8WEEKLY

De Gebroeders Meester on tour

Artikel: 3. Purmerend is zo verlicht dat mensen al voor aanvang boos wegliepen

De Gebroeders Meester, auteurs van Meesters in de filosofie en Meesters in religie, toeren tijdens de Maand van de Filosofie door het land. Speciaal voor 8WEEKLY beschrijven ze hun ervaringen. Als echte broers zijn ze het altijd roerend met elkaar oneens. Dit keer kibbelen ze over de vraag of Purmerend de verlichtste gemeente van Nederland is.

Frank: Ik wil nooit meer een dienst houden in Purmerend. De mensen hebben daar geen gevoel voor schoonheid, voor heiligheid, voor het hogere. Het zijn mensen die alleen op grond van de instrumentele rede keuzes maken. Tenminste, dat denken ze. Anders ga je toch niet in zo’n lelijke stad wonen?

Maarten: Ik heb zelden zo’n verlicht publiek meegemaakt. Geen geklets dat wetenschap ook een vorm van geloven is. Niemand die dacht dat de moraal religie nodig heeft. Niemand nam het woord ‘spiritualiteit’ in de mond. De discussie kon meteen op hoog niveau aanvangen, wat me overigens ook niet verbaast. Want wat doet een verlicht mens? Hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven en laat zich niet leiden door geloof en traditie. Dan is het nog maar een kleine stap naar Purmerend. Wie zelf nadenkt, kiest toch niet voor een tochtende en lekkende, ongelooflijk dure woning omdat die toevallig in de binnenstad van Amsterdam staat? Nee, hij koopt een nieuw, veel goedkoper huis in een groene omgeving.

Frank: Dat mag dan zo zijn, maar in Purmerend waren de mensen zo ‘verlicht’ dat ze al voor aanvang van de dienst boos wegliepen. Alleen omdat ze in onze Verlichtingsbundel hadden gelezen dat we een dienst zouden houden.

Maarten: Ik vind dat juist verstandig. Je weet dat ik à la Wittgenstein onze kerk zie als een ladder die je moet wegtrappen als je eenmaal boven bent. Religie is de opium van het volk, onze kerk het methadon; een hulpmiddel om gelovigen te laten afkicken. Nou, deze verlichte geesten die de dienst al voor aanvang verlieten, hadden geen methadon meer nodig. Die man zei ook duidelijk tegen mij: “Ik doe hier niet aan mee, want mijn vrouw en ik zijn niet-kerkelijk en atheïst.”

Frank: Dat vond ik juist niet verlicht: zijn vrouw zei niets, hij sprak voor haar.

Maarten: Dat zal toeval zijn. Misschien spreekt zij de volgende keer. Hoe dan ook begrepen we elkaar direct. Ik antwoordde: “Ik ben ook niet-kerkelijk en atheïst, al twijfel ik nog over die laatste term. Mogelijk zou ik mezelf ‘agnost’ moeten noemen.”

Frank: Hij luisterde niet eens naar je. En kijk dan naar de manier waarop die man tegen je sprak: hij werd emotioneel.

Maarten: Jij wilt toch altijd zo graag dat onze diensten emoties oproepen?

Frank: De juiste emoties. Deze man zat nog vol wrok. Mensen die werkelijk verlicht zijn, hebben toch geen problemen met religie? Die staan daar toch niet zo agressief tegenover? Hij was boos omdat hij helemaal uit Monnickendam kwam. Hoe ver is dat nou rijden van Monnickendam naar Purmerend? Hooguit een kwartiertje. Terwijl jij helemaal uit Sexbierum kwam!

Maarten: Rationeel gezien had de man gelijk: de bibliotheek waar we onze dienst hielden, had in de publiciteit gemeld dat we een inleiding in de filosofie zouden houden.

Frank: Ik zie hier een gemiste kans. Juist dit soort mensen kunnen we flink onder handen nemen tijdens onze diensten. Ik denk dat we speciaal voor hen therapieën moeten ontwikkelen. Die man moet twee maanden intern om eens goed van al zijn vooroordelen en agressie af te komen. Die man is het voorbeeld van de nieuwe hufterigheid.

Maarten: Jij bent al net zo emotioneel. Volgens mij alleen omdat hij ons “twee Jehova’s met gitaren” noemde.

Theater / Voorstelling

Een portret dat zindert

recensie: Needcompany - Alles is ijdelheid (La poursuite du vent)

Ze staat alleen op het toneel. Het is helemaal donker. In een spel van op- en neergaande lampen komt ze naar voren gestapt. Haar pose is monumentaal en beweeglijk tegelijkertijd. Ze speelt een vrouw die geen illusies meer koestert. Ondanks deze weinig opbeurende vaststelling is haar verhaal boeiend. Het is dan ook buitengewoon jammer dat ze voor een zo goed als lege zaal speelt.

Viviane de Muynck speelt Claire Goll (1890-1977). Goll werd beroemd met haar gedichten, romans en haar briefwisseling met Rainer Maria Rilke, maar bovenal met haar spraakmakende mémoires Alles is ijdelheid. Deze mémoires zijn door Viviane de Muynck bewerkt tot deze voorstelling: een monoloog van anderhalf uur.

Meeslepende monoloog

~


Viviane de Muynck is een van de actrices uit de kerngroep van de Needcompany. Needcompany is een Brusselse groep die zich, onder artistieke leiding van Jan Lauwers uitgesproken internationaal, meertalig en multidisciplinair profileert. Naast theatermaker is Jan Lauwers ook kunstenaar. Viviane de Muynck legt samen met hem sinds de jaren ’90 een gezamenlijk parcours af. Dat geresulteerde in 2004 in De kamer van Isabella en tijdens dat werk stuitten zij tevens op het werk van Claire Goll.

Claire Goll schetst in haar boek een genadeloos portret van de vele kunstenaars die zij heeft gekend. Joyce, Miller, Léger, Picasso, Bréton, Mondriaan, Dalí en nog veel meer. Na haar afschuwelijke jeugd, waardoor zij een enorme moederhaat koesterde, verliet ze als jonge vrouw Nuremberg en haar man en dochter, om zich te vestigen in Zürich. Hier kwam ze terecht in de armoedige kringen van kunstenaars die ageerden tegen de oorlog en ondertussen kunstrichtingen als het dadaïsme en surrealisme uitvonden. Goll relativeerde de verrichtingen van de kunstenaars onmiddellijk. Alleen Rainer Maria Rilke en haar nieuwe man, de dichter Yvan Goll worden in haar boek gespaard. In 1939 emigreren ze naar de Verenigde Staten om het opkomend oorlogsgeweld te ontvluchten. In 1947 keren ze terug naar Parijs, alwaar in 1950 Yvan Goll komt te overlijden. Het leven heeft haar niets meer te bieden. Ze beleeft nog één hoogtepuntje: een orgasme op bijna tachtigjarige leeftijd.

Opmerkzaam

Viviane de Muynck brengt dit passionele verhaal met een zowel neutrale als emotionele toon. Af en toe moet je onbedaarlijk lachen en het andere moment ben je ontroerd. Ze zet een zeer ijdele, maar opmerkzame vrouw neer die haar leven overziet, waar ze met weemoed, maar ook met zelfspot, naar terugkijkt. De hele voorstelling is in balans: haar verhaal, haar stem, haar spel. Het lichtontwerp, ook van Jan Lauwers, is subtiel en ondersteunend. Het leidt niet af, maar zorgt ervoor dat je geconcentreerd blijft op de acteerprestatie van Viviane de Muynck.

Viviane de Muynck en Jan Lauwers hebben met deze voorstelling een prestatie van formaat neergezet. Het prachtige en natuurlijke spel in combinatie met het subtiele lichtontwerp laat deze voorstelling zinderen. Hou dit gezelschap in de gaten!

La Poursuite du vent / Alles is ijdelheid van Viviane de Muynck & Jan Lauwers & Needcompany speelt helaas niet meer in Nederland. Klik hier
voor meer informatie en speellijst.

Muziek / Voorstelling

A Man Who Massacres a City for a Girl

recensie: Georg Friedrich Händel – Hercules

Eeuwenlang lagen Händels opera’s stof te vergaren in bibliotheken. Zijn oratorium Messiah, ja, dat werd veelvuldig uitgevoerd, evenals Music for the Royal Fireworks, maar daar bleef het bij. Gelukkig is de laatste jaren een opmerkelijke kentering zichtbaar. Zozeer zelfs, dat de Engelse criticus Andrew Huth zich onlangs in The Guardian afvroeg of al die nieuwe Händel-producties niet “too much to Handel” zijn.

~

De Händel-revival is ook aan ons land niet voorbij gegaan. Vorig seizoen opende De Nederlandse Opera met Alcina en Tamerlano, de jaren daarvoor waren Samson en Guilio Cesare te zien, terwijl de Nationale Reisopera Alcina, Ariodante en Arianna in Creta op de planken bracht. Ook voor de komende jaren staan nieuwe producties en reprises in de planning en in 2009 is het ook nog eens 250 jaar geleden dat de componist overleed.

Relatief onontgonnen terrein

Onbegrijpelijk is de herwaardering voor Händels opera’s zeker niet. Niet alleen hebben ze een grote dramatische zeggingskracht, bovendien bieden zij regisseurs veel vrijheid. Waar alles bij de grote Mozart-, Verdi- en Wagner-opera’s al eens gedaan is, zijn de opera’s van Händel relatief onontgonnen terrein. En wat lange tijd als een nadeel van zijn opera’s beschouwd werd – de schier eindeloze en onderling inwisselbare reeks aria’s waarin alleen een emotie centraal staat en niet de voortgang van het verhaal – biedt inventieve regisseurs juist buitengewoon veel mogelijkheden. Händel schreef bovendien meer dan veertig opera’s, en dan tellen we de eveneens zeer fraaie pasticcio’s (door Händel zelf gemaakte ‘compilaties’ van eerder werk met een nieuw libretto) zoals Oreste niet eens mee.

Keuze genoeg dus, maar ook Händels oratoria worden tegenwoordig scenisch gebracht. In 2003 bracht De Nederlandse Opera voor eerst een oratorium van Händel op de planken. Destijds verplaatste het regieduo Mirjam Koen en Gerrit Timmers Händels bijbelse vertelling Samson naar het moderne Israël, waarin de tradities van het geloof botsen met de moderne, wereldse samenleving. Het leverde een rommelige voorstelling op die je deed afvragen of het wel zo’n goed idee is om een oratorium te ensceneren. Met Hercules bewijst De Nederlandse Opera nu dat dit niet alleen wel het geval is, maar zelfs een meerwaarde oplevert.

Indrukwekkend koor

~

“Jealousy! Infernal pest!” Als één man wijst het gehele koor beschuldigend naar Dejanira, de vrouw van Hercules. Het oogt en klinkt niet alleen indrukwekkend, het geeft ook het belangrijkste verschil tussen de Italiaanse opera’s van Händel en zijn oratoria aan. Waar opera’s als Alcina en Guilio Cesare alleen aan het einde een kort slotkoor kennen, levert het koor in Hercules voortdurend commentaar op de handeling. Als geen ander benut regisseur deze extra mogelijkheden om het verhaal extra lading mee te geven.

A Man Who Massacres a City for a Girl

“The opera tells the story of a man – Hercules – who massacres a city for a girl.” Zo vat Bondy het libretto van de opera kernachtig samen. De handeling is geconcentreerd op de laatste dag van Hercules’ leven. Zijn vrouw Dejanira wordt verteerd door jaloezie wanneer Hercules aan het hof terugkeert met als oorlogsbuit de jonge en beeldschone prinses Iole. In de hoop Hercules aan zich te binden, geeft Dejanira haar man een betoverde mantel. Deze blijkt echter vergiftigd met het bloed van de door Hercules vermoorde Nessus, de eerste minnaar van Dejanira. De onoverwinnelijke Hercules sterft, de jaloezie van zijn vrouw vervloekend. Wanneer zij beseft dat Hercules door haar toedoen is gestorven, wordt zij waanzinnig. Iole en Hercules’ zoon trouwen op bevel van Jupiter en nemen plaats op de troon.

Jaloezie… of toch wraak?

Händels librettist baseerde zich op Sophocles, maar liet vooral veel achterwege. Verdwenen zijn de moorddadige slachtpartijen van Hercules, verdwenen is zijn veelwijverij. Alles draait om de jaloezie van Dejanira. Het knappe van Luc Bondy is dat hij niet alleen Sophocles een grotere rol geeft zonder iets aan de tekst te veranderen, maar ook het jaloeziethema verder uitdiept in zijn personenregie. Want wanneer Iole de zoon van Hercules afwijst, komt Hercules zelf het toneel opgewandeld, waarbij Iole acuut verandert van een ongenaakbare gevangene in een kokette verleidster, zo de jaloezie van zijn eigen zoon opwekkend. En de wijze waarop Iole zich in het derde bedrijf liefdevol neder vlijt naast Hercules’ lijk suggereert dat Dejanira’s jaloezie wel degelijk terecht is geweest.

~

Maar ook dit is een dubbele bodem. Wanneer Iole voor het eerst op het toneel verschijnt, bezingt zij haar net door Hercules vermoordde vader. De urn die zij dan in haar armen heeft, wijst vooruit naar wat van Hercules overblijft van het eind van de opera. Is haar hele spel van aantrekken en afstoten niet één grote wraakoefening, vergelijkbaar met de belofte van Nessus’s mantel?

Bijzonder fraai is dan ook de wijze Bondy het ogenschijnlijk vrolijke slotkoor ensceneert. “To him your grateful notes of praise belong, the theme of liberty’s immortal song “, zingt het volk, maar een vredesstichter was Hercules allerminst. En Iole stemt er dan wel mee in met de zoon van Hercules te huwen, maar ze houdt tijdens dit slotkoor een flinke afstand van hem – en ook hij durft haar amper aan te kijken.

Uitmuntende cast

Bondy wordt geholpen door een uitmuntende cast, een geweldig orkest en verbluffend koor. Vocaal schitteren Nathan Berg (Hercules) en Ann Hallenberg (Dejanira), maar het is vooral Ingela Bohlin die als Iole werkelijk een onuitwisbare indruk achterlaat. Hartverscheurend wanneer zij haar vermoordde vader beweent, verontwaardigd wanneer zij met Dejanira’s jaloezie geconfronteerd wordt, frivool en verleidelijk wanneer zij Hercules’ zoon afwijst.

Met deze Hercules bewijst De Nederlandse Opera zo dat de oratoria van Händel ook scenisch bestaansrecht hebben. Dat belooft nog veel voor de toekomst en afgaande op deze productie stem ik onmiddellijk in met de recensent van The Telegraph, die na het zien van Philip Glass’ Satygraha schreef: “I would sooner sit through 10 uncut performances of an obscure Handel epic than hear a note of it again.”

Film / Achtergrond
special: Deel 1

AFFF 2007

~

Tot en met 25 april kun je rond het Leidseplein weer volop genieten van het Amsterdam Fantastic Film Festival: een week lang horror, sciencefiction, animatie, cult en nog veel meer. Terry Gilliam ontvangt een ereprijs, de vier Hannibal Lecter-films worden achter elkaar vertoond, de Scandinavische fantastische film staat in de schijnwerpers, enzovoorts. Bovendien gaat het langverwachte Pan’s Labyrinth van festivalfavoriet Guillermo del Toro in première. 8WEEKLY doet de hele week verslag.

Ga hier naar het overzicht van het festivalverslag.

21 april

Een lach en een traan

Dead Silence
(James Wan, 2007)

Is het handig- of luiheid, dat Saw-bedenker en -regisseur James Wan gebruik maakt van de intrinsieke perversiteit van buikspreekpoppen, clowns en het doodgraverberoep? Jamie Ashen (Ryan Kwanten) ontvangt een enorm pakket zonder afzender, maar met inhoud: Billy de buikspreekpop, die hij alleen thuislaat met zijn vriendin, terwijl hij even Chinees haalt. Bij thuiskomst is zijn vriendin een bouwdoos – de pop, zich van geen kwaad bewust, vijlt zijn nagels.

~

Dat zou niemand pikken, zelfs niet Ashen, terwijl hij toch even weinig karakter heeft als vetvrije smeerkaas. (Je zou willen dat de makers evenveel energie en geld in acteursregie hadden gestoken als in setdesign en de gratuite verwijzingen naar Rosemary’s Baby, It en Child’s Play.) Tijdens zijn zoektocht naar de gruwelijke waarheid wordt hij geschaduwd door een in Columbo-jas gehulde persiflage op een politierechercheur (Donnie Wahlberg), die Ashen, deels ook uit naam van de kijker, lastigvalt met spitsvondigheden. Wahlbergs teksten zijn beter dan de in vrije vers opgezette nursery rhyme, dat de sleutel vormt tot het hele mysterie (buikspreekster Judith Roberts staat op uit de dood om zich te wreken op handtastelijke amateur-recensenten). Een lach en een traan, dus. Maar ook: kippenvel. Want een griezelige scène opbouwen, dat kan Wan wel, mede dankzij allerhande buikspreektrucjes en andere geluidseffecten. (Paul Boon)

Geslaagd debuut

Firefly
(Peter Marcy, 2005)

Naar verluidt voor 6000 dollar draaide Peter Marcy dit juweeltje met voornamelijk vrienden en familie in elkaar. De hoofdpersonen in Firefly zijn een bedrogen nerd, een dakbedekkende amateur-sciencefiction-regisseur, een aangerand meisje, en een kale helderziende. Op een dronken Halloweennacht, als er een UFO laag bij de grond lijkt te vliegen, komen ze ongemerkt met elkaar in aanraking. Gedurende de resterende anderhalf uur van de film wordt het hoe en waarom van die avond secuur en met humor uit de doeken gedaan.

~

Zo’n puzzelstukjes-scenariotactiek is niet bepaald origineel, maar Marcy en consorten hebben veel aandacht voor detail, een liefde voor hun karakters, en geven de film een frisse toon, zodat Firefly zich zonder meer kan meten met duurdere films als Donnie Darko of het werk van Shyamalan. Een bescheiden maar geheel geslaagd debuut, van een veelbelovende regisseur. (Paul Caspers)

RPG op waterverf

GamerZ
(Robbie Fraser, 2005)

Alweer een innemend debuut, deze film over een groepje Schotse Role Playing Games-fanaten. Ralph is een ontzettende nerd, die zijn oma capes laat naaien terwijl hij op zijn slaapkamer een fantastische RPG ontwikkelt voor zijn vriendenclubje. Als leider van het spel heeft hij het voor het zeggen, maar hij werkt zich in de nesten als hij smoorverliefd raakt op het gothmeisje uit de groep. De bullebak van de buurt, die Ralph dwingt om hem mee te laten spelen, gooit bovendien roet in het eten, zodat Ralph moet proberen de zaken zowel via zijn spel als in het echte leven weer in goede banen te leiden.

~

Scenarist/regisseur Fraser vertelt dit verhaal met veel vaart en humor (die helaas soms geforceerd is, zoals bij een gamer die spreekt via luide oprispingen). Zijn slimste zet was om de RPG-sequenties vooral te suggereren, met schaduwen à la Ralph Bakshi op waterverfdecors – schitterend, en bovendien een stuk overtuigender dan de mise-en-scène van de Dungeons & Dragons-verfilming. Enige nadeel van het zien van deze film zonder ondertiteling: de Schotse dialogen zijn vaak zo onverstaanbaar als een Ken Loach-film. (Paul Caspers)

20 april

Sensationeel

Pan’s Labyrinth (El laberinto del fauno)
(Guillermo del Toro, 2006)

Guillermo del Toro is een sensationeel goede regisseur. In zijn regie van films als The Devil’s Backbone en Cronos weet hij een perfecte balans te vinden tussen enerzijds fantasie en anderzijds een bepaald aspect van de menselijke tragedie, vaak getoond door de onbedorven ogen van kinderen. Deze observatie geldt zeker ook voor Del Toro’s laatste film, een uitgekiend, griezelig en ontroerend kwaliteitsproduct dat hopelijk een blijvende invloed heeft op het fantasieloze en dorre landschap dat Hollywood heet.

~

Het verhaal van Pan’s Labyrinth ontroert. Een jong meisje, Ofelia, reist samen met haar moeder Carmen en de nieuwe echtgenoot van haar moeder, Vidal, naar het noorden van Spanje. Vidal is een kapitein in het leger van Franco tijdens de Spaanse burgeroorlog, op zoek naar rebellen die schuilen in de bossen. Het is een keiharde en sadistische man, en geconfronteerd met haar intimiderende stiefvader, de steeds slechtere toestand waarin haar moeder verkeert en de bloederige wreedheden van de oorlog, gaat Ofelia langzaam maar zeker op in een wereld die begint in het labyrint van de faun. Als Ofelia niet op de juiste wijze de raadsels van de faun oplost, zal ze haar echte vader, koning van een wereld waar Franco’s opkomende fascisme niet eens een echo is, nooit meer zien.

Het lijkt zo simpel, alsof het Del Toro geen enkele moeite kost, maar wat een prachtfilm heeft het opgeleverd. De regisseur smeedt alle individuele elementen van het filmproces om tot een meesterlijk geheel, zonder te veel excessen, maar met een uitgebalanceerd juweeltje tot gevolg. Laten we hopen dat de Spaanstalige wind die waait aan de westkust van de VS niet snel gaat liggen en dat regisseurs als Guillermo Del Toro een bijdrage kunnen leveren aan een nieuw Hollywood. (Dennis Seine)

18 april

Parijs in sfeervol zwart-wit

Angel–A
(Luc Besson, 2005)

In tegenstelling tot eerder werk zoals Léon en The Fifth Element, is Angel–A een verrassend ingetogen film voor Luc Besson, sfeervol in zwart-wit geschoten en begeleid door een al even sfeervolle soundtrack. De regisseur zet zo een beeld neer van Parijs dat doet denken aan de klassieke films uit de jaren vijftig.

~

Dit wordt versterkt door de aanwezigheid van de hoogblonde, in een zwart jurkje gestoken actrice Rie Rasmussen, die de rol van Angela speelt. Zij is een engel die naar de aarde is gestuurd om crimineel André te helpen. Deze heeft grote schulden bij elke woekeraar in de stad en staat op het punt om zelfmoord te plegen. De boomlange engel moet hem weer op het rechte pad brengen, maar doet dit met de meest immorele middelen. Verder is de film een typisch Besson-product: een anti-held als hoofdpersoon, vlotte dialogen en absurdistische humor.

Prettig aan deze film is dat er nergens een opdringerige moraal te vinden is. De engel is geen vervelend prekende puritein, maar een geweldplegende, kettingrokende ‘del’. Helaas is de film toch niet echt een klassieker in spe. Na het vermakelijke en vlotte begin zakt de film in en volgt een rommelig verloop naar het sentimentele einde toe. Angel-A is een aardige film met een aardig verhaal, maar had beter uitgepakt zonder de verplichte romantische draai. (Anouk Werensteijn)

Slechte parodie

The Tripper
(David Arquette, 2006)

The Tripper zou een ode zijn aan de slasherfilms van de jaren zeventig en tachtig en ook nog politiek getint, maar is vooral gewoon slecht. Het begint al met de stereotiepe stonede, slecht acterende jongeren die hoe dan ook meteen op de zenuwen werken. Gooi er een hippiefestival in het bos tegenaan en een seriemoordenaar met een bijl en – voilà – weer een dertien-in-een-dozijn-horrorfilm geboren.

~

Parodie of niet, de Amerikaanse obsessie met drugs en de oppervlakkige personages zijn gewoonweg irritant en weten nergens te boeien. Regisseur David Arquette (ja, die van Scream) lijkt een politiek statement te willen maken, maar wat hij precies wilt zeggen wordt nergens duidelijk. Zijn de Amerikaanse autoriteiten slecht, of juist dedrugsgebruikende jongeren?

Arquette maakt er een grote grap van, hoewel er nergens echt wat te lachen valt. Voor een parodie doet deze film te onintelligent aan en als slasher is de film ook gewoon te slecht. Hoewel bij zo’n beetje elke film uit het genre het verhaal voorspelbaar is, is het zelden zo saai en oninteressant. Daarnaast is de spanning ver te zoeken en zijn goed werkende schrikeffecten ook maar weggelaten. Het resultaat is een saaie en rommelige film, die op elk front mislukt is. (Anouk Werensteijn)

Boeken / Non-fictie

Zelfmoord is niet literair

recensie: Udo Grashoff (red.) - Ik sluit nu maar af. Zelfmoordbrieven

“Het is mijns inziens hoognodig dat deze maatschappij net zo veel oog krijgt voor het falen dat zich dagelijks voltrekt als voor het slagen.” Udo Grashoff heeft een bijzondere verzamelbundel uitgebracht. Het boek Ik sluit nu maar af bestaat uit 50 brieven die mensen schreven voor hun zelfmoord.

De brieven zijn afkomstig uit dossiers van politie, het ministerie van Volksgezondheid, het partij-apparaat van de SED en het ministerie van Staatsveiligheid van de DDR en uit medische dissertaties uit de Bondsrepubliek Duitsland. Grashoff vond de brieven tijdens het onderzoek voor zijn dissertatie. Ze maakten grote indruk op hem en grepen hem zo aan, dat hij besloot om naast zijn wetenschappelijke dissertatie ook een aantal brieven voor een breder publiek te publiceren.

Duitse degelijkheid

~

Het brievenboek (het is toch wel een beetje cru om van bloemlezing te spreken) wordt vooraf gegaan door een inleiding van de hand van Grashoff. Het is een gedegen inleiding over de herkomst van het woord zelfmoord en de sleutelwoorden in de brieven waaruit de verschillende redenen blijken die mensen hadden om een einde aan hun leven te maken. Zoals de vrouw die haar man naar gene zijde volgt omdat ze zoveel van hem houdt dat ze niet zonder hem kan leven, of de depressieve tieners die geen toekomst voor deze wereld meer zien – en dus ook niet voor zichzelf.

Tegelijkertijd blijkt uit de inleiding ook hoezeer suïcide een cultureel fenomeen is: waar Grashoff van taboes rondom vrijwillige levensbeëindiging bij ondraaglijk lijden rept, is in Nederland het idee van euthanasie al veel meer geaccepteerd. Zo zijn er meer verwijzingen die niet in de Nederlandse culturele bagage zitten. De commotie rondom de zelfmoord van Hannelore Kohl is grotendeels aan ons voorbij gegaan en de verschillen in attitude tussen de DDR en de Bondsrepubliek zijn voor ons als Nederlanders lang niet zo vanzelfsprekend. Grashoff heeft wellicht aan een internationaal publiek gedacht, want hij legt veel uit. Desondanks leest de inleiding net niet prettig weg, er zijn teveel kleine culturele haperingen waar de aandacht blijft steken.

De brieven

De 50 brieven hebben elk een nummer en worden vergezeld door een korte uitleg over de persoon die ze geschreven heeft. Voorletter, leeftijd en beroep geven een indruk om wie het gaat en verder wordt de toedracht van de zelfmoord verteld, evenals eventuele bijzonderheden. Zo werd het zelfmoordpamflet (brief 28) van de twee 17-jarigen die geen toekomst meer zagen, later met toestemming van de ouders gepubliceerd door een medewerker van de telefonische hulpdienst. Op deze wijze wilde hij ouders oproepen met hun kinderen te praten over wensen, verlangens en gevoelens. Het ‘snoesje’ aan wie brief 4 is gericht, waarin de briefschrijver hoopt dat zij zonder hem gelukkig wordt maar hij niet zonder haar kan leven, werd na lezing van de brief zo overmand door schuldgevoelens dat ook zij zelfmoord pleegde.

De toelichting verheldert de inhoud van de brieven en schept een kader waarbinnen ze begrepen kunnen worden. De meeste brieven zelf zijn namelijk, zoals Grashoff al waarschuwt in zijn inleiding, verre van eenduidig. Brief 45 is daarop een duidelijke uitzondering. Er wordt een berekening gemaakt van inkomsten en uitgaven, waaruit de briefschrijver concludeert dat er genoeg over blijft voor “één keer goed leven en dan sterven”. Brief 46 daarentegen rept alleen van onverdraaglijke pijn en de schrijfster vraagt haar kinderen om vergiffenis.

Het is een luguber idee om vijftig brieven te lezen van mensen die besloten hebben niet verder te leven – en die dat besluit ook hebben uitgevoerd. Tegelijkertijd laat het boek ook zien hoe menselijk en gewoon deze lieden waren. De teksten hebben hetzelfde literaire niveau als de liefdesgedichten op Candlelight-radio. Het is maar aan zeer weinig mensen gegeven om met woorden de diepte en kracht van hun gevoelens te evenaren. Udo Grashoff laat op overtuigende wijze zien dat het in het leven niet gaat om hoe het gezegd wordt, maar dat we goed moeten luisteren naar wat er gezegd wordt.

Muziek / Achtergrond
special: Burkhard Schmilgun: een gesprek met een muzikale schatgraver

Bijfiguren als hoofdzaak

.

Het kantoor van Classic Productions Osnabrück (cpo, met kleine lettertjes) is opvallend klein: naast Burkhard Schmilgun bevinden er zich nog drie mensen. Maar het is juist die beperkte schaal die het ze toestaat om een indrukwekkende productiesnelheid in stand te houden. Onder de klassieke ‘kleintjes’ is cpo in Osnabrück inmiddels een grote. Het werd als onderdeel van het postorderwarenhuis JPC
opgericht in 1986 en geeft sindsdien ruim negenhonderd cd’s uit, vaak met premièreopnamen. Tegenwoordig brengt cpo ook luisterboeken uit, heeft het een webwinkel en richt het zich mede op de productie van dvd’s.

Afwerken

~

“Eigenlijk heb ik altijd meer interesse gehad voor wat als ‘bijfiguren’ in de muziekgeschiedenis werden gezien. Niet de olympische maar tegelijkertijd gladde Richard Strauss, maar eerder iemand als Hans Pfitzner, die een veel interessanter leven leidde. Waarom heeft zo iemand het ‘net niet’ gehaald als we naar de huidige concertprogramma’s kijken? Als je bijvoorbeeld in oude boeken over muziek kijkt, zie je heel andere a-componisten dan nu. Als een musicoloog in 1912 heel enthousiast over bijvoorbeeld Hausegger, Von Reznicek of Pfitzner schreef, kan hij het toch niet volledig mis hebben gehad? Ik begon met het verzamelen van materiaal en had al snel een enorm repertoire – en dat werk ik nu eigenlijk af in de vorm van opnamen.”

Paardenlijk

Musici staan echter niet echt bekend als progressieve krachten als het om repertoirevernieuwing gaat. “Dat geldt inderdaad voor zo’n negenennegentig procent. Alles dat onbekend is, wordt als Pferdeleiche gezien, iets dat je met goed fatsoen niet meer kunt uitvoeren, volslagen onbetekenend. Maar het is echt onzin om te denken dat de muziekgeschiedenis altijd fair is geweest.”

“Kijk bijvoorbeeld eens naar het operarepertoire; het is echt beangstigend hoe beperkt dat is, vooral als je je beseft wat er regelmatig wordt gespeeld en dat afzet tegen de enorme hoeveelheid beschikbare materiaal. Als het te moeilijk of niet gelikt genoeg is, haalt het de streep niet en geldt het als nicheproduct. Neem bijvoorbeeld Busoni’s Dr. Faustus – een sleutelwerk in de vroeg 20e eeuwse opera – wanneer wordt zo’n werk ooit opgevoerd? Het zijn opera’s met een heel eigen esthetiek, muzikale taal en teksten – wegwijzers. Daaraan zie je dat er een zekere luiheid overheerst. Voor La Traviata of Der Rosenkavalier hoef je je per slot van rekening niet in te zetten.”

Crisis?

~

Er is nogal wat te doen geweest over de recente crisis van de grote klassieke labels. De Britse publicist Norman Lebrecht meent zelfs elk jaar de dood van de klassieke muziek op cd te mogen inluiden. Schmilgun wil er niet aan, maar is zich wel bewust van de voordelen van kleinschaligheid: “Zolang er op aarde nog een paar duizend nieuwsgierigen zijn, die zich afvragen wat er nog naast Mahler, Mozart of Händel gebeurde, zal er voor ons geen crisis zijn. Of wanneer ze zich afvragen wat er nog meer aan lokaal muzikaal erfgoed te vinden is. De hele klassieke markt heeft zich eigenlijk verlegd naar kleine, gespecialiseerde labels: Chandos, Hyperion, Capriccio, Harmonia Mundi France en wij natuurlijk. Bij de vroegere ‘majors’ zoals Decca en EMI heerst een gevoel van crisis. Opbouwwerk wordt aan ons overgelaten, en zij zoeken een leuk uitziende violiste die ze maar weer eens Mendelssohn en Brahms laten spelen. Geil hoesje met knuffelklassiek en voilà. Ik wil hun potentie niet bagatelliseren: er is daar heel veel muziekgeschiedenis aanwezig. Maar op het gebied van innovatie en repertoire-uitbreiding kunnen we niets meer van ze verwachten: daarvoor zijn hun organisaties te groot, te log. Economisch is het voor hen domweg niet rendabel. Wij kunnen zoiets met z’n vieren veel eenvoudiger doen.”

Maar er moet soms veel onwetendheid worden overwonnen. “Vraag een Duitser – of een Nederlander – om een Nederlandse componist te noemen, en in het aller -, allerbeste geval noemt hij Sweelinck. Ik zou hetzelfde over Denemarken, Servië of Turkije kunnen zeggen. Onze hele klassieke canon komt zo’n beetje uit het Duits-Oostenrijkse gebied: we hoeven in Duitsland niet veel naar andere landen te kijken. Daarom kunnen we ons de luxe veroorloven om Sibelius als nichecomponist te zien, terwijl die in Groot-Brittannië een heilige is. Carl Nielsen wordt hier ook nauwelijks gespeeld; een volslagen krankzinnige situatie. Ander Scandinavisch repertoire wordt ook niet gespeeld in Duitsland. Waarom? Geen idee.”

Concerten en cd’s

~

“Ik ben natuurlijk altijd benieuwd in hoeverre we via onze uitgaven invloed uitoefenen op de concertpraktijk. Dat gebeurt echter minder dan ik had gehoopt. Maar toevallig had ik onlangs een gesprek met iemand van [muziekuitgeverij] Breitkopf und Härtel over Atterberg. Ik heb hem gevraagd of ze gemerkt hadden dat na het uitkomen van onze Attterberg-serie de bestellingen voor Atterberg-bladmuziek toenamen. Hij zei toen dat ze dat wereldwijd wel hadden gemerkt. De Derde Symfonie wordt nu toch vaker gespeeld dan daarvoor. Ik vraag daar vaker naar, en het komt soms voor dat dirigenten naar aanleiding van een cd besluiten om een nieuw werk op hun programma te zetten.”

Wel is het volgens Schmilgun gemakkelijker geworden om ensembles te contracteren en om geëtableerde ensembles geïnteresseerd te krijgen in alternatief repertoire. “Simon Rattle heeft gelukkig de bezem door de Berliner Philharmoniker gehaald, die spelen nu een heel afwisselend programma. Maar de grote slagschepen zoals het Bayerisches Rundfunk-Sinfonieorchester en de Münchner Symphoniker spelen het basisrepertoire op en af, omdat ze zich voor al het andere toch te goed voelen – een ‘dat hebben wij niet nodig’-mentaliteit. Daarom vindt ik het ook wel sensationeel als het Koninklijk Concertgebouworkest Jan van Gilses Tweede Symfonie uitvoert.”

Elite

“Wat ik hier doe is natuurlijk een elitaire bezigheid – het is een bewuste nichepolitiek, gericht op een traditioneel bildungsbürgerlich opgegroeid publiek. Gelukkig moet ik ook vaststellen dat er verjonging plaatsvindt en er een vrij grote groep 18 – tot 40-jarigen is die zich voor onze uitgaven interesseert. Het is goddank niet zo dat wij kunnen inpakken wanneer onze klanten op hun tachtigste dood omvallen. Veel wordt ook verkocht via concerten, waar we vaak ook aanwezig zijn – dat zijn niet zozeer typische cpo-klanten maar mensen die tijdens een concert in de muziek of de groep geïnteresseerd raken en nadien de cd kopen.”

“De overeenkomst tussen cd-kopers en concertgangers is overigens kleiner dan men denkt. Een voorbeeld: de violist Ulf Hoelscher speelde twee avonden achtereen het vioolconcert van [Ermanno] Wolf-Ferrari en daar hadden we tien jaar eerder een opname van gemaakt. Na het concert lagen die cd’s te koop. De eerste avond zijn er twee verkocht. Toen heb ik tegen Hoelscher gezegd: waarom ga je daar niet zitten om een paar te signeren? Dat deed hij en de volgende avond werden er vijfenzeventig verkocht. Dat is een erg interessant contrast: twee mensen hebben zich geïnteresseerd voor het werk zelf, maar veel meer voor de solist. De cd-luisteraar gaat vaak ook niet naar een concert omdat hij het werk liever thuis op de bank hoort.”

Pioniersarbeid

~

Hoewel recensies wisselend kunnen zijn, lijkt iedereen het wel eens te zijn over de kwaliteit van de documentatie die bij cpo-cd’s wordt geleverd. “Dat is vanaf het begin een belangrijk uitgangspunt geweest en dat heeft te maken met wat wij zien als pioniersarbeid. Als ik mensen na honderd jaar een nieuwe componist voorschotel, kan ik dat niet doen zonder de best mogelijke begeleiding te geven – vooral omdat het vaak namen zijn die niet (meer) in een voor iedereen toegankelijk muzieklexicon staan. Wetenschappelijke begeleiding moet op hetzelfde niveau staan als de muziek zelf. Het zijn ook vaak uitgebreide ‘boekwerken’ en we besteden veel aandacht aan de selectie van schrijvers. We besparen liever op de omslag of foto’s dan op de tekst.”

Toch is de controle op uitgaven niet absoluut, zoals ook Schmilgun toegeeft: “We beslissen op twee punten: wat we willen uitvoeren en wie dat gaat doen. Dat is het creatieve deel van mijn werk. Als dat fout gaat, heb ik pech gehad. Maar we werken natuurlijk zonder uitzondering met mensen met ervaring. We hebben een goede pool om uit te selecteren. Dat pakt natuurlijk niet altijd goed uit. Soms hoor ik een opname en denk ik: daar had ik me toch iets anders bij voorgesteld. Maar dat is vaak een subjectieve kwestie.”

Uniek

Cpo probeert een eigen opnamepolitiek te houden, onafhankelijk van andere labels met een gelijksoortig repertoire. Schmilgun: “Wanneer ik toevallig hoor dat er iets wordt opgenomen, dan doe ik dat zelf natuurlijk niet. Maar het is niet zo dat ik eerst een groot onderzoek onderneem; als er vraag lijkt te zijn, voeren we het project uit. Je moet ook je eigen ding durven doen. En onze methode om het werk van een ‘nieuwe’ componist ook meteen integraal op te nemen is eigenlijk ook uniek. Als we bijvoorbeeld met Atterberg aan de gang gaan, brengen we niet één cd uit maar worden het er meteen tien. Als ik die ene uitbreng met een selectie verzeker ik u dat er geen mens over Atterberg praat. Maar als er tien komen, denken een paar critici en klanten toch: daar moet iets bijzonders aan de hand zijn.”

Als we het hebben over de balans tussen historische interessantheid en muzikale kwaliteit houdt Schmilgun zich op de vlakte: “Beide moeten er zijn. Het is soms moeilijk te zeggen of iets zwak of sterk is. Wanneer een componist een echt goed werk heeft neergezet, heeft hij zichzelf daarmee bewezen. Dan geloof ik niet dat hij daarnaast schroot gaat produceren. Maar die beoordeling is grotendeels subjectief. We doen in principe compleet werk, ik kan ook niet ineens gaan zeggen: we doen vier symfonieën en nummer vijf is niet goed genoeg. Die beoordeling moet ik aan het publiek overlaten, het zou ook ongelooflijk arrogant zijn als ik dat zelf ging doen.”

Mathematisch

Veel nieuwe muziek is voor cpo een probleem. “Klassieke muziek, ‘kunstmuziek’, is een intellectuele oefening geworden, niet meer iets waarmee je achterover kunt leunen en genieten van de klank. Laatst hoorde ik een discussie over hoe vogelzang de muziek had beïnvloed, en er werden allerlei voorbeelden gespeeld van vogels met een ongelooflijke ritmische en melodieuze variëteit. Maar het was allemaal tonaal – en dat is precies de reden waarom moderne atonale muziek niet bij het publiek aankomt. We hebben geen interne sensor om adequaat te verwerken wat iemand op papier heeft gezet en wat misschien mathematisch klopt, maar wat moet ik daar mee? Ik vind veel ervan interessant, begrijp me goed, maar het is vaak zeer ondoordringbaar.”

Dat wil overigens niet zeggen dat volgens Schmilgun de oplossing ligt bij de recente ‘nieuwe esoterie’ in de muziek van componisten als Arvo Pärt en Giya Kancheli: “Ik heb daar enige moeite mee, met die esoterische trend. Enerzijds is het een heroriëntatie op het publiek, maar anderzijds is het wat onecht. Dan liever oprecht en zonder publiek. Niet dat ik twijfel aan de oprechtheid van Pärt of Kancheli, maar ik zie het toch als tapijtmuziek, het is niet zo mijn wereld.”

Vooruitzicht

Schmilgun sluit af met zijn ambities voor de onmiddellijke toekomst. “Te beginnen met opera: Pfitzners Rose von Liebesgarten en een paar Reznicek-opera’s en natuurlijk ons Nederlandse project onder leiding van David Porcelijn, waarmee we al heel ver zijn. Acht cd’s met werk van Julius Röntgen zijn al opgenomen, daarna gaan we verder met zijn Aus Goethes Faust in Enschede in juli. Dan volgen Jan van Gilse (symfonieën en Thijl), Henk Badings en misschien Willem Pijper.

Julius Röntgens Aus Goethes Faust is op 21 juni te horen in het Muziekcentrum Enschede en wordt uitgevoerd door het Orkest van het Oosten en de Nationale Reisopera onder leiding van David Porcelijn

Theater / Voorstelling

Twee blinkt uit in eenvoud

recensie: Aan Tafel Producties - Twee

Hij heeft andijviestamppot gekookt dit keer. Met een gehaktbal. Het oude buurvrouwtje schuifelt voorzichtig zijn woning binnen en laat zich door hem opscheppen – zoals dat al veertien jaar gebeurt. Hij kookt, zij komt een bordje mee-eten, als een vanzelfsprekend feit. Ze is oud en weduwe en in een opwelling vraagt ze of ze haar buurman uit de Bijbel mag voorlezen, zoals ze vroeger altijd voor haar man deed.

Het is één van de zeven korte scènes in het nieuwe stuk Twee, van de jonge theatermaker Jurre Bussemaker. In 2003 studeerde hij af aan de Amsterdamse Kleinkunstacademie en een jaar later debuteerde hij succesvol met de zelfgeschreven lunchvoorstelling Pit. Hij richtte Aan Tafel Producties op, waar wisselende theatermakers voorstellingen maken van eigen repertoire. Ook Twee schreef hij zelf, en hij tekende ook voor de regie. Het resultaat is een aardige, kleine voorstelling over contact tussen mensen.

Gewoon

~


Grote troef zijn de relaties tussen zijn personages: gewone mensen, zonder bijzondere geschiedenis of complexe inborst. Ze hebben dagelijkse of toevallige ontmoetingen die eigenlijk heel simpel zijn. De gesprekken die zich tussen de figuren ontwikkelen zijn net zo simpel, maar daardoor doeltreffend. Bussemaker onderzoekt de wijze waarop mensen contact – fysiek of mentaal – zoeken met elkaar. Zo raakt een hardwerkende, strubbelende bakker in gesprek met een teruggetrokken vrouw die al twee dagen niets gegeten heeft. Mooi is ook de ontmoeting tussen de jonge student en de bedlegerige, zieke vrouw bij wie hij al een paar maanden iedere woensdag het huis schoonmaakt. En vooral het oude vrouwtje dat haar dagelijkse maaltijd haalt bij haar buurman is een mooie vondst en blinkt uit in zijn eenvoud.

Tuinhekjes

De dialogen worden om beurten door twee van de vier acteurs gespeeld in een overvol decor. Tuinhekjes, stoelen en tafels, bergen was die te drogen hangen en handenvol attributen slingeren over de speelvloer, en daar wordt gretig gebruik van gemaakt. Het geeft een wat gemoedelijke sfeer die de spelsituaties meestal ten goede komt, al is het soms wel erg rommelig.

Al met al toont Bussemaker zich met Twee als talentvol theatermaker, maar de voorstelling is toch niet helemaal geslaagd. Niet alle scènes zijn even sterk, al lijkt dat niet aan Bussemakers kwaliteiten als schrijver te liggen, maar aan het spel van de acteurs dat niet altijd even consequent is. Medi Broekman zet het oude buurvrouwtje goed neer, met langzame, onzekere bewegingen. Maar halverwege vergeet ze die speelstijl vast te houden en beweegt haar lichaam weer soepel en trefzeker, wat afbreuk doet aan de scène. Ook de wat clichématige tekstbehandeling – hard praten als het personage boos is, zacht praten bij onzekerheid – laat de voorstelling niet meer zijn dan wat had gekund. Het boeit niet altijd evenveel en dat is zonde.

Twee is te zien tot en met 27 april. Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Fictie

Een indrukwekkende roman die niet voldoet

recensie: A.F.Th. - Het schervengericht

Waar het literaire megaproject Homo Duplex zal eindigen laat zich vooralsnog raden. Maar met Het schervengericht heeft schrijver Adri van der Heijden, zich noemende A.F.Th., een buitengewoon goed geschreven roman afgeleverd die zich onafhankelijk van de romancyclus laat lezen.

In de nacht van de negende augustus 1969 vermoordden leden van Charles Mansons sekte de zwangere actrice Sharon Tate. Tate was de vrouw van regisseur Roman Polanski, die enkele jaren later gearresteerd zou worden wegens seks met een minderjarig meisje. Op deze historische gegevens baseerde A.F.Th. (van der Heijden) zich voor zijn nieuwe roman Het schervengericht. Ook voor diegene die weinig van deze geschiedenis afweet, wordt duidelijk dat A.F.Th. zich vrijwel geheel aan de feiten heeft gehouden. De achtergrond en het verloop van de fatale gebeurtenissen zijn getrouw in het verhaal verwerkt. Niet volgens de feiten is de ontmoeting tussen Polanski en Manson in de Amerikaanse gevangenis Choreo, een ontmoeting die het grootste deel van het boek in beslag neemt. Net als in het eerdere deel van de romancyclus Homo Duplex, De movo tapes, voert A.F.Th. de oude Griekse god Apollo op. Die is druk doende op kwaadaardige wijze een aantal grote menselijke tragedies te organiseren. In Het schervengericht heeft de god voornoemde geschiedenis op zijn geweten, incluis het tot stand brengen van Charles Mansons sekte.

Shakespeare en John Lennon

Hun beider namen noemt A.F.Th. in de roman niet. Ter bescherming van hun privacy heten Manson en Polanski in de gevangenis Scott Maddox en Remo Woodehouse. Die bescherming hebben ze hard nodig, de bajesklanten zouden het een eer vinden een van deze twee iets aan te doen, maar A.F.Th. heeft nog een goede reden om in zijn roman het gebruik van de echte namen te vermijden. De twee kleine heren moeten gezamenlijk de vloeren van Choreo schrobben, een gesprek is onvermijdelijk. Woodehouse gaat dan bij Maddox op zoek naar het waarom van zijn daden. De fictie vult daardoor het meest intieme en ingrijpende van de werkelijkheid in: de verwerking, ook jaren later nog, van het verlies van een innig geliefde vrouw en nog ongeboren zoon. Een verlies dat zich niet zomaar laat beschrijven in naam van een ander, een verlies ook dat zich eigenlijk helemaal niet laat beschrijven. Dat A.F.Th. toch een poging onderneemt, kenmerkt Het schervengericht, en ook de gehele Homo Duplex reeks in wording. Hier is een schrijver aan het woord die het onmogelijke nastreeft.

Het zijn twee welbespraakte personen en dat geeft hun wat voorzichtige conversatie precies de kracht, vaart en aantrekkelijkheid die nodig is er pagina’s lang over te lezen. Bovendien is er de rol van de Griekse cipier Agraphiotis, waarin Apollo herkend wordt, die de roman nog meer virtuositeit geeft. Ondanks de duizend pagina’s, het geringe aantal (zich voor spanning lenende) gebeurtenissen en de dialoog tussen twee gevangenen als hoofdbestanddeel, kost het geen enkele moeite Het schervengericht snel uit te lezen. Alleraardigst is het om te lezen hoe Apollo John Lennon een tekst van Shakespeare toespeelt, die deze verwerkt in het liedje Hurly Burly, om vervolgens de enige bestaande opname van de song aan Manson toe te spelen, zodat die zich persoonlijk geroepen voelt de wereld een rassenconflict in te helpen.

Eenzame minuten

Fraaie dialogen kunnen echter niet verhinderen dat de taallawine die Het schervengericht is ook teleurstelt. De personages bestaan meer uit taal dan in literatuur onvermijdelijk is. Hoe de twee schoonmakers ook om elkaar heen draaien, elkaars gedachten verkennen, een echt doordringen tot een menselijke kern blijft uit. Exemplarisch is bijvoorbeeld de door Woodehouse opgeworpen vraag aan Maddox of hij zich “naar analogie van Christus” als een verlosser beschouwt. Voor Woodehouse is het “een blasfemische opluchting” dat hij Maddox inderdaad kan vergelijken met Jezus, “een banaal goeroetje, dat met fanatieke blik en loze welbespraaktheid een stel volgelingen wenste te imponeren”. Een interessante gedachte wellicht, maar de vergelijking wordt vervolgens tot vervelens toe herhaald, in vele varianten. Maddox kan geen zwabber vast houden, of hij zet zich in kruisigingstand. Maddox is louter verwijzing, niet alleen naar Jezus, maar ook naar Hitler en Manson zelf natuurlijk. Iets te spitsvondig ook voor een gek, blijft hij een schematisch figuur.

Dat geldt eigenlijk ook voor Remo Woodehouse, tot het moment dat de roman overgaat in een reconstructie van minuut tot minuut van de moordpartij zelf. In de isoleercel, daar belandt omdat hij Maddox naar de keel vloog, verbeeldt Woodehouse de slachtpartij op zijn vrouw en vrienden alsof hij er bij was en beleeft hij de gebeurtenissen ook vanuit het perspectief van zijn ongeboren zoon. Het is een aangrijpend verslag van een gebeurtenis waar het cliché van wil dat er ‘geen woorden voor zijn’. Het is een gedurfde, en bijna geslaagde poging van A.F.Th, maar ook hier blijft vooral de taal opzichtig het werk doen. Enigszins pompeus noemt Woodehouse de stervende minuten van zijn zoon “de eenzaamste twintig minuten uit de geschiedenis van de mensheid”. Het is vreemd, een zo indrukwekkende roman, zo briljant geschreven ook, die toch niet voldoet. Maar wie streeft naar het allerhoogste, moet ergens een keertje struikelen.

Boeken / Fictie

Waar servetten vlaggen worden

recensie: Ester Naomi Perquin - Servetten halfstok

Er klinkt iets droefs door in de gedichten van Ester Naomi Perquin. Er wordt een etiket in een nekrand vastgezet, de wandelaars zijn huizenhoog, levens worden uitgepraat en, bovenal, er hangen servetten halfstok. Perquin schetst in Servetten halfstok een wonderlijk universum waarin de taal beelden oproept die bijna surrealistisch overkomen. Er is iets wonderlijks aan dit debuut, maar tegelijkertijd zijn er minpunten die een tweede lezing niet onopgemerkt doorstaan.

~

Ester Naomi Perquin is één van de alumni van de schrijversvakschool in Amsterdam. Ze studeerde in 2006 af in de richting poëzie, waarbij op de lijst der afgestudeerden ook de pas gedebuteerde Froukje Van der Ploeg op te merken valt. Niet dat Perquin en Van der Ploeg gelijkaardige poëzie schrijven. Waar Van der Ploegs taalspel iets ludieks heeft en haar zinnen met hun combinatie van objets trouvés en woordgrapjes veel weg hebben van practical jokes onder dichters, is Perquins taalgebruik duidelijk serieuzer. Zij is zelfs zodanig geobsedeerd door de opvatting van de taal als middel, dat haar netwerk van betekenisverdraaiingen en absurde beelden bijna iets gekunstelds krijgt. Wat niet wegneemt dat er tussen deze twee debutantes één belangrijke parallel is, namelijk dat zij beiden schrijven vanuit de anekdotiek van een eigen leven en daarbij in het bijzonder belang hechten aan observaties, kleine verhalen en schijnbare onbelangrijkheden. Perquin is daar bijzonder goed in. In het gedicht Kom je ook? opent ze bijvoorbeeld met de volgende verzen:

Het wordt waarschijnlijk weer zo’n dag
waar nog van alles aan moet opgeknapt:
de jarige zal met een ijlbrief
naar de bakker gaan, mijn vrouw
knipt vlekken uit haar jurk

Op een bijna objectieve manier beschrijft ze de voorbereiding van een verjaardagsfeestje, waarbij de aandacht zo sterk naar de taal en de beelden uitgaat, dat de feeststemming uit het gedicht gelicht wordt. Perquin typeert in haar gedichten de samenleving die haar omringt, bijna als een buitenstaander die onbevooroordeeld gadeslaat. Zo raakt ze naarmate de bundel vordert bijvoorbeeld aan de problematiek van man en vrouw. Over het verloren gaande rollenspel tussen de seksen het volgende:

Ik kan hem zien, silhouet van
een man in zijn badkamerraam.
Hij blijft maar bezig bij dat licht

smeert hij zeep over zijn kaken
en snijdt dan met een mes
de wolf van zijn gezicht.

Samenhang

Toch blijft bij Servetten halfstok, een paar echt sterke gedichten ten spijt, het gevoel dat de bundel niet het niveau bereikt heeft dat hij zou moeten halen. Een eerste reden daarvoor is de – al eerder aangehaalde – extreem beredeneerde taalbehandeling, die bij de beste gedichten als bijzonder mooi, maar bij mindere gedichten als gekunsteld wordt ervaren. Vaak is het snakken naar een eenvoudige zin, een frase die rust brengt in Perquins netwerk van dubbelzinnigheden. Soms zijn de beelden zo vergezocht dat ze slechts stuiten op onverschilligheid, in plaats van op de bedoelde bewondering. In Babel vat Perquin zelf alvast het gevoel dat me bij haar mindere gedichten overvalt:

Die onmogelijke taal van jou zet vast wat
tot voor kort nog halverwege was en jij denkt
wellicht hetzelfde – ook als ik erover zwijg.

Een ander minpunt is het gebrek aan samenhang in de bundel. Hoewel er duidelijk gezocht is naar een zekere structuur kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat de gedichten in werkelijkheid ontstaan zijn als aparte entiteiten die in wezen niets bij elkaar te zoeken hebben. Wat opvalt is een sterke uiteenlopendheid, zowel in stijl als in onderwerp, waardoor de gedichten op een onhandige manier naast elkaar lijken te staan. Een gedicht over de ideale man naast Babel, bovenstaande gedicht over de weerwolf naast een vrolijke tekst over de buurvrouw. Dat is jammer. Hoewel het bij het uitgeven van poëzie not done is over presentatievormen na te denken, lijkt de bundel me voor Perquins gedichten niet de ideale drager. Misschien zouden de gedichten meer gebaat zijn bij een vorm waarbij hun autonomie meer behouden werd. Misschien zouden de gedichten een sterkere indruk nalaten als ze niet gehinderd werden door plotse veranderingen van sfeer.

Laat de laatste indruk echter positief zijn. Perquin is ook een dichteres die eenvoud opwaardeert. Die zichzelf beschrijft als de kwijtste van de klas en die de grootste gevoelens laat spelen op een toneel waar een eierdopje en een oude jas de hoofdrolspelers zijn. Nee, wanneer servetten vlaggen worden en sloten worden doorgezaagd, legt een opmerkzame lezer de bundel in kwestie op zijn nachtkastje en wacht geduldig op de volgende Perquin.

Boeken / Non-fictie

Vandalisme, diefstal, drank en sigaretten

recensie: Allard Jolles, Jaap van Beusekom (red.) - Hey Ho, Let's Go: Poppodia in Nederland

.

.

De Nederlandse poppodia kenden een zeer korte bloeiperiode. Eind jaren zestig begonnen her en der zaaltjes met het faciliteren van de hippiecultuur, bedrijven als Paradiso en Melkweg stammen nog uit die periode. Enkele jaren later al zette de grote neergang in, de opkomst van punk rekte het bestaan nog enkele jaren, sindsdien zijn de podia op zoek naar bestaansrecht en – belangrijker nog – publiek en inkomsten. Aan de status van vrijplaats is ook een einde gekomen, de poppodia moeten gewoon voldoen aan allerlei wettelijke eisen. Die overigens niet op zichzelf staan, ook het verouderende publiek stelt andere en vooral hogere eisen dan voorheen. Dat bij elkaar heeft geleid tot een enorme bouwwoede. Overal in het land worden de voormalige fabrieken, scholen, kerken, tramremises en wijkgebouwen waarin een onderkomen was gevonden verbouwd tot moderne poptheaters, waar dat niet mogelijk is volgde nieuwbouw. Een dik boek geeft aan de hand van zeventien voorbeelden een overzicht.

Functionaliteit

En het moet gezegd: zeker op papier ziet het er allemaal schitterend uit. Het fotowerk is prachtig, de tekeningen zijn zeer verhelderend en het overige illustratiewerk voegt daar zeker het nodige aan toe. Wie het boek aanschaft of – helemaal rock-‘n-roll – proletarisch ontvreemdt hoeft bij wijze van spreken de deur niet meer uit. De nieuw- en verbouw is op zich vaak al een lust voor het oog, maar wat echt indruk maakt is de functionaliteit. Ons land telt inmiddels meerdere architecten die de wensen van de popsector kunnen vertalen naar aantrekkelijke ontwerpen die helemaal op hun specifieke taak zijn berekend.

In de begintijd was niet meer nodig dan een bar, stroom en liefst ook een podium. Naarmate de tijd verstreek werden de verwachtingen steeds groter en ontstonden (semi)professionele organisaties die hun onderkomens steeds verder aanpasten. Tot de wal het schip keerde. Het eerste wat de podia in de jaren negentig afremde in hun ambities waren de eisen die werden gesteld aan de mate van geluidsoverlast. De huisvesting was door de bank genomen zo lek als een mandje, waardoor talloze zalen in ernstige problemen raakten. Binnen de kortste keren kwamen daar zoveel wettelijke regelingen bij, dat nieuw- dan wel verbouw de enige optie was. Popmuziek was inmiddels ook kunst, zodat daar uit diverse potten veel geld voor beschikbaar kwam. Overigens niet altijd van harte, wie eens goed depressief wil worden, moet voor de gein eens zo’n dossier doornemen.

In die nieuwe ontwerpen werd veel meer gedaan dan het oplossen van de geluidsoverlast. Daarvoor is een werkzame oplossing voorhanden – de zogenaamde doos-in-doos – waardoor zelfs binnen één gebouw in verschillende zalen goed tegelijk goed hard gespeeld kan worden. De architecten moesten verder rekening houden met de arbo-voorschriften en nog een hele reeks andere regels, en met de logistiek binnen de bedrijven. Uiteraard speelde het esthetische aspect ook een rol, wat heeft geleid tot een postmoderne drol als de Bredase Mezz zowel als de befaamde gebouwen uit glas en beton, waarvan het Haarlemse Patronaat een mooi voorbeeld is.

Sfeer

Misschien wel het belangrijkste aspect waarmee de popaanvoelende ontwerpers zich konden onderscheiden, was de sfeer. Poppodia – het wordt in het boek terecht opgemerkt – trekken een geheel eigen publiek, dat zich niet alleen laat lokken door het aanbod, maar ook komt voor het samen in rituele sfeer beleven van hun in toenemende mate nostalgische levensgevoel. Dat vraagt uiteraard om een eigen omgeving, waarin dingen kunnen die in pakweg een operahuis of provincietheater nimmer zouden worden getolereerd, maar als we de samenstellers mogen geloven een intrinsiek onderdeel van hun subcultuur zijn, zoals het vrijelijk vernielen van het interieur, diefstal en uiteraard roken en drinken. De uitbater bevindt zich hier op een heikel punt, want enerzijds wil hij zijn publiek niet afvallen door een al te puritaanse houding, anderzijds moet er ook geld verdiend worden. Diefstal wordt dus in het ontwerp ontmoedigd, vandalisme mag op daartoe gereserveerde plekken en een overheid die de overlast door drank en sigaretten wil beteugelen wordt op grond van emotionele argumenten en het veelvuldig hanteren van het nimmer afdoende gedefinieerde begrip rock-‘n-roll bestreden.

Naast het steevast kekke uiterlijk en de functionaliteit, is de overeenkomst tussen het zeventiental dat het zonder uitzondering musea zijn. De popmuziek heeft zich na enkele creatieve groeistuipen al enige tijd gestabiliseerd. Na de geboorte van de moderne dance in 1988 is het louter voortborduren op de overbekende stramienen. Dat is op zich niet eens een enorm probleem, popmuziek is hard op weg de nieuwe jazz te worden: echt nieuws hoor je niet meer in de jazzclubs, maar het is fijn dat ze bestaan. Toch gaat het niet helemaal lekker in het clubcircuit. Het publiek veroudert, in de jongerencultuur neemt pop dankzij een enorm alternatief aanbod, allang niet meer een centrale plaats in, grote buitenlandse bands blijven in Amsterdam, binnenlandse kaskrakers reizen als het even kan ook liever niet al die kleine zaaltjes af en kiezen tegenwoordig zelfs voor het echte theater, de vanzelfsprekendheden zijn kortom verdwenen en het enige antwoord dat de branche daarop kan verzinnen is de vlucht naar voren.

Interessant in dat verband zijn de commerciële partijen die zich met het onderwerp zijn gaan bezighouden. De HMH laat zien dat een verbond tussen impresario en markt heel goed kan werken (saillant detail: boekersmogol Mojo betaalde mee aan het boek). Zet die ontwikkeling zich door, dan wordt daarmee wel de aanvoer van nieuwe bands die zich nu nog onder de subsidieparaplu kunnen bewijzen aanzienlijk moeilijker, zo niet onmogelijk, en is de pop een industrie geworden als alle anderen. Een ontwikkeling die overigens ook al enige tijd gaande is, programmeurs werken met één oog op de begroting en kunnen zich geen experimenten meer veroorloven. De vraag is dan vervolgens, hoe erg dat is, en of we echt medelijden moeten hebben met de uitdunnende groep voor wie het bezoeken van een popconcert veel meer is dan entertainment. Het clubcircuit in de vertrouwde vorm heeft zichzelf hoe dan ook overleefd. Wat de toekomst brengt kan niemand met zekerheid zeggen, alleen dat stug doorgaan op de vertrouwde weg tot ongelukken leidt ligt voor de hand.

De liefhebber die het nieuws uit het clubcircuit volgt, wordt bij het doorbladeren van dit lijvige standaardwerk van grote klasse dan ook bevangen door een gevoel van vervreemding. Een aantal van de hier warm aangeprezen podia kwam sinds het betrekken van de nieuwbouw in ernstige problemen, zozeer zelfs, dat van een voorzichtige trend sprake lijkt. Het Tilburgse Noorderligt – thans 013 – was de baanbreker, met een fantastisch nieuw gebouw, en verkeert sedertdien in zwaar weer. Zowel in Haarlem als Breda ging het na de openingsfestiviteiten rap mis. Het gebouw in Hengelo bestaat alleen nog maar op papier, maar moet nu al lijden onder een fikse bezuiniging en het aanpalende Atak is helemaal een tragisch verhaal. De tekeningen die het boek presenteert ogen geweldig, maar wie doorleest merkt dat het megalomane gebouw allereerst bestemd is voor opera, daarna voor nog een handvol culturele instellingen en dat het poppodium een klein hoekje ter beschikking krijgt. Van de Enschedese plannen voor een zaalcapaciteit van anderhalf duizend, volgens Atak absoluut noodzakelijk, is niets meer over en het is nog maar de vraag hoe het straks na oplevering moet, want de exploitatie is zoals te doen gebruikelijk een sluitpost op de begroting. Het worden spannende tijden.