Film / Achtergrond
special: Een gesprek met Chang-dong Lee

De kijker in zijn ziel raken

.

Chang-dong Lee bezocht het Filmmuseum, waar zijn gehele oeuvre van vier films nog tot en met 24 september te zien is. De Zuid-Koreaanse filmmaker vertelde over het toevallige begin van zijn succesvolle carrière, over religie en over zijn vrees voor het uitsterven van het soort films dat hij zelf maakt.

Chang-dong Lee (foto: Paul Caspers)

Chang-dong Lee (foto: Paul Caspers)

Lee, aanvankelijk auteur van romans en korte verhalen, begon in de vroege jaren negentig zijn loopbaan in de filmwereld als regie-assistent en scenarist. De vier films die hij sinds 1997 geschreven en geregisseerd heeft, hebben op allerlei filmfestivals veel lof geoogst en trokken in zijn thuisland veel kijkers. Na een korte periode als Minister van cultuur heeft hij zijn carrière als regisseur weer opgepakt, met als laatste wapenfeit het drama Secret Sunshine (2007), dat deze week eindelijk in Nederland in première ging.

Voordat u films ging maken was u auteur. Hoe ziet u het verband tussen uw carrière als schrijver en als regisseur?
‘Ik zie daar geen fundamenteel verschil tussen. Het komt erop neer dat ik mijn emotie aan de lezer of kijker probeer over te brengen. Als je een roman schrijft, moet je alles zelf doen: alles wat in je hoofd zit, moet je er zelf uit zien te krijgen. Dat is soms heel moeilijk. Het regisseren van een film vergt veel minder: je vraagt andere mensen iets voor je te doen. Op die manier bekeken is het veel eenvoudiger.’

Schrijft u nog?
‘Sinds de jaren negentig had ik niet meer geschreven. Drie jaar geleden kroop het bloed toch waar het niet gaan kon: ik begon weer aan een roman. Ik was toen bang dat ik niet meer aan het maken van een film toekwam, dus daarom ben ik gestopt en heb ik Secret Sunshine gemaakt. De roman is nog niet af.’

Scène uit Green Fish
Scène uit Green Fish (1997)

U bent niet opgeleid tot filmmaker.
‘Ik had er zelfs heel lang nog nooit over nagedacht om films te maken. In 1992 werkte ik als assistent-regisseur bij de opnames van To the Starry Island van Kwang-su Park, een beroemde regisseur. Zelfs toen had ik geen ambities om een eigen film te maken. Ik was toen 31. Op die leeftijd twijfel je over je levensloop, en ik had het idee dat het goed was om iets nieuws te proberen. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik wilde mezelf straffen door zware arbeid uit te voeren. Ik was te verwend om in een fabriek te werken, dus besloot ik mezelf af te matten als assistent-regisseur.’

‘Ik heb tijdens de opnames ontzettend hard gewerkt, zo hard dat de mensen op de set ontroerd waren en me aanspoorden om zelf te gaan regisseren. Als ik zelf filmmaker had willen worden, had ik er nooit zo hard aan gewerkt.’

Het uitgangspunt van uw eerste twee films is een erg pessimistische visie op de politieke, sociale en economische ontwikkelingen van uw thuisland.
‘Ik denk niet dat de films een pessimistisch beeld van Zuid-Korea geven, eerder op een bepaalde manier positief. De hoofdpersonen in mijn films zijn namelijk altijd op zoek naar kracht en hoop. De vraag die ik stel aan mijn publiek is waar we die kracht en hoop kunnen vinden.’

Scène uit Peppermint Candy
Scène uit Peppermint Candy (1999)

Green Fish speelt in een plaats die de laatste twintig jaar ontzettend is veranderd. Vroeger was het een boerendorpje; nu is het een stad met alleen maar huizen en winkels. De vraag die ik met deze film wilde stellen is welke prijs we hebben betaald tijdens de jaren van enorme economische ontwikkelingen in Korea, waarbij economische groei door de samenleving als absolute prioriteit werd gesteld. Het idee voor Peppermint Candy kwam toen ik me op een ochtend aan het scheren was en mezelf in de spiegel zag. Ik merkte hoe zeer ik veranderd was, en verlangde ernaar terug te gaan in de tijd, om het verleden te herbeleven. In de werkelijkheid kan dat niet, in film wel.’

Is uw inspiratie na deze twee films veranderd?
‘Er is voor al mijn films wel een inspiratie aan te wijzen, maar ze komen allemaal voort uit vragen die ik heb gesteld aan mezelf en aan het leven. De films zijn een uiting van die vragen.’

Secret Sunshine is door iemand omschreven als een aanval op de hypocriete elementen van het christendom. Was dat een drijfveer bij het maken van de film?
‘Ik heb de film niet met die gedachte gemaakt. In Korea waren er ook mensen die Secret Sunshine zagen als een film die zich tegen het christendom keerde, maar anderen zagen hem als zeer christelijk. Ik heb echter niet geprobeerd een film over het geloof te maken. Ik wilde een film maken die over de mens ging.’

Maar ook in uw eerste twee films zitten onsympathieke of gestoorde christelijke karakters.
‘Het is niet zo dat ik een bepaalde gedachte over het christendom gestalte probeer te geven. Dat soort mensen is nu eenmaal een deel van de samenleving. De Koreaanse kerk is voornamelijk protestants, maar het is een vorm van protestantisme die door het Amerikaanse evangelisme beïnvloed is. Vandaar dat Europeanen er van kunnen schrikken hoe uitbundig mensen zich gedragen tijdens de dienst.’

Scène uit Oasis
Scène uit Oasis (2002)

Heeft u zelf een religieuze achtergrond?
‘Nee. Ik ben wel leraar geweest op een christelijke middelbare school, maar ik ben niet gelovig. Ik ben vroeger wel naar de kerk gegaan. Niet zozeer om op zoek naar het geloof te gaan, maar op zoek naar dingen die me konden helpen in mijn leven – woorden, preken waar ik wat aan zou kunnen hebben. Het is uiteindelijk een teleurstelling geweest.’

Heeft u plannen voor een volgende film?
‘Ik ben bezig met een nieuw scenario. Als alles goed gaat kan ik dit jaar nog beginnen met de opnames. De film gaat over een dichter. Men zegt dat de dichtkunst op dit moment op sterven na dood is. In de film stel ik de vraag wat de dichtkunst in dit tijdperk voor ons betekent. Dit is voor mij hetzelfde als het maken van een film over het uitsterven van de film in de periode waarin dat gebeurt. Daarmee bedoel ik dat het aandeel van films die de kijker bij de lurven grijpen, zoals The Dark Knight, steeds groter wordt, terwijl een andere soort films aan het uitsterven is. Het soort films dat in het Filmmuseum draait, trekt steeds minder mensen.’

‘Bepaalde elementen zijn langzaam aan het verdwijnen. Het verlangen om daadwerkelijk echte communicatie met de kijker tot stand te brengen bijvoorbeeld. Films die de kijker in zijn ziel raken, en die je de realiteit niet doen vergeten, maar doen herbeleven – die de afstand tussen film en realiteit kleiner maken.’

Scène uit Secret Sunshine
Scène uit Secret Sunshine (2007)

Hoe ziet u zichzelf dan in die toekomst?
‘Dat weet ik niet. Toen ik begon met films maken dacht ik dat het heel mooi zou zijn als ik er vijf kon maken. Met de voltooiing van mijn volgende film is dat gebeurd. Ik weet niet of ik de inspiratie en kracht heb om nog eens vijf films te kunnen maken. En tot nu heb ik geluk gehad dat ik altijd het groene licht heb gekregen voor de films die ik wil maken.’

Uw eigen films trekken toch veel publiek, ook buiten de festivals.
‘Zo populair ben ik nu ook weer niet. Gezien de inhoud van mijn films doe ik het wel goed, maar vergeleken met de commerciële films niet. Regisseurs die op buitenlandse festivals worden uitgenodigd, trekken vaak erg weinig publiek, kijk maar naar Ki-duk Kim, wiens films in Korea niet eens uitgebracht worden. Mijn films zijn niet commercieel geslaagd, ze zijn commercieel niet mislukt. Misschien komt dat wel omdat ik het absoluut noodzakelijk vind om te communiceren met het publiek – niet de filmhuisgangers, maar het gewone publiek. Hoe moeilijk dat ook is. Er zijn wel filmauteurs die het wat dat betreft hebben opgegeven.’

Met dank aan Remco Breuker voor de vertaling.