Film / Achtergrond
special: Een gesprek met Chang-dong Lee

De kijker in zijn ziel raken

.

Chang-dong Lee bezocht het Filmmuseum, waar zijn gehele oeuvre van vier films nog tot en met 24 september te zien is. De Zuid-Koreaanse filmmaker vertelde over het toevallige begin van zijn succesvolle carrière, over religie en over zijn vrees voor het uitsterven van het soort films dat hij zelf maakt.

Chang-dong Lee (foto: Paul Caspers)

Chang-dong Lee (foto: Paul Caspers)

Lee, aanvankelijk auteur van romans en korte verhalen, begon in de vroege jaren negentig zijn loopbaan in de filmwereld als regie-assistent en scenarist. De vier films die hij sinds 1997 geschreven en geregisseerd heeft, hebben op allerlei filmfestivals veel lof geoogst en trokken in zijn thuisland veel kijkers. Na een korte periode als Minister van cultuur heeft hij zijn carrière als regisseur weer opgepakt, met als laatste wapenfeit het drama Secret Sunshine (2007), dat deze week eindelijk in Nederland in première ging.

Voordat u films ging maken was u auteur. Hoe ziet u het verband tussen uw carrière als schrijver en als regisseur?
‘Ik zie daar geen fundamenteel verschil tussen. Het komt erop neer dat ik mijn emotie aan de lezer of kijker probeer over te brengen. Als je een roman schrijft, moet je alles zelf doen: alles wat in je hoofd zit, moet je er zelf uit zien te krijgen. Dat is soms heel moeilijk. Het regisseren van een film vergt veel minder: je vraagt andere mensen iets voor je te doen. Op die manier bekeken is het veel eenvoudiger.’

Schrijft u nog?
‘Sinds de jaren negentig had ik niet meer geschreven. Drie jaar geleden kroop het bloed toch waar het niet gaan kon: ik begon weer aan een roman. Ik was toen bang dat ik niet meer aan het maken van een film toekwam, dus daarom ben ik gestopt en heb ik Secret Sunshine gemaakt. De roman is nog niet af.’

Scène uit Green Fish
Scène uit Green Fish (1997)

U bent niet opgeleid tot filmmaker.
‘Ik had er zelfs heel lang nog nooit over nagedacht om films te maken. In 1992 werkte ik als assistent-regisseur bij de opnames van To the Starry Island van Kwang-su Park, een beroemde regisseur. Zelfs toen had ik geen ambities om een eigen film te maken. Ik was toen 31. Op die leeftijd twijfel je over je levensloop, en ik had het idee dat het goed was om iets nieuws te proberen. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik wilde mezelf straffen door zware arbeid uit te voeren. Ik was te verwend om in een fabriek te werken, dus besloot ik mezelf af te matten als assistent-regisseur.’

‘Ik heb tijdens de opnames ontzettend hard gewerkt, zo hard dat de mensen op de set ontroerd waren en me aanspoorden om zelf te gaan regisseren. Als ik zelf filmmaker had willen worden, had ik er nooit zo hard aan gewerkt.’

Het uitgangspunt van uw eerste twee films is een erg pessimistische visie op de politieke, sociale en economische ontwikkelingen van uw thuisland.
‘Ik denk niet dat de films een pessimistisch beeld van Zuid-Korea geven, eerder op een bepaalde manier positief. De hoofdpersonen in mijn films zijn namelijk altijd op zoek naar kracht en hoop. De vraag die ik stel aan mijn publiek is waar we die kracht en hoop kunnen vinden.’

Scène uit Peppermint Candy
Scène uit Peppermint Candy (1999)

Green Fish speelt in een plaats die de laatste twintig jaar ontzettend is veranderd. Vroeger was het een boerendorpje; nu is het een stad met alleen maar huizen en winkels. De vraag die ik met deze film wilde stellen is welke prijs we hebben betaald tijdens de jaren van enorme economische ontwikkelingen in Korea, waarbij economische groei door de samenleving als absolute prioriteit werd gesteld. Het idee voor Peppermint Candy kwam toen ik me op een ochtend aan het scheren was en mezelf in de spiegel zag. Ik merkte hoe zeer ik veranderd was, en verlangde ernaar terug te gaan in de tijd, om het verleden te herbeleven. In de werkelijkheid kan dat niet, in film wel.’

Is uw inspiratie na deze twee films veranderd?
‘Er is voor al mijn films wel een inspiratie aan te wijzen, maar ze komen allemaal voort uit vragen die ik heb gesteld aan mezelf en aan het leven. De films zijn een uiting van die vragen.’

Secret Sunshine is door iemand omschreven als een aanval op de hypocriete elementen van het christendom. Was dat een drijfveer bij het maken van de film?
‘Ik heb de film niet met die gedachte gemaakt. In Korea waren er ook mensen die Secret Sunshine zagen als een film die zich tegen het christendom keerde, maar anderen zagen hem als zeer christelijk. Ik heb echter niet geprobeerd een film over het geloof te maken. Ik wilde een film maken die over de mens ging.’

Maar ook in uw eerste twee films zitten onsympathieke of gestoorde christelijke karakters.
‘Het is niet zo dat ik een bepaalde gedachte over het christendom gestalte probeer te geven. Dat soort mensen is nu eenmaal een deel van de samenleving. De Koreaanse kerk is voornamelijk protestants, maar het is een vorm van protestantisme die door het Amerikaanse evangelisme beïnvloed is. Vandaar dat Europeanen er van kunnen schrikken hoe uitbundig mensen zich gedragen tijdens de dienst.’

Scène uit Oasis
Scène uit Oasis (2002)

Heeft u zelf een religieuze achtergrond?
‘Nee. Ik ben wel leraar geweest op een christelijke middelbare school, maar ik ben niet gelovig. Ik ben vroeger wel naar de kerk gegaan. Niet zozeer om op zoek naar het geloof te gaan, maar op zoek naar dingen die me konden helpen in mijn leven – woorden, preken waar ik wat aan zou kunnen hebben. Het is uiteindelijk een teleurstelling geweest.’

Heeft u plannen voor een volgende film?
‘Ik ben bezig met een nieuw scenario. Als alles goed gaat kan ik dit jaar nog beginnen met de opnames. De film gaat over een dichter. Men zegt dat de dichtkunst op dit moment op sterven na dood is. In de film stel ik de vraag wat de dichtkunst in dit tijdperk voor ons betekent. Dit is voor mij hetzelfde als het maken van een film over het uitsterven van de film in de periode waarin dat gebeurt. Daarmee bedoel ik dat het aandeel van films die de kijker bij de lurven grijpen, zoals The Dark Knight, steeds groter wordt, terwijl een andere soort films aan het uitsterven is. Het soort films dat in het Filmmuseum draait, trekt steeds minder mensen.’

‘Bepaalde elementen zijn langzaam aan het verdwijnen. Het verlangen om daadwerkelijk echte communicatie met de kijker tot stand te brengen bijvoorbeeld. Films die de kijker in zijn ziel raken, en die je de realiteit niet doen vergeten, maar doen herbeleven – die de afstand tussen film en realiteit kleiner maken.’

Scène uit Secret Sunshine
Scène uit Secret Sunshine (2007)

Hoe ziet u zichzelf dan in die toekomst?
‘Dat weet ik niet. Toen ik begon met films maken dacht ik dat het heel mooi zou zijn als ik er vijf kon maken. Met de voltooiing van mijn volgende film is dat gebeurd. Ik weet niet of ik de inspiratie en kracht heb om nog eens vijf films te kunnen maken. En tot nu heb ik geluk gehad dat ik altijd het groene licht heb gekregen voor de films die ik wil maken.’

Uw eigen films trekken toch veel publiek, ook buiten de festivals.
‘Zo populair ben ik nu ook weer niet. Gezien de inhoud van mijn films doe ik het wel goed, maar vergeleken met de commerciële films niet. Regisseurs die op buitenlandse festivals worden uitgenodigd, trekken vaak erg weinig publiek, kijk maar naar Ki-duk Kim, wiens films in Korea niet eens uitgebracht worden. Mijn films zijn niet commercieel geslaagd, ze zijn commercieel niet mislukt. Misschien komt dat wel omdat ik het absoluut noodzakelijk vind om te communiceren met het publiek – niet de filmhuisgangers, maar het gewone publiek. Hoe moeilijk dat ook is. Er zijn wel filmauteurs die het wat dat betreft hebben opgegeven.’

Met dank aan Remco Breuker voor de vertaling.

Film / Films

Schandalen in de familie

recensie: Ver van familie

.

Ver van familie is het speelfilmdebuut van schrijfster/beeldend kunstenaar Marion Bloem, gebaseerd op haar gelijknamige roman uit 1999. Bloem tekende niet alleen voor de regie, maar schreef ook het scenario. Wie zijn wenkbrauwen fronst bij boekverfilmingen kan gerust zijn. Bloem heeft genoeg afstand van haar roman kunnen nemen en een onderhoudende film gemaakt, zonder de geest van haar eigen boek geweld aan te doen.

~

Ver van familie speelt zich af in 1986 en begint in New York, waar hoofdpersoon Barbie König (Terence Schreurs) na haar stiefmoeders dood al haar schepen achter zich verbrandt om oma in Nederland terug te zien. Barbie heeft ontdekt dat haar stiefmoeder oma’s brieven voor haar verborgen hield. De familie in Nederland zit niet op haar te wachten. Oma Em (Anneke Grönloh) is stervende: een confrontatie met haar verloren kleindochter zou haar dood versnellen. Oma Em is echter nog niet van zins te sterven, maar wil koste wat kost haar kleindochter zien, voor wie zij lang heeft gezorgd na de mysterieuze dood van diens moeder. Vanwege de geheimen rond het gezin waarin Barbie is grootgebracht, wordt alles in het werk gezet om haar weg te houden van oma. Barbies zoektocht wordt afgewisseld met flashbacks die een aantal familiegeheimen onthullen.

Sterke cast

In de roman wordt een portret van Barbies familie geschetst door dertien afzonderlijke familieleden. De film kent een verteller: Oma Em, een verrassend goed acteerdebuut van zangeres Anneke Grönloh. Hilarisch zijn de taferelen rond haar sterfbed, dat alles wegheeft van een gezellige koempoelan (bijeenkomst), compleet met Indische lekkernijen en een keur aan familieleden. Oma, ver in de negentig (dochter van een KNIL-soldaat en een Indonesisch plattelandsmeisje) heeft talloze kinderen en kleinkinderen – verwarrend, maar voor het begrip van het verhaal uiteindelijk niet storend.

~

Uniek is dat veel Indische acteurs, figuranten en BN’ers hun opmars in Ver van familie maken. Zo zien we onder meer Riem de Wolff, Chris Tates, Katja Schuurman, Johnny de Mol en Nada van Nie voorbij komen, zonder dat het overdreven wordt. Terence Schreurs is een aanwinst voor de Nederlandse film. Zij zet overtuigend Barbie neer die, geboren in Nederland en opgegroeid in de VS, de waarheid over haar verleden wil achterhalen. Haar sterke spel ontroert. Schreurs beschikt bovendien over een mooie zangstem waarmee ze de fraaie liedjes met het juiste gevoel vertolkt. De filmmuziek (van onder andere Alex Britti) roept echo’s op van Ry Cooder in Paris, Texas van Wim Wenders.

Familiefilm

I feel fine without luggage‘, zegt Barbie als zij haar koffer op een rondvaartboot achterlaat. Indische families slepen heel wat bagage met zich mee: de Japanse bezetting, de Indonesische revolutie, de repatriëring naar Nederland, de kille ontvangst en het stilzwijgend opgaan in de Nederlandse samenleving. Indische Nederlanders zouden een schoolvoorbeeld zijn van assimilatie en integratie. Ver van familie gaat niet over hun geschiedenis. Het is een familiefilm over Indo’s (géén Indonesiërs) die in Nederland een nieuw leven hebben opgebouwd, maar zich nooit hebben losgemaakt van hun verleden.

De film is gemaakt met steun van stichting Het gebaar, waarmee de overheid Indische initiatieven wil subsidiëren als tegemoetkoming voor de kille ontvangst van Indische Nederlanders na ’45. Bloems film is bedoeld als erkenning voor Indische mensen. Toch zal deze film een breed publiek aanspreken: wie heeft niet iets met familie?

Ver van familie gaat in première op 14 september tijdens Film by the Sea en is daar ook op 19, 20 en 21 september te zien, en op het Nederlands Film Festival. De film draait vanaf 23 oktober in de bioscopen.

Film / Films

Een tour de force van Gyllenhaal

recensie: SherryBaby

.

Het interieur van een bus, de troosteloze buitenwijken van New Jersey, kringelende sigarettenrook en gestaag vallende regen. Het wrange realisme van de openingsscenes zet de toon voor het verhaal dat volgt. Sherry Swanson (Maggie Gyllenhaal) komt net uit de gevangenis na drie jaar vastgezeten te hebben. Ze is een voormalig heroïneverslaafde en moet die demonen van zich af weten te houden om haar dochter Alexis voor zich te kunnen winnen.

Sherry had vóór haar gevangenschap al geen aandacht voor haar dochter, en die is dan ook volledig van haar vervreemd. Haar goedbedoelende broer Bobby en diens vrouw Lynette hebben Alexis in huis genomen. Naast deze oerstrijd om het moederschap moet Sherry ook een baan zien te vinden en weet ze de hete adem van haar reclasseringsambtenaar (een sterke Giancarlo Esposito) in haar nek. De dagelijkse verleiding om weer aan de drugs te gaan is dan ook groot.

~

Hoewel het plot niet verrassend is en soms wat richtingloos, wordt de uitwerking daarvan op een hoog niveau getild. Ten eerste door de regie van debuterend regisseur Laurie Collyer, die voortdurend op de rand van melodrama zit maar er niet overheen valt; maar vooral door het weergaloze spel van Maggie Gyllenhaal. De eerlijkheid en waarachtigheid waarmee ze een echt persoon maakt van Sherry, zonder in de valkuil van ‘kijk mij hier eens enorm sterk en met een actieradius van jewelste staan acteren’ te duikelen, maakt dat het moeilijk is van haar weg te kijken. Gyllenhaals subtiele gezichtsuitdrukkingen suggereren voortdurend van alles, en met een lichte glimlach, een verstarde blik of een omhooggetrokken lip laat ze een wereld van emoties zien. Op die momenten is ze zo kwetsbaar als een moeder, op zoek naar de liefde van haar kind, zou moeten zijn. Het sterke aan haar personage (en de manier waarop Gyllenhaal dit uitwerkt) is dat ze het volgende moment weer volkomen in control is, als ze haar seksualiteit gebruikt om een baan te krijgen of om de leidinggevende in haar opvanghuis te verleiden. De strijd tussen kwetsbaarheid en een egocentrische roep om aandacht vormt het hart van haar zoektocht naar een eigen identiteit, in een wereld die ze sinds haar zestiende is ontvlucht.

Ongelijke strijd

Aan haar verlangen om moeder te zijn voor Alexis heeft ze een zware dobber. Doordat ze zich al heel jong op de heroïne heeft gestort mist Sherry een hoop basisvaardigheden die ze als volwassene nodig heeft. De ongezonde, zeg maar gerust verwrongen, relatie die ze heeft met haar vader helpt daarbij ook niet. Het gevolg is dat ze het liefst een huisje bouwt om daarin weg te kruipen met haar dochter, ver weg van de boze buitenwereld. Iets dat ze ook letterlijk doet in een mooie intieme scene, als ze zich met Alexis terugtrekt op haar kamer. Ze is niet in staat om volwassen met haar dochter om te gaan. De ongelijke strijd tussen Sherry en Lynette, waarin Alexis verward op zoek is naar wie nou haar echte moeder is, is hartverscheurend om te zien.

~

Sherry krijgt wat hulp van Dean (Danny Trejo), ook een ex-gevangene en ex-drugsverslaafde, die voor haar een link is met het verleden en tegelijk een voorbeeld is van het succesvol loskomen daarvan. Dat ze wederzijds gebruik van elkaar maken is niet meer dan logisch, en Trejo maakt van Dean – ondanks zijn dreigende fysiek – een zachtmoedig man die weet wat zijn plaats is en zijn verwachtingen over het leven drastisch heeft bijgesteld. Het lijkt uiteindelijk aan hem om Sherry langzaam los te laten komen van haar angsten en van haar onvolwassen roep om aandacht. Als Sherry een dagje met Alexis is weggeweest en daarbij in alle hardheid met haar tekortkomingen als moeder is geconfronteerd, is er toch hoop dat het nog goed komt met haar. Al zal dat in kleine stapjes moeten gebeuren.

Film / Films

Meesterlijke alledaagsheid

recensie: Secret Sunshine (Miryang)

.

Secret Sunshine is een overtuigend portret van een vrouw die na tegenslagen gedwongen wordt om haar leven weer op te bouwen en zin te geven. Regisseur Chang-dong Lee weet met zijn naturalistische film een intiem en realistisch beeld te geven van het hedendaagse Zuid-Korea.

Zuid-Korea kent een ongekend productieve filmindustrie en keer op keer weten Koreaanse films te verrassen op filmfestivals. Zo ook Chang-dong Lee’s Secret Sunshine, die op Cannes de Gouden palm voor de beste actrice won. De film is een Koreaanse variant op het klassieke melodrama en toont op een onopgesmukte wijze het leven van een vrouw in een provinciaal stadje.

~

Pianiste Shin-ae Lee (Do-yeon Jeon) keert met haar zoontje terug naar het geboortedorp van haar overleden man om een nieuw leven op te bouwen. In het dorp moet ze wennen aan de sterke sociale controle die er heerst. Ook trekt ze als alleenstaande vrouw de aandacht van verschillende mannen die haar zien als een potentiële echtgenote. De film krijgt een wending als haar zoontje wordt ontvoerd. Als hij dood wordt teruggevonden is Shin-ae ten einde raad en probeert ze wanhopig haar leven weer zin te geven. Ze zoek troost in het christelijke geloof, waarin ze een schijnbare mate van berusting vindt.

Alledaags licht

Actrice Do-yeon Jeon weet Shin-ae goed neer te zetten als een persoon die sterk en onafhankelijk probeert te zijn, maar door verschillende omstandigheden gedwongen wordt om in te zien dat het leven niet altijd gemakkelijk verloopt. Naast het sterke spel van Do-yeon Jeon imponeert Kang-ho Song (bekend van Memories of Murder en The Host) in de rol van stille aanbidder die Shin-ae begeleidt op haar moeilijke levenspad. In deze bescheiden rol van simpele goedzak voorziet hij de film ook van komische momenten.

~

Chang-dong Lee’s grote verdienste is dat de film je met zijn eenvoudige realisme geboeid houdt. Lee gebruikt geen trucs of kunstgrepen, waardoor niets afleidt van het spel van zijn overtuigende cast. Zijn filmische stijl is daarmee geheel gefocust op de levens van zijn personages. Daarnaast weet Lee dat het leven complexer in elkaar steekt dan menig Hollywoodfilm. Hij zwicht daarbij niet voor een simpele catharsis of een te pessimistisch wereldbeeld, maar probeert het leven te vangen zoals het is.

Lees ook het interview met regisseur Chang-dong Lee.

Film / Films

Sandrine en Sabine

recensie: Elle s'appelle Sabine

Toen en nu staan centraal in het levensverhaal van Sabine Bonnaire. Sinds vijf jaar is ze een van de bewoners van een klein gezinsvervangend tehuis op het Zuid-Franse platteland. Haar geschiedenis wordt verteld door de Franse actrice Sandrine Bonnaire, die met deze documentaire debuteert als regisseuse.

Het persoonlijke portret dat Bonnaire over haar zuster maakte is daarnaast ook een onderhuidse aanklacht, rechtstreeks gericht aan de Franse regering. Ze pleit voor oprichting en financiering van meer kleinschalige collectieve voorzieningen voor mensen als Sabine. Nu is het zo dat families aan hun lot worden overgelaten. Vanaf twintig jaar zijn patienten min of meer vogelvrij en is het vinden van een geschikte plek aan de familie en ouders; behalve grote inrichtingen zijn er nauwelijks alternatieven.

~

Met 38 jaar is Sabine slechts een schim van het levenslustige en vrolijke meisje dat ze ooit was. Sandrine vraagt zich terecht af of een sprankje daarvan ooit zal terugkeren. Ze duikt in het verleden en zet materiaal uit het familiearchief af tegen het leven in het tehuis nu. Ze laat daarbij vele vragen onbeantwoord, maar haar punt is duidelijk. Tot haar 27e gaat alles goed. Sabine wordt liefdevol binnen de familie grootgebracht, beschermd en toch met een grote mate van autonomie. Ze gaat zolang het kan naar een gewone school, speelt piano, breit truien voor de hele familie en vliegt in 1993 met de Concorde naar Amerika. De archiefbeelden en het commentaar dat Bonnaire mondjesmaat geeft spreken voor zichzelf, en geven een goed beeld van Sabine’s normale leven en van haar creatieve en nieuwsgierige kant.

Verlies en verlating

Het is afschuwelijk om te zien hoe de jonge levendige Sabine is veranderd in een geïnstitutionaliseerde schim van haar oorspronkelijke zelf. Dertig kilo te zwaar, zelfdestructief en afhankelijk van medicatie wordt ze nu overheerst door de angst alleen te worden gelaten. Voortdurend spreekt ze in herhalingen en vraagt haar zuster om antwoord en geruststelling. Haar lijdensweg, die kies en zorgvuldig buiten de documentaire wordt gehouden, begint in 1996. Als haar oudste broer thuis een hartaanval krijgt slaan de stoppen door. Met toenemende gewelddadigheid geeft Sabine uiting aan haar frustratie en angst en eenzaamheid. Ze richt zich tegen haar moeder met wie ze alleen is achtergebleven sinds haar elf broers en zussen het nest hebben verlaten. Iets wat haar zwaar gevallen moet zijn.

Er wordt gezocht naar oplossingen maar die werken niet. Uiteindelijk wordt Sabine opgenomen in een gesloten kliniek. Als ze na vijf jaar medicatie en isolement een nieuw tehuis vindt is haar persoonlijkheid verwoest. Haar levenslust en creativiteit zijn verdwenen, maar het is ook een nieuwe start. Liefdevol en geduldig draait de documentaire om die hervonden kwaliteit van leven en de progressie die Sabine langzaam weer maakt.

~

De zijpaden die Sandrine in de film soms behandelt doen er eigenlijk niet toe. Wat telt voor de familie is de veiligheid van de plek waar Sabine woont. Een tehuis waar aandacht en menselijkheid voorop staan. Niet voor niets barst Sabine in tranen uit als ze zichzelf terugziet in de film van haar zus: “nee ze is het verleden niet vergeten, haar tranen zijn tranen van vreugde”.

Zonder omkijken

Tot aan het eind weet Sandrine Bonnaire de kijker te confronteren. Haar missie is er een waar je als kijker volledig achter kan staan. Want als de heldin in een aangrijpend verhaal is Sabine niet meer los te zien van het goede deel van haar verleden. Hoopvol en gesterkt door de liefde binnen haar familie, weet je het als kijker zeker. In de ideale toekomst zal Sabine zeker nog een keer met haar zus Sabrine op vakantie gaan.

Theater / Voorstelling

Beeldende kunst in beweging

recensie: LaLa#4 Bubbleissues

.

De twee jongedames achter LaLa, Laure Dever en Laura Vanborm, stalen met hun kleurrijke vorige productie Cocomotel ieders hart. LaLa#4 Bubbleissues is wat minder feestelijk en vrolijk; hun gebruikelijke gekke fratsen zijn nu ingebed in een wat rustiger, abstracter en filosofischer geheel. De kleine meisjes zijn groot geworden – groot genoeg ook om een man op hun vloer te tolereren.

~

Dever en Vanborm spelen graag met sferen, met associaties, met vormen. Een kant en klaar verhaal hoef je niet van ze te verwachten. Als kijker maak je je eigen verhaal van de dingen die ze je voorschotelen – of je kijkt simpelweg naar de bewegingen, naar de beelden, dat mag ook. Draaide het in Cocomotel nog overduidelijk om een centraal onderwerp, namelijk helden uit de film en de cartoon, in Bubbleissues zijn de twee dansers/choreografen wat minder concreet. Begrenzing, vrijheid, daar moet het over gaan. De ruimte in je hoofd, of het gebrek eraan, bepaalt wat je daarbinnen – of daarbuiten – ziet.

De fysieke ruimte in de theaterzaal is behoorlijk leeg als de voorstelling begint. Er hangt een groot wit doek achterin, er ligt iets wits achter op de vloer en iets bruins voor op de vloer. In de verstilde openingsscene komt de ondefinieerbare ‘drol’ met kleine bewegingen tot leven; achter hem doet even later het witte ‘iets’ hetzelfde doordat er hoorbaar lucht in wordt geblazen. In een absurdistische zoektocht, een kale slapstick ontdekt het bruine wezen, inmiddels met benen, het ‘iets’ – een opblaasbaar matras van een meter of acht breed, een meter of vier diep en een kleine meter hoog. Samen vormen ze een bewegend kunstwerk.

Het element lucht speelt de rest van de voorstelling de rol van aarde, want de matras is de – beweeglijke – ondergrond voor de drie dansers. In de diverse gefilmde scènes zien we op het scherm een andere omkering van elementen: het water speelt voor ‘buitenatmosfeerse’ lucht, waarin de dansers in hun vrijetijdskleding, compleet met mutsen, vrij zweven en bewegen als waren zij astronauten.

~

In tegenstelling tot in LaLa#1 tot en met #3 zijn Vanborm en Dever niet met hun tweetjes; danser Seppe Baeyens, een sierlijke slungel, vult de LaLa-poppetjes fysiek prachtig aan. In het concept wordt hij overigens niet bepaald weggezet als ‘de man tussen de twee meiden’. Hij is vooral een derde figuur op de vloer. Zelfs in de diverse duetten met een van hen neemt hij niet per se de mannenrol in; hij wordt net zo goed door de veel kleinere Laure Dever gedragen en getild als andersom.

Tussen begin en eind, waarin het bruine wezen (onverrichter zake?, door schade en schande wijs geworden?) terugkeert naar zijn zoektocht van het begin, krijgen we zeer diverse, beeldend sterke scènes te zien. Een vlammend rood Wajang-schaduwduet met trage bewegingen uit het illusionisme, de acrobatiek en het kunstrijden op de schaats op snelle trommelklanken. Een terugkerende, vervreemdende sequentie van achteruitlooppassen, als een slomo reverse dvd-beeld van een achtervolgde boef of held. Een derwisjachtig rondjes rennen op de randjes van het matras, met de bocht meehangend als een motor. Een solo-ballonnenknapwedstrijd van een meisje dat rent, springt en valt om er wat minder opgeblazen uit te zien in haar letterlijke ballonrok. Een duet van een man-met-zak-over-de-kop en een meisje dat hem opzoekt, uitdaagt, aanvalt. Een voor een première verrassend synchroon lig-trio waarin de matras als reuzenpercussie-instrument wordt gebruikt.

In deze laatstgenoemde scène is de timing al perfect. Verder mag de voorstelling in komende speelrondes her en der nog wat worden bijgeschaafd en bijgesteld. Maar over de hele linie laat LaLa#4 groei zien zonder dat de prettige ironisch-absurdistische sfeer die hun werk zo kenmerkt, is aangetast.

Boeken / Non-fictie

Criminele globalisering

recensie: Misha Glenny (vert. Peter Diderich) - McMaffia

Internationale misdaad en corruptie staan volgens schattingen van het IMF samen garant voor 17 tot 25% van de totale wereldwijde omzet. Het veel meer angst oproepende internationale terrorisme is niet meer dan het kleine ADHD-broertje van deze uit de kluiten gewassen tweeling. In McMaffia. Misdaad zonder grenzen beschrijft Misha Glenny deze economische grootmacht.

McMaffia. Misdaad zonder grenzen beschrijft Misha Glenny deze economische grootmacht.

Misha Glenny is Balkancorrespondent voor de BBC en The Guardian en heeft al een aantal indrukwekkende boeken afgeleverd, zoals The Rebirth of History en De Balkan. 1804-1999. De titel van zijn nieuwe boek heeft Glenny ontleend aan een citaat van Marc Galeotti, een kenner van de Russische maffia, waarin die sprak over de Tsjetsjeense georganiseerde criminaliteit die ‘Tsjetsjeens’ tot een afschrikwekkende merknaam maakten in het voormalige Oostblok.

Op de 38 pagina’s van het eerste hoofdstuk beschrijft Glenny in vogelvlucht hoe de geheime dienst van Bulgarije zich ontwikkelde tot een internationale criminele organisatie. Onder het communisme had de dienst al als hoofdactiviteit smokkel en handel in drugs, wapens en mensen. Na 1979 bezitten ze de meeste zelfstandige bedrijven, persen ze staatsbedrijven af, importeren ze in het Westen gestolen auto’s en ontwikkelen ze zich tot de spil van de Europese vrouwenhandel.

Het beeld onstaat van een volkomen verziekt land (meer nog dan Italië), waarvan de lange tentakels reiken tot aan Joegoslavië, een land waar de internationale misdaad nog professioneler en wreder is.


De opkomende kapitalistische klasse van Bulgarije (foto uit besproken boek).
De opkomende kapitalistische klasse van Bulgarije (foto uit besproken boek).

Rond de wereld
Na de Balkan komen nog een handvol landen aan bod, zoals Kazachstan, Rusland, Oekraïne, Moldavië (dat z’n UEFA-goedgekeurde voetbalstadion financierde met illegale wapenexporten). Vervolgens is het een kleine stap naar de Russische enclave in Tel Aviv, dat als prostitutiebolwerk alleen onderdoet voor Dubai, de witwasserette van de wereld en spil van de illegale mensenhandel (arbeiders en prostituees). Zo gaat het verder langs Nigeria, waar fraude en zwendel de nationale sporten zijn, Zuid-Afrika, Japan en China.

In het boek worden schetsen van het internationale toneel afgewisseld met persoonlijke anekdotes, waaronder beschrijvingen van criminele bijeenkomsten en afrekeningen of de reis van een tot prostitutie gedwongen Russin. Een hoofdstuk over de Canadees-Amerikaanse grens is aanleiding om te filosoferen over het wereldwijd legaliseren van drugs. Het zou gigantische kosten besparen, belasting opleveren en hele netwerken (inclusief terroristische) van hun financiering beroven. Maar zolang een kwart van de landen vrolijk meeverdient aan de drugshandel zal zo’n ommezwaai niet plaats vinden.

Schaduwwereld

In McMaffia toont Misha Glenny een schaduwwereld waar grenzen synoniem zijn met smokkel en sancties met winstkansen. Elk embargo, elke internationale sanctie dwingt een land tot een nieuw illegaal bondgenootschap met een onwaarschijnlijke partij, om toch maar aan wapens, drugs of olie te komen. Elk politiek-regionale conflict heeft een duister crimineel spiegelbeeld. En elk vergaard fortuin vereist internationale contacten voor het witwassen.

Glenny is duidelijk het meest thuis in de Balkan, waarover dan ook het meest opzienbarende hoofdstuk gaat. Daarna verliest deze dikke pil aan kracht naarmate de hoofdstukken verstrijken. Er ontstaat overdaad. Afrika en Azië zijn zeker nog interessant, maar het hoofdstuk over cybercrime stijgt niet uit boven een willekeurig tijdschriftartikeltje. Dat neemt niet weg dat het een indrukwekkend boek is dat het beeld van de wereld weer een stuk somberder maakt.

 

Boeken / Achtergrond
special: Interview met bekroond debutant Christiaan Weijts

Het gaat om het evenwicht tussen beheersing en loslaten

In Nederland debuteren jaarlijks vele ambitieuze schrijvers. Slechts weinigen halen met hun boek een tweede druk. Voor wie positief wordt besproken lonken literaire prijzen en een doorbraak bij het grote publiek. Maar wie zijn nu eigenlijk die namen om in de gaten te houden? Wiens boek oogstte alom lof van de schrijvende media? In een nieuwe interviewreeks met Neerlands meest succesvolle debutanten stelt 8WEEKLY vragen over succes in een kikkerland, ambities en de hooggespannen verwachting van een tweede boek. Het derde deel: Christiaan Weijts.

~

Gemeten naar verkoop, bekroningen en nominaties is Christiaan Weijts met afstand de beste debutant van 2006/2007. Hij debuteerde met de roman Art. 285b, over een pianist die door een ex-vriendin en peepshowdanseres aangeklaagd wordt wegens stalking. Weijts ontving hiervoor de Anton Wachterprijs voor het best verkochte debuut en de Gouden Ezelsoor. Bovendien werd hij genomineerd voor onder andere de AKO-literatuurprijs en de Gouden Uil. Dat is nog eens het literaire landschap binnenkomen. In oktober verschijnt zijn tweede boek, Via Cappello 23.

Begin juli, ook binnen in café De Posthoorn is het rookverbod ingegaan. Maar buiten op het terras, aan het statige en lommerrijke Korte Voorhout in Den Haag en vlakbij Weijts’ nieuwe woonstek, steekt de schrijver de ene na de andere Camel op. De eerste vraag is hoe Christiaan Weijts het succes ervoer. Dacht hij: nu weet ik hoe het moet?

‘In eerste instantie wel, ja. Ik ging ervan uit dat ik nu toch in ieder geval voldoende technische vaardigheden had om op te leunen. Maar dat bleek toch niet zo te werken. Andere schrijvers hadden me daar al voor gewaarschuwd. Met elk nieuw boek moet er iets nieuws ontdekt worden, en dat gebeurt tijdens het schrijven. Je moet elk boek weer opnieuw uitvinden en eigenlijk kun je nergens op terugvallen.’

Hoe ben je voor die tweede roman te werk gegaan?
Een roman schrijven is geen lineair proces, waar je begint met de opening van je verhaal en doorwerkt tot het einde. Het is alsof je een driedimensionaal beeld aan het bewerken bent. Je draait het om, kantelt het en bekijkt het vanuit alle mogelijke hoeken. Je werkt op alle plaatsen tegelijkertijd.

In mijn nieuwe boek ging ik uit van één idee: de gondeliers van Venetië die in staking gaan. Dat was het uitgangspunt, maar in de loop van de tijd bleken andere zaken belangrijker te worden en schoof het oorspronkelijke idee naar de achtergrond. Vaak komt er tijdens het schrijven een vermoeden opzetten: hier zit iets, hier kan ik iets mee doen, al weet ik niet waar dat toe gaat leiden. Zulke vermoedens blijven gedurende het hele schrijfproces ontstaan. En ik ben dan niet te beroerd om de hele boel weer om te gooien en het uit te werken. Maar je kunt zo’n vermoeden ook intact laten. De lezer maakt dan tijdens het lezen mee hoe de schrijver iets ontdekt. Dat kan spannend zijn.

Het verhaal ontwikkelt zich op eigen kracht?
Het verhaal waar je aan werkt krijgt in zekere zin een eigen logica en je kunt als schrijver daardoor ook zelf verrast worden. De verleiding is groot om dat vervolgens te gaan aanzetten. Maar dat is riskant. Als een boek al te zeer dichtgetimmerd wordt, werpt dat een barrière op voor de lezer. Soms moet je de creativiteit de vrije teugel geven en in het wilde weg schrijven om de spontaniteit erin te houden. Maar het moet niet oeverloos worden. Het gaat om het evenwicht tussen beheersing en loslaten.

In Art. 285b. zit een grote persoonlijke betrokkenheid; je bent zelf door een ex-vriendin beschuldigd van stalking. Heb je die eigen ervaring nodig om een goed boek te schrijven?
Je gebruikt altijd datgene wat je kent, al doe je dat niet in een directe vorm. Je zet de dingen naar je hand. Mijn uitgangspunt was de wereld van een pianist te laten botsen met die van een stripteasedanseres. Dat ik toen beschuldigd werd van stalking, kwam in zekere zin als een cadeautje. Het vooruitzicht van een juridisch proces legde een spanning op het schrijven. Dat bleek goed te werken.

Maar het reservoir aan autobiografisch materiaal raakt een keer op.
Ja, daarom zijn debuten meestal veel autobiografischer dan de boeken die daarna komen. Kennelijk moet er eerst iets uit. Mijn volgende boek is al minder autobiografisch, al gebruik ik nog steeds dingen die ik ken, zoals de universitaire wereld.

In de periode waarin het boek speelt, vonden de aanval op het WTC in New York en de moord op Fortuyn plaats. Heb je dat bewust willen gebruiken?
Ik zit met mijn schrijven graag dicht op de huid van de tijdgeest; als columnist doe je dat al automatisch. Het was een uitzonderlijke periode; zaken die voorheen nog ludiek waren, waren dat ineens niet meer. Denk aan de taart in het gezicht van Fortuyn; die werd achteraf beschouwd als een serieuze bedreiging. Daarbij vond in die tijd ook de algemene verspreiding van de mobiele telefoon plaats; men ging elkaar massaal sms‘en. Het sturen van boodschappen kwam in een heel ander licht te staan. En tegelijkertijd werd ook het wetsartikel 285b tegen stalking ingevoerd. Het was van tevoren niet mijn opzet om dat allemaal te gaan gebruiken, maar het is mooi als het maatschappelijke decor samenvalt met de persoonlijke gesteldheid van de held in het boek.


Christiaan Weijts (foto: Peter Boer)
Christiaan Weijts (foto: Peter Boer)

Je hebt een heel eigen literaire stem. Heb je daar naar moeten zoeken?

Toen ik begon te schrijven was ik veel braver. In mijn eerste columns bijvoorbeeld zit veel meer imitatie. Ik ben later nieuwe jargons gaan onderzoeken. De Amsterdamse straattaal die ik gebruik, kende ik niet van huis uit. En met de ambtelijke taal kwam ik in aanraking toen ik met justitie te maken kreeg. Ik ben met die taalregisters gaan spelen en er op gaan variëren. Ik vind het ook boeiend om te experimenteren met verschillende vertelstandpunten. Die functioneren als toonsoorten in de muziek, met eigen mogelijkheden en beperkingen. In Art. 285b heb ik die verschillende vormen bewust ingezet. Dat is wel iets wat je in de loop van de tijd leert beheersen.

Je tweede boek, Via Cappello 23, is bijna af. Heeft het je veel moeite gekost?
Ieder boek moet moeite kosten. Ik had tijdens het schrijven van mijn eerste boek de neiging om heel lang achter mijn bureau te gaan zitten en net zo lang te wachten tot er iets zou komen. Ik weet nu dat het soms geen zin heeft om te gaan schrijven, dat ik eerst bepaalde omstandigheden moet creëren. Soms moet je even ergens gaan koffiedrinken en dan komen er dingen op die je nodig hebt.

Voelde je meer druk?
Je weet dat er naar je gekeken wordt. Bij je debuut lijkt het voor de buitenwereld alsof je uit het niets bent gekomen. Als je debuut dan succesvol is, weet je dat de verwachtingen voor je tweede boek hoog zijn. Men zal het strenger beoordelen, er wordt je minder vergeven. Maar als je aan het schrijven bent, denk je daar geen moment aan. Dan ben je totaal in beslag genomen door de wereld die in het boek ontstaat.

De goede ontvangst en prijzen voor mijn debuutroman werken juist als steuntje in de rug. Stel je voor dat je een van die veertig of vijftig debutanten per jaar bent die eigenlijk volstrekt geen weerklank krijgen. Voor die schrijvers lijkt het me juist een zwaardere opgave de Altijd Moeilijke Tweede te schrijven.

Christiaan Weijts • Art. 285b • De Arbeiderspers • € 12,50 • 323 blz. • ISBN 9789029566131

Lees ook eerder verschenen delen:
Interview met Ricus van de Coevering
Interview met Bianca Boer

Boeken / Non-fictie

Rondom lezen

recensie: Gaston Franssen - Gerrit Kouwenaar en de politiek van het lezen

.

Het is een complexe taak die Franssen zichzelf stelt. Gelukkig heeft hij een aansprekende strategie gekozen. Heldere hoofdstuktitels, die doen denken aan het aloude handspel ‘steen, papier, schaar’, structureren het boek. Na de introductie onder de noemer ‘oog’ komen achtereenvolgens ‘steen’, ‘hand’, ‘huis’ en ‘vlees’ voorbij; vier motieven die volgens de auteur ’typisch Kouwenaar’ zijn. De motieven ziet hij verbonden met vier eveneens belangrijke onderwerpen, te weten autonomie, intentionaliteit, referentialiteit en engagement. Vanuit deze koppeling van motieven en thema’s onderzoekt Franssen de heersende Kouwenaar-leesconventies.

Beton en planken

Dergelijke leesconventies zijn er volgens Franssen wanneer in het duiden van gedichten steeds maar weer dezelfde beelden en opvattingen herhaald worden. Het is een soort algemene kennis die de blik van de lezer stuurt, maar tegelijkertijd wel door de poëzie zelf wordt uitgelokt. Franssens hoofdstukken kennen elk eenzelfde zorgvuldig gepland stramien, hoewel de nadruk en het onderwerp verschillen. Hij begint met een inventarisatie van diverse interpretaties die er van een bepaald thema gegeven zijn en werkt toe naar een ideaalconstruct: zó wordt Kouwenaar gelezen. Vervolgens pakt hij, eerst als de ’typische Kouwenaarlezer’ en later vanuit een eigen perspectief, de gedichten erbij om te kijken of de conventies eigenlijk wel terecht zijn.

Als eerste komt het koppel ‘steen|autonomie’ aan bod. Hier staat het idee centraal dat bij Kouwenaar een gedicht is als een ding op zich, als steen. Franssen laat zien dat het autonomiebegrip op verschillende manieren is uit te leggen antireferentieel, anti-expressief, of hermetisch dan wel anticommunicatief en relativeert vervolgens met een concrete uitleg van gedichten dat dit alles op Kouwenaar van toepassing zou zijn. Bij ‘hand|intentionaliteit’ wordt de tegenstrijdige omgang met de bedoelingen of biografie van de schrijver doorgelicht, en in het hoofdstuk ‘huis|referentialiteit’ ondergraaft Franssen het idee dat Kouwenaar als dichter enkel gericht is op taal, en louter dicht over het dichten zelf soms verwijst bij Kouwenaar de term ‘huis’ namelijk ook gewoon naar een werkelijke stulp van beton en planken.

In de praktijk komt het er vooral op neer dat de lezer door deze thematische beschouwingen van gedichten en conventies moet gaan beseffen dat het lezen van Kouwenaars poëzie dynamisch is, en ook deels afhankelijk van de eigen insteek. Men wordt gedwongen tot wat Franssen ‘creatief lezen’ noemt, en dat vereist soms een switchen tussen de verschillende leesmogelijkheden. Het laatste hoofdstuk ‘vlees|engagement’ laat dit zien: conventioneel zou Kouwenaars poëzie hoogstens twijfelachtig geëngageerd zijn, maar wanneer ‘engagement’ anders wordt uitgelegd, dan kan indirect de maatschappelijke betrokkenheid liggen in wat zij als gedichten in de wereld kunnen veroorzaken.

Conventie

Gerrit Kouwenaar en de politiek van het lezen is een degelijke letterkundige studie, gebaseerd op Franssens dit voorjaar verdedigde proefschrift. Zijn onderzoek is wetenschappelijk uitvoerig, op punten ook scherp, en voor de op uiteenlopende leeswijzen gebaseerde werkwijze is zeker wat te zeggen. Maar waar de individuele analyses van gedichten en interpretaties doorgaans overtuigend zijn, werkt Franssen een aantal basale dingen onvoldoende uit.

Het idee van een leesconventie, toch het drijvende onderwerp in dit onderzoek, krijgt te weinig aandacht. Overeenkomsten maken iets nog niet conventioneel. Pas vanuit een gedeelde praktijk, bijvoorbeeld als de één de ander kopieert, kan er ook van ‘conventie’ gesproken worden – neem de tegenwoordige conventie om alles wat geschreven tekst en een beetje spannend is ‘literaire thriller’ te noemen. Het idee van een literaire gemeenschap waarbinnen een conventie geldt, wordt weliswaar geopperd, maar om verduidelijking te kunnen brengen had dit veel concreter moeten worden behandeld. En wat maakt Kouwenaar zo uitzonderlijk, dat juist zijn werk zulke relevante leesconventies kent? De ‘onuitputtelijke ambiguïteit’ en ‘bijzondere, zelfreflexieve leeservaring’ waar Franssen op wijst hebben zijn keuze voor Kouwenaar wellicht bepaald, maar gelden evenzeer voor veel andere poëzie, zeker wanneer hierin lezen gethematiseerd wordt. Meer aandacht voor deze punten had de studie een sterkere theoretische ondersteuning, en ook een duidelijker relevantie kunnen geven.

Kunst / Expo binnenland

Spiegelingen tussen vroeger en nu

recensie: Yayoi Kusama - Mirrored Years

Terwijl Museum Boijmans van Beuningen druk bezig is met het bouwen van een nieuwe entree, is de komende twee maanden ook een overzicht te zien van werk van de Japanse kunstenaar Yoyai Kusama. Met haar werk heeft het museum een internationale ster uit de jaren zestig van de vorige eeuw binnengehaald. Kusama is in de daaropvolgende decennia in de vergetelheid geraakt, maar het laatste decennium heeft ze opnieuw de spotlights van de kunstwereld gevonden. Naast enkele ruimtevullende installaties bestaat haar oeuvre uit film, fotografie, sculptuur en schilderkunst.

De 79-jarige Kusama heeft er al een heel artistiek leven op zitten. Ze maakt in de jaren zestig van de vorige eeuw furore als zij naar New York verhuist en doet dit vooral met haar infinity nets, grote schilderijen en galerievullende installaties met stippen. Daarnaast vestigt ze haar naam met geruchtmakende happenings in de stad. Hierbij beschildert ze naakte mensen met haar stippenpatronen. Ze verkeert in de jaren zestig regelmatig in het gezelschap van beroemde kunstenaars als Andy Warhol, Claes Oldenburg, Barnett Newman en Donald Judd. Begin jaren zeventig verlaat Kusama New York weer voor Japan om zich daar op laat nemen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Installaties

Yoyai Kusama, Fireflies on the Water, 2000, Light bulbs, water, mirror room

Yoyai Kusama, Fireflies on the Water, 2000, Light bulbs, water, mirror room

Wandelend door een gang vol met bolvormige spiegels bereik je de eerste zaal met Kusama’s werk. Hier is een van Kusama’s bekendste werken Narcissus Garden uit 1966 te zien, een veld van glanzende metalen bollen. Beelden reflecteren op het oppervlak en werken als spiegel. Het werk is vooral bekend van de Biënnale van Venetië in 1966, waar ze een kleine rel veroorzaakten toen Kusama ze te koop aanbood om het narcisme van de Biënnale aan de kaak te stellen. Narcissus Garden is in deze zaal samengeperst met twee andere grote installaties en verdient eigenlijk meer ruimte.

In de tweede grote zaal zijn een aantal sculpturen geplaatst. Het zijn grote grijs-witte wolken, die willekeurig in de zaal geplaatst zijn. Ze doen enigszins denken aan Andy Warhols silver clouds. Ondanks dat het grote, logge dingen zijn, lijken ze haast te zweven. Aan de wanden hangt de serie Love Forever, een vijftigtal zeefdrukken van tekeningen die Kusama met markers gemaakt heeft. Ze bestaan allemaal uit lijnen, stippen en streepjes en symboliseren de traumatisch hallucinaties die zij in haar jeugd gehad heeft. Ze zegt hier zelf over dat deze afbeeldingen rechtstreeks hieruit voortkomen. De combinatie van wolken en zeefdrukken werkt goed en ze lijken elkaar te versterken. Ze geven de zaal een serene sfeer.

Indrukwekkende spiegelkamers

Yayoi Kusama, Ininity Mirror Room-Phalli's Field (or floor Show), 1965 (re-fabrication in 1988), mixed media

Yayoi Kusama, Ininity Mirror Room-Phalli’s Field (or floor Show), 1965 (re-fabrication in 1988), mixed media

De meeste indruk maken op mij de twee mirror rooms die even verderop te vinden zijn. De eerste, uit 1965 stammende Infinity Mirror Room – Phalli’s Field heeft op de grond ontelbare kleine sculpturen, alle wit met rode stippen. De wanden van de kamer zijn met spiegels bezet en daardoor lijken de sculpturen tot in het oneindige aanwezig te zijn. Deze kamer komt op me over als een grote kinderkamer, met de vloer vol knuffeldieren. Als toeschouwer voel je je hier letterlijk erg klein De tweede kamer, Infinity Mirror Room – Fireflies on the Water uit 2000 heeft dat effect ook, maar op een heel andere manier. In deze donkere kamer waan ik me een collega van Captain Kirk uit Star Trek. Tegen de donkere achtergrond zijn duizenden lichtpuntjes te zien in vele kleuren als sterren aan de hemel. Ik voel me haast nietig, maar tegelijkertijd ook machtiger dan welke mens dan ook, want ik kan tussen de sterren zweven.

Prachtige psychose

Yoyai Kusama, Narcissus Garden, 1966, mixed media

Yoyai Kusama, Narcissus Garden, 1966, mixed media

Het is goede vriend Donald Judd die stelt dat ‘een tentoonstelling van Kusama bekijken, is kijken naar de resultaten van Kusama’s werk, niet naar het werk van Kusama.’ In Mirrored Years kijk je inderdaad niet naar werk van Yayoi Kusama, maar je beleeft de resultaten van haar werk. Hierbij sluiten de werken uit de jaren zestig naadloos aan bij de recentere werken, die Kusama in Japan gemaakt heeft. De werken gaan stuk voor stuk de dialoog aan met de toeschouwer en laten het persoonlijke verhaal van Yayoi Kusama zien en beleven. De hallucinaties waar zij haar hele leven last van heeft, worden tastbaar, waardoor ze wellicht te verdragen zijn. Zelf stelt ze hierover dat het inderdaad de kunst is die er voor gezorgd heeft dat ze zichzelf niet van het leven beroofd heeft. Lopend langs de sculpturen en installaties ben ik daar als toeschouwer erg blij mee.