Muziek / Achtergrond
special: Een begrip in Zuid Amerika

El Rock Argentino

Een festival als Eurosonic dat ieder jaar in Groningen plaatsvindt, wil graag meer aandacht besteden aan de muziekcultuur uit de diverse Europese landen. Terecht, want wij Nederlanders en Vlamingen weten eigenlijk maar verdomde weinig over de nationale rockscene van grote Europese landen zoals Frankrijk, Spanje, Italië of Duitsland (overigens weten ‘zij’ ook zeer weinig van de Nederlandse muziekwereld). Toch zal elke oprechte muziekliefhebber die op vakantie is in den vreemde zijn oren openen om iets lokaals op te pikken. Zo ook uw verslaggever in den verre. Ik kom al bijna tien jaar met enige regelmaat in Argentinië en weet ondertussen dat in het land van de tango óók al ruim dertig jaar een levendige rockbeweging heerst. Extra interessant wordt het als je weet dat El Rock Argentino van grote invloed is op de rest van de Zuidamerikaanse muziekscene, in het verleden en tot op de dag van vandaag. In deze 8WEEKLY-special dan ook aandacht voor de rockscène in het verre Argentinië.

De Argentijnse rock stoomde in de jaren tachtig van de vorige eeuw door tot ver over de landsgrenzen; het hele Spaanstalige gebied, van Zuid- en Midden Amerika tot Spanje is vandaag de dag bekend met diverse grote Argentijnse muzikanten en bands. Het land met 36 miljoen inwoners heeft in Zuid-Amerika veel meer invloed qua rockmuziek dan de grote broers Mexico (110 miljoen inwoners) of Brazilië (170 miljoen inwoners, die overigens Portugees spreken dus zich wel minder verwant voelen met de Spaanstalige broeders). Tekenend voor El Rock Argentino is dat het begrip een verzamelnaam is voor alle moderne Argentijnse muziek (dus zeker niet alleen rock) die in het Spaans is gezongen. Vandaag de dag is deze scene qua populariteit één van de grootste muzikale stromingen buiten het Engelstalige taalgebied.

Invloed van The Beatles en The Stones

~

Toen in de jaren 60 The Beatles en The Rolling Stones de wereld veroverden hielden de Argentijnse bandjes zich vooral bezig met het (in het Engels) coveren van hun Britse helden. Tegelijkertijd ontstond er in de undergroundscene van de metropool Buenos Aires en de kleinere steden Córdoba, Rosario en Mendoza een beweging die het publiek in de moerstaal wilde aanspreken. De eerste single van El Rock Argentino is volgens de kenners Rebelde van Los Beatnicks en stamt uit 1966. Daarna begint een grotere groep artiesten langzaam hun eigen taal te omarmen en vormen zich bandjes als Los Gatos en Almendra (van de nog steeds actieve Luis A. Spinetta).

De jaren 70

Begin jaren 70 breken enkele Argentijnse bands (bijv. Vox Dei en Pescado Rabioso) in eigen land door met een combinatie van heavy rock en blues. Grote legende in die tijd is Pappo, een bluesgitarist die ook buiten Argentinië bekendheid verwerft en onder andere met BB King in New York speelt. De immens populaire Pappo komt in 2005 om tijdens een motorongeluk, maar zijn geest leeft nog steeds voort in de harten van de Argentijnen. Vorig jaar november zag ik in Buenos Aires nog een concert van één van Argentiniës beste bluesgitaristen, Miguel Botafogo, waar de naam Pappo constant werd gescandeerd door vele fanatieke bluesfans.

In dezelfde periode ontstaat ook een akoestische rock-beweging, die de wieg vormt voor enkele van grootste nog in leven zijnde Argentijnse muzikanten, zoals Charly Garcia, Nito Mestre, León Gieco en Gustavo Santaolalla. Het afscheidsconcert in 1975 van Sui Generis, de populaire band van Charly Garcia en Nito Mestre, wordt ook wel beschouwd als het failliet van de beginfase van El Rock Argentino.

Dictatuur beïnvloedt musici

Vanaf 1976 komt de rockscene in zwaar weer terecht door de onverwacht ingetreden dictatuur. Volgens admiraal Massera is “het maken van rockmuziek gezagsondermijnend en staatsgevaarlijk”. Toch blijft vooral Charly Garcia, het boegbeeld van de Argentijnse rock, gewoon muziek maken tijdens deze ‘artistieke drooglegging’. Zijn eerste succesvolle band, La Máquina de Hacer Pájaros, komt in 1976 en 1977 met twee bijzondere studioalbums vol progressieve rock met duidelijke Genesis-invloeden. In 1978 richt Charly Garcia vervolgens de nieuwe band Serú Girán op, één van de meest succesvolle Argentijnse rockbands ooit. Serú Girán speelt een mix van progressieve, symfonische rock met jazzinvloeden en kent onder andere. de bekende basgitarist Pedro Aznar in de gelederen. De keuze van Aznar om later toe te treden tot de Pat Metheny Group betekent helaas het einde van Serú Girán in 1982. Het derde album Bicicleta (1980) is door de kenners gebombardeerd tot het absolute meesterwerk van deze eigenzinnige band.

Protestliederen

Tegen het einde van de Argentijnse dictatuur in 1982, breken in de voetsporen van de new wave en punk een stortvloed aan bandjes en solo artiesten door. Bands als Soda Stereo (met “capo” Gustavo Cerati als voorman), Patricio Rey Y Sus Redonditos De Ricota en Los Abuelos De La Nada van Andrés Calamaro zijn vandaag de dag in Argentinië, hoewel al lang opgeheven, nog steeds razend populair. Ook sleutelfiguren als Fito Paez, Alejandro Lerner en Juan Carlos Baglietto hebben succes met solo albums.

De hernieuwde democratie zorgt voor vrijheid van expressie en geeft de ruimte voor een ware hausse aan protestliederen tegen die helse dictatuur, ongetwijfeld de zwartste bladzijde uit de jonge Argentijnse geschiedenis. “Sólo le pido a Dios” (vrij vertaalt: “Ik vraag maar één ding aan God”) van León Gieco vormt één van de hoogtepunten van die periode vol protestliederen.

Doorbraak naar de rest van Zuid-Amerika

De radiostations van andere Spaanstalige Zuid-Amerikaanse landen, met voorop Chili gevolgd door Peru, Ecuador, Colombia en Venezuela, beginnen rond 1985 veelvuldig Argentijnse bands te draaien. De creativiteit viert hoogtij en de vorming van bands als Virus (new wave), Sumo (reggea met punk) en vooral Los Fabulosos Cadillacs (ska) verleidt de grotere platenmaatschappijen met kantoren in alle Zuid-Amerikaanse landen om de Argentijnse bands te tekenen en te promoten. Los Enanitos Verdes (uit Mendoza) en de soloartiesten Fito Paez en Charly Garcia hebben zelfs succes in Mexico, Spanje en Italië. Soda Stereo, de band van Gustavo Cerati (een gitarist die nu een zeer succesvolle solocarrière heeft), wordt nog steeds het belangrijkste exportproduct van de Argentijnse rock genoemd. El Rock Argentino inspireert talloze muzikanten uit de Zuid-Amerikaanse landen om ook een eigen rockband te beginnen.

Eind jaren tachtig verliest de Argentijnse rock enkele markante figuren: Federico Moura van Virus en Miguel Abuelo van Los Abuelos De La Nada overlijden aan aids. Het grootste verlies is de prettig gestoorde Italiaanse frontman van Sumo, Luca Prodan. Hij sterft aan een overdosis en de overgebleven bandleden formeren later de band Divididos, een andere grote naam uit de rockbeweging. De grootste hit van Sumo, de danskraker La rubia tarada (het domme blondje) is het schoolvoorbeeld van een geslaagde, ironische protestsong met de pijlen gericht op de rijkere Argentijnse middenklasse, een klasse waar ook de Nederlandse prinses Máxima vandaan komt.

Opkomst El rock tropical

Gedurende de jaren 80 experimenteren enkele toonaangevende bands met een uiterst dansbare mix van ska, reggae en lokale murga ritmes. Los Fabulosos Cadillacs, Los Auténticos Decadentes, Los Cafres en Los Pericos hebben allemaal groot succes met deze potpourri van stijlen, ook wel uitgeroepen tot El Rock Tropical. Het blijkt een tijdloze mix te zijn, want in 1994 hebben Los Cadillacs een internationale hit met Matador en in 2006 maken Los Auténticos Decadentes zelfs één van de beste Argentijnse dansplaten met Club Atlético Decadente”.

Een nieuwe levensstijl: Rolinga

Eind jaren 80 ontstaat de zogenaamde Rock Barrial of Rolinga, een verzamelnaam voor vuige gitaarrock met blues- en Rolling Stones -invloeden, afkomstig uit de suburbs van de grote steden (vooral uit de metropool Buenos Aires). Jongeren uit de armere buitenwijken voelen zich sterk aangetrokken tot de levensstijl die samengaat met dit soort bands. Gekleed in kapotte gympen, afgeraffelde spijkerbroeken en zwarte Rolling Stones-shirts bezoeken hele gezinnen massaal de concerten van bands als Los Ratones Paranoicos, Las Pelotas, Patricio Rey y sus Redonditos de Ricota, Los Piojos of Callejeros. Dat dit genre rock ook vandaag de dag nog populair is bewijst de tragedie die eind 2004 in de feestzaal República Cromañón (hartje Buenos Aires) plaatsvindt. In een overvolle zaal komen bijna 200 mensen (waaronder baby’s!) om bij een nachtelijk concert van Callejeros omdat Bengaals vuurwerk het plafond in vuur en vlam zet en er geen ontsnappen meer is voor de mensenmassa. Deze zwarte bladzijde van El Rock Argentino zal voor altijd geassocieerd worden met de Rolinga-cultuur, waarbij zaken als het afsteken van vuurwerk in overdekte ruimten gemeengoed was.

Succesvolle soloartiesten

Begin jaren negentig zijn vele soloartiesten uit de beweging nog steeds succesvol. Zo blijkt El amor despues del amor (1992) van Fito Paez tot op heden de best verkochte Argentijnse rockplaat aller tijden en is de carrière van Andrés Calamaro in een stroomversnelling geraakt sinds zijn vertrek naar Spanje waar hij in 1991 een grote hit heeft met Sin Documentos. Troubadour León Gieco heeft enorm succes met zijn album Mensajes del alma (1992) en speelt samen met grote namen uit de muziekwereld zoals Gilberto Gil, Mercedes Sosa en Milton Nascimento.

Midden jaren 90 begint de rock underground populair te worden in de Argentijnse muziekscene. Geïnspireerd door de Britpop breken bands als Babasónicos, El Otro Yo en Catupecu Machu door. Andere bands leggen zich toe op punkrock (Attaque 77), stonerrock (Los Natas), heavy metal (Almafuerte en A.N.I.M.A.L.) of rock tropical (Bersuit Vergarabat).

Economische recessie, opkomst Cumbia Villera

Rond de eeuwwisseling gaat het economisch slecht met Argentinië. Dit heeft ook zijn weerslag op de muziek; de Cumbia Villera (cumbia uit de sloppenwijken) verovert de harten van de meerderheid van de, inmiddels allemaal, arme Argentijnen. De teksten van de cumbia appelleren aan de overlevingsstrijd in de berooide maatschappij. Na de instorting van de Argentijnse economie (december 2002) bloeien nieuwe stijlen als hiphop, rap en reggaeton op. Anno 2007 is de Cumbia Villera alleen nog populair in de achtergestelde buitenwijken.

Kitschpop

Miranda!, Turf en Babasónicos zijn dé bands van de periode 2004/2005. Alledrie maken een soort kitschpop, met veel elektronica en af en toe een gitaar; de roze geklede fans, vooral tienermeiden, krijgen er maar geen genoeg van. Toegegeven, Babasónicos overtuigen zodanig met hun ‘goedkope’ pop dat de band respect afdwingt; ze creëren een eigen geluid en combineren humorvolle observaties van het grotestadsleven met originele muziek. Het album Jessico is bijvoorbeeld door het gehele Argentijnse muziekjournaille in 2001 uitgekozen als beste album van eigen bodem. Luister eens naar de super relaxte hit El Loco en je begrijpt wat ik bedoel met de Babasónicos-sound.

El rock argentino vandaag

Anno 2007 is El Rock Argentino springlevend. Grote festivals als Pepsi Music (tien dagen lang achter elkaar optredens!) programmeren bijna alleen maar nationale rockacts. Het legendarische Cosquin Rock, een jaarlijks terugkerend hoogtepunt van de Argentijnse rock, programmeerde in de zojuist gehouden editie 2007 eigenlijk de gehele, actuele scène, met o.a. Kapanga, Babasónicos, Los Cafres, La Mancha de Rolando, Attaque 77, Las Pelotas, La 25, Carajo, Jovenes Pordioseros, El Bordo, Callejeros, etc. (voor meer info zie www.cosquinrock.com).

Uruguayaanse overval

Opvallend gegeven is ook dat de Argentijnse rockmuziek ook een stroom bandjes uit het buurland, het kleine broertje Uruguay, heeft geïnspireerd. Uruguayaanse rockmuziek smaakt meer naar murga en candombe dan Argentijnse rock. Deze twee carnavaleske muziekstijlen kennen hun oorsprong in de negroïde bevolking van Montevideo. Retegoede bands als No Te Va Gustar (vrij vertaald: “je zult er wel geen reet aanvinden”) of La Vuela Puerca zijn in zowel Uruguay als Argentinië grote namen. En Uruguay kent ook enkele bijzonder succesvolle singer-songwriters zoals Jaime Roos en de door Paul McCartney bewonderde candombe-rocker Rubén Rada. Jaime Roos leefde tijdens de Uruguayaanse dictatuur zes jaar lang in Amsterdam en verwijst daar in vele liedjes naar, bijvoorbeeld in Los Olímpicos.

Jaarlijstjes Rolling Stone Argentina

De Argentijnse versie van Rolling Stone publiceerde in januari van dit jaar de lijst met beste 50 platen van 2006. Tussen het geweld van Bob Dylan, TV On the Radio en The Arctic Monkeys ook veel lokaal genot. Hier een opsomming van de Argentijnse en andere Latijns-Amerikaanse platen met een topnotering:

# 3 Los Autenticos Decadentes – Club Atlético Decadente (Argentinië)
Een zeer vrolijk stemmende plaat van de meesters van de rock tropical.

# 6 Gustavo Cerati – Ahí vamos (Argentinië)
Ruige rockplaat van ex-voorman Soda Stereo. Mijn persoonlijke favoriet is zijn popplaat Bocanada, met veel elektronica.

# 9 Martín Buscaglia – El evangelio según mi jardinero (Uruguay)
Buscaglia, vriendje van landgenoot Jorge Drexler, maakt zeer afwisselende muziek op deze debuutplaat: van funk tot lo-fi, van pop tot tangodub.

# 11 La Renga – Truenotierra (Argentinië)
Dubbelalbum dat leunt tegen de stonerrock; La Renga is goed voorbeeld van een Rolinga-band met grote aanhang in de suburbs.

#13 El Bordo – En la vereda de enfrente (Argentinië)
Derde album van rockband El Bordo betekende grote doorbraak in 2006. Dé hit is Silbando una ilusión.

# 14 Calle 13 – Calle 13 (Puerto Rico)
Hitmachine uit Puerto Rico, met mix van salsa, bomba en reggeaton.

# 18 Juana Molina – Son (Argentinië)
Elektronische, minimalistische folk van vrouwelijke Argentijnse singer-songwriter.

# 19 Jaime Roos – Fuera de ambiente (Uruguay)
Met een topband brengt troubadour Jaime Roos voor het eerst in tien jaar weer een klasseplaat uit.

# 20 Andres Calamaro – El Palacio de las Flores I (Argentinië)

Bijna jazzy geluid op deze door Litto Nebbio geproduceerde popplaat van fenomeen Calamaro.

# 23 Caetano Veloso – Cê (Brazilië)
Veertigste (!) album van 62-jarige Veloso is een vet rockalbum met zijn zoon Moreno achter de knoppen en gitarist Pedro Sá in glansrol. Meest onderschatte plaat van 2006.

# 30 Luis A. Spinetta – Pan (Argentinië)
De nieuwe band van ‘El Flaco’ is uitstekend en dit album doet de tijden herleven van zijn baanbrekende band uit de jaren 80 Spinetta Jade.

# 32 Estelares – Sistema nervioso central (Argentinië)
Mooie popliedjes om bij weg te dromen van voorman Manuel Moretti

# 36 Vicentíco – Los pájaros (Argentinië)
Derde solo-album van ex-frontman van Los Fabulosos Cadillacs is prachtige plaat vol dansliedjes en mooie ballads. Het beste album van Vicentico vind ik Los Rayos uit 2004.

# 38 Nuca – Máquina de la Pampa (Argentinië)
Derde album van dit gezelschap uit Haedo (Gran Buenos Aires) benadert het geluid van stadsgenoten Árbol, maar met meer elektronica.

# 43 Iluminados – Iluminate (Argentinië)
Rapalbum van Dante Spinetta, de zoon van Luis A. Spinetta, die al eerder succesvol was met zijn band Illya Kuryaki and the Valderramas.

# 44 Gabo – Todo lo sólido se desvanece en el aire (Argentinië)
Singer-songwriter Gabo Ferro maakt een persoonlijk album met punk- en folkklanken.

# 46 Norma – Rock 2 Tonos (Argentinië)
Punk attitude + arty mentaliteit + schaamteloosheid = Norma, uit studentenstad La Plata.

Mocht je geinteresseerd zijn geraakt in de Argentijnse muziek dan is het goed te weten dat internationale webwinkels als Amazon de meest bekende artiesten gewoon in het assortiment hebben.

Tot slot wil ik graag melden dat dit artikel alleen dient ter inleiding en niet de pretentie heeft een compleet beeld te bieden van alle Argentijnse artiesten binnen de rockbeweging.

Chau y que disfruten la música argentina!

8WEEKLY

Onderdrukking en Compassie tijdens Holland Festival 2007 (Deel I)

Artikel: Verslag van een jubilerend festival

Onderdrukking en compassie. Het thema van het zestigste Holland Festival krijgt vorm in een recordaantal voorstellingen waarbij de nationale en internationale top zich in vier weken aan het publiek presenteert. Van Siberische strafkampen tot de eerste atoombom, van jaren dertig jazz tot de zomerse muziek van The Beach Boys, van een opmerkelijke Hamlet tot een ballet over Abu Graib – het is allemaal vertegenwoordigd.

Lees online de recensies van: Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis) | Mahler Chamber Orchestra o.l.v. Pierre Boulez |Sooner or Later | I Feel A Great Desire… | Sacred Monsters | Pli selon pli | Wagner Dream | Hamlet | Sharing the same shade | Bintou Were

Dit is deel een uit een serie. Kijk voor de voorstellingen die plaatsvonden vanaf 8 juni hier.

All Fours (foto: Ken Friedman)
All Fours (foto: Ken Friedman)

Vlak na de Tweede Wereldoorlog moest niet alleen de Nederlandse economie weer opgebouwd worden, ook het culturele leven had vijf jaar min of meer stil gelegen. Om voor de broodnodige kwaliteitsimpuls te zorgen, werd in 1947 het Holland Festival in het leven geroepen. “Het is de bedoeling het vreemdelingenverkeer te bevorderen”, schreef minister Van der Leeuw en vanaf het begin werd dus getracht niet alleen de Nederlandse top binnen te halen, maar vooral die uit het buitenland. En met succes. Zo leidden al in de eerste jaren Benjamin Britten, Erich Kleiber, Karl Böhm en Josef Krips opera-uitvoeringen in Amsterdam. Stond in de eerste jaren vooral muziek centraal, al snel was er evenveel aandacht voor dans, toneel, beeldende kunst en film.

Op voorhand zijn er deze editie hoogtepunten te over. Allereerst de unieke openingsvoorstelling: Janáèeks laatste opera Uit een dodenhuis. Voor het eerst in dertig jaar (en voor het laatst) werken dirigent Pierre Boulez en regisseur Patrice Chéroux samen voor de ultieme gevangenisopera. Sinds Pierre Audi artistiek leider van het festival is (de rest van het jaar vervult hij die functie voor De Nederlandse Opera) is het aandeel van de opera van duizelingwekkend hoog niveau. Waren vorig jaar Lady MacBeth en After Life de blikvangers, dit jaar zijn het Wagner Dream van Jonathan Harvey (over de laatste dag van Richard Wagner) en Doctor Atomic van John Adams (over de uren vlak voor de eerste atoomproef) die naast Uit een dodenhuis die de aandacht trekken.

Uit een dodenhuis (foto: Ros Ribas)
Uit een dodenhuis (foto: Ros Ribas)

Ook de toneelliefhebber doet er goed aan naar Amsterdam te trekken. Toneelgroep Amsterdam brengt in een marathonvoorstelling de Romeinse tragedies van Shakespeare, The Wooster Group geeft een geheel eigen draai aan Hamlet en het Wiener Burgtheater neemt het tragikomisch essay Babel van Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek onder handen. Befaamde choreografen Paul Lightfoot en Sol Léon, Nigel Jameson, Mark Morris, William Forsythe en Nicole Fonte geven elk weer hun invulling aan het festivalthema, terwijl opper-Beach Boy Brian Wilson zijn ruzie met Al Jardine heeft bijgelegd om het Holland Festival de ultieme zomerse avond van 2007 te kunnen laten beleven.

Dit is nog maar het topje van de ijsberg: het zestigste Holland Festival overtreft zichzelf met vele op voorhand unieke voorstellingen. Ook 8WEEKLY pakt dit jubeljaar groter uit dan ooit: wij zijn erbij en doen de komende vier weken vrijwel dagelijks verslag van meer dan 25 voorstellingen. (Henri Drost)

Bintou Were, een Sahel opera
Gezien op 7 juni 2007, Muziekgebouw aan het IJ, Amsterdam

~

Het was een langgekoesterde wens van Prins Claus: een Afrikaanse opera. En dan niet een van een Westerse componist die over of voor dat continent een opera maakt, maar een voorstelling geheel gemaakt door muzikanten, acteurs, zangers en dansers uit de Sahel. Vijf jaar na zijn dood ging die wens in vervulling met een juichend ontvangen Bintou Were tijdens het Holland Festival. Er is zelfs een extra voorstelling bijgeboekt.

Bintou Were, wat ‘dwarsligger’ betekent, is een voormalige kindsoldaat en beschuldigt de machthebbers van het dorp. Ze is zwanger, maar weet niet van wie. Alle mannen in de groep claimen het vaderschap, omdat zij zo het recht op asiel hopen te verkrijgen. Daarvoor moet het kind wel in de Spaanse enclave Melilla in Marokko geboren worden, waarbij zij geholpen worden door de mensensmokkelaar Diallo. De voorbij stormende Parijs-Dakar-rally maakt slachtoffers en verwondt Bintou Were, maar door het verdwaasde gedrag van de coureur werkt deze scène – onbedoeld? – op de lachspieren. Wel erg grappig zijn de dorpsbewoners die tijdens de sprinkhanenplaag zich afvragen of de Europeanen nu ook al insecten hun wil op kunnen leggen. Het beloofde continent blijkt echter onbereikbaar, en Bintou Were sterft na de bevalling in het prikkeldraad aan de grens. Haar kind geeft ze terug aan Afrika.

Angst voor een al te politiek correcte opera, waarin Afrika staat voor alles wat goed, puur en natuurlijk is en het westen voor decadentie, corruptie en uitbuiting, is gelukkig ongegrond. Integendeel, de geldzucht van de mensensmokkelaar, het seksuele misbruik binnen het dorp en de hypocrisie en loze beloftes van de lokale bestuurders worden niet weggemoffeld. Bintou Were is dan ook nadrukkelijk geen luchtige musical, zeker geen Lion King, maar evenmin te vergelijken met de Westerse operatraditie. Het verhaal van twee Senegalezen die zich verbergen in het landingsgestel van een Aribus is wat dit betreft tekenend. Dit komt ook voor in de opera Flight van Jonathan Dove, maar waar hij dit drama verklankt door ijle strijkers, klinkt hier slechts zachte percussie.

De tachtig artiesten komen uit zeven landen in West-Afrika en zingen in vele talen, zoals het Wolof, het Bambara en het Malinke. Componist Zé Manel komt uit Guinee-Bissau en librettisten Koulsy Lamko en Wasis Diop uit respectievelijk Tsjaad en Senegal. Er wordt louter op traditionele instrumenten gespeeld, zoals de bolong, de Guinese klarinet, fluiten, kalebassen, harpen, percussie en rammelende peulen die klinken als duizenden sprinkhanen. De zeer prominent aanwezige percussie accentueert de dramatische handeling, en fungeert zelfs als leidmotiv. Pas tegen het eind van de opera klinkt een koorpassage die het westerse operapubliek melodisch vertrouwd in de oren klinkt.

Adembenemend en zeer opzwepend zijn de goed gedoseerde danspassages, maar grote ster van de avond is de jonge zangeres en danseres Djeneba Koné, die de titelrol voor haar rekening neemt. Geen idee of dit de opera is die Prins Claus voor ogen stond, zeer geslaagd en spraakmakend is Bintou Were in elk geval wel. (Henri Drost)

De Veenfabriek – Sharing the same shade
Gezien op 7 juni 2007, Machinegebouw, Westergasfabriek Amsterdam

~

Mijn geheugen lijkt in orde te zijn. Akkoord? Steek je vuist in de lucht. Niet akkoord? Houd je hand plat voor je borst. We gaan verder. Ik zou graag bloemist willen zijn. Ik ben tevreden over mijn seksuele leven. Soms denk ik aan dingen die te slecht zijn om over te praten. Ik ben vaak bang in het donker. Ik repareer graag een deurklink. In een rap tempo volgen de stellingen elkaar op. Ben je akkoord of niet akkoord? Je moet in enkele seconden beslissen, terwijl er zo veel maar-en bij iedere uitspraak te verzinnen zijn. Het is een greep uit de 576 stellingen van Hathaway en McKinley. De twee Amerikaanse psychologen bedachten een persoonlijkheidstest om inzicht te krijgen in de psyche van patiënten en jeugdige delinquenten.

De Veenfabriek geeft in de voorstelling Sharing the Same Shade geen commentaar of kritiek, maar onderzoeken hoe de test langzaam je karakter verbeeldt. Ga je links- of rechtsaf? Maar hoe het eindresultaat ook is: je bent het altijd zelf. En de analyse van je personage draag je als een schaduw met je mee. Anders maar hetzelfde.

Het is een bijzonder en intrigerend uitgangspunt dat regisseur Paul Koek heeft gebruikt voor een voorstelling, die een eclectische mix van allerlei theaterdisciplines is. We zien een acteur in een babyroze broekpak en nichterige snor die ons de stellingen voorlegt. Een negenkoppige band speelt popnummers die variëren van een dromerige ballad tot vervreemdende synthesizermuziek. Op de ruw geweven doeken en de onbewerkte muren van het machinegebouw zijn de gezichten van twee identieke tweelingzussen geprojecteerd, die dan weer versneld, dan weer in slowmotion bewegen. De zussen dansen op het podium een choreografie waarin ze afwisselend samen en afzonderlijk zijn.

Het lijkt veel en dat is het ook, maar het stoort geen moment. De disciplines zijn mooi met elkaar verweven, al is de band wel het hart van de voorstelling. De muziek klinkt fantastisch, met flinke beats, goed gitaarspel en een prima blazerssectie. Vooral zangeres Reineke Jonker is een opvallende verschijning. Niet vanwege haar stem – die is niet zo bijzonder en valt zelfs regelmatig weg tegen het geweld van de band om haar heen – maar vanwege haar vervreemdende bewegingen, vele verschillende outfits en uitzonderlijke lenigheid.

Toch blijven de stellingen het meest hangen. Iemand probeert me te vergiftigen. Ik zou graag militair willen zijn. Ik pest graag dieren. Ik heb het juiste leven geleid. Geen van deze uitspraken raakt de kern van de voorstelling. Het gaat om het geheel. Worden de stellingen zo snel achter elkaar gesproken zodat je nauwelijks de kans krijgt over je antwoord na te denken en misschien wel een sociaal wenselijk antwoord te bedenken? ‘We are not the same, just sharing the same shade’, zingt de band aan het slot van de voorstelling. Het maakt uiterst nieuwsgierig naar je eigen karakteranalyse; waar kunnen we deze test vinden?(Ruth van Beek)

The Woostergroup – Hamlet
Gezien op 6 juni 2007, Theater Bellevue, Amsterdam

~

Een theatervoorstelling die live werd uitgezonden en door duizenden mensen in duizenden bioscopen tegelijk werd gezien. In 1964 speelde Richard Burton zijn beroemde Hamlet, een Broadway-productie in regie van John Gielgud. Hiervan werd een ‘bioscoopuitzending’ in 2000 bioscopen door heel Amerika vertoond. Zo konden duizenden toeschouwers verspreid over het hele land tegelijkertijd een soort theaterervaring hebben. De naam voor deze nieuwe vorm: ‘Theatrofilm’. Een poging om het vluchtige medium theater door middel van een massamedium te ontsluiten. Maar registraties van theatervoorstellingen zijn lastige dingen. De ervaring van de theatertoeschouwer zal namelijk nooit hetzelfde zijn als die van de filmbezoeker. In het theater zie je een voorstelling als geheel vanuit een standpunt: je stoel. Je kunt zelf beslissen waar je met je blik meer al dan niet op focust. Een registratie zal echter meestal vanuit meerdere camerastandpunten worden geschoten en bewerkt tot een nieuw eindproduct. Dit was zeker het geval bij de film van Burton’s Hamlet, die werd geschoten vanuit 17 standpunten en daarna werd bewerkt tot een soepel lopend geheel.

Het New Yorkse theatercollectief The Wooster Group heeft de uit het bewerkingsproces van de uitzending overgeleverde resten gebruikt als uitgangspunt voor een nieuwe versie van Hamlet. Zoals ze zelf zeggen: “ongeveer zoals een archeoloog een tempel deduceert uit een verzameling ruïnes”. Het resultaat, in regie van regisseuse van het eerste uur Elizabeth LeCompte, is een verbijsterende theatrale gebeurtenis.

Tegen een achtergrond van projecties uit de oorspronkelijke uitzending nemen de acteurs van The Wooster Group de posities van de filmacteurs in. Synchroon met de projecties bewegen en spreken ze. Wanneer de filmbeelden haperen, schokken ook de bewegingen van de spelers. Wanneer de filmstemmen zijn vervormd, worden ook de stemmen van de acteurs vervormd. Af en toe slaan ze scènes over door de film door te spoelen. Decorstukken worden tijdens het spel heen en weer geschoven om het ‘frame’ van de geprojecteerde scènes zo nauwkeurig mogelijk te benaderen. Close-ups worden voor op het podium gespeeld, om vervolgens een sprong achterwaarts te maken (met decor èn spelers) als het volgende camerashot vanuit een andere positie genomen is. De virtuositeit waarmee de spelers deze ‘reconstructie’ uitvoeren is fenomenaal. Een choreografie die tot in de puntjes klopt, na drie uur uitmondend in een geweldige zwaardvechtscène. Vooral Scott Shepherd, die de rol van Hamlet, of beter gezegd de rol van fenomenale acteur Richard Burton, vertolkt, doet dit met een schijnbaar achteloos gemak en souplesse.

Maar deze Hamlet is veel meer dan een reconstructie van een gefilmde voorstelling. Het is een verkenning van de primaire kenmerken van theater, alsook een op zichzelf staand kunstwerk met een nieuw soort esthetische eigenheid. Gaandeweg de voorstelling, wanneer de toeschouwer de complexe vorm heeft begrepen, laat The Wooster Group de banden met de projecties steeds meer vieren. Ze brengen andere elementen in; muziek, films, live videoprojecties. Er ontstaat een hallucinerende collage die associaties oproept met Dogville en de voorstellingen van Guy Cassiers, muziekvideo’s, tv-reclames. Een registratie van een voorstelling leidt tot een voorstelling van een registratie. The Wooster Group’s Hamlet is een verbluffend vormonderzoek zonder eenduidige betekenis. Een constructie die ontregelt en tot nadenken stemt. In de eeuwige jachtvelden tikt de grote Shakespeare himself goedkeurend op de maat mee.
(Sara van der Kooi)

Jonathan Harvey – Wagner Dream
Gezien op 6 juni 2007, Zuiveringshal Oost, Amsterdam

~

Richard Wagner en Boeddha op één toneel? De megalomane componist samen met de monnik die juist aan al het verlangen en het ego wil ontstijgen? Dit moet wel aan de geest van een fantast zijn ontsproten. Toch is dit precies wat er gebeurt in Wagner Dream, de intrigerende nieuwe opera van de Britse componist Jonathan Harvey.

Bij nader inzien is het een stuk minder gezocht: Wagner speelde lange tijd met het idee een Boeddhistisch drama te schrijven, maar verder dan een prozaschets (Die Sieger) kwam hij niet. Via Schopenhauer was Wagner in aanraking gekomen met Boeddhistische ideeën en zonder al te veel moeite zijn in Parsifal thema’s aan te wijzen die ook met het Boeddhisme in verband gebracht kunnen worden.

Harvey’s opera concentreert zich op de laatste uren van Wagner. Terwijl hij nadenkt over de Boeddhistische opera die hij nog wil schrijven, wordt hij overvallen door een hartaanval. In een visioen wordt deze opera aan hem getoond. Prakriti, een meisje uit de laagste kaste, wordt verliefd op de prinselijke monnik Ananda. Een onmogelijke liefde, maar Boeddha verkomt haar zelfmoord door haar te vertellen over de goddelijke liefde, waarna zij opgenomen wordt in de Boeddhistische gemeenschap. Ondertussen wordt Wagner bezocht door zijn vrouw Cosima, zijn huisarts en zangeres Carrie Pringle, waarmee de componist vermoedelijk een verhouding had.

Op buitengewoon ingenieuze wijze weten Harvey en regisseur Pierre Audi deze twee werelden met elkaar te verbinden. Het verhaal van Prakriti en Ananda wordt gezongen op een verhoging midden op het toneel, de laatste uren van Wagner worden gespeeld door acteurs op het voortoneel, daartussen het voortreffelijk spelende Ictus ensemble. De constante afwisseling tussen deze twee verhaallijnen geeft de opera vaart en een sterke dramatische structuur. Door de acteurs rondom Wagner in extreme slowmotion te laten bewegen tijden de Boeddha-scènes, wordt de illusie gecreëerd dat de hele opera zich in een flits afspeelt. Door bovendien geen enkel rekwisiet te gebruiken, krijgt de hele handeling iets surrealistisch.

Niet alles is echter geslaagd. Wanneer Pankriti uit wanhoop de hand aan zichzelf wil slaan en dreigt de aarde in brand te stekken, wordt zij prompt omringd door vlammen en ligt de verwijzing naar Götterdämmerung er wel heel erg nadrukkelijk bovenop. Ook het Engelstalige libretto doet soms wat banaal aan, waardoor vooral de rol van Wagner teveel clichés bevat. In de muziek zitten gelukkig subtielere verwijzingen naar Wagner verborgen, en de manier waarop Harvey orkestklanken combineert en vervormt met elektronische klanken is bijzonder fraai, al gaat dat in de eerste scène niet helemaal goed. Jonathan Harvey mixt tijdens de opera zelf het geluid, maar de stemmen van de acteurs klinken daar te luid en vervormen zelfs een beetje.

Tussen de solisten valt vooral Dale Duesing (Boeddha) op, bij de acteurs zet Catherina ten Bruggencate de rol van Cosima uitstekend neer, terwijl Bracha van Doesburg (Carrie Pringle) eens te meer laat zien dat zij niet alleen maar geïnteresseerd is in rollen in kaskrakers als Het Schnitzelparadijs en Vet hard! (Henri Drost)

Asko Ensemble & Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw – Pli selon pli
Gezien op 5 juni 2007, Concertgebouw, Amsterdam

Een luide klap markeert het begin en einde van Boulez’ Pli selon pli(‘plooi na plooi’). In het uur daartussen ontvouwt zich een muzikaal portret van de Franse dichter Stéphane Mallarmé, dat amper te omschrijven valt. Geprobeerd is dat wel, maar analyses van Boulez’ composities leveren steevast gewichtige artikelen op die nog ingewikkelder zijn de partituur zelf. Ook sopraan Barbara Hannigan moest eerst ‘zachtjes huilen’ bij het zien van haar partij – en niet van ontroering.

Pli selon pli is een van de sleutelwerken van Pierre Boulez. Als componist stond hij aanvankelijk te boek als een theoreticus en streng serialist. En inderdaad: zijn Structures I (1951) voert muzikale reeksen tot in de uiterste consequentie door, waardoor het lijkt alsof elke creativiteit verdwenen is. Maar Boulez gebruikte de reeksentechniek om de techniek zo goed mogelijk te leren beheersen om die daarna juist met buitengewoon veel vrijheid te hanteren: “Ik ben het soort mens dat probeert regels te formuleren om het plezier dat het later doorbreken ervan geeft.”

Le Marteau sans maître (‘De hamer zonder meester’), door Stravinsky geroemd als het beste werk van Boulez’ generatie, en vooral Pli selon pli illustreren deze uitspraak het beste. De middelste delen heten niet voor niets improvisations. Boulez is gefascineerd door klank en dat is duidelijk hoorbaar in deze compositie waarbij een opvallende rol is weggelegd voor alle mogelijke vormen slagwerk. Het meest opmerkelijke aan Pli selon pli is echter niet de instrumentatie, maar de wijze waarop Boulez omgaat met de tekst die hij op muziek zet. Nu, ‘op muziek zetten’ is juist wat hij niét doet; Boulez probeert geen equivalenten in klank voor de hermetische gedichten van Mallarmé te vinden, maar beschouwt ze als ‘de mest voor zijn muziek’.

Het resultaat is zeker geen gemakkelijke muziek en Boulez is zich daarvan altijd terdege bewust geweest. Niet voor niets adviseerde hij John Cage voor een uitvoering van Structures aspirines klaar te leggen. En niet alleen voor de uitvoerende en het publiek: “Dat doe ik zelf ook.” Die aspirines konden in het Concertgebouw gelukkig achterwege blijven, want als weinig anderen is dirigent Reinbert de Leeuw in staat het stuk als een vloeiend geheel te laten klinken, waardoor Barbara Hannigan nergens geforceerd klonk, maar juist heel erg ontspannen en natuurlijk. (Henri Drost)

Sylvie Guillem & Akram Khan – Sacred Monsters
Gezien op 3 juni 2007, Stadsschouwburg, Amsterdam

foto: Tristram Kenton
foto: Tristram Kenton

Vooraf zou je kunnen denken: wat een lef, om als titel van je voorstelling de klassieke benaming voor toneelsterren te nemen. Achteraf denk je: verdomme, als iemand die bijnaam verdient, zijn deze twee het wel. Sylvie Guillem en Akram Khan geven zichzelf bloot in het virtuoze Sacred Monsters en zetten ondanks – of misschien wel dankzij – dat hun sterrenstatus kracht bij.

De Française Sylvie Guillem verdiende haar sporen als klassiek balletdanseres, werd door alle topchoreografen ingezet en onderzoekt nu de moderne dans op topniveau. Akram Khan is onderlegd in de traditionele Indiase dansvorm kathak, baseerde daarop zijn eigen dansstijl en bereikte daarmee eveneens de hoogste regionen. In Sacred Monsters ontmoeten ze elkaar voor het eerst op de vloer en brengen hun ‘botsende’ stijlen schitterend in harmonie.

Na een kleine introductie van beide dansers – zij geketend aan de beroemde Indiase belletjes, hij met die rinkelaartjes aan zijn enkels – demonstreren Guillem en Khan in een op hun lijf geschreven solo hun kunnen. In beide gevallen virtuoos, maar o zo verschillend in wat het vergt van een lichaam en vermoedelijk ook van een geest. De Franse ballerina laat op indrukwekkende wijze haar flexibiliteit in alle mogelijke scharnierpunten zien. Haar dans, gechoreografeerd door Lin Hwai Min, houdt de hele wereld aan bewegingen in zich, inclusief de oosterse. De Indiase danskunstenaar houdt het in de choreografie van Gauri Sharma Tripathi bij zijn eigen wereld, maar dat is beslist geen schande: hij beheerst die als geen ander; weet zijn voeten, bovenlijf en armen in moordend tempo te bewegen terwijl zijn hoofd stil lijkt te staan.

Het bescheiden doch grootse decor van op de voorgrond gekreukeld en op de achtergrond gestreken papier dient ook als ‘coulissen’. Het biedt ruimte voor de livemuzikanten, die op het podium in een mix van westers en oosters zowel gevoelige slows als up tempo liederen met zang laten horen. Het laat verder in alle openheid zien hoe Guillem het zweet van haar hoofd wist, geniet van Khans dans en haar rode haren vlecht als opmaat naar het tweede deel van de voorstelling: de duetten.
Tussen de verschillende fragmenten door vertellen beiden over hun zoektocht in hun leven en in hun vak. Oprecht open en kwetsbaar geven ze een kijkje in hun twijfels, hun gedachtekronkels, hun passies. Serieus, maar soms ook heel grappig. Van Charlie Brown gaan we via Krishna naar de verwondering die een kind voelt als het de opgetuigde kerstboom voor het eerst aanschouwt. Het is even wennen, deze dance up comedy tussen de adembenemende dansen door, maar door hun innemende en uitstralingsrijke persoonlijkheden komen ze er prima mee weg.

Nadat we eerst hebben gezien hoe verschillend de beide dansers bewegen, zijn we in deel twee getuige van hoe een westers en een oosters lichaam bij elkaar komen en uiteindelijks zelfs versmelten. Khan choreografeerde dit deel en voorkwam dat hij, zelf niet de grootste, haar, een lange lijs, moest tillen. Desondanks bereiken ze een bijzondere eenheid.
De duettenreeks begint losjes en vriendschappelijk. Met elkaars vingers in elkaar verstrengeld dansen de twee een golvende, klassieke versie van rock & roll die eindigt in een schijngevecht. Op een snel ‘kliklied’ trekken ze elkaar vervolgens aan en stoten ze elkaar af in bewegingen die het meest doen denken aan poppetjes in een muziekdoosje – de ‘veerachtige’ geluiden uit de viool versterken dat idee. Mooi om te zien, prachtig gedanst.

Maar het kan niet tippen aan de ‘solo voor twee dansers’ die erop volgt. Guillem klemt haar knieën om Khans taille en laat zich naar achteren zakken. Met beide bovenlijven in synchrone, gespiegelde en complementaire bewegingen dansen ze op de meerstemmige keelklanken van de muzikanten een dans van Shiva. Ontroerend schitterend in al z’n eenvoud en, zoals het de Indiase godheid betaamt, zeer bevorderend voor het welzijn. (Moon Saris)

Walid Raad – I Feel A Great Desire To Meet The Masses Once Again
Gezien op 1 juni, Theater Bellevue, Amsterdam

~

I Feel A Great Desire To Meet The Masses Once Again is de veel te lange titel van het project van Walid Raad. Deze kunstenaar en fotograaf is woonachtig in New York, maar opgegroeid in Oost-Beiroet, Libanon. Hier was hij er met zijn camera getuige van hoe het Israelische leger West-Beiroet bombardeerde. Wanneer Raad in 2004 van een familiebezoek in Rochester terugkeert naar New York wordt hij op het vliegveld tegengehouden en ondervraagd. De foto’s, documenten en het videomateriaal in zijn koffer blijken door de politie erg verdacht gevonden te worden. In de vorm van een geënsceneerde lezing schetst Raad een beeld van het Amerika sinds 9/11. Hij gebruikt zijn persoonlijke verhaal, het verhaal van anderen en de feiten om te laten zien hoe er om wordt gegaan wordt met mensen in de ‘war on terror’. Wanneer hij praat verschijnen op het projectiescherm afbeeldingen, foto’s en schema’s die alles wat hij vertelt moeten verduidelijken. Deze projecties werken goed om de aandacht vast te houden, maar af en toe heeft het ook iets knulligs. Inhoudelijk heeft Raad een goed punt te pakken dat het verdient om gehoord te worden. Echter, een theatrale setting vraagt om meer dan alleen een inhoudelijk sterk verhaal. In dit geval is het interessant om te zien hoe Raad de tussenruimte tussen een lezing en het theater gebruikt. Het is immers geen van beiden. Maar toch blijft op de achtergrond de vraag ‘waarom in een theaterzaal’ aanwezig. Waarom brengt Raad dit verhaal niet op een andere manier in de openbaarheid? Het is een vraag die tijdens deze performance helaas niet afdoende wordt beantwoord. (Suzanne Groenland)

Lighfoot Leon – Sooner or Later
Gezien op 1 juni, Westergasfabriek, Amsterdam

~

Op basis van de prijswinnende choreografie Shoot the Moon, met een kleine bloemlezing van citaten uit ander eigen werk en een nieuwe choreografie creëerde Lightfoot Léon voor het Holland Festival het tweeluik Sooner or Later. Het choreografenduo viert daarmee zijn lustrum als huischoreograaf van het Nederlands Dans Theater. En laat het publiek met volle teugen meegenieten tijdens dit dansfeest van wereldformaat.

Een beetje jammer is het wel dat Paul Lightfoot en Sol Léon de geweldige, industriële ruimte van de Westergasfabriek niet echt als inspiratiebron voor de voorstelling hebben ingezet. Maar het moet gezegd: ze hebben die wel optimaal gebruikt voor dat waar ze goed in zijn: het maken van indrukwekkend danstheater in een imposant, inventief decor dat aan de hand van een eigen, complete, aansprekende lichaamstaal associatieve verhalen vertelt over het leven zelf.
Ze doen dat in Sooner or Later in twee delen, elk gepositioneerd aan een kopse kant van zuiveringshal west in het Westergasfabriekcomplex. Het publiek wisselt na de pauze van kant. En daarmee ook van perspectief, want niet alleen kijken ze naar een ander decor, ze kijken er ook vanaf een andere kant naar omdat de stoelnummers op de twee tribunes gespiegeld zijn. Dat brengt een licht bevreemdend gevoel met zich mee dat erg goed past bij de soms magisch-realistische beelden die Lightfoot Léon in dit stuk schept. En natuurlijk bij het spel met perspectief dat de choreografen zowel letterlijk als figuurlijk spelen.

In beide werken, Shoot the Moon en Second Chance, speelt het beeldbepalende decor een stevige hoofdrol. De draaiende, behangen wanden in het eerste en de schuivende, antraciet geschilderde wanden in het tweede stuk bieden een kijkje in de soms passievolle, soms afstandelijke (familie)relaties van mensen in een klassiek-modern appartementengebouw. De vensters en deuren worden op een Magritteske manier gebruikt om binnen, buiten én de breedte van het blikveld te bepalen. In Shoot the Moon draagt video over de volle breedte van de vloer bij aan het laten zien van verschillende perspectieven; in Second Chance trekt een dag aan de bewoners voorbij in een sprookjesachtig landschap geprojecteerd op de metersgrote, op de achtergrond aanwezige deuropening.

De twee delen zijn aan elkaar verbonden door hun grof geschetste thematische kader, hun prachtige vormgeving, de metershoog boven hun collega’s uittorenende ‘steltglijders’ en de strakke, maar sfeervolle muziek van Philip Glass. En natuurlijk door de typerende Lightfoot Léon-taal. Daarin vlechten fabuleus bewegende én mimende dansers nerveus roboteske en gracieus menselijke passen naadloos ineen tot een fantastische, soms zelfs adembenemende choreografie. Met voornamelijk meeslepende solo’s en pakkende duetten schetsen ze een plaatje waar iedereen zijn eigen verhaal mee mag maken. (Moon Saris)

Mahler Chamber Orchestra o.l.v. Pierre Boulez
Gezien op 1 juni, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam

Muzikaal kon het zestigste Holland Festival niet beter beginnen dan met de indrukwekkende uitvoeringen van Uit een dodenhuis en het concert dat Pierre Boulez afgelopen vrijdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ dirigeerde. Het applaus was stormachtig en leek zelfs Boulez te verbazen.

‘The last true maestro’ wordt Boulez wel genoemd, en wie hem de afgelopen dagen aan het werk heeft gezien, begrijpt waarom. Zijn uitstraling is enorm en het Mahler Chamber Orchestra speelt de sterren van de hemel. Alles lijkt in zijn handen – Boulez gebruikt nooit een baton – in goud te veranderen. Toch is dit zeker niet het geval. Anders dan muzikale omnivoren als Karajan, Bernstein en Solti die alles aanpakten van Monteverdi tot Webern, is Boulez zeer selectief in de werken die hij dirigeert. Alleen werken die hij zelf echt interessant vindt, komen op de lessenaars. Het programma met Schönberg, Bartok en Stravinsky is dan ook typisch Boulez én een lesje in zijn visie op twintigste eeuwse muziek.

Zo mogelijk nog interessanter dan wat Boulez wél dirigeert, is wat hij allemaal niet waardig genoeg acht. Lange tijd was Boulez het enfant terrible van de klassieke muziek. Beroemd is zijn opmerking uit de jaren zestig dat alle kunst uit het verleden vernietigd en alle operahuizen opgeblazen kunnen worden. Een uitspraak die hem zeven jaar geleden nog op een inval van de Zwitserse politie kwam te staan. Een overijverige ambtenaar had de dirigent abusievelijk op een lijst met staatsgevaarlijke terroristen geplaatst. Natuurlijk wilde Boulez niet daadwerkelijk gebouwen opblazen, maar de Amerikaanse criticus Alex Ross stelt terecht: “In de jaren na de Tweede Wereldoorlog creëerde hij een klimaat van intellectuele terreur.”

Iedere componist die niet volgens Boulez’ principes werkte, was volkomen waardeloos. Componisten werden in niet mis te verstane bewoordingen aan de kant gezet. Cage noemde hij “een aap die kunstjes doet”, Stockhausen “een hippie”, Webern “te eenvoudig”, Stravinsky’s neoclassicisme “saai en overbodig”, Messiaen maakte “muziek voor bordelen”, Schönberg “verouderde romantiek” en Sjostakovitsj was niet meer dan “een derderangs persing van Mahler”. Als directeur van het Institut de Recherche et de Coordination Acoustique / Musique (IRCAM) kon Boulez reputaties maken en breken, en vooral binnen Frankrijk was en is zijn macht bijna absoluut. Cultuurministers die kritiek op zijn instituut durven te hebben laat hij in televisie-uitzendingen alle hoeken van de studio zien.

De laatste jaren is Boulez milder in zijn uitspraken en in een recent interview in The Telegraph geeft hij zelfs toe in de jaren vijftig wat al te theoretisch bezig te zijn geweest. Het speciaal voor het Holland Festival samengestelde programma was ook in dit opzicht illustratief. Schönbergs Verklärte Nacht (in de versie voor groot strijkorkest) is een laatromantisch symfonisch gedicht, maar klonk in het Muziekgebouw aan ’t IJ tintelfris en kraakhelder, absoluut niet verouderd. Evenmin klonk de suite uit Stravinsky’s balletmuziek Pulcinella saai of overbodig, maar door hoge tempi buitengewoon dringend en energiek. Het best was Boulez echter in de vier orkeststukken van Bartók. Wat een oor voor detail! Wat een beheersing van de partituur! Wat een prachtige klankkleuren! (Henri Drost)

Leo Janáček – Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis
Gezien op 29 mei, Muziektheater, Amsterdam

~

Het decor is grauw en groots. De wanhoop van de gevangen tastbaar. Uit de orkestbak klinkt de stekelige muziek van Janáčeks laatste opera Z mrtvého domu (Uit een dodenhuis), zonder echte plot, zonder echte hoofdrollen, soeverein geleid door Pierre Boulez. Hier wordt operageschiedenis geschreven.

Tweemaal eerder werkten dirigent/componist Pierre Boulez, regisseur Patrice Chéreau en decorontwerper Richard Peduzzi samen. Hun Ring des Nibelungen shockeerde het conservatieve Bayreuther publiek in 1976, maar is net als hun Lulu (Parijs, 1979) een mijlpaal. Reikhalzend werd dan ook uitgekeken naar een nieuwe samenwerking, maar daarop moest bijna dertig jaar worden gewacht. Een unieke samenwerking tussen het Holland Festival, de Wiener Festwochen, het Festival d’Aix-en-Provence, het Scala in Milaan en de Newyorkse Met maakte de duurste reisproductie ooit mogelijk. En het is gelijk de laatste keer, want de inmiddels 82-jarige maestro heeft aangegeven dat hij geen opera meer in het theater dirigeert.

Uit een dodenhuis is niet te vergelijken met de andere opera’s van Janáček. De muziek is grillig, hoekig en kaal, heeft bewust iets onafs. Lyrische momenten als in Jenufa of Het sluwe vosje zijn er nauwelijks. Er is slechts één kleine vrouwenrol, de overige achttien rollen zijn voor de mannelijke gevangen en hun bewakers. De Tsjechische componist baseerde de opera op de Siberische strafkampherinneringen van Dostojevski. De politieke gevangene Alexander Petrovitsch wordt aan het begin van de opera binnengebracht en aan het eind weer vrijgelaten, verder gebeurt er weinig. Vier andere gevangen vertellen hun verhaal, maar van interactie tussen de personages is nauwelijks sprake. Alleen tussen de jonge gevangene Aljeja en Petrovitsch ontwikkelt zich een soort vriendschap, de overige gevangenen ruziën, werken, eten, slapen en proberen te overleven.

Aan de negentien gezongen rollen voegt Chéreau negentien acteurs toe, waardoor een complexe en hiërarchische gevangeniswereld ontstaat. Sommigen zijn geketend, anderen genieten iets meer vrijheid. Sommigen hebben nog een beetje geld, anderen hebben niets. De stemming kan van het ene op het andere moment omslaan en de dreiging van de bewakers en kapo’s is constant aanwezig. Met een ongelooflijk scherp oog voor de detail toont Chéreau de verschrikkingen van het kamp: de wreedheid en onderlinge pesterijtjes, maar sporadisch ook de onderlinge solidariteit en medeleven. In de slotscène, waarin een gevangene sterft en de jonge Aljeja huilend in zijn bed ligt, proberen de anderen hem enige hoop te geven door net te doen of een gewonde adelaar wegvliegt, de vrijheid tegemoet.

Geen gemakkelijke opera dus, maar de ideale openingsvoorstelling bij het thema van het zestigste Holland Festival: onderdrukking en compassie. De ijzersterke rolbezetting, het fantastische spel van het Mahler Chamber Orchestra, de precisie van Boulez, het monumentale decor van Peduzzi en de personenregie van Chéreau maken deze Uit een dodenhuis griezelig perfect. (Henri Drost)

Boeken / Strip

Japanse thrillers

recensie: Obata/Ohba - Deathnote & Urasawa - Monster

“De mangameter blijft stijgende en haalt ditmaal 39,3°C”, meldde Stripschrift in de herfst van vorig jaar. Want manga zou niet meer weg te denken zijn uit de Nederlandse stripwinkels. Dat was toen al onzin, maar vandaag de dag is er nog minder reden voor een dergelijke zonnige voorstelling van zaken. Gelukkig brengt de Nederlandstalige tak van de Franse uitgever Kana enig licht in de duisternis. Onlangs verschenen bij Kana twee reeksen Japanse comics: Death Note en Monster.

Van Death Note, een 12-delige thriller die een paar jaar geleden in Japan bovenmatig populair was en waarvan inmiddels verschillende verfilmingen bestaan, verschenen onlangs de eerste twee delen in Nederlandse vertaling. Monster is een dramatische thriller van 18 delen die alweer uit 1995 stamt, waarvan nu de eerste drie delen te koop zijn. De reeksen hebben op zich weinig gemeen, maar vertonen daardoor wel interessante contrasten.

Uit Death Note
Uit Death Note

Death Note is op de leest van het high concept geschoeid en past in het clichébeeld van het shonen-genre, een op jongens mikkende soort pulpverhalen met in de regel een even vlotte als oppervlakkige tekenstijl. De serie gaat over een scholier die een magisch godenboek in handen krijgt, waarmee hij het leven van een slachtoffer naar keuze kan beëindigen door zijn of haar naam erin te schrijven. De knaap gebruikt het boek zonder scrupules om misdadigers over de hele wereld uit te roeien, terwijl hij op de voet gevolgd wordt door de godheid die het boek verloor. Ondertussen wordt hij tegengewerkt door een mysterieuze tegenstander, die zijn identiteit probeert te achterhalen. Vlot, vermakelijk en af en toe spannend leesvoer, maar scenarist Obata neemt helaas niet de moeite om de scholier een ontwikkeld karakter mee te geven. Bovendien gaat de serie wel erg gemakkelijk met morele dilemma’s om: de vraag of zijn pogingen om de wereld van misdadigers te zuiveren wel verdedigbaar zijn, wordt in de eerste twee delen nauwelijks behandeld.

Humanisme

Dat gebrek aan diepgang is nogal een contrast met Monster, een ouder werk van Naoki Urasawa, de auteur van 20th Century Boys, dat momenteel ook in het Nederlands vertaald wordt en bij uitgeverij Glénat zal verschijnen. In Monster is de hoofdpersoon een briljante jonge arts die denkt een goede daad te verrichten door een jongentje te redden tegen orders van hogerhand in. Later blijkt echter dat hij een moorddadige psychopaat in leven heeft gehouden. De latere jacht op deze moordenaar wordt onderbroken door allerlei verwikkelingen, en langzaam maar zeker breidt de complexe plot zich veel verder uit dan aanvankelijk verwacht. Waar Death Note maar al te vaak van A naar B beweegt, ligt aan Monster een constructieve visie ten grondslag, die scenarist en tekenaar Urasawa schitterend uitwerkt. En waar Death Note niet meer dan en passant vraagtekens zet bij de rechtvaardiging van moord, staat Monster voortdurend stil bij de scheidslijn tussen goed en kwaad, juist en fout, de gevolgen van machtsmisbruik en machteloosheid. De thematische toon van de serie is er een van humanisme, maar Urasawa forceert de boodschap meestal niet, wat van Monster een voor mangabegrippen ongewoon subtiele thriller maakt.

Uit Monster
Uit Monster

Bovendien is Urasawa’s tekenstijl bijzonder, zeker in vergelijking met de vlotte schetsen met kale achtergronden die kenmerkend zijn voor Death Note. Hij tekent semirealistisch, maar met licht overdreven karakteristieken die de personages herkenbaar maken zonder dat ze karikaturen worden. De serie is ook overtuigend gesitueerd in Duitsland: er zijn genoeg subtiliteiten en details om de lokale sfeer en geschiedenis (de Berlijnse muur speelt een belangrijke rol) geloofwaardig te maken. Bovendien vertrouwt Urasawa veel meer op de betrokkenheid van de lezer dan de makers van Death Note: hij durft bijvoorbeeld de eerste hoofdstukken van het tweede deel te gebruiken om een geheel nieuw personage te introduceren, dat pas veel later in de plot geïntegreerd wordt.

Het is te hopen dat de uitgever ook alle volgende delen van beide series kan en wil uitbrengen. Deze uitgaven vormen in ieder geval een van de veel te weinige pogingen om de kwalitatief dan wel commercieel interessante Japanse comic aan een Nederlands publiek te presenteren.

Death Note. Tekeningen: Takeshi Obata / verhaal: Tsugumi Ohba. ISBN 9789086770373 (deel 1), ISBN 9789086770380 (deel 2). EU 5,95

Monster. Naoki Urasawa. ISBN 9789086770182 (deel 1), ISBN 9789086770205 (deel 2), ISBN 9789086770335 (deel 3). EU 7,50

Muziek / Album

Tienjarig bestaan Piano Magic gevierd met intrigerende zevende plaat

recensie: Piano Magic - Part Monster

~

In 1996 debuteert Piano Magic met de single Wrong French. Iets meer dan tien jaar later brengt de band hun zevende album uit. Part Monster is een sterk samenhangende plaat die tien intense nummers bevat en scherpe gitaarpartijen combineert met gevoelige en intense, verhalende ballades. De band rond zanger en muzikant Glen Johnson had zich geen beter feestje voor hun tienjarig bestaan kunnen wensen.

Het fijne van Part Monster is dat de plaat zich in geen enkel muzikaal hokje laat plaatsen, ook al is sinds de oprichting van de band steeds geprobeerd om plakkertjes als ambient pop en indierock op hun muziek te plaatsen. Maar deze bleven nooit lang zitten, omdat Piano Magic een meester is in muzikale vernieuwing: de band heeft geen vaste samenstelling en werkt altijd met veel verschillende muzikanten, zangers en zangeressen.

Melancholische ballads

~

De grote aanwinst voor het team van Johnson is in dit geval zangeres Angèle David-Guillou. Op het schitterende England’s always better (as you’re Pulling away) is het haar warme fluisterstem die tijdens het refrein bij de luisteraar kippenvel bewerkstelligt. De tegenstelling tussen de bittere tekst vol van maatschappijkritiek en onvrede en David-Guillou’s ronde stemgeluid is effectief en zorgt voor het wrange effect van het nummer. David-Guillou is op haar best in het nummer Soldier Song, waar ze het verhaal zingt van een soldaat die terugkomt van het front: “Sleep in the knowledge that England is brave, for each loss of breath is a life that you saved“. In een ballad in de traditie van Britse verhalenvertellers als Billy Bragg en Robb Johnson wordt de luisteraar meegezogen in de geschiedenis van de soldaat, die als metafoor dient voor kritiek op het Britse militaire systeem.

Melodieuze onrust

Glen Johnson zei ooit dat hij met zijn muziek graag de geschiedenis wil vangen, en dat is met Soldier Song, maar zeker ook met Incurable goed gelukt. De diep persoonlijke verhalen van deze nummers worden afgewisseld met liedjes die een algemener gevoel van onvrede en rusteloosheid laten horen, zoals Halfway Through, dat vertelt over het onbestemde gevoel dat iedereen tijdens het volwassen worden meemaakt: “Then I came of age, then I withdrew“.

Genieten

Natuurlijk zijn associaties tijdens het beluisteren van de plaat onvermijdelijk. Maar denkend aan de melodielijnen van New Order en de samenzang van Isobel Campbell en Mark Lanegan, zullen die associaties snel naar de achtergrond verdwijnen, omdat je het te druk hebt met genieten van de muziek. Piano Magic levert met Part Monster een van de beste platen af die tot nu toe in 2007 zijn verschenen. Magic indeed, Part Monster gaat in ieder geval het komende decennium niet vervelen.

8WEEKLY

‘Ik wil dat het aangeraakt wordt’

Artikel: Een gesprek met keramiekkunstenaar Simone van Bakel

Simone van Bakel laat zien dat keramiek niet saai hoeft te zijn. Ze heeft vele exposities en prijzen op haar naam staan sinds ze vrij werk is gaan maken. Naast keramiek en/of glas is humor een belangrijk ingrediënt. Ze is één van de deelnemers aan de keramiekexpositie Pretty Dutch in Keramiekmuseum Princessehof te Leeuwarden.

Van tere glazen vormpjes en serviezen met een knipoog tot een beschilderde transformatorkast op straat: de kunstwerken van Simone van Bakel (Weert, 1966) passen niet in één hokje. Ze hebben wel altijd met zintuiglijkheid te maken. Details of onverwachte materialen dagen de kijker uit. Van Bakel: “Aanraken mag, graag zelfs. Vandaar ook de kommetjes met opschriften in braille of de perforaties in mijn werk, bijvoorbeeld.” In haar atelier in Den Bosch liggen keramieken oortjes gebroederlijk naast boomstronken en kristallen objecten op de planken uitgestald. Het kopje koffie blijkt bij het opdrinken een verrassende bodem te hebben. Servies met een knipoog was ook het thema bij haar inzending voor het Princessehof in 2004, de ‘Decadente serviezen’. Ze vertelt: “Dat ging eigenlijk over alle light-producten die toen in winkels verschenen. Het servies is daarom zo ‘ondiep’ ontworpen dat er bijna niets in past. In het duister transformeerde het servies met fosforescerend pigment heel mooi tot een soort vliegende schotels.”

Dames van de Broba

~

Tot 2001 maakte Van Bakel gebruiksvoorwerpen van keramiek. Hier was ze mee begonnen toen ze, drie jaar na haar afstuderen op Monumentale Kunst op de Kunstacademie in Den Bosch, voor de aardigheid een cursus keramiek had gevolgd. “In 2001 kreeg ik de gelegenheid om drie maanden bij het EKWC, een keramisch werkcentrum voor kunstenaars, mijn gang te gaan. Toen ontdekte ik dat autonoom werk mij toch beter lag.”

De exposities in binnen- en buitenland volgden al gauw, evenals de opdrachten. Zo maakte ze vorig jaar kunst in de openbare ruimte in opdracht van Essent en de gemeente Bergen op Zoom. Van Bakel: “Het ging over transformatorkastjes die je op straat ziet. Samen met Monique Broekman heb ik er keramieken reliëfs voor gemaakt, die zij beschilderd heeft. We hadden de bewoners gevraagd om met hun favoriete elektrisch apparaat te poseren. Ze mogen acht jaar blijven staan. Erg leuk om te doen want de bewoners zijn er hartstikke trots op.” Ook voor Pretty Dutch werkt ze samen met Broekman, haar vaste maatje bij veel kunstprojecten. “In 2003 had ik bij een expo in Emmen veel ruimte over en vroeg ik Monique erbij. Haar schilderijen bleken erg goed te combineren met mijn werk. Zo begon onze samenwerking.” Als ‘de dames van de Broba’ (naar hun achternamen) maken ze poëtische en soms ludieke kunstopdrachten. Daarnaast geeft Van Bakel ook nog les op de kunstacademie in Maastricht.

Kliniek

In Leeuwarden bestaat de inzending uit zeventien geboetseerde en beschilderde oren op keramieken kokers. Van Bakel legt uit: “Er wordt onder andere achttiende-eeuws porselein uit Loosdrecht geëxposeerd. Dat type servies staat bekend om de menselijke oortjes die eraan zitten. Daarom zijn wij naar Loosdrecht gegaan en hebben we van diverse bewoners, van alle culturen en leeftijden, de oren gefotografeerd.” Deze multiculturele reflectie op het oude porselein levert intrigerend werk op. Ook bij ander werk van Van Bakel is vaak een associatie met lichaamsdelen te zien. Haar interesse voor huid en huidversieringen leidde zelfs tot een boek en een website over de zogeheten Floral Sculpture Clinic. Onder ‘medisch toezicht’ kunnen klanten hier een bot-implantaat onder hun huid laten aanbrengen als een versiering in reliëf. Het project, waarbij ze samenwerkt met Matthias Keller, is alleen een concept. Toch trappen veel mensen er in. “De mensen in witte jassen op de website zijn gewoon kennissen van me. We vertellen geïnteresseerden, vooral afkomstig uit Amerika en Australië, gewoon dat ze tijdelijk niet leverbaar zijn,” grinnikt ze.

Humor is duidelijk een rode draad in haar werk. Zo is de ‘Dutch Souvenir’ een keramisch wandobject waar je ‘echte Hollandse lucht’ in kan opsnuiven. “Die lucht heb ik met een echte geurspecialist ontworpen,” aldus de kunstenares, die niet van half werk houdt. De grap á la Marcel Duchamp past bij haar prikkelende werk, hoewel ze ook heel ingetogen en subtiel glaswerk maakt. “Ik ben blij dat keramiek tegenwoordig als een volwaardige kunstdiscipline gezien wordt, en zo ook gewaardeerd wordt. Zo kan ik rustig mijn gang blijven gaan met mijn vrije werk.”

Film / Films

Don’t Look Back

recensie: Irina Palm

Mannen zijn deerniswekkende sukkels. Irina Palm zegt het niet, maar haar dilemma herinnert ons steeds hier aan. Toegegeven, voor volstrekt overbodige halsbrekende toeren als het beklimmen van de Mount Everest in een korte broek of het oversteken van de Atlantische Oceaan in een tweepersoons koekenpan staan de mannen, gewapend met hun testosteron-gedreven geldingsdrang, in de rij. Maar als er vuil werk aan de winkel is, onontkoombaar vuil werk waar geen eer aan te behalen valt maar waar het leven vanaf hangt, heb je vrouwen als Irina Palm nodig.

De in Brussel woonachtige Poolse regisseur Sam Garbarski (The Rashevski Tango, 2003) wou met Irina Palm een enerverende politiek incorrecte romantische komedie maken en hij is daar behoorlijk in geslaagd. Hij schreef het scenario met vriend Philippe Blasband, en het is een opmerkelijk verhaal dat twee bijzondere liefdegeschiedenissen herbergt. Garbarski’s keuze voor de hoofdrol is verrassend: een begenadigd zangeres op leeftijd. Haar hese, versleten stem siert soundtracks van de tv-culthit The Soprano’s tot films als Thelma & Louise (1991). Haar moeder was van adel, maar Marianne Faithfull kwam als actrice niet verder dan kleine rollen. Haar grootste wapenfeit is wellicht haar rol als God in de tv-klassieker Absolutely Fabulous. In Don’t Look Back (1971), D.A. Pennebaker’s baanbrekende muziekdocumentaire, duikt ze ook even op. Je ziet dit troostmeisje voor eenzame gitaarhelden op de achtergrond zitten, kijkend naar de legende Bob Dylan. Don’t Look Back: het zou na een bewogen leven vol drank, drugs en ernstige ziekte haar devies kunnen zijn omdat ze zo onverwoestbaar is. En voila. Op haar zestigste krijgt ze alsnog een eerste hoofdrol. En wat voor een.

Pragmatisme

~

Maggie (Faithfull, onlangs nog in Paris je t’aime en Marie Antoinette) is weduwe. Een naïeve en saaie vijftiger. Ze is ten einde raad. Er is geld nodig voor een dierbare, veel geld, en omdat haar huis al verkocht is heeft ze geen cent te makken. Maar nood breekt wet, en gezegend met een stil maar krachtig pragmatisme is haar twijfel van korte duur. Zij weet wat ze moet doen. Haar zoon Tom (Kevin Bishop) is een sukkel en kent alleen maar twijfel. Maggie’s beoogde reddende duivel Miki, een mooie rol van Miki Manojlovic (Hell, The Whore’s Son), is ook een sukkel. Alleen iets sympathieker, want hij weet het. Maggie intrigeert hem. Verleidelijk is ze zeker niet, eerder aandoenlijk. Maar achter haar façade van het alledaagse schuilt een verborgen talent, vermoedt hij. En dus beweegt Maggie voortaan door zijn duistere wereld als Irina Palm. U wilt niet weten hoe laag Maggie moet gaan, lager dan een tienvoudig wereldkampioen limbodansen. Maar deze keer heiligt het doel de middelen, en ze kijkt niet achterom. Er staat immers een kostbaar leven op het spel. Kletsende buren en vriendinnen interesseren haar niets. Haar mentor Miki kijkt te veel achterom, dat zie je in de rimpels op zijn droevige gezicht. Jenny Agutter, die als beginnende actrice naast Richard Harris een glansrol vertolkte in de onvergetelijke The Snow Goose (1971), speelt Maggie’s venijnige afgunstige vriendin. Uiteindelijk breekt Maggie haar stilte, en in een hilarische scène op de thee geeft ze haar deftige vriendinnen een glimp van het leven op een andere planeet.

~

Garbaski heeft de pure sfeer van een Mike Leigh-film benaderd. Evenals Leigh handelt hij in het gekletter van gewone mensen botsend tegen de grote thema’s. Thema’s als: iedereen is te koop, of het claustrofobische instituut dat familie heet, of dat het leven een hel is. Net zoals alles in deze productie is ook de muziek eigenzinnig: de hoekige Belgische indierockers van Ghinzu leveren een minimalistische maar sfeervolle soundtrack. De slotscène van deze onderhoudende film kan eigenlijk niet, maar het is Garbarski vergeven. Marianne Faithfull heeft haar hele leven lak aan regels gehad, gaat op haar gevoel af en heeft misschien haar regisseur ingefluisterd dat het zo goed was. En het is inderdaad zo goed… Het werkt en ontroert.

Strijdbaar

Irina Palm struikelt, Marianne Faithfull schittert, maar aan het einde van de rit staan beide vrouwen fier overeind. In al hun vergane glorie even strijdbaar als Thelma en Louise: tanend, misschien wat ouder en trager, maar nog altijd taboedoorbrekend als de besten.

Film / Achtergrond
special: Hong Kong in het Filmmuseum

Wijd panorama

Voor de vierde achtereenvolgende keer in het Filmmuseum: het Hong Kong Panorama, een selectie films uit de voormalige kolonie. Nog tot en met 20 juni een unieke kans om films uit allerlei genres op het grote scherm te zien. In dit verslag volgt deze week nog een aantal recensies.

Dit jaar is gekozen voor een nogal wisselvallige selectie met onduidelijke criteria. Er draaien enkele mainstreamfilms die bij ons al eerder in première gingen, zoals Yimou Zhangs Curse of the Golden Flower en de knokfilm Fearless, maar ook veel interessanter oud werk van filmauteurs als Fruit Chan en Ann Hui, en daarnaast redelijk recente publieksfilms en prijswinnaars.

20 juni

After This Our Exile (Fu zi)

Patrick Tam, 2006

Patrick Tam, een van de grote namen uit de Hongkongse new wave van de jaren 80, keert na meer dan 15 jaar montagewerk voor andere filmmakers terug als regisseur en scenarist. Helaas stelt zijn laatste film, die ook al op het afgelopen IFFR te zien was, minder voor dan hij doet vermoeden. Een jongentje groeit op in een gebroken gezin: zijn vader is een gokverslaafde klaploper, zijn moeder gaat er al gauw vandoor met een man van hoger allooi. Samen met zijn vader, die een relatie met een hoer aanknoopt, zwerft hij rond en wordt hij gedwongen geld te stelen, tot een onvermijdelijk incident volgt.

~

De film speelt zich af in een dorpje in Maleisië, dat dankzij schitterend camerawerk van Pin Bing Lee (die eerder voor o.a. Hsiao-hsien Hou en Kar-wai Wong filmde) een sfeervolle en tijdloze setting wordt. Het verhaal voltrekt zich in een loom tempo (de hier vertoonde director’s cut duurt nog een half uur langer), waarbij we in vaak intense en lang uitgesponnen scènes de acteurs volgen. Ook de neo-klassieke soundtrack die spaarzaam gebruikt wordt geeft soms de illusie van diepgang, die echter nagenoeg ontbreekt. After This Our Exile is ingetogen en grotendeels vrij van sentimentalisme, maar de film doet weinig meer dan het tonen van een lange reeks scènes met een schoft, een egoïstische vrouw en een zielig jongentje. Er wordt capabel geacteerd, afgezien van de belabberd gespeelde scènes waarin we het joch tien jaar later zien. Tam is trouwens bij zijn oude werk al eens van mysoginie beschuldigd, en het feit dat vrijwel alle vrouwen in deze film zelfzuchtig, afhankelijk of van lichte zeden zijn, spreekt niet in zijn voordeel.

18 juni

Ordinary Heroes (Qian yan wan yu)

(Ann Hui, 1999)

~

Een van de meer ambitieuze films uit de selectie: Ann Hui’s ode aan politieke en sociale activisten in de roerige jaren 80 van Hongkong, die onder andere streden voor de rechten van de vluchtelingen waar in 1984 Hui haar doorbraakfilm Boat People over maakte. De hoofdrolspelers zijn een schuchtere jongeman (de Taiwanese Kang-sheng Lee), een maoïstische priester (Anthony Wong) en een meisje (Rachel Lee) dat haar geheugen verliest na een ongeluk. Amnesie is een van de thema’s van de film, die een pleidooi vormt voor de vergeten verzetsstrijders. Al deze ‘gewone mensen’, waarvan een aantal op echte karakters gebaseerd, worden niet als helden maar als mislukkelingen gepresenteerd, en hierin ligt de kracht van deze aangrijpende film.

15 juni

Perhaps Love (Ruguo ai)

(Peter Chan, 2005)

Met zes prijzen de grote winnaar bij de Hong Kong Film Awards vorig jaar: het suikerzoete melodrama Perhaps Love. De film speelt zich af in China, bij de opnames van een musical. De plot draait om een driehoeksverhouding tussen de regisseur (popster Jacky Cheung), de ster van de film (Takeshi Kaneshiro) en zijn tegenspeler (de Chinese Xun Zhou). De regisseur valt voor het meisje, maar de filmster ook, en bovendien heeft deze in het verleden al eens een verhouding met haar gehad. De herinneringen daaraan worden in flashbacks getoond; de film schakelt voortdurend tussen heden en verleden, en tussen de opnames en de werkelijkheid.

~

Die lopen in toenemende mate in elkaar over, maar niet op een invoelbare manier. Het hartverscheurende drama dat onder de oppervlakte van de film ligt, komt namelijk nooit echt naar boven, vooral omdat de setscènes (soms aangedikt met CGI) te weelderig zijn, de liedjes bij de musical te sentimenteel zijn, en de romance te eenduidig gebracht wordt. Het werk van cameraman Christopher Doyle, verantwoordelijk voor de buitenscènes, is wel opmerkelijk, net als de fascinerende rol van Xun Zhou (ook al zo ongrijpbaar in Suzhou River en Baober in Love) als de begeerde dame.

11 juni

The Heavenly Kings (Sei dai tinwong)

(Daniel Wu, 2005)

Vier Hongkongse acteurs besluiten om een boyband te beginnen. Deze nepdocumentaire van Daniel Wu, een van de hoofdrolspelers, volgt de stormachtige carrière van deze jongens. Drie van de boys zijn volkomen talentloos, de vierde heeft een opgeblazen ego. Maar ook de oppervlakkigheid van de muziekscene en de meedogenloosheid van de commerciële kant spelen de kersverse band parten. Toch blijven ze elkaar steunen op de weg naar succes.

~

In Hongkong is het doodnormaal dat een acteur er een succesvolle popcarrière op nahoudt. Bovendien zijn de vier hoofdrolspelers ook in het echt redelijk succesvolle filmacteurs. Dat het scenario van The Heavenly Kings daarom zo goed denkbaar is, maakt de film erg vermakelijk. Maar het feit dat de acteurs zichzelf spelen leek voor de makers waarschijnlijk genoeg karakterisering. De grote zwakte van The Heavenly Kings is dan ook dat we niets over de personages weten en hun relaas dus oppervlakkig blijft. Een ander probleem is dat het tempo vaak te laag ligt, vooral doordat enkele scènes veel te lang duren. Er is geprobeerd dit te compenseren door animatiemateriaal in te voegen, maar die sequenties zijn overbodig en maken de film er niet levendiger op.

Het lichtvoetige vermaak dat The Heavenly Kings biedt is echter dik in orde: mislukte pogingen tot een dansles, maar al te voorstelbare onderlinge ruzies, de vrolijke kauwgumpop van het viertal, en het toppunt: hilarische verwikkelingen met een dandy-modespecialist, die het onwillige viertal een nieuwe look probeert aan te meten.

Operation Undercover (Wo hu)

(Marco Mak & Guangli Wang, 2006)

~

Dit misdaaddrama is helaas niets nieuws onder de zon, want we hebben het al zo vaak gezien, in mindere maar zeker ook in betere vorm. Operation Undercover heeft een gekunstelde standaardplot over mafia-infiltranten, en een Michael Mann-achtige visie dat boeven en agenten nog niet zoveel van elkaar verschillen. Het verhaal wordt weinig economisch verteld en verveelt of verwart daarom vaak. Daarnaast ontbreekt een uniforme stijl, en konden de makers niet voor een genre kiezen, waardoor Operation Undercover tussen melodrama en misdaadthriller zonder suspense laveert, met af en toe wat volkomen uit de toon vallende humor. De altijd charismatische Eric Tsang (de boevenbaas uit Infernal Affairs) maakt als romantische gangster een aantal scènes nog net de moeite waard.

Boeken / Non-fictie

Domweg gelukkig in Dickisoni

recensie: Dick Wittenberg (tekst) en Jan Banning (fotografie) - Binnen is het donker, buiten is het licht

In 2005 zijn NRC-journalist Dick Wittenberg en fotograaf Jan Banning drie weken te gast in Dickisoni, een doorsnee Afrikaans dorp in Malawi. Het resulteert in een publicatie in het maandblad M van NRC Handelsblad. Nog drie bezoeken volgen in de daaropvolgende twee jaar. Dickisoni zal nooit meer hetzelfde zijn.

De bijna 300 inwoners van Dickisoni zijn onvoorstelbaar arm. In de slechtste maanden wordt de dagelijkse maïspap vermengd met zaagsel. Alle inwoners zijn boeren. Hun leven draait om de verbouw en consumptie van maïs. Wie nog wat land en energie over heeft verbouwt ook tabak, om aan woekeraars te verkopen. De hongersnood heeft een verlammende werking. Schoolverzuim stijgt, initiatieven blijven uit en de solidariteit in het dorp en binnen gezinnen neemt af. Enig zicht op verbetering is er niet.

Bekende thema’s

Sober en gedetailleerd beschrijft Wittenberg de verhoudingen in het dorp. Tussen dorpshoofd en het nieuw opgerichte dorpscomité, tussen ouders en kinderen, mannen en vrouwen, tussen eerste en tweede vrouwen. Bekende thema’s als honger, tbc, malaria, aids, ontrouw, alcoholmisbruik, mishandeling, verkrachting, dromen die niet uitkomen, ontbrekende infrastructuur, noodzakelijk onderwijs en hardnekkige corruptie. Allesoverheersend probleem is dat het maïsmeel en geld al maanden voordat er weer geoogst kan worden op zijn. Juist door de kale schrijfstijl leren we de inwoners heel goed kennen.

Foto uit besproken boek
Foto uit besproken boek

De foto’s zijn geen illustratie bij de tekst, maar vertellen hun eigen verhaal. Dat verhaal heeft overlappingen met de tekst, maar met een eigen stem. Banning heeft elke woning van binnen gefotografeerd. Normaal is het daar donker als de Afrikaanse nacht, maar met veel kunst en vliegwerk brengt elke foto het karige bezit van de familie aan het licht. Een rieten matje, potten en pannen, soms een baal kunstmest. Plastic servies en kleding vormen vaak de enige kleuraccenten. Aan de wand hangen wat kostbaarheden, een kalender, schoolschriften, schoenen. Wie het relatief goed heeft, bezit een tafel en stoelen, misschien zelfs een fiets.

Kunstmest voor Dickisoni

Na de publicatie in het maandblad M verdiepen de lezers zich niet in de problematiek van de ontwikkelingslanden, maar ze willen geld geven voor het dorp. In een aantal gevallen zelfs voor specifieke dorpsbewoners. Met het geld regelt een verraste Wittenberg kunstmest voor alle inwoners. Met deze kunstmest verzesvoudigt de oogst en komt er voorlopig een eind aan de honger in Dickisoni. Er zijn meteen minder zieken, dus kunnen meer volwassenen op het land werken en meer kinderen naar school. De solidariteit in het dorp neemt toe en er komt geld vrij om te investeren. De inwoners weerstaan de woekeraars, leggen collectieve reserves aan en kopen waakhonden.

Ondertussen wordt het Fonds ‘Vrienden van Dickisoni’ opgericht en stroomt er meer geld binnen, waarvoor een goede bestemming gezocht moet worden. Het is een dorpsgrote druppel op de gloeiende plaat die Afrika is. Heel Dickisoni zit nog onder de armoedegrens, maar het illustreert hoe een beetje aandacht en een kleine investering een lamgeslagen dorp over de tipping point kan krijgen. Terwijl ik het boek lees vergadert in Rostock (Duitsland) de G8. Ze maken nieuwe afspraken over ontwikkelingshulp. Hulp die voor hooguit 10% op de plaats van bestemming aankomt. Tegelijkertijd maken ze nieuwe handelsafspraken, die de concurrentiepositie van exporterende ontwikkelingslanden nog verder verslechtert. Misschien is de kleinschalige aanpak die dit boek beschrijft zo slecht nog niet.

Film / Films

Liever geen ogre op de troon

recensie: Shrek the Third

Het kan verkeren: heb je eindelijk de vrouw van je dromen geschaakt en je eigen moeras aan je voeten, wordt je schoonvader ziek. Koning zijn is niet echt weggelegd voor een onhandige en ietwat onbeschofte ogre, dus als Shrek aan monarchistische regelgeving onderworpen dreigt te worden gaat hij zo snel mogelijk op zoek naar een alternatieve troonopvolger.

Shrek the Third is alweer het derde deel van de buitengewoon succesvolle Dreamworks-creatie, in een jaar dat sequels hoogtij vieren. En zoals het een echt succesvolle serie voortkomend uit één idee betaamt, is ook de prequel (het verhaal van vóór de eerste film) al in de maak, maar laten we het daar nog even niet over hebben. Het gevaar bij dit soort successen is dat ze tot op de laatste cent uitgemolken worden, waardoor alle vervolgen op de eerste film een slappe herhalingsoefening zonder eigen concept worden. In de tweede Shrek-film leek dat deels al het geval: met toverdrankjes en vage veranderingen van gedaante leken de echt goede grappen ver te zoeken. Shrek the Third valt alles mee, gelukkig.

Opstartproblemen

~

Het verhaal is simpel maar doeltreffend (lees: aannemelijk). Fiona’s vader ligt op sterven, en de logische erfgenaam van de troon – en daarmee de leiding over Far Far Away – is Shrek. Dat hij niet de ideale kandidaat is moge duidelijk zijn, maar er blijkt een alternatief te zijn, want Fiona heeft nog een neefje. Die moet gezocht, en dus vertrekken Shrek en zijn sidekicks Donkey en Puss in Boots op een epische reis richting de vrijheid. Ondertussen mag Fiona ook niet stilzitten want Prince Charming, die in het vorige deel werd afgeserveerd, is op wraak uit. Terwijl manlief weg is bemant Fiona het fort, samen met een groep capabele dames; Sneeuwwitje, Doornroosje en Assepoester blijken meer te kunnen dan alleen theedrinken en in slaap vallen, en dat komt Fiona en haar moeder goed van pas.

Helaas begint Shrek The Third wat slapjes, met Prince Charming als acteur in een restaurant-theatershow. Hij oogst alleen boegeroep, en uit frustratie besluit hij te gaan halen wat hem toekomt. Ondertussen zien we hoe de tijdelijke publieke functie van Shrek en Fiona niet goed bevalt, en ook dat had beter gekund. Maar wanneer Charming even later de Poison Apple Bar vol afgedankte sprookjesfiguren induikt om een ‘leger’ te rekruteren wordt het wel echt leuk.

Echte animatie

Die scène bewijst dat, hoewel de dollartekens natuurlijk ook aan dit vervolg ten grondslag staan, de makers er wel degelijk met liefde aan hebben gewerkt. Ook aan de animatie is dat duidelijk te merken: de details zijn zo perfect en de kleuren zo helder dat je af en toe vergeet dat je niet naar een ‘echte’ film zit te kijken. Zelfs de mensen, altijd het meest lastige deel voor een computer, beginnen langzamerhand op levende wezens te lijken.

~

Shrek the Third is geen typische kinderfilm, omdat er zoveel volwassen verwijzingen en grappen in zitten. Toch is het ook voor de kleintjes een leuke film: er beweegt van alles en het wemelt van de sprookjesfiguren. Wat oudere kinderen (10–90 jaar) kunnen prima worden zoetgehouden met het vinden van alle mythische figuren en fantasiewezens, want los van alle dwergen, ridders en boosaardige bomen wandelen er maar liefst 23 rond in deze film. Dat, samen met de humor, de talloze verwijzingen en het verhaal maakt het kijken naar Shrek the Third tot een feest. Kom dus maar op met dat vierde deel.

Film / Films

Slopen voor geduldig water

recensie: Still Life (Sanxia haoren)

Zhangke Jia’s Still Life (winnaar van de Gouden Leeuw voor beste film op het filmfestival in Venetië) weet met zijn langzame tempo een verstilde gemoedstoestand te creëren. Dit vormt een mooi contrast met de grootse veranderingen die de film als onderwerp heeft. Twee emotioneel verdoofde personages keren terug naar een onwerkelijke plek. Daar zoeken ze temidden van massa’s puin en agressieve bedrijvigheid naar oude geliefden.

Still Life werd gefilmd in het stadje Fengije. Deze eeuwenoude stad staat al gedeeltelijk onder water en het gebied rondom de stad zal door een nieuwe enorme dam verder verdwijnen onder de watermassa van de Yangtze-rivier. Deze dam is van essentieel belang voor de Chinese economie door zijn energiewekkende functie. De gevolgen van dit grootse project op de omgeving en de levens van mensen vormen het centrale thema van Jia’s film. In Jia’s The World (Shijie) was er al sprake van een kritische visie op China’s nieuwe economische koers. De liberalisering van de economie lijkt vanuit Jia’s perspectief, ondanks een enorme groei, ook veel negatieve gevolgen te hebben.

Verstilde bombast

~

Still Life volgt twee mensen die terugkeren naar Fengije. Shen Hong is een arme arbeider die al jaren door China zwerft om geld te verdienen. Aangekomen in de stad zoekt hij naar zijn vrouw en kind. Hij komt er al snel achter dat zijn oude huis niet meer bestaat en dat de omgeving ingrijpend veranderd is. Als sloopwerker probeert hij in de stad rond te komen, terwijl hij door blijft zoeken naar zijn vrouw. De sloopwerkers zijn dagloners die voor een schamel loon gevaarlijk werk doen en vechten met andere arbeiders om opdrachten. Het andere gedeelte van de film gaat over Han Sanming. Ze zoekt naar haar man, een ingenieur die werkt aan de vele projecten rondom de dam. Zij komt er al snel achter dat hun relatie verzandt is, terwijl ze fabrieken en hotels afgaat om hem te vinden.

Beide personages lijden aan een zware inertie, terwijl ze hun zoektocht emotieloos voortzetten. Hun staat zegt veel over hoe Jia de effecten van de veranderingen ziet. De minuscule en kwetsbare levens zijn secundair aan de grotere ontwikkelingen. In hun grootse eentonigheid versterken de gefilmde steden en fabrieken dit gevoel. Geld vormt ook een drijvende en dominante factor in de film. Vanaf de eerste scène, waarin een tovertruc wordt opgevoerd die Chinese Yuan met het portret van Mao doet veranderen in dollars en euro’s, wordt duidelijk dat er in China nieuwe economische spelregels gelden.

Emoties en verval

~

Yu Likwai deed, net als bij Jia’s voorgaande films, het camerawerk voor Still Life. Met veel shots van leegstaande huizen en vervallen flats heeft hij een unheimische bombast weten te vangen. Halve spooksteden, ooit bevolkt door ontelbare inwoners, worden afgebroken door legertjes sloopwerkers. De braakliggende terreinen wachten op het water terwijl er nog leven lijkt te zijn temidden van het puin. Een prachtige scène toont Shen en zijn vrouw die elkaar spreken in een verwoest gebouw, terwijl er in de verte flats instorten. De verstilde beelden krijgen op veel momenten een diepere lading en Jia wisselt de realistische beelden af met surreële scènes die de troosteloosheid van de omgeving letterlijk lijken te ontstijgen. Deze kunstmatige methode doet denken aan het gebruik van animatiescènes in The World.

Still Life is een trage film die je langzaam in de stemming en leefwereld van de personages weet te zuigen. Je moet als kijker wel meedeinen op Jia’s langzame tempo, dat is opgebouwd uit lange shots en minimale actie. Als een beeld van het verstoorde leven in het moderne en veranderende China, slaagt de film in zijn voorzichtige mengeling van poëtisch realisme en spaarzame symboliek.