Theater / Voorstelling

Leven voor je dromen in De Nederlandse Fame

recensie: Leven voor je dromen in De Nederlandse Fame

.

De Nederlandse Fame is een voorstelling waar door veel mensen naar is uitgekeken. Na het televisieprogramma De weg naar Fame, een Engelstalige versie van de musical en de mediahype rondom de zwangerschap van Kim-Lian van der Meij, zal de première van deze show aan weinigen voorbij zijn gegaan. Met al deze publiciteit zijn de verwachtingen van Fame dus hoog en … ze worden overtroffen.

~

Wie kent Fame niet? Het begon allemaal met de film in 1980, gevolgd door de succesvolle televisieserie en talloze musicalproducties. Alles draait om een groep middelbare scholieren aan de High School of Performing Arts die zich naar de eeuwige roem proberen te dansen, zingen en acteren. Dit gaat natuurlijk niet zonder slag of stoot en ieder heeft zo zijn eigen angsten te overwinnen, maar op deze weg worden wel hechte vriendschappen gevormd en wijze levenslessen geleerd.

Engels vs. Nederlands

Omdat de Engelstalige versie van Fame eind 2007 ook heeft gespeeld, is het erg verleidelijk om de twee te vergelijken. Afgezien van de taal en een enkele scène, zijn de voorstellingen namelijk identiek. Op vrijwel alle gebieden, komt de Nederlandse Fame echter een stuk beter uit de verf. Het decor, bijvoorbeeld, is overweldigend en wordt zeer professioneel gebruikt. In luttele seconden wordt het podium omgetoverd van verlaten metrostation tot dansruimte en van muzieklokaal tot levendige schoolkantine. Maar ook op het gebied van zang, dans en beleving laat De Nederlandse Fame zijn Engelse voorganger ruim achter zich.

~

Vele verhalen

Een van de grootste minpunten van de show is dat we maar liefst zeven verschillende personages volgen en er even zoveel verhaallijnen door elkaar lopen. Hierdoor is het onmogelijk om al te diep op ieder personage in te gaan. Toch is dit niet hinderlijk, want vrijwel iedere acteur of actrice krijgt het voor elkaar om een geloofwaardig karakter neer te zetten. Met name het verhaal van Carmen Diaz (Kim-Lian van der Meij) en Schlomo Metzenbaum (Hein Gerrits) maakt veel indruk. Beiden acteren uitmuntend en laten de arrogante Carmen, die ervan overtuigd is dat er in L.A. een filmcarrière op haar wacht, en de ietwat naïeve Schlomo, die gebukt gaat onder de reputatie van zijn beroemde vader, tot leven komen. Vooral Gerrits, die eerder al te zien was in A Chorus Line, Mamma Mia! en Cabaret en aan Fame is toegevoegd na de audities in De weg naar Fame, maakt veel indruk met zijn vele talenten: hij danst, zingt, speelt piano en klarinet. Joe Vegas (William Spaaij) en Mabel Washington (Talita Angwarmasse) zijn de twee komische noten in de voorstelling. Ondanks zijn seksistische opmerkingen en irritante gewoontes maakt Spaaij van Joe toch een innemend personage. Mabel voert een eeuwige strijd met haar gewicht en steelt de show met haar gezongen ‘gebed’ over dit gevecht.

~

Spetterende show

Wat echter het langst bijblijft na de voorstelling, is het tomeloze talent en enthousiasme van de cast. Het is fantastisch om te zien dat vrijwel iedereen alledrie de disciplines – zang, dans en acteren – machtig is. De sfeer wordt direct gezet met het opzwepende nummer Dit vak is keihard waarin de studenten auditie doen en te horen krijgen dat ze toegelaten zijn tot de school en natuurlijk het alom bekende Kijk naar mij / Fame. Dit staat in schel contrast met het bedrukte einde met de nummers L.A. en het schitterende Wat brengt de morgen? waarin toch een hoopvolle noot klinkt. Hoe dan ook zullen deze nummers niemand onberoerd hebben gelaten.

Wil je genieten van een avond vol spektakel van hoog niveau en je laten meeslepen door de ritmes en de persoonlijke drama’s en hoogtepunten van de personages, dan is De Nederlandse Fame de must-see van 2008.

De Nederlandse Fame is nog te zien tot en met 20 juli in verschillende theaters in Nederland en België. Klik hier voor de speellijst. En hier voor een recensie van de Engelstalige Fame.

Boeken / Fictie

Waar betekenis verdampt

recensie: Maria Barnas - Er staat een stad op

Op de kaft van het nogal arty uitgegeven Er staat een stad op van Maria Barnas staat een zwart-wit gerasterde foto van iets wat men, met wat goede wil, een witte gasballon zou kunnen noemen, zwevend boven twee van zijn schaduwen en een weids landschap. Hoewel, met evenveel inlevingsvermogen ziet men de deurknop van een keukenkast, ietwat schuin gefotografeerd, of een smoezelige verpakkingsdoos. Heel wat onduidelijkheid, heel wat vragen om een toch compositorisch sterk beeld.

Diezelfde dubbelzinnigheid uit zich ook voortdurend in Barnas’ poëzie. Gelukkig is er de titel, die grofweg aanwijst dat Barnas een bundeling gemaakt heeft van stedelijke landschappen en van de vele persoonlijke levens onderhuids. Veel aanknopingspunten biedt de dichteres immers niet. Er is de anonieme, ietwat gelaten sfeer van het individu in de ‘rush’ van het stadsleven en er is het gevoelige taalgebruik dat vaak contrasteert met de harde, kosmopolitische sfeer; twee registers die vaak bijna botsen. Er is syntactische consequentie die plots, totaal onverwachts, doorbroken wordt; er worden woorden gevonden die vertrouwd klinken, hoewel ze de lezer vaak ontgaan. Barnas scheert langs toppen waar betekenis verdampt, bouwt een stad met wankele wanden en laat haar lezer achter in eenzaam onbegrip.

Gesakkerd
Op het internet wordt duchtig ingehakt op Maria Barnas en met name op haar nieuwste bundel. Barnas wordt gehekeld omdat ze te slim zou schrijven, aan haar recentste bundel zou geen doorkomen zijn en zo meer. Er wordt gesakkerd op Barnas’ gewikte en gewogen antwoorden in interviews, haar voorzichtige taalgebruik. Tegelijkertijd wordt haar op een andere plaats aangeraden een vormgever en een redacteur in dienst te nemen. Maar goed, geen betere reclame dan een slechte recensie en geen betere reden om een bundel toch te gaan lezen dan redacteurs die zo doordrongen zijn van afschuw om een pas verschenen bundel dat ze geen genoegen nemen met hun eigen, nochtans veelbezocht weblogje, maar dat ze zichzelf ook uitnodigen bij collega’s om daar hun gal te gaan spuien over een jonge dichteres. Nee, laat ons Barnas lezen om in te zien dat ze een begenadigd talent is dat wellicht niet haar beste, maar zeker ook niet haar minste bundel heeft afgeleverd. Laat ons kijken waar haar gedichten moeilijk zijn, soms wat gemaakt, en waar ze stralen van vakkundigheid.

Tussen voor- en achterkamer

Het is misschien wel licht bij jou maar ik heb het raam
dat uitkijkt op de rivier en de brug die elke dag
een nieuwe stad in slingert. Deuren die openzwaaien
naar het balkon en een bank waar dromen van komen.

En ik heb de tafel en het licht van het zuiden in het blad
van twee palmen. De kus die ik ’s ochtends omring
is een herinnering het rijke ontbijt een kruimel
tussen de tenen elk woord een vervorming bij jou.

We keren ons van elkaar af maar de hoeken weigeren
verankeren ons op de plaats. We zijn zo groot
als de ruimte die we beslaan. Als de reuzenschildpad
in het aquarium breed als het eigen lichaam of de auto

in de te nauwe gang onwrikbaar. We geven er woorden
aan sluiten de schuifdeuren houden ons goed uit elkaar.

Stukje taal
Er valt wat te zeggen over Barnas’ titels, die met een zweem van banaliteit vaak afbreuk doen aan het gedicht. Er is een heleboel te vertellen over de soms gekunstelde regeleindes en de onhandige ‘onwrikbaar-ellips’ in de voorlaatste regel. We kunnen zeuren, maar dan nog staat er een ritmisch en beeldrijk gedicht met een kleurrijke, eigen taal. We kunnen sakkeren, maar dan nog voelen we onder de regels door een persoonlijkheid die respect afdwingt, een op en neer gaan van gedachten, een sfeer van een stad die nooit de onze kan zijn, een leven dat zich onttrekt aan ons eigen stukje taal. We kunnen blazen om Barnas’ ontoegankelijkheid, maar als we eerlijk zijn staat er een gedicht.
En het blaast ons omver.

Film / Films

Numerologische paranoia

recensie: The Number 23

.

Toeval of niet: de 23e film van regisseur Joel Schumacher heet The Number 23. Als je goed zoekt, kan je in veel dingen dat nummer terugvinden; tot aan het aantal hoofdstukken op deze dvd aan toe. De film werd in veel landen zelfs op 23 maart uitgebracht. Genoeg grappige feitjes in ieder geval om de paranoia omtrent het nummer bijna te gaan geloven, zoals hoofdpersoon Walter Sparrow (Jim Carrey) doet.

~

Als Walter Sparrow het boek ‘The Number 23‘ van zijn vrouw (Virginia Madsen) cadeau krijgt, neemt zijn leven een andere wending. Het begint met een gezonde fascinatie voor de inhoud van het boek, gaat over tot complete paranoia over het genoemde nummer, en eindigt in de realisatie dat het boek over detective ‘Fingerling’ alleen maar op zijn eigen leven gebaseerd kan zijn, zo diep is hij door het verhaal opgeslokt. Walter besluit dan ook koste wat kost de schrijver van het boek op te sporen.

Research

Het eerste deel van The Number 23 is ontzettend origineel. Er worden legio voorbeelden gegeven waar het nummer in de geschiedenis een rol heeft gespeeld, en overal duikt 23 op: van op truien tot aan het aantal letters in een naam. Er is duidelijk veel research en rekenwerk gedaan door schrijver Fernley Phillips, want je kan het zo gek niet bedenken of het is terug te brengen tot 23. Een bevriende psycholoog waarschuwt Walter zelfs voor het feit dat hij het nummer met opzet overal in terug ziet, een advies dat hij uiteraard niet in acht neemt. Het is bijna de moeite waard om zelf op onderzoek uit te gaan hoe vaak het nummer te vinden is in de film, of misschien wel in je eigen leven.

~

Het verhaal van Fingerling (een dubbelrol van Jim Carrey) wordt in wazige beelden aan de kijker getoond tussen het echte verhaal door; zo weet je precies waarom Walter steeds meer paranoïde wordt. Helaas is Fingerling een vervelend figuur en lijkt zijn voice-over te zijn overgenomen uit een oerslechte detective-reeks. Het brengt in ieder geval weinig begrip mee voor de hoofdpersoon, want voor iedereen behalve Walter is The Number 23 gewoon een stom en slecht geschreven boek.

Mysterieuze schrijver

Wanneer Walter op zoek gaat naar de schrijver van het boek, is het pas echt zoek met de logica. Het enige waar je nog van op aan kan, is dat 23 overal zal opduiken. De zoektocht naar de (hoe kan het ook anders) mysterieuze schrijver levert totaal geen spanning meer op, terwijl die juist zo secuur werd opgebouwd in het eerste deel van de film. Ook de ontzettend vergezochte ontknoping is niet om aan te zien, om nog maar te zwijgen van het feit dat het hele verhaal daarna ook nog eens langdradig uitgelegd moet worden – alsof Schumacher de kijker te dom vindt om het zelf nog te kunnen uitvogelen.

Jim Carrey heeft inmiddels bewezen dat hij meer kan dan de komedies waar hij mee bekend is geworden. Als Fingerling is hij wat over-the-top, maar als Walter Sparrow zet hij mooi neer hoe een doodnormale man binnen de kortste keren kan veranderen in een gestoorde vent. Toch kan hij de film niet redden, want de plotwending is gewoon zo vreemd, dat je er bijna net zo hard om kan lachen als om de komedies van weleer.

Film / Films

Italiaanse warme broodjes

recensie: Pane, amore e fantasia & Pane, amore e gelosia

.

Italianen zijn magistraal. Wie kennis heeft van gastronomie, architectuur en film weet dat. En NRC Handelsblad en Homescreen weten dat blijkbaar ook. Samen presenteren zij de 13-delige dvd-box met de weinig verhullende titel: De Italiaanse Magistralen. Een verzameling van het werk van meesters als Fellini, Antonioni en De Sica. Luigi Comencini’s tweeluik Pane, amore e fantasia (1953) en Pane, amore e gelosia (1954) is de kers op de taart – de afsluiting van de reeks. Deze romantische komedies waren in de jaren vijftig het begin van een meer rooskleurig Italiaans neorealisme en een groot publiekssucces. Maar de tijd heeft de aantrekkelijkheid van de films nog niet aangetast. Vermakelijk zijn ze nog steeds.

<em>Pane, amore e gelosia</em>
Pane, amore e gelosia

Brood, liefde en fantasie en Brood, liefde en jaloezie – de letterlijke vertaling van beide titels – zijn vrolijke films over liefdesperikelen. Over dromen en wensen, tevredenheid en geluk. De belangrijkste ingrediënten zijn een jonge beeldschone boerenmeid en een charmante politiechef van middelbare leeftijd. Voeg daar een plichtsgetrouwe introverte agent en een vrijgevochten vroedvrouw bij. Mix dit met een zoektocht naar liefde, een bemoeizuchtige lokale bevolking en een dosis achterdocht; en daar is het verhaal. Waar fantasie in het eerste deel de weg naar de liefde bereidt, gooit jaloezie in het vervolg roet in het eten. Vinden de ware geliefden hun pad of zullen ze eeuwig dwalen? Het verloop lijkt overduidelijk – een happy end voor allen. Maar zo mierzoet is het niet. Doordat Comencini zich niet neerlegt bij genreclichés blijft het verhaal toch nog een beetje verrassend.

Verademing

<em>Pane, amore e fantasia</em>
Pane, amore e fantasia

Comencini’s tweeluik is een gezellige verademing in deze tijd. Niks buitensporig geweld, grootschalige ellende en digitale bewerkingen. Slechts een prachtige locatie, een aanstekelijke muzikale soundtrack, zwart/wit beelden, een duidelijk verhaal en uitstekende acteurs. Gina Lollobrigida is de temperamentvolle boerenmeid en zorgt voor prachtige plaatjes. Iets minder mooi maar net zo charmant is haar tegenspeler Vittorio De Sica. De Sica, maker van het bekroonde neorealistische meesterwerk Fietsendieven (1948), blijkt onder Comencini’s regie in de rol van innemende korpschef ook een zeer geslaagd acteur te zijn. Vooral de voortreffelijk in beeld gebrachte mimiek van beide hoofdrolspelers maakt de film zo mooi. Die spreekt boekdelen, soms subtiel en soms overduidelijk.

Menselijkheid

<em>Pane, amore e gelosia</em>
Pane, amore e gelosia

Hoewel het gegeven simpel lijkt, schuilt er meer achter deze zoektocht naar liefde en geborgenheid. De eerste woorden van Pane, amore e fantasia zeggen het al: “Dit verhaal is denkbeeldig maar toch heel menselijk.” En dat is het inderdaad. Het bergdorp bestaat niet en de inwoners zijn acteurs. Deze vrolijke volksverhalen vormen een prachtig tijdsbeeld van het Italië in de jaren vijftig. Ze vertellen over de tekortkomingen van rechtshandhaving en religie, de beperkingen van waarden en normen en de gevaren van roddel en achterklap. Ze geven inzicht in menselijk dwalen. En ze vertellen over liefde. Comencini en zijn ijzersterke cast wisten een groot verhaal in een grappig en aantrekkelijk klein jasje te stoppen. In de jaren vijftig gingen de films als warme broodjes over de toonbank. En ook vandaag de dag is dit ogenschijnlijk eenvoudige gerecht van liefdesperikelen nog overheerlijk en magistraal.

Boeken / Fictie

Ziek ziekenhuis

recensie: Toby Litt - Hospitaal

.

Door The Guardian wordt Toby Litt één van de meest vooraanstaande leeuwen van de Briste hip lit genoemd. Waarom hij zo genoemd wordt, maakte hij eerder al duidelijk met de boeken Overspel, Dodenzang, Zelfbeeld, Een hogere macht en Geesteskind. Met Hospitaal laat Toby Litt deze literaire leeuw opnieuw in zich los.

Satanische apocalyps

Het verhaal begint in de normale wereld als er per traumahelikopter een bewusteloze man naar het ziekenhuis gebracht wordt. Op een andere afdeling wordt op dat moment de jongen (wiens naam het gehele verhaal niet genoemd wordt) wakker en begint aan zijn tocht door het ziekenhuis om bij de uitgang te komen. Hij moet bij zijn moeder zien te komen, omdat zij de enige is die er voor kan zorgen dat de appelboom die uit zijn buik groeit, stopt met groeien. Zijn dwaaltocht door het ziekenhuis begint normaal, maar als de jongen een kast binnenloopt om zich te verstoppen, begint Litt zijn fantasie los te laten op het verhaal. De kast is niet zomaar een kast, maar een glijbaan vol haren waardoor de jongen denkt meerdere verdiepingen lager terecht te zijn gekomen. Niets is echter minder waar; hoewel de glijbaan naar beneden leek te gaan, is de jongen nog altijd op de plek waar hij begon. Dit is de openingsscène die de absurde wereld van Litt aankondigt.

In Hospitaal volgt de lezer echter niet alleen de weg van de jongen. Het hele verhaal is in stukjes opgedeeld, waardoor de lezer steeds vanuit het oogpunt van een ander personage het verhaal beleeft. Op zich is dit slim, want Litt geeft zichzelf op deze manier meer ruimte voor verschillende (absurde) personages. Zo is er een satanische sekte, personeel dat aan voodoo doet en een rubberzuster die er een wat seksuele behandeling op na houdt. Het nadeel is dat je als lezer ook minder over de personages te weten lijkt te komen dan wanneer het boek vanuit één perspectief geschreven zou zijn. Een vraag die dan ook terug blijft komen tijdens het lezen van Hospitaal is: wat of wie heeft er voor gezorgd dat het ziekenhuis afgesloten lijkt te zijn van de buitenwereld? Was dat het personeel dat een voodooceremonie heeft gehouden, of was het de sekte die voor een satanische apocalyps gezorgd heeft? Eén ding is echter zeker; de patiënten worden op onverklaarbare wijze ineens beter, beschikken over de kracht van regeneratie en willen ten koste van alles naar huis.

Surrealisme

Litt’s ziekenhuis is een surrealistische droom waaruit je niet kunt ontsnappen. Bizarre wendingen combineert hij met grappige passages die druipen van de zwarte humor en bovendien overgiet hij het geheel nog met een likje goed gedoseerde horror. Zelfs commentaar op de maatschappij blijft niet uit. Dit doet Litt gelukkig niet op een moralistische manier, maar op een luchtige ‘zo krijgen we het en zo moeten we het slikken‘-manier. Toch zit er ook een zwakke schakel in Litt’s verhaal: er zijn teveel losse eindjes te vinden in Hospitaal, die nergens aan elkaar geknoopt worden. Het satanisme lijkt er voornamelijk te zijn om een soort reden te geven voor de gebeurtenissen en de rubberzuster knipoogt alleen maar naar je met haar aanwezigheid, waardoor het lijkt alsof ze vooral op moet draven om voor vermaak te zorgen. Nergens wordt echt duidelijk waar het verhaal echt om gaat. De grootste vragen blijven onbeantwoord, waardoor je als lezer uiteindelijk blijft zitten met het idee dat Hospitaal alleen geschreven is om zijn surrealisme. Al is Litt daar goed in geslaagd.

De wereld die je voorgeschoteld krijgt komt donderend op je af en je kunt niets anders doen dan er in meegaan. Hospitaal is een bizarre page-turner geworden die soms een parodie op de bekende doktersromannetjes lijkt. Toch heeft Litt je alles gegeven wat je wenst als lezer: spanning, seksuele hartstocht, drama, hoop, horror en een held. Maar dan wel in kleine, losse stukjes.

Boeken / Fictie

Bedwelming

recensie: Sasja Janssen - Papaver

.

Papaver is Janssens poëziedebuut. Eerder publiceerde ze twee romans, het geprezen De Kamerling (2001) en het in de kritieken tegenvallend genoemde Teresa zegt (2005). Wat direct opvalt aan Papaver is de bijzonder zorgvuldige vormgeving van het omslag. Ook wanneer we hem openslaan, ziet de bundel er goed verzorgd uit. Zelfs het ontbreken van een schutblad doet daar niets aan af, het is ofwel een gelukkige speling van het lot, ofwel een vernuftige ver- of ontbeelding van het thema van de bundel.

De poëtica

In Papaver draait het om een ’terugtrekken in taal’, zoals het motto uitdraagt: ‘in die geweld van ’n eenvoudige herinnering / in jou verdrinkte hande / om mijself weg te bêre in my woord’. Het is een fragment van de Zuid-Afrikaanse Ingrid Jonker, dat over dit poëticale streven gaat. De bundel is opgedragen aan Janssens vader, na wiens overlijden Janssen gedichten is gaan schrijven. Vreemd is het dan ook niet dat, overigens eveneens naar haar eigen zeggen, veel van haar gedichten over verdwijnen gaan.

De poëzie

Papaver opent toepasselijk met een gedicht dat een vermiste souffleuse als onderwerp heeft en eindigt met een gedicht dat de sterfelijkheid in ogenschouw neemt. Zo op het eerste oog een bundel met een plan, een logische structuur. Beheerst, gecontroleerd. Weloverwogen. Toch toont de dichteres zich geenszins een soort paralipofoob, die om noodlottige gevolgen door nalatigheid te voorkomen, compulsief rommel opruimt. Haar poëzie bevindt zich op het midden van controle en loslaten, en schurkt tegen ‘hermetische poëzie’ aan. Zinnen beginnen altijd met hoofdletters en er staan komma’s om zinsdelen te scheiden, maar nooit eindigen Janssens regels op een punt: ze verdwijnen in het wit van de pagina. Er staan vraagtekens aan het einde van sommige regels, maar die trekken iets in twijfel of stellen een vraag die volmondig onbeantwoord blijft.

Intrigerend is dat er twee titelgedichten zijn te vinden: ‘Papaver rhoeas’ en ‘Papaver somniferum’, de grote klaproos en de reeds benoemde slaapbol. Beide gedichten hebben betrekking op het thema van de verdwijning. Het eerste handelt vooral over de tragische nietszeggendheid van het leven, het tweede heeft een meer escapistisch thema: de roes. Om een andere reden zijn beide gedichten interessant: ze geven de reikwijdte aan van Janssens huidige poëtische kunnen.

Papavers

Van beide titelgedichten behoort ‘Papaver somniferum’ tot de zwakkere gedichten van de bundel. Het is wat vlak. Dat ‘vlakke’ schuilt niet in het poëtische taalgebruik of in de enigszins voor de hand liggende beeldspraak (de roes vinden we terug tussen de labia van een wat exotische vrouw), maar in de mate waarin het gedicht ‘af’ is. Wie eenmaal dé betekenis heeft doorgrond, kan het gedicht voorgoed voor kennisgeving aannemen. Omdat het gedicht nauwelijks ruimte laat voor andere interpretaties, is het uiteindelijk weinig meer dan een romantisch droombeeld.

Daarentegen heeft ‘Papaver rhoeas’ een zekere eeuwigheidswaarde. ‘Jij niets van bitterdag’ opent het – een regel die doet denken aan het Afrikaans van Jonker. ‘Speel zo met wind en licht/met klapkinderhanden die verpulveren/voor niemand/en spring het verkleinde landschap uit/tot je vergeet wat je was:’ Een volwassen gedicht, behept met effectief toegepaste poëtische elementen. Maar werkelijk weergaloos wordt het door de conclusie, volgend op de dubbele punt aan het einde van het vers. Met niets wordt iets gezegd. Wat daadwerkelijk gezegd wordt, is aan de lezer. Daarmee krijgt het gedicht een grenzeloze ruimte waarin betekenis vrij spel heeft.

Bedwelmend

Licht teleurstellend is een stijlbreuk in twee gedichten door het gebruik van uitroeptekens. Uitroeptekens vestigen aandacht op taaluitingen, in het geval van Janssen gaat het om uitroepen van afschuw of verontwaardiging. De dichteres keert zich hier tegen haar eigen poëtica. Ook maken de vlakkere gedichten, hoewel ze heus niet slecht zijn, de leeservaring minder intrigerend. Toch zijn dit slechts kanttekeningen bij een sterke bundel. Janssen werkt met een intrigerende poëtica die ze vrij consistent in haar poëzie doorvoert. Bijzonder is ook dat ze al bij haar debuut haar metier beheerst. Geen gehakkel, maar weloverwogen poëtisch taalgebruik en fascinerende metaforiek. Janssens Papaver werkt inderdaad bedwelmend.

Film / Films

Raadselachtige alledaagsheid

recensie: De witte ballon

.

De witte ballon was in eerste instantie bedoeld als een film voor kinderen. Toch is Jafar Panahi’s mengeling van sociaal-realisme en poëtische symboliek vooral voer voor volwassen filmliefhebbers. De film won in 1995 de Gouden Camera in Cannes en zette daarmee de Iraanse cinema wereldwijd op de kaart. De witte ballon is nu op dvd uitgebracht en bevat een interview met Panahi waarin hij vertelt over hoe zijn opvallende debuut tot stand kwam.

In De witte ballon wordt een 7-jarig meisje gevolgd tijdens de jaarwisseling in Teheran. Ze wil graag een bijzondere goudvis hebben die ze heeft gezien bij een winkelier. In Iran zijn goudvissen een traditioneel cadeau voor het nieuwe jaar. Ze krijgt uiteindelijk haar moeder zo ver om haar geld te geven, zodat ze de vis kan kopen. Vervolgens volgt de kijker het meisje terwijl ze verschillende obstakels moet overwinnen om de goudvis te bemachtigen. Ze verliest het geld verscheidene malen en er duiken verschillende personages op die haar helpen of juist hinderen.

Onschuldige zoektocht


~

Op het eerste gezicht heeft de film een realistische stijl, waarbij Panahi’s camera het dagelijkse leven probeert te registreren alsof het om een documentair verslag gaat. Panahi weet deze scènes aan te vullen met symbolische beelden die de film een diepere lading geven. Het script van De witte ballon was geschreven door Abbas Kiarostami die in eerste instantie de film ook zou regisseren. Het verhaal heeft een sterke verwantschap met zijn Waar staat het huis van mijn vriend?, waar eveneens een kind gevolgd wordt die een volwassen wereld ontdekt. Panahi werkte toen al voor Kiarostami als assistent en op Kiarostami’s aandringen besloot hij de film te regisseren.

Panahi geeft in een bijgevoegd interview aan dat hij het eenvoudige verhaal als een basis wilde gebruiken voor een sociaalkritisch portret van verschillende buitenstaanders in Iran. Het meisje komt gedurende haar tocht mensen tegen die verdwaald lijken of niet thuishoren in Teheran. Een arme Afghaanse jongen verkoopt ballonnen om rond te komen. Een soldaat is op verlof en probeert naar zijn familie te gaan. Panahi portretteert deze personages subtiel door de ogen van het meisje dat nieuwsgierig is, maar daarnaast ook haar angst voor vreemden moet overwinnen. In de interactie met deze personen leert ze een realiteit kennen die raadselachtig en complex is.

Indringende zeggingskracht

~

De witte ballon heeft na tien jaar nog steeds een zeggingskracht die vooral filmliefhebbers zal aanspreken die houden van minimale cinema, met onder een realistische oppervlakte verborgen diepere boodschappen. In zijn narratieve structuur is De witte ballon een voorloper van Panahi’s The Circle en Offside, waar ook maar kort gebruik wordt gemaakt van bepaalde personages. Panahi’s onderliggende boodschap is sindsdien wel kritischer van aard. The Circle en Offside hanteren ook beproevingen en obstakels als een narratief element, maar de nog onschuldige maakbaarheid van de kindertijd is in die films vervangen door de kennis dat er in Iran veel onontkoombare beperkingen gelden.

Boeken / Non-fictie

Makelaar in geluk

recensie: Michael Gates Gill (vert. Karl van Klaveren) - Hoe Starbucks mijn redding werd

Voor iemand die in een drukke Amerikaanse koffiezaak werkt, droomt Michael Gates Gill opvallend vaak weg. Hij denkt dan aan zijn geëxplodeerde carrière bij een groot reclamebureau of aan zijn kinderen waar hij zo trots op is, ook al speelde hij maar een geringe rol in hun opvoeding. En hij denkt eraan hoe hij alles is kwijtgeraakt. Achter de kassa bij Starbucks ontdekt hij wat het is om onderaan te beginnen, met een goede werkgever en collega’s die je vrienden zijn.

Tientallen titels zijn er over Starbucks verschenen. Met ruim 15.000 filialen wereldwijd is deze koffieketen hét succesverhaal van de Amerikaanse drank- en vrijetijdsindustrie. Die boeken gaan over de bedrijfsvoering en marketing, maar Gills boek is in de eerste plaats een persoonlijk verslag van zijn eigen microloopbaan doorspekt met flash-backs naar de 63 jaar die achter hem liggen.

Muziek
Hoewel de naam op bijna elke pagina voorkomt, is het boek geen lofzang op Starbucks. Wel is het een luchtig pleidooi voor een menselijke werkomgeving waar respect en waardering een gewoonte zijn. De keten is beroemd om z’n bedrijfsfilosofie en bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Soms springt ze zelfs financieel bij voor de studiekosten van parttimers.

Deze filosofie werkt voor de medewerkers (steevast partners genoemd), de klanten en uiteindelijk ook voor de keten zelf. Maar Starbucks weet ook waar de liefde ophoudt. Zo wordt de muziek die in de filialen te horen is geselecteerd door deskundigen op het hoofdkantoor en niet meegebracht door het personeel zelf.

De auteur en zijn filiaalchef Crystal

De auteur en zijn filiaalchef Crystal

Coffee-Master

Gill vertelt hoe hij per ongeluk een vestiging binnenloopt op een open sollicitatiedag en een baan aangeboden krijgt onder een donkere vrouwelijke filiaalchef die dertig jaar jonger is. Hij maakt carrière van de toiletten, via de kassa en de koffiemachine, tot hij als Coffee-Master ook mini-lezingen mag geven. Hij ontdekt de charmes van eenvoudig werk, het direct contact met de consumenten en van werken met jonge collega’s met een andere cultuur. Tegelijkertijd lijkt de band met zijn kinderen te verbeteren:

‘Hallo, pap’ zei ze lachend, Ze vond het blijkbaar grappig dat ik haar niet had herkend. Misschien vond ze het ook grappig dat ik een groen schort en een zwart petje op mijn hoofd had en duidelijk in een situatie verkeerde die ik niet helemaal in de hand had. […] Ze nam zelfverzekerd de leiding. ‘Ik wacht op je… Wanneer ben je vrij?’ ‘Om negen uur… Ik ben vrij om negen uur.’ ‘Dan zie ik je’, zei ze, terwijl ze wegliep om haar bestelling op te pikken bij de espressobar. Annie was duidelijk meer op haar gemak in Starbucks dan ik.

De Nederlandse flaptekst maakt er een all-American success story van, maar eigenlijk is het een innemend verhaal. Het wordt dit jaar verfilmd door Gus van Sant met, hoe kan het ook anders, Tom Hanks in de hoofdrol.

In de Nederlandse vertaling storen enkele verdwaalde afbrekingen in de opmaak en ook de vertaling zelf laat enkele steken vallen: ‘geef me een handje’ waar ‘help me even’ wordt bedoeld, ‘pastries’ zijn toch écht gebak en geen deegwaren (zoals spaghetti), ‘eyecandy’ en ’take ten’ worden te letterlijk vertaald en dat geldt ook voor The Ghost of Christmas Past uit Dickens’ A Christmas Caroll.

~

Bodem
Uit Nederlands oogpunt kan je je natuurlijk afvragen of het zo mooi is dat bedrijven de verantwoordelijkheden op zich moeten nemen die de Amerikaanse overheid met plezier laat liggen. Bovendien kan niet elk bedrijf de filosofie van Starbucks overnemen, want langetermijninvesteringen in personeel zijn veel riskanter in markten waar de vraag grilliger is dan die van de koffiedrinker.

Op een filosofischer niveau is het interessant dat Gill ruim 25 jaar lang rijk werd in de reclamewereld, bij uitstek de plek waar we voorgelogen worden over wat ons gelukkig maakt. Vervolgens zet hij zijn huiselijk geluk op het spel door vreemd te gaan, om uiteindelijk in de herfst van zijn leven te ontdekken waar het eigenlijk allemaal om gaat: geluk ontstaat door relevantie en erkenning binnen een overzichtelijke groep. Dat kan de sportclub zijn, de buurt, het gezin of de werkomgeving. Evolutionair bepaald, omdat werken in stamverband honderdduizenden jaren lang onze manier van overleven was.

Op die manier gelezen krijgt dit schijnbaar eenvoudige boek een diepere laag en zal het niet misstaan naast bestsellers als Fish! (Lundin, Paul & Christensen) of Flow van Mihaly Csikszentmihaly.

Muziek / Album

Gewaagd debuut

recensie: Ntjamrosie - Atouba

.

Atouba, de overleden grootmoeder van zangeres Ntjamrosie, zal trots zijn op haar kleindochter. Want deze Kameroense oma is de belangrijkste inspiratie voor de totstandkoming van het debuutalbum van Ntjamrosie, een Afrikaanse/Nederlandse meid. Het album draagt dan ook de naam van oma Atouba. Het is een gedurfd en eigengereid album dat getuigt van een grote dadendrang. Ntjamrosie stopt op Atouba zestien eigen composities in ruim 58 minuten en daarmee legt ze de lat hoog. Want hoeveel albums van die lengte met zoveel nummers zijn van begin tot eind boeiend?

~

Ntjamrosie groeit op in Kameroen met kerkmuziek en de traditie van ‘storytelling’, een combinatie van zang en muziek. Op negenjarige leeftijd verhuist ze van Kameroen naar Maastricht. In Nederland richt ze zich vanaf haar veertiende op het zingen van eigen composities in de hoek van soul en r&b, waarbij ze later op het Rotterdamse Conservatorium meer studie is gaan maken van andere stijlen zoals bossa nova’s, bolero’s en jazz. Op Atouba zijn diverse stijlen terug te horen, echter het accent ligt op soul en r&b.

Lef

Ntjamrosie is een meid met lef en dat is terug te horen op Atouba. Het blijkt uit het grote aantal eigen composities, maar bijvoorbeeld ook hieruit dat Ntjamrosie in drie talen zingt. Op de plaat staan nummers in haar inheemse taal Bulu, het Engels en het Frans, allemaal onder de noemer ‘taal is geen barrière voor het voelen van muziek’. Klopt, maar toch zijn het opvallend genoeg de Afrikaans aandoende composities die Ntjamrosie doen uitblinken. In het wonderschone Bia Yon met Afrikaans getrommel en een trompetsolo, of in Kutte Fas met een originele opening en de ’tribal chants’ is zij op haar best. En ook in het jazzy Nsissim en de langzame ballad Squeeze The Breeze komt ze goed tot haar recht. Haar stem is loepzuiver en ze beheerst de stijlen soepel.

Overdaad schaadt

~

Toch heeft haar stem de neiging jengelig te gaan worden. Dit gebeurt vooral bij de lange uithalen in de overkill aan soul/r&b-songs, die in combinatie met een tot toetsen beperkt instrumentarium, ervoor zorgen dat Atouba te veel middelmatige liedjes bevat. Helaas is dit de valkuil van het album. Met acht goede liedjes, waaronder de al genoemde songs en enkele van de betere soulnummers zoals Insights en Soul Life Music, zou Ntjamrosie een topdebuut hebben afgeleverd. Wat nu overheerst is overwegend een ‘overdaad schaadt’-gevoel van een overigens talentvolle zangeres.

Boeken / Non-fictie

Veelzijdig muzikaal grasduinen in het allegaartje Utrecht

recensie: Lutgard Mutsears ed. - Van the Black Rocking Cats tot Spinvis: Een halve eeuw popmuziek in & uit Utrecht

De tentoonstelling Pop Utrecht 50, die in 2004 in het Centraal Museum te Utrecht te zien was, gaf het laatste duwtje om een mooi en serieus overzicht in boekvorm te maken over de popgeschiedenis van Utrecht. De Domstad was op dat moment muzikaal gezien hard op weg om de popstad van Nederland te worden. Nu, drie jaar later, is het overzicht klaar en draagt de alles omvattende titel Van the Black Rocking Cats tot Spinvis: Een halve eeuw popmuziek in & uit Utrecht. Het grasduinen kan beginnen.

In het winderige muzieklandschap van Nederland komen de zogeheten popsteden snel op en gaan soms nog sneller. Iedere stad schreeuwt een tijdje om het hardst en soms is dat terecht. Den Haag nam het in de jaren ’60 op tegen Amsterdam en, we weten het, die laatste stad zou de strijd door de jaren heen op zijn slofjes winnen. Vanaf deze ontknoping probeert iedere zichzelf respecterende Nederlandse stad de poten onder de Amsterdamse troon vandaan te zagen, al dan niet met een stroom aan interessante muzikale ontwikkelingen.

Eindhoven lukte het met de onversneden gitaarmuziek (Peter Pan Speedrock, 7zuma7) en Zwolle – met Opgezwolle en consorten – laat al enkele jaren horen hoe Nederhop moet klinken. In de jaren negentig waren de gabbers in Rotterdam united en dansten veel mensen in Europa op de Rotterdam-Hardcore. De door de gitaar gevoede speldenprikken uit Groningen sloegen, tussen de hausses van andere steden door, wereldwijd aan (Solution, Arling & Cameron). In die wirwar speelt de pop uit Utrecht ook vaak – en even vaak slechts tijdelijk – een belangrijke rol.

Een allegaartje

Foto René van Barneveld

De muziek uit Utrecht is overigens slecht in een handzaam hokje te duwen. Een allegaartje, dat is misschien de beste omschrijving. Iets wat ook goed duidelijk wordt in het boek Van the Black Rocking Cats tot Spinvis, bijvoorbeeld met het citaat van Edu Hackenitz, in de jaren ’80 gitarist van The Phones en Hedda Gabler. ‘Als een verzameling van minuscule sektes, deels overlappend, deels langs elkaar heen levend, voortdurend in beweging.’ Dit probleem heeft de relatief jonge, maar rijkelijk onderlegde redactie van het boek onder leiding van popwetenschapper Lutgard Mutsaers redelijk weten te omzeilen door het boek te verdelen in vijftig hoofdstukken waarin evenzoveel onderwerpen behandeld worden. De zeer uiteenlopende onderwerpen worden vrijwel allemaal ondersteund door een nummer op één van de twee bijgevoegde cd’s die helpen een bepaald tijdsbeeld op te roepen of om de creatieve veelzijdigheid te demonstreren.

Het boek is niet opgezet zoals het fantastische, door Koen van Krimpen – een liefhebber, muziekarchivaris en verzamelaar –  samengestelde boek Nothing going on in the City, 40 jaar popmuziek in Groningen, waarin naast geschiedenis en feitjes veel bands beschreven werden en veel authentiek beeldmateriaal (bandfoto’s, concertkaartjes en illustere concertposters) te zien is. Van the Black Rocking Cats tot Spinvis is objectiever, breder qua opzet en beter geschreven. Door de veelzijdigheid is er nauwelijks ruimte voor diepgraverij zoals Van Krimpen dat doet, iets wat de leesbaarheid en toegankelijkheid ten goede komt, maar waarbij je je als lezer af kunt vragen of elk hoofdstuk iets toevoegt aan het geheel.

Vragen
Na het lezen blijf je met veel vragen zitten, die nauwelijks door het boek te beantwoorden zijn. Bijvoorbeeld wat de invloed is geweest van het wereldsucces van de Urban Dance Squad op de verdeelde bandjescultuur in de stad? Of wat, naast de wens om echte poppodia in de stad te hebben, de invloed van de twee edities van A Flight to Lowlands Paradise in de Margriethal van de Jaarbeurs is geweest op de stedelijke popmuziek? En hoe passen de eerste muzikale stappen van Robert Long in de popgeschiedenis van Utrecht? Maar misschien is dat ook wel de grootste en belangrijkste crux van de popgeschiedenis in de Domstad: de verbanden zijn moeilijk te vinden, er is geen rode draad.

Erik de Jong

Foto Ramses Singeling

En als er al een rode draad is, dan is dat in de persoon van Erik de Jong, beter bekend als Spinvis. Met broer Bob en Aart Harder speelde hij in de eerste echte Utrechtse punkband Blitzkrieg. Deze band kreeg al snel de naam The Duds en was sterk aanwezig in de lokale punkscene. Later, als de punk is uitgeblust en de Nederlandstalige pop met bands als Het Goede Doel, Kadanz en de vanuit Utrecht opererende Hagenezen ’t Klein Orkest in Utrecht hoogtij viert, duikt De Jong op in Judy Nylon, een New Wave-band. Begin jaren ’80 speelt De Jong in Hi Jinx, een experimentele band, waarin ook Rene van Barneveld (later GaGa en Urban Dance Squad) en Gert van Veen (later Quazar) speelden. Nu is De Jong als Spinvis de slimme koning van de Utrechtse gitaarpop die ooit door de Utrechtse Ermeloërs Daryll-Ann naar de domstad was gebracht. Ofwel de pop die de stad tegenwoordig het best kenmerkt, met het label Excelsior als belangrijke spil.

Door de keuze van de opzet van het boek, in het bijzonder het relatief kleine aantal pagina’s dat er voor het maken van het boek gebruikt zijn, is er, zoals gezegd, nauwelijks ruimte voor diepgraverij. Toch had de redactie van het boek Utrecht nog meer als popstad kunnen laten gelden, door beter naar de inhoud en informatie in de hoofdstukken te kijken. De onderwerpen, bijvoorbeeld Utrecht als “olievlek op indiekaart”, zijn veel te interessant om er slechts een snelle opsomming van namen van te maken. Met meer tekst, en dus meer uitleg, krijgt de lezer een ietwat beter overzicht of beeld van wat er speelde, wie er speelde en hoe dat zich met elkaar verhield, ook al is dat lastig in Utrecht. Maar de discografie komt in ieder geval beter tot zijn recht. Zoals het boek er nu ligt blijft het een beetje steken bij ‘een leuk overzicht’. Jammer genoeg is Van the Black Rocking Cats tot Spinvis geworden tot een boek dat voor de Utrechter leuk is om in te grasduinen en de eigen herinneringen op te halen, maar voor de rest van de geïnteresseerden blijft het een beetje onbevredigend lezen.