stad rijdt. In haar vertelling legt zij het nodige ironische commentaar, wat luchtigheid geeft aan het verhaal, maar tegelijkertijd haar verbittering en eenzaamheid verraadt. En op die momenten is Tien geboden wel weer die verpletterend indrukwekkende voorstelling.

Tien geboden-deel 1 is nog tot en met 19 april te zien in Nederland en België. Klik hier voor meer informatie.

Theater / Voorstelling

Van verpletterend indrukwekkend tot vervelend dubbelop

recensie: NT Gent - Tien geboden - deel 1

.

De tien geboden, de bijbelse wetten die God aan Mozes dicteerde, vormden voor de Poolse cineast Krzystof Kieslowski het uitgangspunt voor een serie van tien korte televisiefilms, Dekalog. Regisseur Johan Simons bewerkte de films tot een theatervoorstelling, waarvan het eerste deel tijdens De Internationale Keuze van de Rottterdamse Schouwburg te zien was.

Gebod

~

In Dekalog (1988) portretteert Kieslowski alledaagse mensen die zich in het barre Polen van de jaren tachtig proberen staande te houden. Elk van die tien verhalen is gekoppeld aan een van de geboden en laat zien hoe deze mensen zich losmaken van de eeuwenoude wetten. De vijf verhalen die in Tien gebodendeel 1 van Johan Simons verteld worden, werpen de vraag op hoe houdbaar deze eeuwenoude wetten nog zijn in de wereld zoals we die nu kennen.

“De mens is vrij”, vertelt de advocaat wiens cliënt ter dood is veroordeeld. De wetten zijn door de mens gemaakt om orde te scheppen. De mens is vrij om te kiezen de wetten na te leven of niet. Maar de vrijheid om te kiezen, maakt de mens niet los van de gevolgen van zijn daden. De cliënt van de advocaat vermoordde een taxichauffeur op gruwelijke manier. Vervolgens wordt hij zelf vermoord, maar dan onder de noemer ‘rechtsspraak’. Tot zover ‘gij zult niet doden’. Een man zoekt zijn heil in de computer in plaats van in God. Zijn berekening dat het ijs sterk genoeg zal zijn om zijn zoontje te laten schaatsen, verhindert niet dat zijn zoon door het ijs zakt en verdrinkt. Een straf van God die niet alleen de vader raakt omdat hij de computer als afgod vereerde, maar ook de vrome tante van de jongen, die ondanks haar trouwe bezoek aan de kerk getroffen wordt door dit verdriet.

Geen doorsnee

~

Johan Simons is geen doorsnee Shakespeare-en-Tsjechovregisseur. Zijn voorstellingen spelen soms op bijzondere locaties (Fort Europa, 2005), behandelen levensgrote thema’s en kunnen net zo goed op romans gebaseerd zijn als op toneelteksten. Platform (2006) en Elementärteilchen (2004) waren grotendeels gebaseerd op van romans van Michel Houllebecq. In die voorstellingen werden de verhalen uit de romans op een vertellende manier gebracht. De personages beschreven wat er gebeurd was en wat ze daarvan vonden. De nadruk lag op de reconstructie van een verleden en de afstand van de vertellende personages gaf het verhaal, dat in zichzelf al groots en meeslepend was, een prettige lichtheid. Daardoor waren beide voorstellingen verpletterend indrukwekkend, maar, ondanks de enigszins deprimerende thematiek, niet loodzwaar.

In Tien geboden past Johan Simons dezelfde vertellende speelstijl toe. Een van de acteurs leidt een nieuw verhaal in, vertelt iets over de personages en beschrijft hun handelingen, waardoor de regieaanwijzingen in het script onderdeel worden van de tekst. Op sommige momenten werkt dit helaas voor geen meter, met name als de handelingen die beschreven worden tegelijkertijd worden uitgevoerd. Als ik zíe dat iemand een fles wodka en twee glazen pakt, hoef ik dat niet ook nog eens te horen. Waar bij Platform en Elementärteilchen in de vertelling ruimte voor verbeelding werd gelaten, wordt in Tien Geboden informatie dubbel gegeven.

Op andere momenten werkt de acteerstijl juist weer wel heel goed. Vooral als de verteller zich verhoudt tot het verhaal. Zoals de huishoudster van de geneesheer-directeur, die diens handelingen en voorkomen beschrijft op een manier dat ze bijna door haar knieën lijkt te zakken van bewondering en liefde voor deze man. Of de vrouw die op kerstavond alleen thuis zit te wachten op haar man, terwijl hij ondertussen met zijn minnares door de stad rijdt. In haar vertelling legt zij het nodige ironische commentaar, wat luchtigheid geeft aan het verhaal, maar tegelijkertijd haar verbittering en eenzaamheid verraadt. En op die momenten is Tien geboden wel weer die verpletterend indrukwekkende voorstelling.

Tien geboden-deel 1 is nog tot en met 19 april te zien in Nederland en België. Klik hier voor meer informatie.

Film / Films

Lollige kerstboom met nadrukkelijke boodschap

recensie: SEXTET

“Het is in Nederland niet aan de vrouw om zich zedig te kleden, maar aan de man om zijn poten thuis te houden.” Subtiliteit is niet de sterkste kant van SEXTET, de tweede film van het drieluik dat filmmaker Eddy Terstall maakt over de Nederlandse samenleving. SEXTET is weliswaar in de woorden van de regisseur een ‘vrolijke kerstboom’, maar dan wel een kerstboom met een nadrukkelijke boodschap.

De film bestaat uit zes losse verhalen, die verbonden worden door een raamvertelling. Een leraar op een Vlaamse filmacademie laat de film aan zijn leerlingen zien om ze te leren hoe het niet moet. Hij zet keer op keer de projector stil om te wijzen op inconsistentie in de filmstijl, goedkope grappen of overbodig bloot. Terstall lijkt zijn critici te slim af te willen zijn, door vooraf al zijn stilistische uitspattingen van negatief commentaar te voorzien. Zo verandert een zwart-wit beeld in kleur op het moment dat iemand opmerkt dat “je het allemaal niet zo zwart-wit moet zien”. Terstall heeft er duidelijk lol in.

Vooral veel lol

~

Het lijkt erop dat iedere acteur die iets voorstelt in Nederland maar wat graag met de regisseur wil werken. De cast, crew en facilitaire bedrijven zagen af van een honorarium om de film, met een budget van 67.000 euro, van de grond te krijgen. Wat ze ervoor terugkregen was vooral veel lol. Jan Mulder laat zich in een bijna geheel in het Gronings gesproken verhaallijn verleiden door jong blaadje Esmarel Gasman. Dieuwertje Blok mag met de borsten bloot met Katja Schuurman in bed liggen, en Erik Sauers is een metroman die door het lesbische koppel uit zijn vriendenkring gevraagd wordt de vader van hun kind te worden, omdat halfbloedjes nu eenmaal langer leven. Een hele neger vinden ze dan weer minder geschikt, “want die hebben van die trekken… Niet dat jij dat hebt, hoor!”

Er is nauwelijks een bevolkingsgroep te bedenken die zich niet beledigd zou kunnen voelen door SEXTET. Grappen over negers, moslims, Christenen, lesbo’s, Gooise vrouwen en mooie meisjes vliegen je om de oren. Politiek incorrect zijn ze altijd, leuk gelukkig meestal ook. Ondertussen worden vooroordelen onderuit gehaald en weer opnieuw in elkaar gezet.

Vrouwenliefhebber

~

Minder leuk wordt het eigenlijk pas als de verhaallijnen serieuzer worden. SEXTET is in eerste instantie een komedie, maar Terstall wil er nadrukkelijk een moraal in kwijt. Daarom zitten de lesbische vrouwen topless in het park over de onderdrukking van moslima’s te praten en is de leraar met zijn afkeer van naaktscènes zelf de grootste viezerik.

Vervelender is de zinloze verhaallijn, waarin Dirk Zeelenberg verliefd wordt op het ‘monsterlijke meisje’, Terstalls nieuwe protégee Esmarel Gasman. De verhaallijn dient geen ander doel dan Gasmans niet te betwisten schoonheid eindeloos in beeld te brengen en van commentaar in de voice over te voorzien. Dan is het niet langer provocateur Terstall die de film regisseert, maar neemt vrouwenliefhebber Terstall het over, en die is helaas heel wat minder kritisch ten opzichte van zijn eigen film.

Lees hier een interview met Eddy Terstall over deze film.

Film / Films

Apartheid voor beginners

recensie: Goodbye Bafana

Voor wie zich niet de eindeloze beelden van rellen in Soweto en andere Zuid-Afrikaanse townships voor de geest kan halen. Voor wie niet mee kan zingen met Free Nelson Mandela van The Specials. Voor wie zich Ruud Gullit – met snor en rastahaar – niet voor de geest kan halen als ambassadeur tegen de apartheid. Voor wie denkt dat RaRa een spelletje is. Kortom iedereen die de jaren tachtig niet bewust heeft meegemaakt en zich niet kan voorstellen hoezeer de strijd tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika het nieuws in die jaren domineerde. Voor die mensen lijkt Goodbye Bafana, een film die terug gaat naar die donkere periode, een uitgelezen kans om hier meer over te leren.

De film is gebaseerd op het boek Goodbye Bafana: Nelson Mandela, My Prisoner, My Friend van James Gregory. Hij was vanaf de jaren zestig gevangenisbewaker op Robbeneiland, een geïsoleerde gevangenis in de buurt van Kaapstad, waar ANC-leider Nelson Mandela de bekendste politieke gevangene was. Omdat Gregory en Mandela meer dan twintig jaar met elkaar opgetrokken hebben, zou de film de bijzondere vriendschap tussen hen (én op microniveau het apartheidsstelsel en de langzame de onttakeling daarvan) mooi in beeld kunnen brengen.

Censor

~

James Gregory (Joseph Fiennes) komt in de jaren zestig met zijn gezin op Robbeneiland aan. Hij heeft zijn baan voornamelijk te danken aan zijn kennis van het Xhosa, een van Zuid-Afrika’s talen. Als klein kind had hij namelijk een Xhosa-vriendje, en omdat hij die taal kent is hij van onschatbare waarde om de politieke gevangenen, en met name Mandela (Dennis Haysbert), in de gaten te kunnen houden. Hij is als censor verantwoordelijk voor het controleren van alle correspondentie en is tevens aanwezig bij de schaarse persoonlijke bezoeken. Langzaamaan begint Gregory steeds meer vraagtekens bij het apartheidsysteem te zetten en ontstaat er een band tussen bewaker en gevangene. Die band is zelfs zodanig dat Mandela Gregory als bewaker vraagt als de anti-apartheidsstrijder naar een minder zwaarbewaakte gevangenis wordt overgebracht. Hij zou tot aan Mandela’s vrijlating in 1990 zijn bewaker blijven, hoewel aan het einde eigenlijk alleen nog in naam.

Hoe mooi het verhaal ook is, er hangt helaas een luchtje aan. Want Gregory heeft het in zijn boek niet zo nauw met de waarheid genomen. Anthony Sampson, Mandela’s vriend en biograaf, schreef in Mandela. The Authorised Biography dat Gregory zijn rol als censor had misbruikt door privégegevens van Mandela te publiceren, en Gregory zou ook hebben toegegeven enige vrijheid in zijn beschrijvingen te hebben gebruikt. Mandela zelf heeft gezegd dat Gregory had ‘gehallucineerd’, en hoewel hij werd aangespoord om gerechtelijke stappen te ondernemen nam hij uiteindelijk genoegen met het feit dat het gevangeniswezen afstand deed van het boek.

Peinzende blik

~

Op zich hoeft dit een goede film niet in weg te staan, maar helaas is dat regisseur Bille August (Pelle the Conqueror, The House of Spirits) niet gelukt. Zuid-Afrika ziet er fantastisch uit, maar de film raakt je nergens emotioneel en dan is een speelduur van twee uur wel erg aan de lange kant. Het doet allemaal heel erg braaf aan, om niet te zeggen saai, en wordt geplaagd door wel heel erg uitleggerige dialogen.

Joseph Fiennes verwart – niet voor de eerste keer in zijn carrière – een peinzende blik met emotionele diepgang, en ook zijn constante gebruik van het woordje ‘ach’ gaat irriteren. Dennis Haysbert heeft fysiek en stemmatig een overwicht die past bij een rol als deze. Hij doet bovendien niet overdreven zijn best om een perfecte imitatie van Mandela te geven, en dat werkt eigenlijk het beste. Maar aan hem kleeft ook onlosmakelijk zijn rol als president Palmer in de serie 24, waardoor je je soms onbewust afvraagt waar Jack Bauer is als je hem nodig hebt. Ook het fysieke ouder worden van de hoofdrolspelers is verre van overtuigend. Fiennes krijgt een foute snor opgeplakt, terwijl het lijkt alsof er bij Haysbert plukjes watten in het haar zijn gedaan om hem grijzer te laten lijken.

Toegegeven, als kijker krijg je aardig wat te weten over de recente geschiedenis van Zuid-Afrika. Het is alleen jammer dat het gebeurt aan de hand van een emotioneel lege film, gebaseerd op een dubieuze bron. Leuk als ‘Waargebeurd Verhaal’ op RTL, maar niet meer dan dat.

Film / Films

King, Cusack en een enge hotelkamer

recensie: 1408

Mike Enslin schrijft boeken waarin hij plekken waar zogenaamd bovennatuurlijke gebeurtenissen plaatsvinden ontkracht. Na onder andere spookhuizen en -kerkhoven ontmaskerd te hebben, richt hij zich in zijn nieuwe boek op hotelkamers. Als hij op een dag een vage ansichtkaart krijgt met een afbeelding van het Dolphin Hotel met daarop alleen de tekst ‘Ga niet naar kamer 1408’, is zijn nieuwsgierigheid dan ook gewekt. Hoewel het hotel aanvankelijk weigert de kamer te verhuren (er moet zelfs een advocaat aan te pas komen), staat hij dan uiteindelijk in het Dolphin Hotel; klaar om een nacht in kamer 1408 door te brengen.

~

Maar Enslin (John Cusack) heeft niet op Gerald Olin gerekend, de hotelmanager. Olin (Samuel L. Jackson) probeert letterlijk van alles om Enslin ervan af te laten zien een nacht in de kamer door te brengen. Enslin is echter niet te vermurwen – verhalen over de grote hoeveelheden natuurlijke én onnatuurlijke doden die er gevallen zijn ten spijt. Gerald Olin ziet hoofdschuddend de verbetenheid bij Enslin aan, maar kan uiteindelijk weinig anders doen dan hem de sleutel van kamer 1408 te overhandigen. Met alle gevolgen van dien…

1408 begon ooit als een paar voorbeeldpagina’s voor Stephen King’s boek On Writing. Hoewel hij helemaal niet van plan was het af te maken, verleidde het verhaal hem zodanig dat hij besloot het te voltooien. Het korte verhaal (te vinden in de bundel Everything’s Eventual) is kort maar krachtig en drijft op twee pijlers: de wisselwerking tussen Enslin en Olin, en de subtiele maar in hevigheid toenemende gekmakerij waar Enslin in de hotelkamer aan blootgesteld wordt.

We’ve only just begun

~

Zolang de film in grove lijnen het korte verhaal volgt is het erg sterk. Dat komt mede door de combinatie van het goede spel van acteurs John Cusack en Samuel L. Jackson, en de ingetogen benadering die de Zweedse regisseur Mikael Håfström hanteert. De spanning wordt langzaamaan opgebouwd waarbij steeds meer scheurtjes in het sceptische pantser van Enslin komen. 1408 lijkt op het eerste oog een doodnormale kamer, maar al snel gebeuren er onverklaarbare dingen, waarbij het lieflijke liedje We’ve Only Just Begun van The Carpenters een sinistere en profetische rol speelt. Als Enslin het, eenmaal gek gemaakt door de kamer, ten einde raad opgeeft en besluit weg te gaan, is het natuurlijk te laat. Kamer 1408 (tel voor de gein eens 1+4+0+8 bij elkaar op) laat hem niet meer gaan.

De filmmakers dachten – terecht – dat het korte verhaal onvoldoende was om een speelfilm van anderhalf uur mee te vullen. Dus werden er enkele subplots in de vorm van trauma’s (slechte relatie met vader; dochter aan ziekte overleden; mislukt huwelijk) aan Enslin’s leven toegevoegd. En uiteraard wordt hij daarmee in de hotelkamer geconfronteerd, een truc die over het algemeen goed werkt.

Over de top

~

John Cusack, die in bijna elk shot te zien is, is als vanouds sterk op dreef en draagt voor een groot gedeelte de film. En hoewel je soms het idee hebt te kijken naar een pocketversie van The Shining, blijft de film lang erg sterk door het goede spel, de effectieve schrikmomenten en de creepy sfeer. Helaas blijft dat niveau niet tot het einde gehandhaafd. De hotelkamer valt uiteindelijk Enslin fysiek aan, en de subtiele aanpak maakt dan plaats voor een ‘van dik hout zaagt men planken’ benadering – waarbij Cusack letterlijk wordt weggeblazen door de special effects. ‘No one lasts more than an hour‘ is een van de taglines op de poster van 1408. Het gaat te ver om hetzelfde van de film te denken, maar het over de top einde verknalt helaas een potentieel goede film.

Boeken / Strip

Stripmakers die durven te experimenteren

recensie: Marcel Ruijters – Troglodytes / Hendrik J. Vos – Edelpulp

Hoe klein de Nederlandse stripwereld ook is, variatie is er genoeg. Als je laagdrempelig vermaak wilt, lees je lekker Donald Duck, als je zin hebt in iets avontuurlijks koop je Franka, en als je ineens verlangt naar wat absurde humor pak je Dirk-Jan. Maar als je nou helemaal geen behoefte hebt aan dit soort strips? Dan is er ineens veel minder keuze, vooral omdat literaire strips niet zo goed verkopen als de populaire series. Gelukkig zijn ook auteurs die daar niet voor terugdeinzen en er lustig op los durven te experimenteren. Zo ook Marcel Ruijters en Hendrik J. Vos, die beiden onlangs weer een nieuw album aan hun respectabele oeuvres konden toevoegen.

Marcel Ruijters – Troglodytes 3: Vox Insana

Het grootste gedeelte van Marcel Ruijters’ oeuvre bestaat uit small-press strips die hij tussen 1988 en 2002 in eigen beheer uitgaf. Nu is er niets mis met small-press strips, maar ze hebben wel één groot nadeel: bekend word je er meestal niet door, hoe goed ze ook zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gemiddelde striplezer pas rond 2005 voor het eerst van Marcel Ruijters hoorde. Toen verscheen zijn alom geprezen Sine Qua Non, een voor zijn doen zeer toegankelijk boek rond een groepje nonnen in de middeleeuwen. Dit album verscheen niet in eigen beheer maar bij kwaliteitsuitgeverij Oog & Blik, waar enkele jaren eerder ook al werk van hem was verschenen: Troglodytes. In deze tekstloze serie konden de lezers de zogenaamde Troglodytes volgen, een mensachtige diersoort, die in tegenstelling tot de Homo Sapiens niet uit de grotten en holen is weggetrokken, maar zich juist dieper de grond in heeft gegraven. Overigens is hun naam niet willekeurig gekozen. Zowel het Latijnse troglodyta als het Griekse τρωγλοδύτης (troglodutes) betekent iets als ‘mensen die in grotten/holen wonen’. Onlangs verscheen het derde deel van deze serie, Vox Insana.

~

Het ontbreken van tekst in Troglodytes is zowel het sterkste punt als de grootste zwakte. De tekeningen worden er veel intenser door, deels omdat Ruijters er alles mee moet vertellen en deels omdat je als lezer plotseling veel meer oog voor detail hebt. Het verhaal is echter minder goed te volgen dan dat van de gemiddelde strip: als je niet oppast lees je Troglodytes vliegensvlug uit zonder ook maar iets mee te krijgen van wat er nu eigenlijk wordt bedoeld. En ook als je wél rustig leest en alles goed probeert te interpreteren, loop je het risico dat je een heel ander verhaal leest dan Ruijters van oorsprong in gedachten had. Opzich heeft zo’n eigen interpretatie ook wel weer iets speciaals, maar uit interviews met de auteur blijkt dat hij wel degelijk een heel scherp idee had van wat hij de lezer wilde laten begrijpen. Nu pleit het voor de auteur dat je als lezer niet alles op een dienblaadje gepresenteerd krijgt, maar het lijkt erop dat Ruijters in dit geval of zijn eigen duidelijkheid of het interpretatievermogen van de lezer overschat heeft. Het is dan ook aan te raden om bij lezing eerst even wat vooronderzoek te doen, zodat je het album daadwerkelijk kan lezen zoals je het zou moeten lezen. Want dan is het meer dan de moeite waard.

Hendrik J. Vos – Edelpulpreeks 2: Gorgon de Verzengende

Hendrik J. Vos vergaarde in de jaren ’70 en ’80 bekendheid in de stripwereld door te publiceren in bladen als Titanic, Wordt Vervolgd en De Vrije Balloen, evenals door het oprichten van zijn eigen blad Krypton, dat het vier nummers volhield. Samen met scenarist Martin Lodewijk, bekend van Agent 327 en Storm, probeerde hij in 1980 de pulpreeks De Kat nieuw leven in te blazen, maar dit project kende niet het gewenste succes. Na deze actieve periode bleef het – afgezien van de uitgave van de bundel De Prins van de Paardenkop in 1999 – lang stil rond Vos, tot in 2006 het eerste deel van de door hemzelf opgestarte en uitgegeven Edelpulp Reeks verscheen: De Kat in de Karpaten, een bundeling van vier korte verhalen die hij in de loop van zijn carrière maakte. De bedoeling was om elk jaar een nieuw deel van de reeks te presenteren, en met Gorgon de Verzengende is ook 2007 ondertussen voorzien.

~

Gorgon de Verzengende bundelt in totaal negen korte verhalen, wederom vooral oud werk dat – al dan niet opnieuw – ingekleurd is. Het zijn stuk voor stuk komische verhalen met een absurd uitgangspunt, waarbij vooral sciencefiction een prominente rol heeft gekregen: slechts twee van de negen verhalen hebben hier geen link mee. Hierdoor is de bundeling ondanks de steeds losstaande verhalen een redelijk samenhangend geheel geworden, net als het eerste deel uit de serie, dat meer van een horrorachtige thematiek uit ging.

Minder consistent dan de thematiek is Vos’ tekenstijl. De lijnvoering switcht per verhaal tussen tamelijk gedetailleerd en tamelijk grof, waarbij vooral de verhalen rond Castor de ruimtepionier erg simpel ogen. Overigens wordt de bundel daar absoluut niet minder leesbaar door. Het geeft juist een interessant beeld van hoe Vos zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld als tekenaar. De gedetailleerder getekende verhalen onderscheiden zich ook qua scenario van de vroege verhalen. Vos neemt in dit latere werk meer de tijd om zijn verhalen te vertellen, wat ze een stuk leuker maakt dan de simpele Castor-gags. Vooral het titelverhaal springt er wat dat betreft positief uit, al is de rest ook zeker de moeite waard.

Boeken / Fictie

Aangename stelligheid

recensie: A.L. Snijders - Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk

Tussen 2001 en 2004 kon slechts een select gezelschap van de Zeer Korte Verhalen van A.L. Snijders genieten, maar nu is daar met de bundel Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk verandering in gekomen. Zijn naar eigen zeggen ‘336 pogingen om aan een roman te beginnen’ worden gekenmerkt door een doeltreffend taalgebruik, scherpe meningen en een afkeer van sentimenteel schrijven. Want ‘gevoelig schrijven is een grote pest, het is een vorm van hysterie’.

In oktober 2001 verschijnt in de mailbox van een aantal vrienden en kennissen van A.L. Snijders Hek, een kort verhaaltje van amper een pagina. In het zogenaamde ZKV (Zeer Korte Verhaal) zet de schrijver in afgemeten taalgebruik vraagtekens bij het veiligheidsgevoel van bezoekers van een Spaanse camping. De bewakers van het campingterrein gaan ’s avonds gewoon slapen en voeren ’s nachts dus geen patrouilles uit, zoals door veel kampeerders wordt verondersteld. Uit Hek, het eerste ZKV dat in Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk staat afgedrukt, zijn veel kenmerken te destilleren die je ook bij zijn andere miniaturen tegenkomt. Het taalgebruik is uiterst helder en precies, terwijl de boodschap nuchter en scherp is. Tussen Hek en Traditie (2), het ZKV dat eind 2004 zijn weg naar het digitale leespubliek van Snijders vond en het laatste verhaaltje vormt van de bundel, wordt geschreven over tal van onderwerpen. Een paar zaken zijn echter favoriet. Zo wordt er vaak over de literatuur geschreven, zijn er meerdere ZKV’s over de vrienden van Snijders te vinden en zet de schrijver opmerkelijk scherpe portretjes neer van mensen en gebeurtenissen uit zijn jeugd. Maar wat in bijna alle ZKV’s terugkomt is de fascinatie van de schrijver voor taal. Het verbaast dan ook niet dat Snijders jarenlang als docent Nederlands werkzaam was. Snijders’ taalpurisme blijkt uit een ZKV waarin hij een gesprek voert met een vriend dat vanwege een wederzijdse haat jegens kletskoek bestaat uit slechts tien woorden. In een ander ZKV wordt een literaire uitgever gehekeld die in brieven allerlei schrijffouten maakt. Snijders zit niet langer in het onderwijs, maar het onderwijs blijkt nog wel in hem te zitten.

Meteen raak

Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk is echt een schitterend boek, doordat je tijdens het lezen telkens het gevoel hebt tegen iets nieuws te zijn aangelopen. Of het nu om de stijl van de schrijver, de onderwerpskeuze of zijn toon gaat, het is onvergelijkbaar met andere literatuur. Duidelijk wordt waar Snijders zelf de mosterd vandaan haalt. In Nederland is er bewondering voor Multatuli, de beide Reves en (vooral) Nescio, terwijl Mulisch ‘een tweederangsschrijver’ wordt genoemd. Bij Mulisch’ werk is volgens Snijders sprake van ‘een ontwikkeling’, terwijl het bij de drie hierboven genoemde schrijvers ‘meteen raak was’. Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk loopt over van meningen over taal, schrijven en literatuur. Vaak komt Snijders’ vijandschap tegen wat hij zelf noemt het ‘sentimentele schrijven’ terug. In het ZKV op pagina 15 lezen we dat Snijders Tacitus waardeert omdat hij bondig weet te schrijven, maar zeker ook omdat hij een afkeer had van sentimentaliteit. ‘Gevoelig schrijven is een grote pest, het is een vorm van hysterie’, concludeert Snijders.

Schizofreen

Snijders zelf valt dan ook niet op gevoelig schrijven te betrappen. Hij beschouwt de dingen en presenteert zijn verhalen met zo min mogelijk poespas, wars van iedere overbodige wijdlopigheid. De kale taal van Snijders in combinatie met zijn enigszins strenge toon zorgt ervoor dat de lezer steeds verder ingesnoerd raakt in het aangenaam stellige universum van de schrijver. Aangenaam, want Snijders is altijd scherp maar wordt nooit zuur. Zo is de vrouw in ZKV Pinsie Vogelhand een hysterische schizofreen, in plaats van dat er staat dat ze op Snijders als een hysterische schizofreen overkomt. De lezer hoeft niet gewezen te worden op de subjectiviteit van het oordeel van de schrijver, aangezien alle literatuur immers subjectief is. ‘Zo zie ik het, en meer kan ik er niet van maken’, lijkt de schrijver te willen zeggen. Trucs om de lezer van Snijders’ standpunt te overtuigen zijn tot een minimum beperkt, wat vreemd genoeg eerder sympathiek overkomt dan rechtlijnig. Snijders laat het oordeel over het gepresenteerde juist over aan de lezer, in plaats van alle retorica die voorhanden is in te zetten om je van zijn standpunt te overtuigen.

Nagerecht

Zelf verklaarde hij in een interview dat zijn boek niets minder is dan 336 mislukte pogingen om een ‘echte’ roman te schrijven, maar toch krijg je na lezing van een ZKV niet de indruk dat er nog iets aan toegevoegd moet worden. Eerder vraag je je af waar al die andere schrijvers toch zo veel woorden voor nodig hebben. Die stelligheid verdwijnt op den duur ook wel weer, maar laat wel zien tot wat Snijders’ werk in staat is. Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk is een boek dat je het meest recht aandoet door het te behandelen als een exclusief nagerecht. Dus er niet meteen op duiken en het boek in één ruk uitlezen, maar er juist rustig van proeven en aandacht hebben voor iedere zin die in dit boek staat. Mijn advies: zorg gewoon dat u op de mailinglist van Snijders komt, dan krijgt u in het vervolg in ieder geval niet in één keer al dat moois op uw bord.

Boeken / Fictie

Moord van een verleden

recensie: Nathan Englander - Het Ministerie van Buitengewone Zaken

Nathan Englander (1970) zette een stevige voet aan de grond in het literaire landschap met zijn goed geconstrueerde verhalenbundel Verlost van vleselijke verlangens (For the Relief of Unbearable Urges, 1999). Onlangs verscheen zijn debuutroman Het Ministerie van Buitengewone Zaken (The Ministry of Special Cases, 2007) die zich afspeelt tijdens de ‘Vuile Oorlog’ (1976 tot 1983) in Videla’s Argentinië. In deze oorlog verdwenen ongeveer 30.000 studenten en politieke dissidenten spoorloos. Het is nog altijd onduidelijk wat er met deze mensen is gebeurd.

Het verhaal gaat over de joodse Kaddisj, zijn vrouw Lilian en hun zoon Pato. Kaddisj verwijdert voor de Joodse Gemeenschap namen van grafstenen. Samen met zijn zoon gaat hij er ’s nachts op uit en klimt hij over de muur die de twee joodse begraafplaatsen (die van de Welwillende Zielen en de Verenigde Joodse Gemeenten) van elkaar scheidt. Ze wissen namen, maken de graven anoniem en laten hiermee pijnlijke geschiedenissen verdwijnen. Kaddisj is goed in zijn werk en hij wordt door vriend en vijand ingehuurd.

Engel des doods

Kaddisj weet zelf alles van een pijnlijk verleden. Als zoon van een vrouw van bedenkelijke zeden wordt hij nog altijd met de nek aangekeken binnen de joodse gemeenschap. Zijn naam: Kaddisj, dat gebed voor de doden betekent, als akelig geheugensteuntje van dit verleden en stille profetie voor zijn toekomst: “Hij zal Kaddisj heten om de engel des doods te verdrijven. Een trucje en een zegen. Laat dit kind rouwen in plaats van dat er om hem gerouwd wordt.” Zo gedwee als zijn vader zo opstandig is Pato, de zoon met linkse sympathieën. Hij heeft een onverholen afkeer tegen het regime dat Argentinië in zijn greep houdt en rebelleert op een manier die het bloed onder ieders nagels vandaan haalt.

Roerige tijden

~

Lilian is werkzaam in het verzekeringswezen en terwijl zij bezig is hun gezin te ‘verzekeren’ door middel van een zogenaamde ‘veilige’ deur, probeert Kaddisj op zijn manier het gezin te beschermen en jaagt daarmee onbedoeld zijn zoon nog verder tegen zich in het harnas. Als hij een aanbod krijgt van Lucio Mazursky, een befaamd plastisch chirurg, om een familienaam van een graf te verwijderen doet hij wat hem gevraagd wordt, zijn zoon Pato tegen zijn zin met zich mee slepend. Kaddisj wil het beste voor zijn gezin in deze roerige tijden maar elke keer pakt het dramatisch uit. Zo hakt hij per ongeluk de pink van zijn zoon af in een ruzie op de begraafplaats en gaat hij in op het aanbod van de plastisch chirurg diens schuld in neusoperaties af te betalen.

Op die manier verkrijgt Kaddisj een nieuwe ‘prachtige’ neus waaruit de joodse trekken compleet zijn verdwenen. Dit geneest hem niet alleen van zijn slaapapneu, maar zou hem ook minder zichtbaar moeten maken voor zekere instanties. Zoon Pato weigert zijn neus te laten opereren. Lilian, die wordt geopereerd door een student, heeft niet zoveel geluk. Haar neus is, hoewel inderdaad helemaal anders, een lelijkere onvaste variant van het origineel. Niet lang daarna wordt Pato meegenomen uit de flat tezamen met drie van zijn ‘gevaarlijke’ boeken, de boeken die vader Kaddisj nu net vergeten was te verbranden in de badkuip.

Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord

Dan begint zich een nieuw onzeker levensritme af te tekenen dat zich grotendeels afspeelt op het Ministerie van Buitengewone Zaken. Met haar hand bij het gezicht (de neus laat letterlijk los van verdriet) staat Lilian voortaan dag na dag op het Ministerie en wordt er van het spreekwoordelijke kastje naar de muur gestuurd. Met de verdwijning van zoon Pato is een compleet verleden in rook opgegaan en zoekt de liefde tussen Kaddisj en Lilian een nieuw bestaansrecht. Voor Lilian bestaat dit uit een gezamenlijke zoektocht, voor Kaddisj uit de verwerking van het onaanvaardbare. In dit niemandsland kunnen Kaddisj en Lilian niet bewijzen dat hun zoon heeft bestaan; documenten leiden nu eenmaal een onbetrouwbaar leven tijdens de junta. Bovendien hebben ze dankzij Kaddisj nu beiden een gezicht dat hen definitief heeft vervreemd van hun kind. Zoals Lilian het verwoordt: “Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord.”

Tragische absurditeit

Englander wordt nu al vergeleken met Jonathan Safran Foer. Zijn humor valt in ieder geval niet met die van Foer te vergelijken. Englander’s proza is doordrongen van wrange humor en wijsheid. Hij schetst de geschiedenis van de junta en een gezin in de greep daarvan met behulp van een scherpe pen en spaart daarmee het regime noch de joodse gemeenschap waar Kaddisj deel van uitmaakt (getuige bijvoorbeeld de openingszin: “Joden begraven elkaar zoals ze leven: opeengepakt, zonder een ander de ruimte te gunnen.”). Hij schetst een moeizame relatie tussen vader en zoon en tussen man en vrouw temidden van de wanhoop: “Het is moeilijk uit een nachtmerrie te ontwaken, maar het is nog veel moeilijker in een nachtmerrie te ontwaken.” De tragische absurditeit van Pato’s verdwijning wordt feilloos beschreven. De balans tussen hoop en wanhoop weet Englander goed te bewaren. De beste rol is echter weggelegd voor het personage van Kaddisj. Alles waar hij zich mee bemoeit lijkt letterlijk in het niets te verdwijnen. In alle opzichten is hij zijn beroep gaan leven. Wie zijn we eigenlijk nog zonder ons verleden? Dat het verhaal hier en daar wat hapert en de auteur (na zijn korte verhalen) nog op zoek is naar een ritme dat een roman kan dragen kan men hem makkelijk vergeven. Evenals de voorspelbare keuzes die worden gemaakt voor wat betreft de plot.

Film / Films

Geen mooi sprookje

recensie: Tales from Earthsea (Gedo senki)

Het verfilmen van fantasyboeken hoeft niet per se te resulteren in grootschalige filmproducties, waar we er de afgelopen jaren al ontelbaar veel van hebben gezien. Zo nam Studio Ghibli ( bekend van onder andere Spirited Away en Princess Mononoke) de Earthsea-boeken van Ursula Le Guin ter hand, en maakte er een anime van.

~

Dat resulteerde in Tales from Earthsea, heel losjes gebaseerd op het derde en vierde boek van de auteur. Vooral de hoofdpersonages en de setting werden overgeheveld naar het witte doek, waar het plot eigenlijk geheel werd omgegooid voor de verfilming. Goro Miyazaki werd tot regisseur benoemd, waarmee de zoon van Hayao (die destijds druk bezig was met Howl’s Moving Castle) zijn debuut maakt.

Vechtende draken

Het gaat niet goed met de magie in het rijk Earthsea. Zelfs de eeuwenoude draken vechten met elkaar, iets wat anders nooit gebeurt. De jonge prins Arren is op de vlucht geslagen voor schaduwen die alleen hij ziet. De mysterieuze aartsmagiër Ged lijkt hem te kunnen helpen, maar dan moet Arren wel met hem mee op reis. Uiteindelijk zullen ze de (want geen fantasyfilm zonder) kwaadaardige tovenaar Cob moeten verslaan om Earthsea te redden.

~

Stilistisch mankeert er weinig aan Tales from Earthsea. De omgevingen van het rijk zijn prachtig. Glooiende heuvels, een drukke marktstraat, een kleine boerderij: alles is fraai geanimeerd. Animeren kan schijnbaar ook in de genen zitten. Het rijk Eathsea komt helemaal tot leven, en zelfs als je nog nooit van die wereld hebt gehoord is het duidelijk dat het een mooi land moet zijn. De personages zelf zijn minder mooi, maar nog steeds wel de moeite waard om naar te kijken. Alleen tovenaar Cob niet, die lijkt meer op een vrouw dan op een man, en nog een lelijke vrouw ook.

Zeurkous

Het verhaal is echter veel te langdradig en te saai om lang te kunnen boeien. De film duurt bijna twee uur, en dat is gewoonweg veel te lang voor dit verhaal. Alles kabbelt maar voort, er zit totaal geen vaart in en de hoofdpersonages wekken totaal geen sympathie op. Hoofdpersonage Arren is een kleine zeurkous en Ged mekkert maar door over onzinnige dingen. Het duurt ook een hele tijd voordat de twee eindelijk bij de tovenaar aankomen. Daardoor is het een enorm lange zit, waarvan alleen het begin en het einde echt de moeite waard zijn. Zonde. Het had zo’n mooi sprookje kunnen zijn.

Boeken / Fictie

Een verhaal over mensen

recensie: Indra Sinha (vert. Lidwien Biekmann) - De mensen van Beest

De giframp in Bhopal (India) is één van de vergeten rampen in de wereld. In 1983 ontplofte daar een tank met 43 ton giftig gas. Duizenden mensen stierven, vele tienduizenden moesten voortaan blind, met ademhalingsproblemen of onvruchtbaar door het leven. Kinderen werden dood of gehandicapt geboren en reeds geboren kinderen kregen groeistoornissen. Zo’n vervormd kind is Beest, hoofdpersoon van de roman De mensen van Beest van Indra Sinha.

De ruggegraat van Beest is vergroeid, waardoor hij niet meer rechtop kan staan. Zijn kont steekt parmantig de lucht in, terwijl hij zich op handen en voeten voort beweegt. De neus van Beest steekt permanent in de goot.

Als ik opkijk, zie ik iemands kruis. Totaal andere wereld is dat, onder het middel. En geloof me, ik weet wie zijn ballen niet heeft gewassen, ik kan piskruisen en strontbillen ruiken waarvan de vage stank niet helemaal tot jouw neus opstijgt, scheten stinken veel erger.

Ruw en ongebonden

Beest was ooit – voor de giframp – een jongen, maar daar wil hij niet aan herinnerd worden. Hij wil ook niet bij de slachtoffers horen, door wie hij omringd wordt in de sloppenwijk waar hij woont. Hij wil helemaal geen mens meer zijn. Beest is een beest, ruw, smerig en ongebonden aan regels.

Indra Sinha
Indra Sinha

Tenminste, zo zet Beest zichzelf neer. Al snel blijkt dat deze harde puber in zijn hart toch allerlei zachte plekken heeft. Bijvoorbeeld voor Ma Franci, de dementerende Franse non die hem heeft opgevangen nadat zijn ouders overleden in de nacht van het gif, voor Huriya en Hanif, de gehandicapte grootouders van Aliya, voor de negenjarige wees Aliya zelf en voor Farouq, Beests beste vriend en grootste treiterkop. Indra Sinha omringt de puberende Beest door mensen die van hem houden, maar zelf ziet Beest dat niet. Beest ziet zichzelf als een lone ranger, een onbehouwen vrije jongen, maar Indra Sinha laat op subtiele wijze uit zijn eigen woorden een eenzame, loyale en zelfs bij vlagen lieve jongen spreken.

Gratis kliniek

Dan wordt Beest, bedelend bij een restaurant, verliefd. Hij leert Nisha kennen, een meisje uit een veel betere buurt, met een vader die ooit een beroemde zanger was, voor de giframp hem van zijn adem beroofde.

“Is bedelen leuk?”
Dat verrast me, niemand heeft me ooit eerder zoiets gevraagd. Het meisje bukt zich om Jara te aaien, haar haar valt voor haar gezicht, mooi is ze misschien niet maar ze heeft iets liefs, dat zie je soms bij mensen die niet knap zijn.
“Is honger hebben leuk?” antwoord ik. “Nee, dus hou op met die grappen en geef me vijf roepie.”

Beest komt terecht in een andere wereld. Deze mensen zijn niet bereid hun lot lijdzaam te ondergaan, deze mensen willen onder inspirerende leiding van Zafar, vechten voor rechtvaardigheid. Wanneer dan bovendien tegenover het huis van Nisha en haar vader een gratis kliniek voor slachtoffers wordt geopend door de jonge Amerikaanse dokter Elli (die een eigen verleden te ontvluchten heeft), staat het leven van Beest op zijn kop.

Vergeten ramp

Indra Sinha heeft de touwtjes over zijn verhaal stevig in handen. De lijntjes van Beests groei naar volwassenheid, de rechtszaak tegen eigenaren van de Kampani (de giffabriek) en de komst van een gratis kliniek laat Sinha op logische wijze samenkomen. Beest beseft langzaam dat ook hij een plaats heeft tussen de mensen, ja sterker zelfs, dat de mensen graag wíllen dat hij bij hun hoort. Het is dan ook jammer dat het einde van het verhaal ontspoort in een hallucinatoire reprise van de rampnacht, waarbij Beest diep in zijn dierlijke zelf duikt, alvorens hij definitief mens kan worden. Zo’n bombastisch einde had niet gehoeven. Het personage Beest is sterk genoeg om zijn eigen verhaal te dragen.

Het leven bij zijn mensen is Beest van harte gegund. Hun strijd tegen de eigenaren van de gasfabriek in het denkbeeldige Khaufpur gaat door. Dat is ook de werkelijkheid, de strijd tegen de eigenaren van de chemische fabriek in Bhopal is nog niet gestreden. Het is nu 23 jaar geleden en nog steeds lijden de mensen onder de gevolgen. Indra Sinha roept in dit boek om aandacht en hulp voor de vergeten ramp. Zij zijn ook mensen, de mensen van Beest.

Boeken / Fictie

Over de twijfels van een zoekende natie

recensie: Orhan Pamuk - De heer Cevdet en zonen

Voordeel van het winnen van de Nobelprijs voor Literatuur is dat ook ouder en tot nog toe onbekend werk van de winnaar wordt vertaald en uitgegeven. In het geval van Orhan Pamuk is dat maar goed ook; zijn debuutroman De heer Cevdet en zonen is een indrukwekkende kroniek waarin Pamuk het reilen en zeilen van een welvarende koopmansfamilie knap verweeft met de groeipijnen van het zich snel moderniserende Turkije in de periode 1905-1970.

De drie delen van het boek spelen zich ieder af tijdens een periode waarin de ontwikkeling van Turkije in een stroomversnelling komt. In de proloog maken we kennis met de heer Cevdet, een succesvolle islamitische koopman in 1905, de tijd dat Turkije nog een sultanaat is, en het koopmanschap wordt gedomineerd door Grieken, Christenen en Armeniërs. De heer Cevdet laat zich daardoor echter niet ontmoedigen: hij is vol van ambities en heeft al een zekere rijkdom weten te verwerven, waardoor hij de hand heeft gewonnen van de dochter van een pasja. We merken gaandeweg het eerste deel dat het broeit in het land. De zieke broer van de heer Cevdet is betrokken bij de revolutionaire beweging van de Jonge Turken, die het land radicaal willen moderniseren.

In het tweede deel – tevens het belangrijkste van het boek – maakt het verhaal een sprong naar de jaren dertig, tijdens de laatste levensdagen van Atatürk en aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. De heer Cevdet is inmiddels getrouwd en heeft twee zonen en een dochter: Osman, Refik en Ayþe. Osman heeft zijn vader opgevolgd als de drijvende kracht achter de handel en laat het fortuin van de familie gestaag groeien. De kern van het verhaal verschuift naar Refik, en zijn vrienden Ömer en Muhittin, die alledrie zoeken naar een doel in het nieuwe republikeinse Turkije dat onder Atatürk de twintigste eeuw is binnengesleurd.

De knappe Ömer wil veroveraar zijn zonder dat hij precies weet wat hij wil veroveren. Hij weet zich weliswaar aanzienlijke rijkdom te verwerven, maar vraagt zich af of dat zijn echte doel was. De lelijke Muhittin is een met complexen worstelende figuur die graag wil slagen als dichter, maar die zich door een mengeling van zelfhaat en miskenning door een ultranationalistische beweging laat inpalmen, waar zijn haat vooral fascistoïde trekjes krijgt. Refik tenslotte, is een naïef rijkeluisjongetje dat zich ergert aan zijn eigen leegheid en probeert door veel te lezen en goedbedoeld salonsocialisme te achterhalen hoe hij een eigen bijdrage kan leveren aan het nieuwe Turkije. We zien hoe de drie vrienden op hun eigen manier omgaan met de nieuwe kansen die de republiek biedt, ieder met wisselend succes.

In de epiloog maakt het verhaal een tweede sprong, naar 1970, waarin Ahmet, de zoon van Refik als kunstenaar probeert door te breken. De korte epiloog wordt door Pamuk vooral benut om een aantal verhaallijnen af te ronden, terwijl hij enkele malen verwijst naar de op handen zijnde staatsgreep van 1971.

Kabbelende karakters

Orhan Pamuk laat in zijn debuutroman al zien dat hij een groot verteller is, die in een eenvoudige maar trefzekere stijl levensechte personen kan creëren die in al hun eenvoud toch blijven boeien. Hij schetst de twijfels en de onrust van de sociale bovenlaag van Istanbul – zijn geliefde stad die ook als een dikke rode draad door zijn latere werk loopt – en laat zien hoe vanaf het begin van de 20e eeuw de culturele en economische invloeden van het westerse Europa Turkije als kruipolie binnensijpelen en het land veranderen.

Pamuk slaagt er in om deze verschillende karakters tot leven te wekken, zonder er karikaturen van te maken. Dat is knap, omdat het boek ook te lezen is als een parabel voor Turkije. De personages blijven echter realistisch en geloofwaardig doordat Pamuk nergens oordeelt. Hij registreert de gebeurtenissen en neemt rustig de tijd om het verhaal zijn beloop te laten. Dat is misschien ook het zwakke punt van het boek, voorzover je daarvan mag spreken; het boek kabbelt 700 pagina’s lang zonder tot een echte ontknoping te komen. Je stapt als lezer in, kijkt mee naar de belevenissen van de familie die door de heer Cevdet en zijn vrouw is gesticht, en vlak voor de staatsgreep van 1971, stap je weer uit. Alle stormachtige ontwikkelingen die Turkije in de periode tot 1970 heeft doorgemaakt spelen zich min of meer op de achtergrond af en oefenen hun invloed uit op de levens van de hoofdpersonen, zonder dat die er rechtstreeks bij betrokken raken. Pamuk schetst zo haarscherp de positie van de overgrote meerderheid van de bevolking, en de manier waarop alle politieke en culturele ontwikkelingen hun dagelijkse leven hebben veranderd. Hij laat zien hoe de ontwikkeling de tegenstellingen in de bevolking zijn gegroeid en gepolariseerd, doordat een deel de cultuur en technologie van het westen omarmt en gebruikt om zich te verrijken, terwijl een ander deel zich daardoor bedreigd voelt, en een toevlucht neemt tot een onverdraagzame nationalistische beweging.

Zeker gezien de actuele discussies rond de Armeense kwestie, de Turkse toetreding tot de EU en de groeiende invloed van de islam, is De Heer Cevdet en Zonen een waardevol en volwassen boek dat over de ontwikkeling en verdeeldheid van het moderne Turkije.