Muziek / Achtergrond
special: Burkhard Schmilgun: een gesprek met een muzikale schatgraver

Bijfiguren als hoofdzaak

.

Het kantoor van Classic Productions Osnabrück (cpo, met kleine lettertjes) is opvallend klein: naast Burkhard Schmilgun bevinden er zich nog drie mensen. Maar het is juist die beperkte schaal die het ze toestaat om een indrukwekkende productiesnelheid in stand te houden. Onder de klassieke ‘kleintjes’ is cpo in Osnabrück inmiddels een grote. Het werd als onderdeel van het postorderwarenhuis JPC
opgericht in 1986 en geeft sindsdien ruim negenhonderd cd’s uit, vaak met premièreopnamen. Tegenwoordig brengt cpo ook luisterboeken uit, heeft het een webwinkel en richt het zich mede op de productie van dvd’s.

Afwerken

~

“Eigenlijk heb ik altijd meer interesse gehad voor wat als ‘bijfiguren’ in de muziekgeschiedenis werden gezien. Niet de olympische maar tegelijkertijd gladde Richard Strauss, maar eerder iemand als Hans Pfitzner, die een veel interessanter leven leidde. Waarom heeft zo iemand het ‘net niet’ gehaald als we naar de huidige concertprogramma’s kijken? Als je bijvoorbeeld in oude boeken over muziek kijkt, zie je heel andere a-componisten dan nu. Als een musicoloog in 1912 heel enthousiast over bijvoorbeeld Hausegger, Von Reznicek of Pfitzner schreef, kan hij het toch niet volledig mis hebben gehad? Ik begon met het verzamelen van materiaal en had al snel een enorm repertoire – en dat werk ik nu eigenlijk af in de vorm van opnamen.”

Paardenlijk

Musici staan echter niet echt bekend als progressieve krachten als het om repertoirevernieuwing gaat. “Dat geldt inderdaad voor zo’n negenennegentig procent. Alles dat onbekend is, wordt als Pferdeleiche gezien, iets dat je met goed fatsoen niet meer kunt uitvoeren, volslagen onbetekenend. Maar het is echt onzin om te denken dat de muziekgeschiedenis altijd fair is geweest.”

“Kijk bijvoorbeeld eens naar het operarepertoire; het is echt beangstigend hoe beperkt dat is, vooral als je je beseft wat er regelmatig wordt gespeeld en dat afzet tegen de enorme hoeveelheid beschikbare materiaal. Als het te moeilijk of niet gelikt genoeg is, haalt het de streep niet en geldt het als nicheproduct. Neem bijvoorbeeld Busoni’s Dr. Faustus – een sleutelwerk in de vroeg 20e eeuwse opera – wanneer wordt zo’n werk ooit opgevoerd? Het zijn opera’s met een heel eigen esthetiek, muzikale taal en teksten – wegwijzers. Daaraan zie je dat er een zekere luiheid overheerst. Voor La Traviata of Der Rosenkavalier hoef je je per slot van rekening niet in te zetten.”

Crisis?

~

Er is nogal wat te doen geweest over de recente crisis van de grote klassieke labels. De Britse publicist Norman Lebrecht meent zelfs elk jaar de dood van de klassieke muziek op cd te mogen inluiden. Schmilgun wil er niet aan, maar is zich wel bewust van de voordelen van kleinschaligheid: “Zolang er op aarde nog een paar duizend nieuwsgierigen zijn, die zich afvragen wat er nog naast Mahler, Mozart of Händel gebeurde, zal er voor ons geen crisis zijn. Of wanneer ze zich afvragen wat er nog meer aan lokaal muzikaal erfgoed te vinden is. De hele klassieke markt heeft zich eigenlijk verlegd naar kleine, gespecialiseerde labels: Chandos, Hyperion, Capriccio, Harmonia Mundi France en wij natuurlijk. Bij de vroegere ‘majors’ zoals Decca en EMI heerst een gevoel van crisis. Opbouwwerk wordt aan ons overgelaten, en zij zoeken een leuk uitziende violiste die ze maar weer eens Mendelssohn en Brahms laten spelen. Geil hoesje met knuffelklassiek en voilà. Ik wil hun potentie niet bagatelliseren: er is daar heel veel muziekgeschiedenis aanwezig. Maar op het gebied van innovatie en repertoire-uitbreiding kunnen we niets meer van ze verwachten: daarvoor zijn hun organisaties te groot, te log. Economisch is het voor hen domweg niet rendabel. Wij kunnen zoiets met z’n vieren veel eenvoudiger doen.”

Maar er moet soms veel onwetendheid worden overwonnen. “Vraag een Duitser – of een Nederlander – om een Nederlandse componist te noemen, en in het aller -, allerbeste geval noemt hij Sweelinck. Ik zou hetzelfde over Denemarken, Servië of Turkije kunnen zeggen. Onze hele klassieke canon komt zo’n beetje uit het Duits-Oostenrijkse gebied: we hoeven in Duitsland niet veel naar andere landen te kijken. Daarom kunnen we ons de luxe veroorloven om Sibelius als nichecomponist te zien, terwijl die in Groot-Brittannië een heilige is. Carl Nielsen wordt hier ook nauwelijks gespeeld; een volslagen krankzinnige situatie. Ander Scandinavisch repertoire wordt ook niet gespeeld in Duitsland. Waarom? Geen idee.”

Concerten en cd’s

~

“Ik ben natuurlijk altijd benieuwd in hoeverre we via onze uitgaven invloed uitoefenen op de concertpraktijk. Dat gebeurt echter minder dan ik had gehoopt. Maar toevallig had ik onlangs een gesprek met iemand van [muziekuitgeverij] Breitkopf und Härtel over Atterberg. Ik heb hem gevraagd of ze gemerkt hadden dat na het uitkomen van onze Attterberg-serie de bestellingen voor Atterberg-bladmuziek toenamen. Hij zei toen dat ze dat wereldwijd wel hadden gemerkt. De Derde Symfonie wordt nu toch vaker gespeeld dan daarvoor. Ik vraag daar vaker naar, en het komt soms voor dat dirigenten naar aanleiding van een cd besluiten om een nieuw werk op hun programma te zetten.”

Wel is het volgens Schmilgun gemakkelijker geworden om ensembles te contracteren en om geëtableerde ensembles geïnteresseerd te krijgen in alternatief repertoire. “Simon Rattle heeft gelukkig de bezem door de Berliner Philharmoniker gehaald, die spelen nu een heel afwisselend programma. Maar de grote slagschepen zoals het Bayerisches Rundfunk-Sinfonieorchester en de Münchner Symphoniker spelen het basisrepertoire op en af, omdat ze zich voor al het andere toch te goed voelen – een ‘dat hebben wij niet nodig’-mentaliteit. Daarom vindt ik het ook wel sensationeel als het Koninklijk Concertgebouworkest Jan van Gilses Tweede Symfonie uitvoert.”

Elite

“Wat ik hier doe is natuurlijk een elitaire bezigheid – het is een bewuste nichepolitiek, gericht op een traditioneel bildungsbürgerlich opgegroeid publiek. Gelukkig moet ik ook vaststellen dat er verjonging plaatsvindt en er een vrij grote groep 18 – tot 40-jarigen is die zich voor onze uitgaven interesseert. Het is goddank niet zo dat wij kunnen inpakken wanneer onze klanten op hun tachtigste dood omvallen. Veel wordt ook verkocht via concerten, waar we vaak ook aanwezig zijn – dat zijn niet zozeer typische cpo-klanten maar mensen die tijdens een concert in de muziek of de groep geïnteresseerd raken en nadien de cd kopen.”

“De overeenkomst tussen cd-kopers en concertgangers is overigens kleiner dan men denkt. Een voorbeeld: de violist Ulf Hoelscher speelde twee avonden achtereen het vioolconcert van [Ermanno] Wolf-Ferrari en daar hadden we tien jaar eerder een opname van gemaakt. Na het concert lagen die cd’s te koop. De eerste avond zijn er twee verkocht. Toen heb ik tegen Hoelscher gezegd: waarom ga je daar niet zitten om een paar te signeren? Dat deed hij en de volgende avond werden er vijfenzeventig verkocht. Dat is een erg interessant contrast: twee mensen hebben zich geïnteresseerd voor het werk zelf, maar veel meer voor de solist. De cd-luisteraar gaat vaak ook niet naar een concert omdat hij het werk liever thuis op de bank hoort.”

Pioniersarbeid

~

Hoewel recensies wisselend kunnen zijn, lijkt iedereen het wel eens te zijn over de kwaliteit van de documentatie die bij cpo-cd’s wordt geleverd. “Dat is vanaf het begin een belangrijk uitgangspunt geweest en dat heeft te maken met wat wij zien als pioniersarbeid. Als ik mensen na honderd jaar een nieuwe componist voorschotel, kan ik dat niet doen zonder de best mogelijke begeleiding te geven – vooral omdat het vaak namen zijn die niet (meer) in een voor iedereen toegankelijk muzieklexicon staan. Wetenschappelijke begeleiding moet op hetzelfde niveau staan als de muziek zelf. Het zijn ook vaak uitgebreide ‘boekwerken’ en we besteden veel aandacht aan de selectie van schrijvers. We besparen liever op de omslag of foto’s dan op de tekst.”

Toch is de controle op uitgaven niet absoluut, zoals ook Schmilgun toegeeft: “We beslissen op twee punten: wat we willen uitvoeren en wie dat gaat doen. Dat is het creatieve deel van mijn werk. Als dat fout gaat, heb ik pech gehad. Maar we werken natuurlijk zonder uitzondering met mensen met ervaring. We hebben een goede pool om uit te selecteren. Dat pakt natuurlijk niet altijd goed uit. Soms hoor ik een opname en denk ik: daar had ik me toch iets anders bij voorgesteld. Maar dat is vaak een subjectieve kwestie.”

Uniek

Cpo probeert een eigen opnamepolitiek te houden, onafhankelijk van andere labels met een gelijksoortig repertoire. Schmilgun: “Wanneer ik toevallig hoor dat er iets wordt opgenomen, dan doe ik dat zelf natuurlijk niet. Maar het is niet zo dat ik eerst een groot onderzoek onderneem; als er vraag lijkt te zijn, voeren we het project uit. Je moet ook je eigen ding durven doen. En onze methode om het werk van een ‘nieuwe’ componist ook meteen integraal op te nemen is eigenlijk ook uniek. Als we bijvoorbeeld met Atterberg aan de gang gaan, brengen we niet één cd uit maar worden het er meteen tien. Als ik die ene uitbreng met een selectie verzeker ik u dat er geen mens over Atterberg praat. Maar als er tien komen, denken een paar critici en klanten toch: daar moet iets bijzonders aan de hand zijn.”

Als we het hebben over de balans tussen historische interessantheid en muzikale kwaliteit houdt Schmilgun zich op de vlakte: “Beide moeten er zijn. Het is soms moeilijk te zeggen of iets zwak of sterk is. Wanneer een componist een echt goed werk heeft neergezet, heeft hij zichzelf daarmee bewezen. Dan geloof ik niet dat hij daarnaast schroot gaat produceren. Maar die beoordeling is grotendeels subjectief. We doen in principe compleet werk, ik kan ook niet ineens gaan zeggen: we doen vier symfonieën en nummer vijf is niet goed genoeg. Die beoordeling moet ik aan het publiek overlaten, het zou ook ongelooflijk arrogant zijn als ik dat zelf ging doen.”

Mathematisch

Veel nieuwe muziek is voor cpo een probleem. “Klassieke muziek, ‘kunstmuziek’, is een intellectuele oefening geworden, niet meer iets waarmee je achterover kunt leunen en genieten van de klank. Laatst hoorde ik een discussie over hoe vogelzang de muziek had beïnvloed, en er werden allerlei voorbeelden gespeeld van vogels met een ongelooflijke ritmische en melodieuze variëteit. Maar het was allemaal tonaal – en dat is precies de reden waarom moderne atonale muziek niet bij het publiek aankomt. We hebben geen interne sensor om adequaat te verwerken wat iemand op papier heeft gezet en wat misschien mathematisch klopt, maar wat moet ik daar mee? Ik vind veel ervan interessant, begrijp me goed, maar het is vaak zeer ondoordringbaar.”

Dat wil overigens niet zeggen dat volgens Schmilgun de oplossing ligt bij de recente ‘nieuwe esoterie’ in de muziek van componisten als Arvo Pärt en Giya Kancheli: “Ik heb daar enige moeite mee, met die esoterische trend. Enerzijds is het een heroriëntatie op het publiek, maar anderzijds is het wat onecht. Dan liever oprecht en zonder publiek. Niet dat ik twijfel aan de oprechtheid van Pärt of Kancheli, maar ik zie het toch als tapijtmuziek, het is niet zo mijn wereld.”

Vooruitzicht

Schmilgun sluit af met zijn ambities voor de onmiddellijke toekomst. “Te beginnen met opera: Pfitzners Rose von Liebesgarten en een paar Reznicek-opera’s en natuurlijk ons Nederlandse project onder leiding van David Porcelijn, waarmee we al heel ver zijn. Acht cd’s met werk van Julius Röntgen zijn al opgenomen, daarna gaan we verder met zijn Aus Goethes Faust in Enschede in juli. Dan volgen Jan van Gilse (symfonieën en Thijl), Henk Badings en misschien Willem Pijper.

Julius Röntgens Aus Goethes Faust is op 21 juni te horen in het Muziekcentrum Enschede en wordt uitgevoerd door het Orkest van het Oosten en de Nationale Reisopera onder leiding van David Porcelijn