Tag Archief van: 8WEEKLY

Theater / Reportage
special: Oerol 2017 deel 1

Klanken

Het jaarlijkse Oerol-festival is sinds 1982 uitgegroeid tot een internationaal fenomeen. Tien dagen lang bezoeken tienduizenden bezoekers Terschelling, om zich daar onder te dompelen in (locatie) theater en dans, straattheater, beeldende landschapskunst en muziek. Voor het vierde jaar op rij zag ik bijzondere voorstellingen en crossmediale vormen, waarin de locatie soms allesbepalend is en soms helemaal niet. In drie delen: Klanken, De Habitat en Idealen, beschrijf ik mijn theaterervaringen op het eiland.

Amsterdam Klezmer Band – Septacost

Door lonkende beschrijvingen heb ik mij naar een ‘multimediale voorstelling die balanceert tussen melancholie en euforie’ laten lokken. De zeven muzikanten van de Amsterdam Klezmer Band openen met een nummer dat opzwepend bedoeld is en schakelen hierna over naar een zwoele Italiaanse klaagzang over internet en telefonie. Een grappige gimmick is de meervoudige projectie van de zanger, maar de diepe eenzaamheid die ons in een schermenwereld kan bereiken ervaar ik nog niet. De verhalen van muzikant Job, over het zoeken naar de liefde, het vinden ervan en zijn redenen om muziek te maken, hoeven niet verteld te worden. Deze worden gehoord in de klanken van de muzikale begeleiding.

Het rapgesprek van de klezmerzangers had ook niet gehoeven, deze parodie komt net niet lekker uit de verf. Daarbij is de multimedialiteit ver te zoeken: van de jeugdfoto’s van de band en een homevideo van het gezinsleven van de zanger en (tevens?) oprichter moet de Amsterdam Klezmer Band het niet hebben. Van de oprechte klanken die de verstrijkende tijd laten klinken wel. Tot slot wordt ook het laatste nummer, gebracht door een geprojecteerd koor, door stoorzenders onderbroken. Dit symboliseert de gehele show: muzikanten laten zich beter dirigeren dan regisseren.

Septacost zou meer zijn dan een klezmerparty, ‘een virtuoze zoektocht naar een remedie tegen eenzaamheid’ werd mij beloofd. Helaas voelde ik na afloop vooral teleurstelling en mij des te meer alleen tussen het dijenkletsende publiek op theatervakantie, dat al dansend de tent verlaatte of nog even feest bleef vieren. De blaasinstrumenten klonken onaangenaam schel in mijn oren, de akoestiek komt hopelijk beter tot zijn recht in de theaterzalen waarin deze show komend seizoen te zien zal zijn.

 

BOG. – ONE

Performer Lisa Verbelen brengt bijzonder aangename klanken tijdens haar solo ONE. Met het geluid van ruisende golven op de achtergrond, versmelten haar onnatuurlijke uitingen op mystieke wijze met de natuurlijke omgeving van de duinkuil. Engelse woorden, tekens en tekeningen vormen tezamen een abstracte partituur waarop gevoelens, gedachten en objecten abstract verklankt zijn. Deze bewegende partituur kan tijdens de uitvoering door het publiek meegelezen worden en gaandeweg ontvouwt de solo zich in een vierstemmige koorstuk. Bijzonder is hoe het verleden door de stemopnames van de performer hier met het heden van de liveperformance verbonden wordt doordat de meerstemmigheid wel te horen is, maar niet te zien. Zowel de herhaling in klank als in zicht biedt houvast: in het onvoorspelbare is het voorspelbare heel prettig en tegelijkertijd verslavend meditatief: de herhalende afwisseling werkt heel ontspannend. Herkenbaarheid van meerdere gedaantes van ‘poep’ zorgen ervoor dat ik bij de performance blijf en niet geheel opga in mijn eigen universum. Het concrete einde waarbij de tijd wordt stilgezet is een prachtige afsluiter na alle abstractie. Even deed dit klankstuk mij aan De Oersonate denken. Maar in tegenstelling tot Schwitters schept Verbelen zin in haar ordening van beweging, waardoor ik de onnavolgbaarheid gaandeweg ga volgen.

LeineRoebana / The Stolz / Plastique Fantastique – Loud Shadows / Liquid Events

Tijdens een korte wandeling door het Formerumer Bos doemen twee grote luchtkoepels op, de een wit en de ander doorzichtig. Een witte ronde luchtslang vormt een cirkelvormige ring tussen beiden en vormt een verbinding met in het middel een open plek met bomen. Hier zie je als publiek vanaf de buitentribune, een steile heuvel, de dansers van LeineRoebana opwarmen. Nog voordat de voorstelling begint, dient er al een keuze gemaakt te worden wat plaatsbepaling betreft. Er zijn drie verschillende locaties vanaf waar je de voorstelling gade kunt slaan. Van buitenaf heb je overzicht over de verschillende delen van het gehele luchtbouwwerk, waar filmische samenklanken van cello, hobo en viool je al snel meenemen naar een andere werkelijkheid. Abstracte dans voert me verder weg, totdat het wisselsignaal klinkt en het publiek opnieuw een keuze moet maken vanwaar de verdere voorstelling bekeken wordt.

In de gesloten koepel vormt zich een schaduwwereld, waar de buitenwereld als silhouet nog zichtbaar is. Een danser richt zich tot de hemel via het doorzichtige gat aan de bovenkant dat een venster vormt, waardoor een stuk lucht en boomtoppen te zien zijn. Muziek van elders klinkt hier door, maar klinkt in deze omgeving gedempt. Even komt de violiste binnen om de dialoog met de danser aan te gaan, terwijl zij tegelijkertijd nog in een muzikaal gesprek verwikkeld is met de hoboïste die zich in een andere wereld bevindt. Uiteindelijk vinden zij elkaar, waarna er weer gewisseld kan worden en ik terecht kom in de doorzichtige koepel, waar een plastic wand het publiek buiten de bubbel van het publiek binnen in de bubbel scheidt. Zangklanken starten hier weer een andere dimensie, totdat de celliste binnenkomt en de tijd vertraagt. De dansers dansen aan weerszijden van de wand met elkaar in twee verschillende dimensies. Middels de architectuur zijn de verschillende kunstvormen die hier samenkomen verbonden, zonder dit kunstige bouwwerk lijkt er van de voorstelling weinig over te blijven.

 

Bos Theaterproducties / Rhythm Entertainment- Watskeburt?! The Deleted Scenes

Terwijl het publiek nog binnendruppelt, lopen drie mannen en twee vrouwen in een romeinse toga rond op het toneel. Met tromgeroffel en windgeruis wordt de werkelijke start aangekondigd, waarin de ‘goden’ van De Jeugd van Tegenwoordig wat warrig hun entree maken. Zij verschijnen in de vorm van drie zeer knap gemaakte poppen, waarbij vooral de gezichtsuitdrukking van Vieze Fur heel herkenbaar is. Lof gaat ook uit naar de poppenspelers, die De Jeugd tot leven laten komen. Vooral de accenten van Faberyayo en Vieze Fur zijn in zang en spraak haast niet van echt te onderscheiden. Wel is duidelijk waarom de scènes in deze Oerol-editie de theaterversie niet gehaald hebben. Zo is de autorit na afloop van een optreden over ‘lekker gaan’ vermakelijk, maar gaat het geouwehoer over de individuele tegenover de collectieve performance net wat te lang door. De ‘live’ optredens van De Jeugd kunnen daarentegen niet lang genoeg duren in deze korte voorstelling. Met Gekke Boys zijn ze springlevend en de meezinger Watskeburt?! geeft me kippenvelmoment, voortkomend uit jeugdsentiment. Zowel jong als oud doet enthousiast mee. Na het slotapplaus rest enkel nog de muziek, want helaas keert De Jeugd bij de toegift Manon niet meer terug.

Theater / Reportage
special: Oerol 2017 deel 1

Klanken

Het jaarlijkse Oerol-festival is sinds 1982 uitgegroeid tot een internationaal fenomeen. Tien dagen lang bezoeken tienduizenden bezoekers Terschelling, om zich daar onder te dompelen in (locatie) theater en dans, straattheater, beeldende landschapskunst en muziek. Voor het vierde jaar op rij zag ik bijzondere voorstellingen en crossmediale vormen, waarin de locatie soms allesbepalend is en soms helemaal niet. In drie delen: Klanken, De Habitat en Idealen, beschrijf ik mijn theaterervaringen op het eiland.

Amsterdam Klezmer Band – Septacost

Door lonkende beschrijvingen heb ik mij naar een ‘multimediale voorstelling die balanceert tussen melancholie en euforie’ laten lokken. De zeven muzikanten van de Amsterdam Klezmer Band openen met een nummer dat opzwepend bedoeld is en schakelen hierna over naar een zwoele Italiaanse klaagzang over internet en telefonie. Een grappige gimmick is de meervoudige projectie van de zanger, maar de diepe eenzaamheid die ons in een schermenwereld kan bereiken ervaar ik nog niet. De verhalen van muzikant Job, over het zoeken naar de liefde, het vinden ervan en zijn redenen om muziek te maken, hoeven niet verteld te worden. Deze worden gehoord in de klanken van de muzikale begeleiding.

Het rapgesprek van de klezmerzangers had ook niet gehoeven, deze parodie komt net niet lekker uit de verf. Daarbij is de multimedialiteit ver te zoeken: van de jeugdfoto’s van de band en een homevideo van het gezinsleven van de zanger en (tevens?) oprichter moet de Amsterdam Klezmer Band het niet hebben. Van de oprechte klanken die de verstrijkende tijd laten klinken wel. Tot slot wordt ook het laatste nummer, gebracht door een geprojecteerd koor, door stoorzenders onderbroken. Dit symboliseert de gehele show: muzikanten laten zich beter dirigeren dan regisseren.

Septacost zou meer zijn dan een klezmerparty, ‘een virtuoze zoektocht naar een remedie tegen eenzaamheid’ werd mij beloofd. Helaas voelde ik na afloop vooral teleurstelling en mij des te meer alleen tussen het dijenkletsende publiek op theatervakantie, dat al dansend de tent verlaatte of nog even feest bleef vieren. De blaasinstrumenten klonken onaangenaam schel in mijn oren, de akoestiek komt hopelijk beter tot zijn recht in de theaterzalen waarin deze show komend seizoen te zien zal zijn.

 

BOG. – ONE

Performer Lisa Verbelen brengt bijzonder aangename klanken tijdens haar solo ONE. Met het geluid van ruisende golven op de achtergrond, versmelten haar onnatuurlijke uitingen op mystieke wijze met de natuurlijke omgeving van de duinkuil. Engelse woorden, tekens en tekeningen vormen tezamen een abstracte partituur waarop gevoelens, gedachten en objecten abstract verklankt zijn. Deze bewegende partituur kan tijdens de uitvoering door het publiek meegelezen worden en gaandeweg ontvouwt de solo zich in een vierstemmige koorstuk. Bijzonder is hoe het verleden door de stemopnames van de performer hier met het heden van de liveperformance verbonden wordt doordat de meerstemmigheid wel te horen is, maar niet te zien. Zowel de herhaling in klank als in zicht biedt houvast: in het onvoorspelbare is het voorspelbare heel prettig en tegelijkertijd verslavend meditatief: de herhalende afwisseling werkt heel ontspannend. Herkenbaarheid van meerdere gedaantes van ‘poep’ zorgen ervoor dat ik bij de performance blijf en niet geheel opga in mijn eigen universum. Het concrete einde waarbij de tijd wordt stilgezet is een prachtige afsluiter na alle abstractie. Even deed dit klankstuk mij aan De Oersonate denken. Maar in tegenstelling tot Schwitters schept Verbelen zin in haar ordening van beweging, waardoor ik de onnavolgbaarheid gaandeweg ga volgen.

LeineRoebana / The Stolz / Plastique Fantastique – Loud Shadows / Liquid Events

Tijdens een korte wandeling door het Formerumer Bos doemen twee grote luchtkoepels op, de een wit en de ander doorzichtig. Een witte ronde luchtslang vormt een cirkelvormige ring tussen beiden en vormt een verbinding met in het middel een open plek met bomen. Hier zie je als publiek vanaf de buitentribune, een steile heuvel, de dansers van LeineRoebana opwarmen. Nog voordat de voorstelling begint, dient er al een keuze gemaakt te worden wat plaatsbepaling betreft. Er zijn drie verschillende locaties vanaf waar je de voorstelling gade kunt slaan. Van buitenaf heb je overzicht over de verschillende delen van het gehele luchtbouwwerk, waar filmische samenklanken van cello, hobo en viool je al snel meenemen naar een andere werkelijkheid. Abstracte dans voert me verder weg, totdat het wisselsignaal klinkt en het publiek opnieuw een keuze moet maken vanwaar de verdere voorstelling bekeken wordt.

In de gesloten koepel vormt zich een schaduwwereld, waar de buitenwereld als silhouet nog zichtbaar is. Een danser richt zich tot de hemel via het doorzichtige gat aan de bovenkant dat een venster vormt, waardoor een stuk lucht en boomtoppen te zien zijn. Muziek van elders klinkt hier door, maar klinkt in deze omgeving gedempt. Even komt de violiste binnen om de dialoog met de danser aan te gaan, terwijl zij tegelijkertijd nog in een muzikaal gesprek verwikkeld is met de hoboïste die zich in een andere wereld bevindt. Uiteindelijk vinden zij elkaar, waarna er weer gewisseld kan worden en ik terecht kom in de doorzichtige koepel, waar een plastic wand het publiek buiten de bubbel van het publiek binnen in de bubbel scheidt. Zangklanken starten hier weer een andere dimensie, totdat de celliste binnenkomt en de tijd vertraagt. De dansers dansen aan weerszijden van de wand met elkaar in twee verschillende dimensies. Middels de architectuur zijn de verschillende kunstvormen die hier samenkomen verbonden, zonder dit kunstige bouwwerk lijkt er van de voorstelling weinig over te blijven.

 

Bos Theaterproducties / Rhythm Entertainment- Watskeburt?! The Deleted Scenes

Terwijl het publiek nog binnendruppelt, lopen drie mannen en twee vrouwen in een romeinse toga rond op het toneel. Met tromgeroffel en windgeruis wordt de werkelijke start aangekondigd, waarin de ‘goden’ van De Jeugd van Tegenwoordig wat warrig hun entree maken. Zij verschijnen in de vorm van drie zeer knap gemaakte poppen, waarbij vooral de gezichtsuitdrukking van Vieze Fur heel herkenbaar is. Lof gaat ook uit naar de poppenspelers, die De Jeugd tot leven laten komen. Vooral de accenten van Faberyayo en Vieze Fur zijn in zang en spraak haast niet van echt te onderscheiden. Wel is duidelijk waarom de scènes in deze Oerol-editie de theaterversie niet gehaald hebben. Zo is de autorit na afloop van een optreden over ‘lekker gaan’ vermakelijk, maar gaat het geouwehoer over de individuele tegenover de collectieve performance net wat te lang door. De ‘live’ optredens van De Jeugd kunnen daarentegen niet lang genoeg duren in deze korte voorstelling. Met Gekke Boys zijn ze springlevend en de meezinger Watskeburt?! geeft me kippenvelmoment, voortkomend uit jeugdsentiment. Zowel jong als oud doet enthousiast mee. Na het slotapplaus rest enkel nog de muziek, want helaas keert De Jeugd bij de toegift Manon niet meer terug.

Boeken / Fictie

Ongrijpbaar gedachte-experiment

recensie: Menno van der Veen - Rimpelgeweld

De eerste roman van filosoof en schrijver Menno van der Veen leest als een filosofische zoektocht naar de betekenis van vriendschap, jaloezie, geweld en de maakbaarheid van het leven.

Rimpelgeweld is verrassend. Van der Veen is een schrijvend filosoof, wat direct blijkt bij het openslaan van zijn eerste roman. De fragmentarische opzet doet denken aan de Tractatus van Ludwig Wittgenstein. De 43 kleine hoofdstukken – die soms maar uit een zin bestaan – hebben geen titel maar een Romeins cijfer, waardoor ze als stellingen gelezen kunnen worden. Het blijft onduidelijk of dit zo bedoeld is, maar het idee dat deze losse stellingen samen één geheel proberen te ontvouwen spreekt de filosofische lezer aan.

rimpelgeweld vogelsOngrijpbaar

Van der Veen heeft een roman geschreven, maar niet een verhaal dat duidelijk omlijnd is. Wel duidelijk is dat het gaat om een vriendschap die ‘zichzelf omschrijft als een kleine vlucht vogels’, en net zo ongrijpbaar als intrigerend is. De vriendengroep die bestaat uit drie mannen en twee vrouwen – allen excentriekelingen – heeft een eigen manier gevonden om de werkelijkheid te vormen, of in ieder geval van betekenis te voorzien. Ze belijden samen wat ze noemen ‘caleidoscopie’.

Nieuwe patronen

De werkelijkheid bestaat uit kleine stukjes en deeltjes waaraan gedraaid kan worden zodat een nieuw beeld ontstaat, net zoals een caleidoscoop dat doet. ‘We maken nieuwe patronen in beperkte ruimte.’ Zo kan oneindig gedraaid worden aan iemands persoonlijke herinneringen totdat een nieuwe geschiedenis is gevormd. Zo vaag als dit klinkt blijft de bedreven caleidoscopie in het boek ook. Filosofische bespiegelingen op het precieze wat en waarom blijven achterwege, waardoor je een groot deel zelf mag invullen. Voor de lezer die geïnteresseerd is in meer duidelijkheid over de toedracht van het doen en laten van deze uitzonderlijke vriendengroep kan dat frustrerend zijn.

Ondoorgrondelijk

Zo ongrijpbaar als de caleidoscopie blijft het hele verhaal. Precies die fragmentarische vorm waarin je actief op zoek moet naar samenhang – waarvan niet zeker is dát die er is – past wel goed bij het idee dat Van der Veen lijkt te willen neerzetten. In die zin is het een goed gekozen en originele manier van schrijven die verre van standaard genoemd kan worden. Het past bij het gevoel van ongrijpbaarheid en onzekerheid dat je als lezer krijgt. Toch zou het ook kunnen dat juist die vorm het verhaal tekort doet, omdat je er niet echt tussen komt, en slechts een toeschouwer blijft van de korte, bijna fenomenologische beschrijvingen. Gewelddadige handelingen die de vrienden begaan vragen om meer uitleg dan gegeven wordt, waardoor ook de zin daarvan vaag blijft.

Nihilisme

Dat geweld – zoals het doodschoppen van een gewonde hond – wordt door de vrienden afgedaan als tijdelijke rimpelingen op een oppervlak dat snel weer glad zal worden. Het doet er niet toe, niets doet er toe, zo lijkt het. Alles is slechts een rimpeling die weer zal verdwijnen. Deze gedachtegang doet nihilistisch aan en zonder verdere uitwerking mist zo’n scène zijn doel. De lezer blijft na het lezen van de gewelddadige gebeurtenis met een naar gevoel achter.

Gedachte-experiment

Rimpelgeweld leest veeleer als een filosofisch gedachte-experiment dan als een roman, en als zodanig verdient het meer lof. De manier van schrijven van Van der Veen is interessant en onthult een grote drang om de fenomenen te verwoorden zoals de ik-persoon ze ervaart en voelt. De tekst staat soms iets té bol van vergelijkingen en de minieme beschrijvingen van de personages, dingen of situaties zijn haast poëtisch. Dat het geheel niet verder verduidelijkt wordt maakt het boek teleurstellend, want de geschapen verwachtingen blijven onbeantwoord en je bent nog niet veel verder dan toen je het boek voor de eerste keer opensloeg.

kunstgeschiedenis
Boeken / Non-fictie

Kunstgeschiedenis in een notendop

recensie: Susie Hodge - De kleine geschiedenis van de kunst
kunstgeschiedenis

Kunsthistorica Susie Hodge schreef tal van bestsellers over de wereld van de kunst. In haar nieuwste boek, De kleine geschiedenis van de kunst, poogt ze een compacte en heldere introductie tot de kunstgeschiedenis te geven.

De kunstgeschiedenis is in deze bundel opgedeeld in vier hoofdstukken: stromingen, werken, thema’s en technieken. Het is mogelijk om De kleine geschiedenis van de kunst chronologisch te lezen, al is het verleidelijker de onderlinge verwijzingen tussen de onderwerpen te volgen. Lees je bijvoorbeeld over Fontein van Duchamp, dan word je ook verwezen naar de onderwerpen ‘dada’, ‘conceptuele kunst’, ‘handgemaakt’, ‘vorm en gedaante’ en ‘readymades’.

Vijftig werken

Het leeuwendeel van Hodges gids bestaat uit de bespreking van vijftig belangrijke werken uit de kunstgeschiedenis. Dit hoofdstuk is verreweg het interessantst, omdat er hier iets meer de diepte ingegaan wordt dan in de andere hoofdstukken. Van prehistorische tekeningen van stieren tot Damien Hirsts opgezette haai biedt Hodge context bij de werken.

Toch is van echte diepgang geen sprake. Hodge wil zo veel mogelijk kwijt in zo min mogelijk woorden. Bijvoorbeeld over Caravaggio, waarover ze schrijft dat ‘zijn korte, turbulente leven even dramatisch [was] als zijn kunst’. Deze wetenswaardigheid schept een verwachting. Hoe zag zijn leven eruit? Op welke manier was het turbulent en hoe is hij aan zijn einde gekomen? Helaas, het antwoord blijft Hodge ons verschuldigd.

Jammer is ook dat Hodge blijft steken bij Hirst. Natuurlijk is hij nog steeds relevant, maar ze bespreekt een werk dat meer dan 25 jaar oud is. Een toevoeging van recent werk van een Ai Weiwei of Cindy Sherman had het geheel wat vollediger gemaakt.

Kernachtig

De kleine geschiedenis van de kunst wordt gekenmerkt door orde en overzichtelijkheid. Hodge heeft haar best gedaan om de kunst vanaf de prehistorie tot aan nu behapbaar te maken. Beslist geen gemakkelijke opgave, maar Hodge slaagt er in kernachtig te blijven en laat zich niet verleiden tot lange uitweidingen. Veel meer dan twee of hooguit drie alinea’s besteedt Hodge niet aan een onderwerp. Gevolg hiervan is dat de teksten vrij statisch lezen, meer als een encyclopedische opsomming van feiten dan als een levendige geschiedenis.

Het is dan ook maar zeer de vraag of de gehele (westerse) kunstgeschiedenis zich er wel toe leent zo beknopt weergegeven te worden. Doordat alle uitleg zo gecomprimeerd is, zijn de teksten weinig genuanceerd. Hodge stipt kernwoorden aan. Romantiek? Dat was verbeelding en emotie. Hodge schetst een referentiekader voor verder onderzoek. De kleine geschiedenis van de kunst is niets meer of minder dan wat het claimt te zijn: een uiterst compacte weergave van de kunstwereld.

Boeken / Non-fictie

Hermsens heldere verteltrant overtuigt

recensie: Joke J. Hermsen - Heimwee naar de mens

Met haar essaybundels Stil de tijd (2009) en Kairos (2014) tapte Joke J. Hermsen uit wat je de tijdgeest zou kunnen noemen. Eerder had Hermsen al de prettige bundel Heimwee naar de mens gepubliceerd, die nu herdrukt is.

Hermsen (1961), een in Amsterdam, Parijs en Utrecht getrainde filosofe, schreef twee romans voordat ze Heimwee voor de mens publiceerde in 2003. In een van die twee romans, Tweeduister, speelt Virginia Woolf een rol, aan wie ook twee essays in deze bundel gewijd zijn. Daaruit blijkt wel hoe centraal de positie is die Woolf inneemt in Hermsens denken; misschien dat haar categorisering van de Britse modernist als zowel een ‘wat droefgeestige en schuchtere romanschrijfster’ als ook een ‘felle polemiste’ ook wel iets over Hermsen zelf zegt.

Virginia Woolf

In het eerste essay van de twee Woolf-essays in Heimwee naar de mens behandelt Hermsen de dubbelzinnige perceptie van Woolf: kon die laatste, grof gezegd, het genie en de gek in één mens verenigen? En welke eisen stelt Woolf daarmee aan een biograaf of, inderdaad, aan de schrijfster die haar tot een personage maakt? Het zijn vragen die in Woolfs eigen werk opgeworpen worden; en ook elders in deze bundel, waar Hermsen publiek geworden briefwisselingen verkent. Bij dat alles essayeert Hermsen op een aangename manier die aan Woolfs complexiteiten geen afbreuk doet.

Wetende dat Heimwee naar de mens gevolgd zou worden door Stil de tijd, Kairos en, ter ere van de Maand van de Filosofie eerder dit jaar, Melancholie van de onrust, neemt deze eerste bundel steeds meer de vorm aan van een fundament voor Hermsens latere denken. Haar drie favoriete denkers zijn er al: Hannah Arendt, Ernst Bloch en Lou Andreas-Salomé. En Nietzsche op de achtergrond.

Politiek

De latere bundels onderscheiden zich niet zozeer door stijl, of door de filosofen uit wier werk Hermsen put. Eerder is er een ontwikkeling richting het expliciet politieke te ontwaren. Dat wordt het beste uitgedrukt door de ondertitel van Heimwee naar de mens: ‘Essays over kunst, literatuur en filosofie.’ Hoewel Hermsens betoog tegen een al te grote invloed van de technologie op ons leven – toen al! – een zekere politieke lading kent, bevat dit boek geen politieke essays. Haar latere werk zal zich steeds explicieter uitlaten over de toenemende werkdruk, neoliberale controle en het gevaar van een steeds verder ondermijnde democratie.

Maar in deze bundel houdt Hermsen het bij een bepaald soort verlangen naar vroeger, naar aanwezigheid. In het openings- en slotessay zet Hermsen dat frame neer: waar is de mens in tijden van het internet? ‘En ik, ben ik nog in het spel? En zo ja, waar?’ schrijft zij over virtual reality en films zoals The Matrix. Tegenover de grenzeloze mogelijkheden van het internet – alleen haar taalgebruik doet ouderwets aan – plaatst Hermsen in de essays telkens weer de cultuur en de filosofie. Dit contrast is nogal zwart-wit, niet helemaal overtuigend.

Heldere verteltrant

In wezen doet deze framing van de meer dan een dozijn essays in Heimwee naar de mens er niet zo toe. (Latere essayboeken lijden niet aan dit euvel.) Het mooiste blijft, ook na herlezing, Hermsens heldere verteltrant en de organische manier waarop zij ideeën met elkaar verbindt. Voor iedereen die gecharmeerd was van Stil de tijd of Kairos is er nu ook een toetje, dat oorspronkelijk het voorgerecht was.

Boeken / Interview
special: Interview met Georgische schrijfster Nino Haratischwili

‘Taal maakt afstand mogelijk’

Nino Haratischwili (1983) begon aan Het achtste leven (voor Brilka) om het verleden van haar vaderland, Georgië, beter te begrijpen. Op school werd meer tijd besteed aan drieduizend jaar oude koningen dan aan de Sovjettijd. Misschien wilde ze ook ergens afscheid van nemen.

Ik wou bij het begin beginnen: ‘Eigenlijk heeft dit verhaal meer dan één begin.’ Hoe kwam je tot die zin?

Puur op gevoel. Ik had al een aantal personages en hoofdstukken, maar zocht nog naar een proloog. Ik schreef van alles, en dacht op den duur: misschien zijn ze allemaal wel het begin.

Bij families kun je ook afvragen: waar begint hun verhaal?

Precies. En in Het achtste leven gaat het niet alleen om de Jasji’s, maar om een hele geschiedenis. Ik had jarenlang door kunnen gaan, zonder een begin of einde te vinden. Ik begon in de jaren negentig, tachtig, zeventig en kwam uiteindelijk bij de Oktoberrevolutie uit. Ik had verder terug kunnen gaan.

Waarom heb je dat niet gedaan?

Dit voelde als een goed punt. Ik wilde niet per se over een eeuw schrijven. Het ging me in eerste instantie om de jaren negentig, een moeilijke periode voor iedere Georgiër. Het hele land ging op de kop. Maar voor Duitse lezers zou dat niet begrijpelijk zijn geweest. Ik kon zelf ook niet uitleggen hoe en waarom dingen veranderden. Het werd een obsessie, alsof ik steeds een nieuwe deur in het gebouw opende.

Is het ook een echo van Oorlog en vrede? Men zegt dat Tolstoj het chronologische begin van die roman steeds verder de geschiedenis in duwde.

Lachend: Nee! Je kan toch niet achter je bureau gaan zitten en denken: vandaag ga ik doen alsof ik Tolstoj ben. Ik vind het leuk om te horen, maar was niet mijn intentie. Tolstoj…

Toch zijn er flink wat echo’s. Ook naar Anna Karenina.

Die zijn veelal onbewust. Alleen de naam Kitty niet. Daar kiest haar moeder Stasia bewust voor.

In hoeverre is het verhaal van de Jasji’s ook de geschiedenis van Georgië?

Ze zijn natuurlijk representanten. Maar ik heb het ook overdreven. De historische gebeurtenissen drijven het verhaal wel voort, maar de familie is de emotionele kern.

Ik vond het fascinerend hoe iemand als Stalin, een belangrijk figuur, soms bijna het verhaal binnenkomt, maar toch op een afstand blijft.

Daar heb ik over nagedacht. Ja, Stalin is een belangrijk figuur. Maar ik kan hem niet beschrijven als een monster, en ook niet als een liefhebbende vader. Hetzelfde geldt voor Lavrenti Beria. Hem kon ik niet thuis etend beschrijven, of in de opera. Hem kon ik introduceren door de affaire met Christine. Hij is een historisch personage – hij was een moordenaar. Door zijn ontmoetingen met Christine speelt hij toch een rol in Het achtste leven.

Die afstand maakt hun aanwezigheid sterker, vind ik.

Het is allemaal gebaseerd op verhalen. Ik sprak met een vrouw, ze is inmiddels overleden, die de maîtresse van Beria is geweest. Het was schokkend: na vijftig, zestig jaar realiseerde ze zich nog steeds niet wat er gebeurd was of wat voor man hij was. Maar het is ingewikkeld. Er doen zo veel verhalen en legenden over hem de ronde. Zo veel mythes. Men zegt dat toen hij veroordeeld werd, hij werd beschuldigd van allerlei verkrachtingen. Daar heb ik me door laten inspireren.

Dat is geweldig voor fictie.

© Danny Merz – Sollsuchstelle

Zeker. De verbeeldingen is op een bepaalde manier waarachtiger. Levendiger. Ik kan niet goed met de werkelijkheid omgaan. Ook niet met een autobiografie.

Terwijl Het achtste leven af en toe heel autobiografisch aanvoelt.

Er zitten veel persoonlijke dingen in. Bijvoorbeeld de passages uit de jaren negentig. Maar autobiografisch is het niet.

De roman eindigt in 2006. Waarom dan?

Ik had door kunnen gaan, maar had de afstand nodig. Bovendien kwam daarna weer oorlog. Er zat al wel genoeg oorlog in het boek, vond ik. Rellen is genoeg.

Je woont in Hamburg. Hoe ga je daar zelf mee om?

Als ik weer in Georgië ben, raak ik gelijk weer betrokken. Ik was daar toen de oorlog uitbrak in 2008. Het was absurd. Ik wist ook niet gelijk of ik wel terug wilde naar Duitsland… Verder volg ik het nieuws, praat ik met vrienden en lees werk van Georgische auteurs.

Is dit boek ook een manier om betrokken te blijven?

Nee, eerder een manier om ervan af te komen! (Lacht) Natuurlijk, ik ben Georgisch, dat zit in mij. Maar ik wil niet vast komen te zitten. Veel vrienden zijn fysiek elders, maar mentaal nog in Georgië. Ik denk dat ik me daarvan wilde bevrijden. Maar ik weet dat dat een illusie is, ik zal altijd terug blijven gaan.

Ik las deze roman als Trauerarbeit: je werkt je door een pijnlijke geschiedenis.

Het is heel belangrijk vooruit te blijven gaan – als individu, maar ook als maatschappij. Dat wordt in Georgië wel geprobeerd, maar het blijft kleinschalig. En dat terwijl de laatste vijfentwintig jaar een en al herhaling zijn. Telkens gebeuren dezelfde dingen. Een nieuwe president wordt als Messias binnengehaald, en na vijf jaar is hij de duivel. Dat heeft te maken met de Sovjetgeschiedenis: er was altijd wel iemand die voor je zorgde. Je hoefde geen individu te zijn, geen verantwoordelijkheid te dragen. Het besef dat je zelf dingen kan veranderen, komt nu pas.

Hoe reageerden Duitse Georgiërs op het boek?

Wat heel interessant was, waren de reacties op de toneelbewerking. Iedereen zei hetzelfde: ze zaten in het theater en keken naar het toneel, waar Duitse acteurs over hen praatten, hen lieten zien, hun geschiedenis vertelden. Men voelde zich gezien, een beetje belangrijk. Georgië is zo’n klein land, het is geweldig als mensen zich zo voelen.

Heeft dat je schrijven beïnvloed?

Niet echt. Ik denk niet, ‘ik moet nu mijn land representeren.’ Ik ben blij en vereerd dat het zo gegaan is, maar die status is nooit mijn doel geweest. Wanneer dit boek in het Georgisch vertaald wordt, zullen er ook mensen zijn die zeggen dat ik hun helemaal niet goed laat zien. Dat is de andere kant.

Het achtste leven eindigt met Brilka, heel open, met de mogelijkheid van verandering. Gaat het leven anders zijn voor de jongere generaties?

Dat hoop ik. Mijn neefje en nichtje zijn meer Westers. Ze staan open voor dingen en zijn geïnformeerd. Mijn generatie is neoconservatief. Daar heb ik me nooit fijn bij gevoeld. Iedereen studeerde management en trouwde toen ze 24, 25 waren. Ik weet natuurlijk niet hoe het zich gaat ontwikkelen, maar de jongere generatie is anders. Zet een vijftienjarige naast een tiener uit Duitsland of Nederland en ze lijken erg op elkaar.

Wat is er anders voor hen?

Het internet, ten eerste. Reizen is gemakkelijk. Mijn generatie kon als eerste op reis, daarvoor was het niet echt mogelijk. Het was te duur. En nu, sinds dit jaar, mogen Georgiërs visumvrij de Europese Unie in. Dat is een enorme stap. Een cadeau. Je voelt je vrijer, meer Europees. Dat heeft een effect op hoe zo’n generatie zich ontwikkelt. Ik zou teleurgesteld zijn als ze over tien jaar net zo neoconservatief zouden zijn als mijn generatie.

In Het achtste leven wordt ook gereisd. Was Europa vroeger een spiegelbeeld?

Toen zeker. Kitty reist vanuit een dictatuur naar een plek waar ze haar eigen leven kan leiden. Het gekke is, toen ik aan het boek begon, kende ik voornamelijk het Westerse perspectief op de twintigste eeuw. Ik wist zelfs meer van de nazi’s dan van de communisten! Ik wilde een Oosterse blik geven. Mijn redacteur vroeg me waarom de val van de Berlijnse Muur maar kort genoemd wordt. Dat klopt, zei ik, maar zo belangrijk was het niet voor ons. Wij waren met andere zaken bezig!

Voel je je nu Europees?

Ja. Misschien ben ik naïef, maar ik geloof in het in vrijheid samenleven van verschillen. De toekomst gaat niet over nationale identiteiten. Het gaat erom dat er meerdere ideeën zijn van wat goed leven is, meerdere perspectieven op dezelfde gebeurtenissen. Dat is een kans. Het Europese ideaal is het beste dat we nu hebben.

Welke rol speelt taal daarin?

Mensen vragen me vaak waarom ik nu alweer veertien jaar in Duitsland woon. Ik kwam voor mijn studie en wilde eigenlijk teruggaan na vier jaar. Maar de taal maakte dat onmogelijk. Ik kon al wat Duits, leerde de taal verder en bleef. Die taal kennen opende zoveel mogelijkheden.

Hielp het ook om Het achtste leven te schrijven?

Volgens mij wel. Je weet natuurlijk niet wat er anders gebeurd was, maar ik denk dat ik dit boek niet in het Georgisch had kunnen schrijven. Dan had ik te dicht op de gebeurtenissen gezeten. Schrijven gaat over afstand nemen. Taal maakt dat perspectief mogelijk.

Theater / Reportage
special: Holland Festival week 1

Over Castellucci, Brexit en dansen op blote voeten: een week op Holland Festival.

De maand juni is aangebroken, de zomer begint, en de theaterfestivals draaien op volle toeren. Tijd om een maand in Amsterdam te bivakkeren voor het Holland Festival. De ‘Europa-editie’ van vorig jaar kreeg een rauw randje door de onverwachte shock van de Brexit. Dit jaar is dat niet anders: een halfjaar na de inauguratie van Trump neemt het festival de staat van de Westerse democratie onder de loep.

In week 1 van Holland Festival zien we de Amerikaanse democratie door de lens van Romeo Castellucci, en laten de acteurs van het Britse National Theatre zien hoe een toenemende verdeeldheid heeft kunnen leiden tot de Brexit. Emilia kijkt naar een theatermarathon en Jeroen heeft gedanst met vijftig Chileense dansers. Op blote voeten.

4 juni: La Democrazia in America

Mijn Holland Festival avontuur begint dit jaar bij Romeo Castellucci, die Alexis de Toqueville’s Democracy in America gebruikt voor een reflectie op de Amerikaanse democratie anno 2017. Het eindresultaat is bovenal een pleidooi voor de groepen die niet profiteren van de Amerikaanse democratie. Het gehele gezelschap bestaat uit vrouwen, die in het Amerika van 2017 nog steeds gemarginaliseerd worden. Er wordt verwezen naar de slavernij, als we een opname van een lied horen dat op de plantages in het Zuiden werd gezongen: muziek als middel om de moed er in te houden en door de dag te komen. In de laatste scene zien we een discussie tussen twee Indiaanse vrouwen. De een wil de Engelse taal van de Amerikanen leren, de ander verzet zich er tegen. Zij waren en zijn nog steeds outsiders in de Amerikaanse democratie. Het protest tegen de Dakota Access Pipeline die op dit moment op hun heilige grond wordt aangelegd, wordt met geweld de kop ingedrukt.

De beelden die Castellucci laat zien verwijzen naar het verleden van de Amerikaanse democratie en bieden daarmee commentaar op het heden: van een ongelijke behandeling van vrouwen, Afro-Amerikanen en Indianen is nu immers nog steeds sprake. Tegelijkertijd is het ook te simpel om alleen terug te grijpen op het verleden. Buiten snelle verwijzingen naar de Iran, de War on Drugs en Medicare wordt er nauwelijks ingezoomd op de Amerikaanse democratie zoals die nu is en de misstanden die er nu zijn. Tekenend voor dit gebrek aan nuance is een centrale scène tussen een man en vrouw uit New-England . De vrouw heeft zojuist haar kind ingeruild voor voedsel. Uit wanhoop wil ze God vervloeken, maar haar streng religieuze man durft het niet aan. Bidden voor genade blijft het enige antwoord. Bezien vanuit de 21e eeuw is het een aandoenlijk en tegelijkertijd gedateerd beeld.  Amerikaanse gezinnen zijn niet meer gebonden aan de God van het christendom, maar aan de goden van de farmaceutische industrie, die in Trump een nieuwe verlosser hebben gevonden. Natuurlijk kan je de hele scène als allegorie zien, maar waarom eigenlijk? Waarom is zo’n reis naar het verleden nodig, als de Amerikaanse democratie juist nu steeds meer op een oligarchie begint te lijken? Al met al levert deze voorstelling maar weinig inzichten op. (JvW)

5 juni: The Nation (aflevering 1-3) 

The Nation van regisseur en schrijver Eric de Vroedt zal deze herfst als een uit zes delen bestaande marathon te zien zijn, maar nu is de première van de eerste drie delen. Het publiek zit op twee tribunes tegenover elkaar met in het midden het speelveld: de Haagse Schilderswijk. Ieder deel van The Nation is gemoduleerd naar een bepaald televisie-format. Vanavond zien we een politieserie, een late night talkshow en een soap. De politieserie zet je meteen middenin de huidige maatschappelijke problematiek. Er is een jongetje verdwenen, Ismaël, en de politie lijkt daar iets mee te maken te hebben. Mogelijk heeft een motoragent (een fantastisch spelende Mark Rietman) de jongen mishandeld en laten verdwijnen. De personages zijn herkenbaar als linkse Gutmenschen, radicaliserende moslims en racistische politieagenten. Er is ook een politiechef die alle moeite doet zich genuanceerd op te stellen en daardoor in de knel komt. Een belangrijke rol speelt Damir, de salafistische halfbroer van Ismaël.

Het eerste deel is heel geestig en, omdat je al enigszins onder het stereotype masker van een aantal van de personages kunt kijken, ook heel aangrijpend. In het tweede deel zitten we in Kuypers, een soort Jinek, met als gasten een aantal van de bovenstaande personages en wat nieuwe spelers: een projectontwikkelaar, een populist en een gematigd politicus, ieder met zijn eigen agenda. Een agressieve en wanhopige Damir onderbreekt de uitzending, een superspannend moment waarbij het publiek muisstil blijft, net of we allemaal echt bang zijn. Wat misschien ook wel zo is. Tegelijkertijd krijgen we inzicht in Damirs gevoelens en gedachtegang. De derde aflevering, de soap, beklijft minder al worden er interessante ontdekkingen gedaan. The Nation is moedig en  relevant theater, slim en prachtig geschreven, uitstekend uitgevoerd en precies wat we in deze tijd nodig hebben. Geweldig dat het in de herfst een vervolg krijgt. (EN)

6 juni: Rito de Primavera

Voor Rito de Primavera liet de Chileense choreograaf Jose Vidal zich inspireren op de Sacre du Printemps. Met name het idee van een ritueel, een transformatie van dood naar wedergeboorte, wordt hier op fascinerende wijze uitgewerkt. Aanvankelijk heeft dat – letterlijk – flink wat voeten in de aarde: er wordt ons gevraagd om kleine groepen te vormen, elkaars handen vast te houden en op blote voeten een donkere ruimte te betreden. Daar zien we schimmen van dansers die zich met elkaar verbinden door een continue groepszang.

Pas als de laatste bezoekers zitten, krijgen we zicht op het speelvlak. Ik voel de irritatie van mijn buren en kan niet ontkennen dat mijn geduld langzamerhand ook opraakt. Tegelijkertijd vermoed ik dat dit precies is waar Vidal ons hebben wil: weerstand, en dan het overgeven aan een andere manier van kijken en een andere beleving van tijd. Geleidelijk krijgt de koorzang iets hypnotisch, en beginnen er patronen te ontstaan in een voorzichtige belichting en verduistering van de dansers.

Dan volgt een uitbarsting van energie. Het licht gaat aan, en we zien vijftig dansers in een vreugdevolle, expressieve choreografie. De schaarste van het eerste deel maakt de ontlading in dit tweede deel des te groter. Waar de Sacre vooral in het teken staat van opoffering en lijden, voert levensvreugde en wedergeboorte hier de boventoon. Onverwachts beklimmen de dansers de tribunes en vragen ons mee te doen. Durf ik dit aan? Mijn buurman gaat zonder twijfel het speelvlak op, de dames voor me blijven liever zitten. Ik trek de stoute schoenen aan (figuurlijk) en laat me meenemen. Hier geven we ons weer over, deze keer aan de roes van de dans. De rol van rationele toeschouwer wordt even ingeruild voor die van een feestganger. En het wordt gewaardeerd: na afloop popelt menig bezoeker om het podium weer op te gaan en een afterparty te beginnen. Ik doe mijn sokken en schoenen weer aan, wen even aan het daglicht, loop naar de bushalte. Hier ligt de kracht van Vidals voorstelling: als een heus overgangsritueel ben ik even ondergedompeld in een andere, grillige wereld, om uiteindelijk weer terug te keren naar het alledaagse leven. (JvW)

7 juni: My Country – A Work in Progress.

Een jaar na de shock van de Brexit brengt het Britse National Theatre de voorstelling My Country – A Work in Progress, een allegorie waarin de verschillende delen van het Verenigd Koninkrijk het referendum van 2016 afwachten, en een stem geven aan verschillende stemmers uit hun districten. Politieke kopstukken als Boris Johnson, David Cameron en Theresa May worden gespeeld door voorzitster Britannia, terwijl haar zes collega’s het perspectief bieden van de man of vrouw op straat. Een bonte stoet mensen met uiteenlopende standpunten trekt zich aan ons voorbij. De Britten kunnen het met elkaar oneens zijn, en desondanks met elkaar samenleven, zo lijkt het. Dan verhardt het debat: links wordt linkser, rechts wordt rechtser, en zo komen twee kampen tegenover elkaar te staan. Het mondt uit in een clash, met Britannia die als pleitbezorgster voor de beschaving tussenbeide komt. “Hoe heeft het zo ver kunnen komen?” vraagt ze zich hardop af.

My Country belicht de vervreemding die de Brexit teweeg heeft gebracht. Niet zozeer de vervreemding tussen Groot-Brittannië en de rest van een Europa, maar een vervreemding onder haar eigen inwoners. Het vermogen om met elkaar in dialoog te treden lijkt te zijn verloren en vervangen door een bokswedstrijd tussen leave en remain, pro-EU en anti-EU, meer versus minder immigratie. De keuze om van de acteurs iconen te maken zorgt enerzijds voor een vrolijke, energieke speelstijl, waarin verschillende personages moeiteloos worden afgewisseld. Moeilijker te accepteren is de passage waarin Britannia zich tot het publiek richt voor een emotioneel pleidooi en vrij abrupt verandert van icoon naar ‘serieus’ personage. Ook zorgt deze speelstijl dat representatie, ook representatie van diversiteit, een extra significantie krijgt. Van de zeven personages representeert slechts een actrice een immigrantenperspectief. Men kan zich afvragen of Britse immigranten hierdoor niet juist worden weergegeven als de outsider in een groter blank gezelschap – de overige zes regio’s van de UK worden gespeeld door witte mannen en vrouwen. Desalniettemin biedt deze voorstelling een intrigerend beeld van een verdeeld Engeland. “Luister”, is ten slotte het advies en de smeekbede van Britannia.  Uit de eigen bubbel stappen om te luisteren naar het perspectief van de ander: kunnen we dat nog? (JvW)

Boeken / Fictie

Romancier Grunberg op dood spoor?

recensie: Arnon Grunberg - Het tweede bestand

Geen nood als je Het bestand (2014) niet gelezen hebt, want uit Het tweede bestand valt het voorgaande gemakkelijk af te leiden. Ze hadden als één roman uitgegeven kunnen worden. Maar de Bijbel bestaat ook uit een deel oud en een deel nieuw, zal Grunberg gedacht hebben.

Dochter wachtte op de komst van Christus I, de worm, de grote ontregelaar. Die liet verstek gaan, waardoor een radicale schoonmaak ten behoeve van een waarlijk liefdevolle wereld uitbleef. Voor die wereld is Christus II de benodigde virus. Dochter meent van dit virus zwanger te zijn maar in feite is ze dat van een ongewenst kind, een potentiële onderdrukker. Net als haar vader was. Dochters moeder is een representante van de conformistische massa die door Christus II het onderspit moet delven. De baby blijkt niet te redden, maar de woedende dochter volhardt tegen haar gynaecoloog: ‘Het virus leeft.’

Geen verbale Umwelt

Het tweede bestand heeft geen romaneske uitwerking. Mogelijk wilde Grunberg zich niet voor een zoveelste (conformistische?) roman oppeppen. In de novelle ontbreekt het aan een verbale Umwelt van personages die gaan leven en aan gebeurtenissen die zin en betekenis krijgen. Wat resteert zijn dorre fragmenten die volkomen koud laten. Hooguit kan de novelle als een soort parabel bedoeld zijn, naar keuze op te vatten als een waarschuwing of als een pleidooi. Het wordt niet duidelijk wat de schrijver met het denken en handelen van zijn hoofdpersonage wil overbrengen.

Dochter heet eigenlijk Lilian, maar wil zo niet genoemd worden. Ze wordt ‘de vrouw die vroeger Lilian heette’, ‘de nog net niet gearresteerde vrouw’ en ‘de staatsvijandin’ genoemd. Moeder wordt ‘de representant van de oude orde’ en ‘de treurige broedmachine’ genoemd. Probate middelen om beide personages niet tot leven te laten komen.

Wanen

Halverwege Het tweede bestand wordt er enig inzicht gegeven in de denkbeelden van dochter, zoals haar woede over onrecht. Ze verafschuwt de liefdeloze en hoopt op een liefdevolle wereld. Haar monomanie kent verder geen innerlijk leven. Ze blijft zielloos. Zo doorgedraaid als ze is kan het innerlijk door elkaar geschud of afgevlakt zijn. Maar ook daaraan moet toch zoveel uitdrukking gegeven worden dat de lezer zich een en ander kan inbeelden en aantrekken.

Is Grunberg niet altijd een enigszins harteloze schrijver geweest die geen levensecht psychologisch portret heeft kunnen of willen componeren? Nu ontwerpt hij een virus dat geeft wat de mensen niet konden geven: liefde. Verkeert de vigerende liefde volledig in onmacht? Warmte zou te verwachten zijn van niet-menselijke strelingen dankzij ‘kunstmatige intelligentie, waaraan volgens de dochter niets kunstmatigs is. Hoe kunstmatig is de mens zelf niet?’ Een passage met innerlijke tegenspraak. Als de mens, kennelijk niet in zijn voordeel, zelf kunstmatig is, waarom wordt dan van de gewaardeerde kunstmatige intelligentie gezegd dat daaraan niets kunstmatigs is? Of moet hieruit blijken hoe in de war de dochter wel niet is?

Dochter vindt niet dat de aanstaande quantumcomputer hardvochtig is, omdat hij geen behoeftes heeft. ‘Het zijn de mensen die hardvochtig zijn, met hun emoties die ze niet kunnen bedwingen, hun gevoelens die best vergeleken mogen worden met oprispingen, harde stinkende boeren’. Kent de oude liefde alleen maar emoties die dáármee geassocieerd kunnen worden? Van de nieuwe strelingen zou verwacht worden dat ‘die wakker maken, de alertheid verhogen, de waarheid aan het licht brengen.’ De vraag is weer in hoeverre dit soort frases overeenstemt met het mensbeeld van de schrijver. Of lezen we hier alleen maar gratuit verzinsel?

Vlees en bloed

De met geen andere schrijver vergelijkbare Grunberg heeft met zijn grillige intelligentie en bizarre verbeelding een aantal bijzondere romans geschreven. Het handjevol toneelstukken dat hij ook schreef, had als voordeel dat acteurs zijn tekst het vlees en bloed brachten dat Het tweede bestand ontbeert. Misschien kan Grunberg zich meer op toneel toeleggen.

Boeken / Fictie

Twijfelen op de millimeter

recensie: Toon Tellegen - Het voornemen van de muis

Piekeren en tobben, dat kunnen de dieren uit de verhalen van Toon Tellegen als de beste. En vooral over de reikwijdte van woorden. De muis uit Het voornemen van de muis vult er zelfs in zijn eentje een boek mee onder de noemer ‘roman’. Werkt de Tellegen-formule ook in het grotere verhaal?

Je kent het wel. Een onbeschreven vel voor je met de intentie er iets heel moois van te maken. Maar hoe groter de ambitie, hoe hoger de lat, hoe langer dat vel leeg blijft. En voor je het weet beland je in dezelfde impasse als de muis uit Tellegens laatste dierenroman. Tellegen heeft namelijk een feilloos oog voor onze tekortkomingen en onze karaktertrekken, die hij zijn dierenkarakters vervolgens meegeeft.

Zijn licht absurdistische verhaaltjes spelen zich altijd af in het bos, waar er van elk dier maar één is, de walvis theedrinkt met de mier en waar wordt gecommuniceerd met door de wind bezorgde brieven. Er wordt wat rondgescharreld, weinig gedaan maar veel gemijmerd.

Zinnetjes noteren

De muis heeft zich voorgenomen een toespraak te houden. Zich bewust van zijn muisgrijsheid is hij op zoek naar bewondering. Alle dieren moeten er stil van worden. Of, nee, er niet over uitgepraat raken. Of nog beter, álles zou erdoor moeten veranderen. Onnodig te zeggen dat dit project al gedoemd is om te mislukken voordat er een begin is gemaakt. Want precies daar wringt de schoen: wat te zeggen en hoe te beginnen?

In 53 hoofdstukken ontpopt de muis zich tot de perfectionistische twijfelaar die we allemaal wel herkennen. In iemand uit onze omgeving. Of ten dele in onszelf. Bij het lezen van de verhalen ontstaat dan ook voortdurend de neiging om zinnetjes te noteren.

‘Gewone gedachten wegen niks. Dit zijn geen gewone gedachten.’
‘Wat zijn het dan?”
‘Teleurstellingen, en je weet hoeveel een teleurstelling weegt.’

Tellegens dieren zijn niet alleen karaktertrekken op pootjes, maar hij weet deze ook nog eens zo onder de loep te nemen dat ze uiteenvallen in micro-emoties, die elk een verhaal opleveren. Het is twijfelen op de millimeter. Prachtig, maar wel veel van hetzelfde.

Even wennen

Tellegen lijkt een alleskunner. Hij is schrijver van proza, poëzie en toneel. Maar vooral beroemd – zelfs tot in Japan – om zijn dierenverhalen. Uitgeverij Querido geeft ze sinds 1984 uit in haar kinder- en jeugdfonds, waar ze met hun lome, wonderlijke en vriendelijke sfeer prima op hun plek lijken te zijn. De wat bonkige en niet al te lieflijk ogende linoleumsneden van Mance Post, die een aantal van Tellegens boeken verrijkten, waren daarbij een prettige tegenhanger.  Misschien waren ze ook wel een handreiking naar de meer volwassen lezer, die Tellegens melancholisch filosofische inslag meer en meer ging waarderen.

Reden wellicht om een aantal verhalen rondom één karakter te bundelen en in het volwassenenfonds uit te geven onder het etiketje ‘roman’. Toch wringt dat. Een ontwikkeling in de verhaallijn is moeilijk te ontdekken; de verschillende hoofdstukken lijken eerder losse verhalen waarvan de volgorde willekeurig aandoet.

Woordverzamelaar

De taal van Tellegen staat echter als een huis. Hier is een ambachtsman aan het werk die met een haast kinderlijke verwondering woorden verzamelt en op originele wijze tegen het licht houdt. Met ongekende zorgvuldigheid stapelt hij ze daarna weer op tot een lichtvoetig, filosofisch geheel. Dáár lees je Tellegen voor.

De muis gaat voor zijn toespraak te rade bij de andere dieren in het bos. Hij treft de mier, die vol holle grootspraak zit en die hem aanraadt het over ‘de ontluistering van het onzegbare’ te hebben. Bij het winkeltje in zwijglessen van de mus treft hij een dichte deur. ‘ALLE LESSEN VOOR ONBEPAALDE TIJD OPGESCHORT’. ‘Opschorten… dacht hij. Misschien moet ik mezelf ook opschorten…’

Tellegen is en blijft heer en meester van de luchtige diepzinnigheid. Soms al binnen twee loepzuivere regels.

‘De eendagsvlieg keek ernstig en wreef zijn voorpoten onrustig over elkaar. Het was al laat in de middag en hij had nog veel te doen.’

 

Theater / Voorstelling

Hilarische misverstanden in truttige seventies setting

recensie: Bos Theaterproducties - Slippers

Slippers is een doldwaas en humoristisch theaterstuk dat is gebaseerd op Alan Aykbourns Relatively Speaking (1965), een komedie waarin vier stereotypetjes worden uitvergroot. Welke acteurs kunnen beter een rol ridiculiseren en uit haar voegen laten barsten dan Plien van Bennekom, Bianca Krijgsman, Peter van de Witte en Bas Hoeflaak? Juist: niemand. Hoewel de spelers schitteren in hun rollen, is de voorstelling soms traag en de thematiek te achterhaald.

Met al die modernisering om ons heen, is het soms heerlijk om terug te gaan in de tijd. Bijvoorbeeld naar het flowerpowertijdperk, waarin vrije liefde en bloemetjesgordijnen hét gezicht van de tijd vormden. De keuze van regisseur Gijs de Lange om het tijdsgebonden karakter van Relatively Speaking te behouden, resulteert erin dat menig toeschouwer door al dat Brabantia Oranje wordt meegezogen in de tijd. Bovenal een tijd met andere normen en waarden. Gregory (Peter van de Witte), een lanterfant eerste klas, wil zijn vriendin Ginny (Plien van Bennekom) ten huwelijk vragen. De truttige Ginny heeft echter één klein probleempje: haar 30 jaar oudere ex-lover blijft haar voortdurend bestoken met telefoontjes. Ginny besluit deze ex-geliefde voor eens en voor altijd te dumpen en gaat bij hem op bezoek. Ondertussen is Gregory na een snuffeltocht op een briefje met een adres erop gestuit en hij denkt – door een leugen van Ginny – dat dat het adres is van Ginny’s ouders. Vol goede moed gaat de flierefluitende Gregory naar het adres toe, waar Sheila (Bianca Krijgsman) en haar man Philip (Bas Hoeflaak) net een ‘gespannen’ ontbijt achter de kiezen hebben in hun rozentuin. Als Philip met verhit gezicht gaat zoeken naar zijn spoorloze tuinslang, stapt Gregory de vredige tuin binnen. De oprechte verbazing van Sheila vindt hij niet vreemd: hij is immers een onbekend gezicht voor ‘Ginny’s moeder’… Vanaf dan rollen we als publiek van het ene misverstand in het andere misverstand. Het vreemd hoge stemmetje van Sheila en de gekke lachjes van Sheila en Ginny – het duo Plien & Bianca – zorgt ervoor dat de situatie enkel komischer wordt.

 

Oppertutten

De voorstelling klinkt vermakelijk en dat stempel verdient dit toneelstuk zeker. Het is dan ook vreemd dat de kiem waaruit deze voorstelling bloeit, zó ongemakkelijk is. In de beginscène vallen er veel stiltes, te veel stiltes. Het gesprek dat Ginny en Gregory voeren kan niet echt boeien – op enkele flauwe grapjes hier en daar gelaten – en dat komt deels doordat er te veel heen en weer wordt gewandeld. De nonchalance van Ginny mag hier dan wel goed tot uitdrukking komen, het is jammer dat deze eerste scène zo weinig body heeft. In de tweede scène is het juist meteen raak: de rijke stinkerd Philip – zijn weinige haren strak over zijn bolle hoofd gekamd – vreet zichzelf op in de aanwezigheid van zijn vrouw Sheila, de Oppertuttebel. Wanneer zij liefkozend vraagt ‘En, ga je nog naar het golfveld vandaag?’, brult Philip door de zaal ‘GolfBAAN! Het is golfbaan, tennisveld, voetbalveld…’. Het kneuterige beeld van Philip, een rood aangelopen gezicht, een strik om de nek en voeten gestoken in mosgroene laarzen, maken van hem het stereotype ‘zeurend oud heertje’. De ontmoeting tussen de personages onderling – eerst Gregory en Sheila, vervolgens Gregory en Philip en dan Ginny en Philip – bouwt voort op misverstanden die zo eenvoudig ontstaan doordat de namen van de personages niet expliciet worden genoemd. Als publiek smul je mee van het drama dat zich langzaam voltrekt en er gaat steeds een alarm af in je hoofd (‘Ojee, ojee’). Het naderende onheil komt uiteindelijk niet tot als een bom tot ontlading, integendeel, met de nodige zelfspot weten de typetjes hun eigen hachje te redden.

Het spel is geloofwaardig, boeiend en bovenal een aanslag op de lachspieren. Deze voorstelling bewijst maar eens dat er geen honderden decorwisselingen, tientallen acteurs en live-orkesten nodig zijn om een aantrekkelijk toneelstuk neer te zetten. Het tamelijk simpele concept werkt en dat is voornamelijk de verdienste van de acteurs, die stuk voor stuk een geweldige mimiek hebben. De acteurs staan stevig in hun ‘slippers’.

Boeken / Non-fictie

Tussen doen en denken

recensie: Henk Oosterling - Waar geen wil is, is een weg

In Waar geen wil is, is een weg duikt de Rotterdamse universitaire hoofddocent filosofie Henk Oosterling in 25 eeuwen Europese en Oosterse filosofie om een diagnose van de huidige tijd en de mogelijkheden voor de uitdagingen van deze tijd te geven.

Dat doet hij met een typisch Rotterdamse nuchter- en nijverheid. Hij vertrekt vanuit een midden van de problemen van de moderne tijd, waar verschillende denkrichtingen samenkomen en die zich mede concentreert op de urgentie van wat vandaag de dag aandacht vraagt. Een ecosofie, zoals Oosterling dat noemt. Dit laatste heeft hij medeontwikkelt vanuit zijn adviseursrol bij Rotterdam VakmanStad, waarvan hij tevens de oprichter is. Een project om in minder krachtige wijken perspectief te bieden.

Om tot een goede diagnose te komen en een antwoord te formuleren op de uitdagingen van nu, analyseert hij de evolutie van zowel het westerse als het oosterse denken. Dit levert een doorwrocht filosofisch ontwikkelingsverhaal op, waarin autobiografische elementen een prominente plaats krijgen. Zijn jarenlange kendo-training klinkt door in zijn denken. Kendo is een Japanse krijgskunst, waarbij zelfdiscipline centraal staat. In plaats van in problemen en oplossingen te denken, ‘denkt’ het oosten, het kendo, vanuit de situatie. Dit is een welkome afwisseling in het gevulde westerse denken, wat het ene probleem met het andere probeert op te lossen en nimmer uit haar eigen spiraal lijkt te kunnen stappen.

Japan

We leren naast de Japanse filosofie ook veel over de gebruiken en de cultuur van Japan. Oosterling is in 1970 als jonge filosofiestudent en kendo-beoefenaar naar Japan vertrokken en heeft zich een flink deel van de gebruiken en omgangsvormen eigen gemaakt. De eerste drie hoofdstukken kennen veel Japanse terminologie, die hij helder uitlegt en wat later in het boek nog regelmatig terugkomt. Hiervan ontbreekt overigens een woordenlijst achterin het boek, die handig zou zijn om de vele begrippen terug te kunnen zoeken. Wanneer we enigszins gewend zijn geraakt aan het andere wat Japan is, de waarde die zij aan technologie en het leven en sterven hangen, keren we weer terug naar het westen. Eén van de beoogde doelen van dit boek is een kruisbestuiving tussen het oosterse en westerse denken, om als een soort nieuwe verlichting de mens als een Baron von Munchhausen uit zijn eigen moeras (impasse) te kunnen trekken. Dit is overigens geenszins Hegeliaans, waar we van A naar Beter zouden gaan. Integendeel, Waar geen wil is, is een weg biedt juist een antwoord op ons westerse denken dat vastgelopen is in de Hegeliaanse dialectiek. In zijn uitvoerige uiteenzetting van de verschillende denktradities toont Oosterling zich zeer thuis en ook zeer kritisch over het denken van Hegel.

Nihilisme

Een probleem waar Oosterling zich in vastbijt is het nihilisme. Hij duikt in de geschiedenis van de filosofie om het ontstaan van dit nihilisme te lokaliseren met daarbij de vele nuances die er de afgelopen eeuwen rondom dit nihilisme zijn ontstaan. Het probleem van het nihilisme is pregnanter geworden na de ‘dood van God’. Welke wegen ontstaan er wanneer de oude vertrouwde, doch ondoorgrondelijke wegen van God niet meer gelden? Oosterlings studie gaat onder andere uitgebreid in op het Hegeliaanse nihilisme en en passant volgt hier één van de inzichtgevendste momenten van dit boek uit. Ons denken wordt tot op de dag van vandaag nog steeds grotendeels beïnvloed door het Hegeliaanse denken van these, antithese, synthese. Vandaar de nadruk op verbeteringen. Het Hegeliaanse denken met andere woorden, sluit naadloos op de neoliberale agenda aan. Deze analyse levert, in lijn met Hegels academische taalgebruik zinnen op als:

‘Zodra deze ontologische en epistemologische kwalificaties psychologisch worden vertaald, neigt het geïmpliceerde pantheïsme naar atheïsme.’

Maar eenmaal de schellen van je ogen vallend opent zich een nieuwe wereld, een nieuwe denkrichting, die Oosterling ‘doendenken’ noemt. We zijn dan echter enigszins de weg kwijt in de vele denkens die de revue dan zijn gepasseerd, zoals lichaamsdenken, nietsdenken, doodsdenken, differentiedenken en identiteitsdenken.

Doendenken

Doendenken legt een verbinding tussen het affirmatieve nihilisme vanuit twee denkrichtingen, oosters en westers, wat Oosterling ook wel tussendenken noemt. Affirmatief nihilisme is de laatste telg uit het westerse nihilisme-denken, en komt van filosofen als Nietzsche. Het betekent te midden van de ogenschijnlijke zinloosheid van ons bestaan toch te kiezen voor een betekenisvol leven. Nietzsche noemde dit Amor Fati, omarm je lot. Doendenken is ook: geen cynisme, maar kynisme (naar de filosoof Diogenes, die een hondse, doch kritische leefwijze uitdroeg), de moed om voor je eigen waarheid in te staan.

Wie zich de moeite getroost zich door de pittige hoofdstukken heen te werken, weet aan het einde van de rit zich beloond met een filosofisch kennisniveau waar een gemiddelde bachelor student filosofie niet voor onderdoet. Dan heb je ook nog de bonus dat je van een zeer aimabele en humoristische filosoof ‘les’ hebt gehad. Als er bij een volgende druk een overzicht van alle Japanse begrippen achterin het boek verschijnt klopt alles aan deze geestverruimende filosofische parel!