Tag Archief van: 8WEEKLY

Boeken / Fictie

Literaire science fiction

recensie: Matt Haig – De wezens

Een alien komt naar de aarde, vermoordt wiskundige Andrew Martin en neemt zijn lichaam over om zo te infiltreren in de mensheid. Klinkt als een aflevering van de televisieserie Doctor Who, maar het is de start van de ontzettend leuke roman De wezens van Matt Haig.

Matt Haigs oeuvre wordt gekenmerkt door een combinatie van fantasy/science fiction en het familieleven. Hij schreef boeken voor zowel kinderen als volwassenen, waarvan sommigen al verfilmd zijn. In 2013 verscheen zijn roman The Humans, dat pas nu in de Nederlandse vertaling op de markt komt.

In De wezens heeft Andrew Martin een beroemde wiskundige hypothese bewezen. Martins ontdekking wordt gesignaleerd door buitenaardse wezens die technologisch al veel verder ontwikkeld zijn dan wij. Zij achten deze ontdekking te gevaarlijk voor het heelal en besluiten om in te grijpen. Ze sturen een afgezant naar de aarde, hij vermoordt Martin en neemt diens plek in op aarde.

Valse vooroordelen

Deze alien – in de roman heet hij vanaf nu ‘Andrew Martin’ – heeft als opdracht om iedereen die van de wetenschappelijke doorbraak afweet te vermoorden. Van zijn leiders kreeg hij te horen dat de mensheid een gewelddadige soort is die alleen maar om geld en oorlog geeft en bovendien nog in een soort stenen tijdperk leeft.

Maar als Martin zich onder de mensen begeeft, leert hij ze steeds meer waarderen. Hij merkt nuances op: mensen zijn niet enkel agressief, maar zorgen ook voor elkaar – iets dat in zijn eigen wereld niet meer voorkomt dankzij de hoogontwikkelde technologie. Hij merkt dat hij het er steeds meer naar zijn zin krijgt: “Ik moest om mezelf lachen. Het onbestaanbare feit dat ik daar op die allerbelachelijkste planeet was en het eigenlijk nog leuk vond ook.”

Wiskunde versus kunst

De planeet waar de alien Andrew Martin vandaan komt kent een heel rationele samenleving. Wiskunde is er het hoogste goed. Ellendige zaken zoals ziekte, dood en emoties zijn er uitgebannen. Op aarde komt Martin voor het eerst in aanraking met verdriet en fysieke pijn. Hij ontdekt dat het leven hier wat chaotischer en onvoorspelbaarder is dan in zijn thuiswereld. Deze elementen ziet hij terug in de muziek en literatuur die hij in het huis van de mens Martin ontdekt: “De muziek was complex en vol contradicties, en ik zou snel begrijpen dat dat precies is wat mensen menselijk maakt.” Kunst als weerspiegeling van de menselijkheid – een mooi gevonden metafoor.

De alien Martin begint de mensheid steeds meer te waarderen. Zijn thuiswereld is dan wel perfect en bevrijd van fysieke ongemakken, het is er ook een beetje saai: “De hemel is een plaats waar nooit iets gebeurt.” Martin komt voor een dilemma te staan: maakt hij zijn opdracht af en keert hij huiswaarts, of wordt hij een permanente aardbewoner?

De blik van een alien

De wezens is een ontzettend leuk boek over menselijkheid in al haar facetten. Haig beschouwt thema’s als liefde, kunst en de beschaving vanuit een buitenaardse blik. Het boek heeft bij aanvang wel een hoog ‘kijk eens hoe raar die aardlingen zijn’-gehalte, maar het wordt naarmate het verhaal vordert steeds meer de moeite waard. De roman zit vol met interessante observaties die je kijk op de wereld voor heel even veranderen (een mooi voorbeeld: wat als we werken ‘spelen’ noemen en elke dag ‘zaterdag’, dan wordt het leven toch meteen veel leuker?). Ondertussen is het ook gewoon een heel spannend verhaal over een vreemdeling die op zoek is naar een nieuw thuis. De wezens start als een science fiction verhaal maar ontstijgt vervolgens het genre en wordt daardoor een boek voor een breed publiek. Een knappe prestatie.

Boeken / Fictie

Literaire science fiction

recensie: Matt Haig – De wezens

Een alien komt naar de aarde, vermoordt wiskundige Andrew Martin en neemt zijn lichaam over om zo te infiltreren in de mensheid. Klinkt als een aflevering van de televisieserie Doctor Who, maar het is de start van de ontzettend leuke roman De wezens van Matt Haig.

Matt Haigs oeuvre wordt gekenmerkt door een combinatie van fantasy/science fiction en het familieleven. Hij schreef boeken voor zowel kinderen als volwassenen, waarvan sommigen al verfilmd zijn. In 2013 verscheen zijn roman The Humans, dat pas nu in de Nederlandse vertaling op de markt komt.

In De wezens heeft Andrew Martin een beroemde wiskundige hypothese bewezen. Martins ontdekking wordt gesignaleerd door buitenaardse wezens die technologisch al veel verder ontwikkeld zijn dan wij. Zij achten deze ontdekking te gevaarlijk voor het heelal en besluiten om in te grijpen. Ze sturen een afgezant naar de aarde, hij vermoordt Martin en neemt diens plek in op aarde.

Valse vooroordelen

Deze alien – in de roman heet hij vanaf nu ‘Andrew Martin’ – heeft als opdracht om iedereen die van de wetenschappelijke doorbraak afweet te vermoorden. Van zijn leiders kreeg hij te horen dat de mensheid een gewelddadige soort is die alleen maar om geld en oorlog geeft en bovendien nog in een soort stenen tijdperk leeft.

Maar als Martin zich onder de mensen begeeft, leert hij ze steeds meer waarderen. Hij merkt nuances op: mensen zijn niet enkel agressief, maar zorgen ook voor elkaar – iets dat in zijn eigen wereld niet meer voorkomt dankzij de hoogontwikkelde technologie. Hij merkt dat hij het er steeds meer naar zijn zin krijgt: “Ik moest om mezelf lachen. Het onbestaanbare feit dat ik daar op die allerbelachelijkste planeet was en het eigenlijk nog leuk vond ook.”

Wiskunde versus kunst

De planeet waar de alien Andrew Martin vandaan komt kent een heel rationele samenleving. Wiskunde is er het hoogste goed. Ellendige zaken zoals ziekte, dood en emoties zijn er uitgebannen. Op aarde komt Martin voor het eerst in aanraking met verdriet en fysieke pijn. Hij ontdekt dat het leven hier wat chaotischer en onvoorspelbaarder is dan in zijn thuiswereld. Deze elementen ziet hij terug in de muziek en literatuur die hij in het huis van de mens Martin ontdekt: “De muziek was complex en vol contradicties, en ik zou snel begrijpen dat dat precies is wat mensen menselijk maakt.” Kunst als weerspiegeling van de menselijkheid – een mooi gevonden metafoor.

De alien Martin begint de mensheid steeds meer te waarderen. Zijn thuiswereld is dan wel perfect en bevrijd van fysieke ongemakken, het is er ook een beetje saai: “De hemel is een plaats waar nooit iets gebeurt.” Martin komt voor een dilemma te staan: maakt hij zijn opdracht af en keert hij huiswaarts, of wordt hij een permanente aardbewoner?

De blik van een alien

De wezens is een ontzettend leuk boek over menselijkheid in al haar facetten. Haig beschouwt thema’s als liefde, kunst en de beschaving vanuit een buitenaardse blik. Het boek heeft bij aanvang wel een hoog ‘kijk eens hoe raar die aardlingen zijn’-gehalte, maar het wordt naarmate het verhaal vordert steeds meer de moeite waard. De roman zit vol met interessante observaties die je kijk op de wereld voor heel even veranderen (een mooi voorbeeld: wat als we werken ‘spelen’ noemen en elke dag ‘zaterdag’, dan wordt het leven toch meteen veel leuker?). Ondertussen is het ook gewoon een heel spannend verhaal over een vreemdeling die op zoek is naar een nieuw thuis. De wezens start als een science fiction verhaal maar ontstijgt vervolgens het genre en wordt daardoor een boek voor een breed publiek. Een knappe prestatie.

Boeken / Non-fictie

Hoe een muur en een politiestaat miljoenen mensen uit elkaar dreef

recensie: Nina Willner - Veertig herfsten

Waar en wanneer je geboren wordt heb je zelf niet in de hand, slechts de manier waarop je omgaat met de beperkingen die de wereld om je heen je oplegt, kun je beïnvloeden. Voor duizenden Oost-Duitsers was de belangrijkste vraag na de bouw van het IJzeren Gordijn: blijf ik hier en leg ik mij neer bij het leven dat mij opgedrongen wordt, of waag ik de sprong naar de overkant, niet wetende of en hoe ik het overleef?

Als twintigjarige nam de moeder van de schrijfster, Hanna, in 1948 het onomkeerbare besluit haar leven op het spel te zetten voor de vrijheid die het westen kon bieden, wetende dat ze haar liefhebbende familie achterliet en misschien wel nooit meer zou zien. Dat was de prijs die je moest betalen als je het risico durfde te nemen om de totalitaire politiestaat, de DDR, de rug toe te keren.

Wat als?

De dochter van een overloopster – na de Tweede Wereldoorlog kwam de auteur zo te boek staan, iets wat verre gevolgen voor haar leven zou hebben. Gelukkig voor haar heeft zij de beproevingen die de Oost-Duitsers – en daarmee ook haar ouders, grootouders en neven en nichten – moesten doorstaan, nooit persoonlijk hoeven ondergaan. Terecht stelt ze zichzelf aan het eind van het boek de vraag hoe anders haar leven eruit had gezien als haar moeder niet de oversteek had durven wagen en daarmee haar eigen toekomst en die van haar nageslacht veilig zou hebben gesteld.

Zo vader, zo dochter

Dankzij overgebleven brieven, correspondenties, foto’s en mondelinge verhalen van familieleden die het overleefden, weet Willner een indrukwekkend en persoonlijk relaas te schetsen van het leven in het deel van Duitsland dat zich nog maar vijfentwintig jaar geleden ten goede begon te keren dankzij de politieke inmenging van Amerika. Ongetwijfeld geïnspireerd door de loopbaan van haar vader, die als overlevende van de Holocaust een baan bij het Amerikaanse leger wist te bemachtigen, begon Willners eigen loopbaan als eerste vrouw bij de Amerikaanse Inlichtingendienst. Toeval of niet, ook de DDR  stond op het niet ongevaarlijke lijstje landen waar Willner haar werkzaamheden moest verrichten, waardoor ook zij zich persoonlijk mengde in de strijd tussen het communistische Oosten en het democratische Westen.

Volledige controle

Vergeleken met de West-Duitsers die de vruchten plukten van de opkomende welvaart, leefden de Oost-Duitsers veertig jaar lang in grote armoede, onzekerheid en angst, tot de val van de Muur hier eind 1989 een einde aan maakte. De Stasi, afkorting voor het Ministerium für Staatssicherheit (Ministerie voor Staatsveiligheid), was de binnenlandse veiligheids- en inlichtingendienst in de DDR. Zij had het volk en het leven van haar burgers volledig in haar greep: werk, school, kerk, vereniging; alles werd voor je bepaald. Wie zich niet hield aan de talloze regels die de vrijheid van haar burgers enorm beperkte, riskeerde zijn baan, een gevangenisstraf of zelfs zijn leven als hij of zij zo moedig was zich op het grensgebied tussen het Oosten en het Westen te begeven.

Feiten vermengd met persoonlijke verhalen

De waargebeurde verhalen grijpen je regelmatig naar de keel, maar worden nergens overdreven dramatisch neergezet. Juist de kracht van de familie, de sterke band tussen de familieleden en hun niet te onderdrukken trots en wil om te (over)leven in een periode waarin dit je bijna onmogelijk werd gemaakt, maken grote indruk. Het benadrukken van de kracht van het gezin doet soms verheerlijkend en bijna overdreven aan, maar blijkbaar was dit nodig om overeind te blijven in een wereld waarin al het andere onzeker was.

Boeken / Non-fictie

Dichterlijke vriendschap

recensie: Anna Enquist - Een tuin in de winter

Een tuin in de winter, het nieuwe boek van Anna Enquist, bestaat uit herinneringen aan de dichter Gerrit Kouwenaar (1923–2014). Het boek is soms wat rommelig, maar staat ook vol met mooie momenten.

Weet men over tien jaar nog wie Gerrit Kouwenaar was? Er is geen biograaf aangesteld en er wordt weinig over de dichter gesproken, terwijl hij toch één van de grootste naoorlogse Nederlandstalige dichters was. Anna Enquist (1945), dichter, schrijver en goede vriendin, ziet die ontwikkeling met lede ogen aan. Haar memoires Een tuin in de winter, verschenen bij de Arbeiderspers in de prestigieuze reeks Privé-domein, heeft ze expliciet geschreven tegen het vergeten dat op de loer ligt.

Vriendschap

Enquist en Kouwenaar leerden elkaar begin jaren negentig kennen tijdens Poetry International. Kouwenaar was al jaren een belangrijk dichter, een poëtische stem die niet te negeren viel. Enquist kwam net kijken, al zou ze kort na hun ontmoeting de C. Buddingh’-prijs voor haar debuutbundel winnen. Er ontstond een goede vriendschap tussen Enquist, Kouwenaar en hun partners, die ruim twintig jaar zou duren – tot Kouwenaar in september 2014 overleed.

‘Waarom schrijf ik dit allemaal op?’ schrijft Enquist in het begin. Om hem te herinneren, voor de toekomst te bewaren, zegt ze. Maar er is meer: ‘Ik kan niet over Gerrit schrijver zonder over mezelf te schrijven.’ Ze zien elkaar via de ander: de dichters hebben een andere poëtica, Kouwenaar werkt met symbolen, Enquist is meer verhalend. Dat verschil is voer voor discussies, maar schept ook een band.

Focus

In de eerste vijftig tot zestig pagina’s is Een tuin in de winter wat rommelig: Enquists herinneringen buitelen over elkaar heen, worden niet geordend. Ze beschrijft voorvallen, gesprekken, impressies: maar wat eerder kwam, en wat later, wordt niet duidelijk. Dit wordt gecompliceerd door de andere lijn in het boek, die bestaat uit verspreide aanwijzingen naar het heden waarin Enquist dit boekje schrijft. Haar eigen schrijfproces wordt zo expliciet onderdeel van het boek, maar ontneemt ook het zicht op het onderwerp van dat proces, namelijk haar vriendschap met Kouwenaar.

Vanaf het moment dat de dood van Kouwenaars vrouw Paula nadert, komt er een zekere focus in Een tuin in de winter. Dan blijkt namelijk dat Enquists herinneringen grotendeels chronologisch geordend zijn, en vanaf het begin van haar vriendschap met Kouwenaar tot aan Kouwenaars eigen dood lopen. Door de aanwezigheid van de dood ontstaat er, zoals vaker in Enquists werk, een rode draad, een verhaal.

Mooie herinneringen

Uiteindelijk biedt Een tuin in de winter een aantal mooie herinneringen, van dagen in Amsterdam en vakanties in Kouwenaars huisje in Frankrijk. Van dood en leven. Van vriendschap: niet alleen die tussen Enquist en Kouwenaar, maar ook die met collega’s Bernlef, Kopland en Remco Campert. Een tuin in de winter is op sommige momenten onverbloemd melancholisch – alleen Enquist en Campert leven nog –, maar Enquist maakt ook de doelstelling waar die ze zichzelf voor haar schrijven gesteld had: Kouwenaar herinneren op zijn vrolijkst.

Boeken / Fictie

Twee vriendinnen in de greep van het verleden

recensie: Yolanda Entius - Abdoel en Akil

Twee jonge vriendinnen gaan op vakantie naar Frankrijk. Wat hen daar overkomt zal hun verdere leven bepalen. Yolanda Entius’ nieuwste roman Abdoel en Akil galmt na als een kerkklok.

Voor een roman over de vriendinnen Doris en Nola is Abdoel en Akil een mooie titel. Zeventien zijn ze, meisjes nog, op vakantie in Zuid-Frankrijk en op zoek naar een vriendin die met een voor hen onbekende Nederlander verder is gereisd. Het is 1978: geen mobiele telefoons, geen internet. Ze gaan Gaby en André liftend achterna; ‘een afstand van nog geen vijftig kilometer, maar ze waren uren onderweg.’ De meisjes lopen een bar binnen die, zo blijkt, louter door Tunesiërs bezocht wordt. Geen Gaby, geen André, maar wel: twee mannen genaamd Abdoel en Akil, die op Doris en Nola afstappen; na een kort gesprek verlaten ze gevieren het etablissement.

Zwalkende levens

Deze gebeurtenissen beslaan de eerste vijftien pagina’s van Yolanda Entius’ (1961) nieuwe roman Abdoel en Akil. Een ingetogen, kleine roman die soepel naar zijn einde vloeit. Op een heuvel worden Doris en Nola door de mannen aangerand. Ze weten later niet hoe ze erover moeten praten, kunnen geen gemeenschappelijke woorden vinden. Wat wel gebeurt: de mannen worden opgepakt en de gevangenis ingegooid en het contact tussen de vriendinnen verwatert. Hun levens komen nooit helemaal terug op de rails, Abdoel en Akil blijven een moeilijk te bevatten dreiging op de achtergrond.

In het eerste en verreweg het langste deel van de roman volgt Entius Nola, die door het leven zwalkt en niet lang bij dezelfde geliefde weet te blijven. ‘In een discotheek sprak ze iemand aan, een dolende ziel als zijzelf.’ Entius voert haar lezer met een verraderlijk lichte wijze door de jaren, in een taal die Nola’s mentale staat weerspiegelt: losjes, zwevend. Ergens, suggereert Entius, heeft Nola nooit helemaal begrepen wat er is gebeurd op die heuvel, of wat de betekenis ervan was. Nola schrikt van haar eigen woorden, die ‘hol’ klonken, haar zinnen ‘leeg en van iedere emotie ontdaan.’

Geen oplossing

Dan breekt abrupt het tweede deel van Abdoel en Akil aan, waarin Doris centraal staat. In tegenstelling tot haar vroegere vriendin lijkt Doris in eerste instantie heel goed door te hebben wat er is gebeurd in Frankrijk. Zij is daardoor verlamd door angst geworden: wanneer ze op straat ‘donkere’ jongens ziet aankomen, denkt ze, ‘geen mens die in kan grijpen als het moet.’ Juist die vrees staat Doris in de weg goed zicht te krijgen op wat er is gebeurd. Telkens het potentiële gevaar ontlopen is geen oplossing.

Bovendien wordt zij meer dan Nola geplaagd door haar geweten: was de gevangenisstraf voor Abdoel en Akil wel rechtvaardig? Was het niet te zwaar? Een klinkend antwoord op die vraag wordt in deze roman niet gegeven, des te meer raakt de lezer ervan doordrongen dat het in vragen over justitie juist vaak niet om de feiten gaat, maar eerder om interpretatie.

Enkele woordjes

Dat inzicht wordt des te sterker in het derde en laatste deel van Abdoel en Akil, waar Nola en Doris’ levens elkaar weer kruisen. Daar trekt Entius het kleed onder haar personages vandaan, zonder daar gewichtig of moeilijk over te doen – in zekere zin is die metafoor al te theatraal. Het gaat hier niet om grote uitspraken over het leven, maar juist om de invloed die kleine beslissingen, enkele woordjes op een complete levensloop kunnen hebben. Hoe gebeurtenissen van vroeger tot op vandaag doorwerken. En dat is het mooie van deze roman, die zeer wel Entius’ beste tot nu toe zou kunnen zijn. Een kleinood dat nagalmt als de grootste kerkklok.

Theater / Voorstelling

Indiaantje spelen

recensie: De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel - INDIAAN

Met INDIAAN voert het jonge talentencollectief van De Warme Winkel een sterke performance op, maar laat de politieke discussie links liggen.

INDIAAN is de nieuwe voorstelling van De Hotshop – cooler dan de Warme Winkel getiteld; een tikkeltje provocerend, de blokletters bijna pesterig. Het doet al raden dat De Hotshop zich hiermee op een thema heeft geworpen dat een wezenlijk probleem vormt in de kunst: de representatie van de Ander. Want hoewel de discussie in Nederland aanzienlijk minder speelt – we missen er de historische achtergrond waarschijnlijk voor – weten ze in Amerika al lang dat “cowboytje en indiaantje” spelen lang niet zo onschuldig is als het lijkt. Hoe beeld je de Ander uit, zonder te vervallen in suffe stereotypes of week romanticisme? Met die vraag speelt De Hotshop in INDIAAN.

De voorstelling opent met ‘Colors of the Wind’ van Disney ’s Pocahontas. Het nummer is een treffend voorbeeld van de neiging tot romantisering: de indiaan als Nobele Wilde, die nog over de kennis beschikt die ‘Wij’ al lang verloren zijn. Het is ook de variant van exotisme die allereerst door de spelers belichaamd wordt, om later onderuit te kunnen halen.

‘We zijn ook allemaal veel te wit’

In eerste instantie lijken de makers een theatrale variant van “indiaantje spelen” neer te gaan zetten. De kostuums – een mix van clichématige veren in het haar en badslippers aan de voeten – zijn geestig en de performance is sterk; al wordt de rust in het middendeel wel erg lang opgezocht. Vervolgens – wanneer de spelers uit hun rol zijn geschoten – gaat het meer neigen naar een spreekbeurt over de indianen. De ironische omkering waarin dit alles bevraagd wordt, komt pas vrij laat in de voorstelling, in een komische monoloog: ‘We zijn ook allemaal veel te wit!’ roept een van de spelers (Joke Emmers) terwijl ze haar verentooi gefrustreerd op de grond gooit, niet langer bereid om nog mee te dansen rondom een totempaal.

Ondanks de ironische bodem, hapert het ergens. Nergens wordt het echt ongemakkelijk (al is het goed te verdedigen dat dit het publiek en niet de makers te verwijten is) en wanneer de ironische bedoeling van de makers naar boven komt, ligt het er wel erg dik bovenop. ‘Dit is niet oké!’ roept Joke Emmers vele malen in haar slotmonoloog. Maar dat wisten we stiekem al, dus wat leren we precies? In een tijd dat white-washing in Hollywoodfilms en de praktijk van Zwarte Piet, heftig bediscussieerd worden, had INDIAAN een interessante toevoeging aan de discussie kunnen bieden, maar daarvoor worden nu te weinig nieuwe inzichten geleverd.

 

Boeken / Fictie

Onthullende brief aan gestorven vriendin

recensie: Jens Christian Grøndahl - Vaak ben ik gelukkig

Een weduwe schrijft een brief aan haar lang geleden gestorven vriendin. Dat is in het kort de novelle Vaak ben ik gelukkig van de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl, onlangs in Nederlandse vertaling verschenen. De titel is ontleend aan een vroeg negentiende-eeuws gedicht, dat als motto op de eerste bladzijde staat:

‘Vaak ben ik gelukkig en toch zou ik graag huilen;/omdat geen enkel hart mijn geluk volledig deelt.’ De blijdschap is buitenkant, zegt de dichter, eigenlijk huilt de vrouw. Haar eenzaamheid brengt haar in een toestand van fundamentele gespletenheid. Als ze verdrietig is verschaft diezelfde eenzaamheid haar een vreemd soort geluk.

Zo zitten veel mensen in elkaar. Onze gevoelens zijn ambivalent, gecompliceerd en vaak niet te peilen. Het levensverhaal van Ellinor is een illustratie van deze innerlijke tegenstrijdigheid. Zonder grote woorden of emotionele uitschieters vertelt ze wat er gebeurd is nadat Anna, haar vriendin, verongelukte tijdens een gezamenlijke skivakantie. Anna was daar niet alleen. Ellinors man Morten kwam om in dezelfde lawine. Hij werd nooit gevonden. Later bleek dat de twee een relatie hadden gehad. Een geheim dat Ellinor deelde met Anna’s echtgenoot Georg.

Overname van een achtergelaten leven

Grøndahl werkt, geholpen door de oude dichtregels, dit banale overspelthema in een ononderbroken stroom herinneringen uit tot een existentieel verhaal. De nu zeventigjarige Ellinor kwam na het ongeluk en de schokkende onthulling in de rol van trooster en helper. Georg en zijn twee kinderen hadden haar nodig. En zij liet zich niet kapot maken door het ultieme verraad; ze was wel wat gewend na haar eenzame jeugd. De achtergebleven wederhelften trouwden met elkaar en Ellinor voedde de twee jongens op. De rijke Anna, die Ellinor altijd haar afdankertjes had gegeven, liet haar nu haar gezin na.

‘Ik nam de plek in die jij had achtergelaten. Ik nam jouw leven over, Anna, net zoals ik indertijd jouw trouwjurk had overgenomen’

Het belang van echte fictie

Grøndahl heeft onlangs een essay gepubliceerd waarin hij zich keert tegen de razend populaire stroom autobiografie en autofictie. Zijn opvatting is dat een lezer meer meekrijgt in een – uiteraard met autobiografische ingrediënten opgebouwd – fictioneel proces dan in een direct verslag van een schrijvers-ego. De dieptewerking van ieder menselijk gevoel, handelen en denken verdwijnt wanneer alleen de laag van het eigen bewustzijn wordt aangeboord. Zonder meteen alle egodocumenten te bestempelen als narcisme en navelstaarderij pleit hij voor een verhaal dat is opgebouwd uit zoveel mogelijk verschillende personages. Als we bijvoorbeeld dieper willen doordringen in het thema ‘overspel’ hebben we meer aan romans als Anna Karenina of Madame Bovary dan aan een dagboek of een blog. Een-op-een-herkenning versmalt de leeservaring.

Met deze stelling kun je het eens zijn of niet – Grøndahl heeft met Vaak ben ik gelukkig een overtuigende poging gewaagd. Met de beoogde meerdimensionaliteit en dieptewerking heeft hij echter voor zo’n korte novelle in de ik-vorm zijn hand overspeeld. Een van de raadsels die ten grondslag ligt aan Ellinors gespletenheid in ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’ wordt opgelost, maar een dergelijke ‘plot’ is toch niet voldoende. De andere personages zijn nauwelijks uitgediept – daarmee ondergraaft Grøndahl eigenlijk zijn eigen romantheorie. Met name de beschrijving van de verwende zoon Stefan, die carrière heeft gemaakt en er een karikaturaal succesgezin op na houdt, komt clichématig over. De vertaling van Femke Blekkingh-Muller is echter uitstekend.

Theater / Voorstelling

Aan adrenaline geen gebrek

recensie: De Kernploeg - A New Brain

Met A New Brain brengt de Kernploeg een nieuw geluid naar het musicalveld. Een musical met hits en missers die de hersenen scherp houdt.

Op eigen kracht een musical produceren: het lijkt een overambitieuze onderneming, maar Erwin Aarts heeft het voor elkaar gekregen. Zijn initiatief De Kernploeg belooft elke zomer onbekend werk te introduceren, en trapt af met William Finns A New Brain. In een loods op de NDSM werf is de intieme en rauwe sfeer voelbaar die de producties van het M-Lab destijds zo interessant maakten. In A New Brain zijn we deelgenoot van een grillige voorstelling die soms uit de bocht vliegt, en soms boven zichzelf uitstijgt.

A New Brain is geïnspireerd op Finns eigen ervaring met een levensbedreigende hersenoperatie. Componist Gordon Schwinn verlangt naar diepgang in zijn muziek, maar produceert kleurloze liedjes voor een kinderprogramma. De routine van zijn leven wordt ruw verstoord door een hersenaandoening en een operatie die hij misschien niet zal overleven. Wat volgt is een koortsdroomachtige revue waarin uitvergrote versies van vrienden, familieleden en verplegers figureren. We ontmoeten een overbezorgde moeder, een neurotische manager, een afwezige vriend, en zelfs een personage uit de kinderserie waar hij voor werkt. Met zijn ‘nieuwe brein’ volgt ook een nieuwe toon in de musical: hij kan zijn naasten weer met heldere blik zien en een nieuw beter leven ligt in het vooruitzicht.

Energiek en manisch

De doorgecomponeerde revuestijl is een aanwinst en een struikelblok in deze musical. Finns muziek heeft een energieke, manische kwaliteit die een gelaagdheid geeft aan de limbo waar Gordon zich in bevindt. Tegelijkertijd krijgt de voorstelling er zo’n snelheid door, dat het lastig wordt om alle verhaallijnen ademruimte te geven. Er is een afstand tussen Gordon en zijn vriend, een onzekerheid over zijn kunstenaarschap, en een pijnlijke familiegeschiedenis. Veel ruimte om deze conflicten uit te diepen en tot een crisis te laten komen, blijft uit. Met uitzondering van de relatie met zijn moeder komt Gordon niet echt tot nieuwe inzichten over de figuren in zijn leven. En dat terwijl regisseur Benno Hoogveld dit zo mooi suggereert in het eindbeeld: als een dirigent plaatst Gordon zijn naasten in de ruimte en laat ze in harmonie zingen. De vraag blijft hoe hij hier gekomen is: heeft hij zelf een volgende stap kunnen zetten in zijn relaties en zijn zelfbeeld, of heeft zijn hersenoperatie hem een heldere blik op zijn leven gegeven?

Excentrieke daklozen en predatory gays

Het enige personage dat in deze wereld kalm in het leven staat is Lisa, de excentrieke dakloze die in de levens van Gordons vriend Roger en moeder Mimi spookt. Ze is vrij van de deadlines en stress die Gordon beklemmen, en laat een alternatief zien: een leven met liefde en aandacht als leidraad. De twee karikaturale verplegers die Gordons hallucinaties bevolken zijn bedoeld als komische noot, maar slaan de plank mis. De broeder is een schoolvoorbeeld van een predatory gay: een homoseksueel personage die humoristisch wordt geacht door ongewenste avances te maken. Jammer, want anderzijds biedt A New Brain juist een verfrissend ongecompliceerd beeld van een homoseksuele relatie. Dat Gordon een relatie heeft met een andere man wordt nergens geproblematiseerd.

Voltreffer in de finale

De voltreffer van deze voorstelling ligt in handen van Lone van Roosendaal, die als Mimi opnieuw haar talent als musicalactrice bewijst. Na Gordons operatie ziet hij zijn moeder in een ander licht: de neurotische dame maakt plaats voor een vrouw die zich, op een gefantaseerde begrafenis van haar zoon, staande probeert te houden. Haar angst om dierbaren te verliezen en alleen achter te blijven is voelbaar onder haar decorum. Het maakt de neurose van de uitvergrote Mimi en Gordons wil om te blijven vechten begrijpelijk.

Al met al is A New Brain een voorstelling met successen en missers, maar bovenal een welkome afwisseling van de brandschone musicals in de grote zalen. Onbekende musicals met rauwe randjes, daar mogen er wel wat meer van komen. Met deze vuurdoop kan de Kernploeg daar in komende jaren in voorzien.

Boeken / Fictie / Poezie

Botsende generaties

recensie: Truus Rozemond - Tussenruimte

De afwezigheid van een kindje, de woorden die niet gesproken worden en het scheppen van afstand – wat uiteindelijk tot een confrontatie leidt.

Truus Rozemond debuteerde in 2015 met Een verwaarloosd huis, een boek over mantelzorg. Inmiddels is haar tweede roman bij uitgeverij Magonia verschenen. Tussenruimte is een psychologische roman over familie, verlies en vervreemding.

In Tussenruimte laat Rozemond afwisselend twee mensen aan het woord: Egbert en zijn moeder Mieke. Egbert en Mieke hebben een moeizame relatie. Naarmate het verhaal vordert, komt de lezer steeds meer te weten over de achtergrond van deze personages. De beweegredenen van beiden komen aan bod en de lezer leert, door de interessante, uitgebreide gedachtegangen te volgen, twee kanten van het conflict kennen. Is er een schuldige aan te wijzen? Wat verbergt Mieke?

Het scheppen van afstand

Rozemond heeft goed gebruik gemaakt van haar kennis als psycholoog. De relatie tussen Egbert en Mieke staat centraal. Hierin zit een bepaalde afstand, die terugkomt in de titel, waar goed is over nagedacht. In het nawoord legt Rozemond uit waar ze dit vandaan heeft: ‘De titel Tussenruimte ontleen ik aan Martin Buber. Dit begrip komt uit zijn boek Ich und du uit 1923. Tussenruimte verwijst naar een beleving van ruimte en tijd in een ontmoeting waarin we werkelijk “zijn met de ander”.’

Een duidelijk moment van het creëren van deze afstand is wanneer Egbert zijn relatie met Anja, zijn vrouw, verbreekt, tot groot ongenoegen van zijn moeder. Mieke was erg gesteld op Anja en is het niet eens met zijn keuze. Een ander moment is wanneer het eerste kindje van Egbert en zijn nieuwe vriendin Annelies dood wordt geboren. Egbert mist de steun van zijn ouders, die niet genoeg begrip kunnen opbrengen voor dit verlies.

Egbert en Annelies krijgen hierna nog twee kinderen, die hun oma en opa van vaders kant nauwelijks leren kennen. Het gemis van het verloren kindje is nog steeds voelbaar en de kloof tussen Egbert en Mieke wordt steeds groter.

Wanneer Mieke een toenaderingspoging doet en haar zoon, schoondochter en kleinkinderen uitnodigt om bij haar vakantiehuisje in Lanzarote langs te komen, lopen de gemoederen hoog op. Egbert zal een manier moeten vinden om met zijn ouders om te gaan. Dit zet zijn relaties met beide vrouwen, Mieke en Annelies, op het spel.

Wat mooi is om te zien, is dat de personages een ontwikkeling doormaken. De lezer leeft met zowel Egbert als Mieke mee en het is niet eenvoudig om partij te kiezen. Dat hoeft gelukkig ook niet. Er is geen sprake van een ‘goed’ of een ‘slecht’ personage; voor beide standpunten valt wat te zeggen en zowel Mieke als Egbert begaat stommiteiten. Dit zorgt ervoor dat je als lezer je eigen familie onder de loep neemt.

Vluchten voor je problemen

Egbert vlucht, zowel letterlijk als figuurlijk. Hij kan geen rust vinden en de frustratie lijkt hem op te breken. Ondertussen probeert Annelies te schipperen tussen Egbert en zijn ouders, terwijl de kinderen het naar hun zin lijken te hebben. Gaandeweg merkt Egbert dat hij eerst wat moet breken voordat het helen kan beginnen. Mieke schuift de schuld van haar gedrag af naar haar moeder, maar begint langzaamaan haar zoon steeds meer te begrijpen. Is de toenadering nog haalbaar, of is het te laat?

Rozemond heeft een paar gedichten in het boek opgenomen, die de emoties van de figuren weergeven. Ze kan naast schrijven ook dichten en het combineren van deze vormen geeft een extra dimensie aan het verhaal; de gedichten zijn als cadeautjes tussen de hoofdstukken door.

Tussenruimte is een zeer boeiende roman die goed ingaat op de psychologische ontwikkelingen van de personages, die ingewikkelde relaties met elkaar hebben. Een verhaal met diepgang.

Theater / Voorstelling

Geblinddoekt door een verlaten fabriek

recensie: Project Wildeman - Happiness Unlimited

Op een grijze en verregende zomeravond schuifelt een groepje mensen, geblinddoekt en gekleed in roze overall, over een verlaten industrieterrein in Amsterdam-Noord. Het zijn geen gegijzelden die hun executie tegemoet lopen, maar het publiek van Project Wildeman op weg naar hun nieuwe voorstelling Happiness Unlimited.

Tot 23 juli is het Over het IJ Festival gaande, wat het de moeite waard maakt om weer eens de pond te pakken en naar Amsterdam-Noord te togen. Over het IJ richt zich sterk op locatietheater, en laat Noord zich daar nu net goed voor lenen. Ook Happiness Unlimited van Project Wildeman (een muziektheatercollectief bestaande uit Milan Mes, Maarten Vinkenoog, Sven Hamerpagt en Robin Block) is gesitueerd op een indrukwekkende locatie: de voormalige en tegenwoordig leegstaande Draka-fabriek. Een enorm pand aan de oever van het IJ, dat prima zou kunnen figureren in een gangsterfilm.

Blinddoek om

Maar het draait in Happiness Unlimited niet om visuele pracht: het publiek wordt geblinddoekt en zal de oude fabriekshal als een geluidsinstallatie ervaren. Je wordt in deze voorstelling op je lichaam teruggeworpen. Soms loop je hand in hand met andere toeschouwers – uiteraard nooit wetend wie –  dan richt je je weer op lichten die vaag, als gedimde sterren, door je blinddoek heen schijnen. Je moet je bewuster worden van je andere zintuigen om Happiness Unlimited vol te kunnen beleven. Je wordt gevraagd om te gaan zitten, liggen, weer te staan en te dansen; om de bewustwording van je lichamelijkheid te activeren. De geluiden zijn ontspannend en de muziek is lekker.

Als ervaring is Happiness Unlimited daarmee geslaagd. Maar de makers willen iets te graag benadrukken dat we hier iets bijzonders aan het doen zijn; dat je je moet overgeven en je verbeelding de vrije loop moet laten. ‘Dit is een oefening in dromen,’ zo wordt er onder andere gesteld. Daarmee zijn de Wildemannen soms te sturend, alsof ze bang zijn dat het publiek zonder deze aanmoedigingen niet begrijpt wat het moet doen. Terwijl de geluiden en de muziek sterk genoeg zijn om parallel aan de visuele werkelijkheid, een wereld te creëren die droomachtig, prettig en geborgen is.

Filosofische inleiding

Happiness Unlimited is voorzien van een filosofische inleiding van Jonatan Bartling van het initiatief Zinnig Noord, een organisatie die zingevingsprojecten in Amsterdam-Noord organiseert. Bartling geeft de voorstelling zijn filosofische missie mee: onderzoeken waar het individu ophoudt en het collectief begint. Het blinddoeken is hierom een interessante zet: we ervaren onszelf normaal gesproken als een afgebakend lichaam, maar wanneer we dit lichaam niet kunnen zien moeten we ons veel sterker concentreren op wat buiten ons ligt. Daarmee treden we als het ware buiten ons lichaam. Hoewel deze inleiding best weet te boeien en ook zeker in lijn ligt met de voorstelling, is het ook weer een zoveelste uitdrukking van de makers om de voorstelling te willen uitleggen, wat eigenlijk vooral afleidt van de ervaring.

Desalniettemin is er ook nog veel om gewoon naar te luisteren. Zo sluit Happiness Unlimited sterk af, met een rauwe, energieke en luide finale die door de enorme loods heen galmt. Hier hoeft niks uitgelegd te worden, de performance spreekt voor zich.

Boeken / Non-fictie

Geschiedschrijving met de Franse slag?

recensie: Henk Wesseling - Scheffer – Renan – Psichari: Een Franse cultuur- en familiegeschiedenis

Het is bijna een anachronisme: historici die schrijven over de grote lijnen in de geschiedenis en dwarsverbanden leggen tussen tijdvakken. Emeritus hoogleraar H.L. Wesseling is zo’n historicus. Voor liefhebbers van deze manier van geschiedschrijving zal Wesselings nieuwste boek geen teleurstelling zijn.

Wesseling, die scriptiebegeleider van koning Willem Alexander was, laat zich niet afleiden door nodeloze details. Naar eigen zeggen zoekt hij bij het schrijven zelden iets op. Archieven vindt hij stoffig en vies. Hij schaamt zich niet voor zijn ledigheid. “Ik ben mij uit pure luiheid voor Frankrijk gaan interesseren.”

Een pose? Waarschijnlijk wel. Wesseling houdt nogal van relativeren – vooral van zichzelf. Maar wie bekend is met zijn werk kan zich lastig aan de indruk onttrekken dat het door hem zo gekoesterde nonchalante imago hooguit een overdrijving van de werkelijkheid is.

Uit de mode

Scheffer – Renan – Psichari: Een Franse cultuur- en familiegeschiedenis versterkt dat beeld nog maar eens. Wesseling gebruikt nauwelijks voetnoten of lange citaten en is gretig met lichtvoetige uitstapjes. Het leest alsof het in een namiddag in één ruk is opgeschreven, zo uit het hoofd.

Een typische Wesseling dus – en niet alleen wat betreft stijl. Zo behandelt hij ook in dit boek een groot tijdvak maar stelt tevens individuen centraal, hetgeen in de wetenschappelijke geschiedschrijving ook al een tijdje uit de mode is.

Familiegeschiedenis

De drie hoofdrolspelers zijn de Nederlands-Franse schilder Ary Scheffer, de intellectueel Ernest Renan en de katholieke en nationalistische militair Ernest Psichari. De laatste Ernest is de kleinzoon van de eerste, die weer getrouwd was met een nichtje van Ary Scheffer. Aan de hand van hun familiegeschiedenis beschrijft Wesseling het Frankrijk ten tijde van wat historici ‘de lange negentiende eeuw’ noemen, de periode van de Franse Revolutie (1789) tot de Eerste Wereldoorlog (1914).

Die vorm pakt niet overal even goed uit. Het eerste deel van het boek behandelt de carrière van Scheffer en de periode van de Franse Revolutie tot het revolutiejaar 1848. Deze twee verhaallijnen lijken echter wat kunstmatig aan elkaar geplakt. Vooruit, Scheffer was goed bevriend met het Huis van Orléans dat na de Julirevolutie van 1830 aan de macht kwam. Maar daar houdt de verwevenheid van de twee verhaallijnen ook wel mee op.

Familiaal contrast

Meer geslaagd is het tweede deel van het boek. De levens van Ernest Renan en zijn naar hem vernoemde kleinzoon, Ernest Psichari, symboliseren de politieke en culturele ontwikkelingen in Frankrijk. Renan, die van bescheiden afkomst was, werkte zich op tot een gerespecteerd intellectueel. Hij werd opgeleid tot priester maar viel van zijn geloof en verruilde het katholicisme voor een nieuw geloof: de wetenschap.

Renan brak in 1863 door met het controversiële boek La vie de Jesú waarin hij Jezus beschreef als bijzonder mens, maar – en dat maakte het boek controversieel – slechts als mens en dus ontdaan van alle goddelijkheid. Hij werd een idool van verlicht en progressief Frankrijk.

Het leven van kleinzoon Psichari kon haast geen groter contrast zijn met dat van zijn grootvader. Psichari was geen rationalistische denker, maar een kunstenaar en een man van actie. Hij werd een fel nationalist, verheerlijkte geweld en oorlog en kende aan het leger een mystieke waarde toe. Psichari koppelde zijn verering van Frankrijk aan de verering van God en bekeerde zich tot het katholicisme.

Te kort

Psichari is een representant van een stroming die in zijn tijd dominant was. Veel schrijvers en intellectuelen bekeerden zich tot het geloof en veel Fransen, meevarend op de golven van een ontwakend nationalisme, verlangden naar oorlog. Op 3 augustus 1914 kwam Psichari’s droom uit: de Grote Oorlog brak uit. Lang kon hij er niet van genieten. Binnen drie weken nadat Duitsland aan Frankrijk de oorlog had verklaard, sneuvelde hij.

Psichari was een fascinerend en tragisch figuur en leefde in een fascinerende en tragische tijd in Frankrijk. Wesseling besteedt er betrekkelijk weinig aandacht aan en maakt zich er wat makkelijk vanaf. Dat is zonde en onnodig. Over deze intrigerende periode aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog heeft hij al eens een boek geschreven (zijn debuut, Soldaat en krijger). Met gemak – en volledig uit het hoofd – had hij dus wat dieper op deze periode in kunnen gaan. Helaas heeft hij dat niet gedaan, maar voor wie daar meer over wil lezen kan altijd nog zijn debuut oppakken – hetgeen zeker geen straf is om te lezen.