Boeken
special: De dag dat ik mijn naam veranderde en Lianne La Havas

De cultuurstekker

Plug een boek in een film of een album in een boek. In onze rubriek De cultuurstekker brengen we kunstuitingen met elkaar in contact. Als gevaarlijk experiment, snelle energieopwekking of mysterieuze reactie. In deze editie bespreekt redacteur Maartje Amelink de roman De dag dat ik mijn naam veranderde (2020) van Bibi Dumon Tak en het nieuwste album van Lianne La Havas dat als titel haar eigen naam draagt.

De kracht van een naam
Een naam kan iemand tergen. Talloze artiesten opereren onder valse identiteiten en zelfbedachte alterego’s. Als cover-up voor de normale mensen die zij eigenlijk zijn, om hun privéleven al bij voorbaat te beschermen of misschien als escape uit een wraakbaar familieverleden. Dat laatste streeft Anna na, hoofdpersoon in de roman De dag dat ik mijn naam veranderde van schrijfster Bibi Dumon Tak. In een onwaarschijnlijk nare familiebreuk – die de redactie van Het familiediner op slag tot zwijgen zou doen brengen – raakt Anna in strijd met de naam die zij draagt. Het is een zoektocht naar wie ze is na het overlijden van haar zus Lize. Dumon Tak schrijft zeer dicht op de huid een hartverscheurend verhaal over afwijzing binnen een familie. Ze maakte het verhaal nota bene zelf mee, koos ervoor de namen in de roman te veranderen en publiceerde een genadeloos boek.

Dat een naam misschien wel het meest intieme symbool van iemands identiteit is – krachtiger dan een sieraad, tatoeage of relatie – en zich dus ook keihard tegen je kan keren als iets niet in de haak is, blijkt ook in de positieve tegenhanger ervan: Lianne La Havas koos ervoor haar derde studioalbum juist haar eigen naam als titel te geven. Het album produceerde ze volledig zelf in samenwerking met haar band en verscheen vijf jaar na Blood (2015). In de tussenliggende periode maakte Lianne La Havas veel mee – haar inspirator Prince overleed, haar overgrootoma en oma met wie ze opgroeide ook, en ze verbrak haar relatie die, zoals ze laat doorschemeren in een interview met OOR, niet vrij van geweld was. Een persoonlijk album dus dat representatief is voor de dertigjarige vrouw die Lianne La Havas nu is. Haar eigen naam bleek het beste etiket dat ze de muziek kon geven: ‘This is the album that I feel is most true to my identity’, vertelt ze aan de Britse Evening Standard. Haar naam leidde niet tot vervreemding, maar juist tot vereenzelviging.

Lianne La Havas

Seven times
Twee losstaande producten: een Nederlandse roman en een Brits album, maar ze hebben een opvallende dynamiek. Het nummer ‘Seven Times’ van Lianne La Havas, dat zoals veel nummers op het album steunt op Braziliaanse ritmes, gaat over het gemiddeld aantal keer dat iemand nodig heeft om een ongezonde relatie te verbreken. ‘I guess I’m leaving’, zingt ze in ‘Seven Times’, nadat ze zich twee nummers eerder in het knap gecoverde ‘Weird Fishes’ van Radiohead afvraagt: ‘Why should I stay here’? Richting het einde van het album is ze weggegaan uit de relatie en ‘running her own show’ in het steengoede ‘Sour Flower’. Het nummer is een geraffineerde mix van venijn en levenslust. Lianne La Havas’ stem is perfect voor die kleine emotionele nuances. Zonder moeite schakelt ze van zwoele, jazzy melodieën naar scherpe uithalen. Ze doseert haar vocale kracht professioneel. De nummers zijn soms ingetogen, zoals het terneergeslagen ‘Courage’ (‘lost and overcome by the memory / of everything we were’), soms rauw zoals in ‘Weird Fishes’ (‘hit the bottom / and escape’) en ook sensueel zoals in ‘Green Papaya’ (‘let’s make a real love / real love’).

Het gevolg van een gewelddadige relatie vormt ook de kern van De dag dat ik mijn naam veranderde. Lize, de zus van hoofdpersoon Anna, heeft een ex-man die haar tijdens hun huwelijk terroriseert. Na het zoveelste incident van huiselijk geweld besluit Lize de echtscheiding aan te vragen, maar ook daarna duurt het nog eens vijf jaar voordat ze hem werkelijk verlaat. Na haar scheiding krijgt Lize kanker en overlijdt snel. Ze laat twee jonge zoons achter over wie hun vader besluit dat ze hun tante, oma en de vriendinnen van hun moeder nooit meer mogen zien. Vrouwenhaat is wat deze man lijkt te ademen en Anna, verstoten als tante, vervloekt haar ex-zwager ‘wiens naam ik niet zal noemen – moge de tijgermug al zijn nachten verstoren’. Tientallen vergelijkbare verwensingen passeren richting de man en iedere bladzijde lijken ze meer gerechtvaardigd. Bibi Dumon Tak schrijft met een felheid zoals je het zelden aantreft. Een felle, wrange woede richting de ex-zwager en een felle, vurige liefde voor haar overleden zus.

De jongensdroom
In het kalme nummer ‘Paper thin’ zingt Lianne La Havas met zachte stem over een geliefde: ‘they say / they’re scared of you / I’m like / me too, me too’. Die laatste woorden worden nog eens drie keer herhaald en lijken daarmee niet zomaar gekozen. Het idee van eigenwaarde, (fysieke) grenzen en vrouwelijkheid – juist binnen een vertrouwde relatie – vormen zowel op het album van Lianne La Havas als in De dag dat ik mijn naam veranderde een belangrijk thema.

Bibi Dumon Taks alter ego Anna ervaart, net als haar zus Lize, mannelijke intimidatie, en al op jonge leeftijd. Gewikkeld in een handdoek na een avonddouche loopt Anna de woonkamer in waar haar oom zit:

Hij zat in de stoel waar hij altijd zat. Waar hij altijd zat en niks deed, en weinig zei. Maar die avond zei hij wel wat. Hij zei dat ik me voor hem uit moest kleden. Me voor zijn ogen uit moest kleden. Ik keek naar mijn broer, die aan tafel zat te tekenen. Mijn broer die niet opkeek en bleef doortekenen toen mijn oom dat zei.

Diezelfde broer zou jaren later ook zwijgen als zijn ex-zwager het bestaan van Anna, na Lizes dood, volledig ontkent. Híj mag als broer de zoons van zijn zus nog wel zien en bestrijdt dat gegeven niet. ‘Er was een tijd dat ik liever een jongen wilde zijn’, denkt Anna. Ze ‘had de pech’ dat een onbekende man haar in de bosjes handelingen liet uitvoeren die ze daarvoor nog niet kende, ze ‘had de pech’ dat niemand dat geloofde en ze ‘had de pech’ dat ze daardoor extra bang werd voor haar oom. Pas als ze begint met menstrueren laat ze haar droom van een jongensleven, en de onbezorgdheid die ze daaraan koppelt, los.

Een rauwe hemel
In ‘Paper thin’ vervolgt Lianne La Havas de ‘me too’-zinnen met ‘we both / just want / to be free, be free’. Beide partijen – de man en de vrouw – zoeken hun vrijheid en dat valt ze niet aan te rekenen. Bij Lianne La Havas overheerst uiteindelijk de empathische liefde. ‘When did heaven get this heavy?’, zingt ze in het catchy nummer ‘Can’t Fight’. De hemel wordt in haar muziek niet zomaar ter zijde geschoven, maar krijgt een nieuw kenmerk: het kan er zwaar zijn. Ze kiest – of misschien: kan nog kiezen – voor de weg van eigenwaarde, zelfvertrouwen en het overwinnen van angsten.

Bibi Dumon Tak doet via Anna ook een poging zich te verplaatsen in haar ex-zwager en noemt hem in die empathische kattensprong voor het eerst bij zijn echte naam. Ze geeft hem zijn identiteit. Opnieuw blijkt daarin de kracht van de naam, want via zijn echte naam wordt deze man pas echt iemand van vlees en bloed. De lezer realiseert zich dat er twee verhalen zijn, twee perspectieven. Die ruimdenkende glorie is van korte duur, maar het is toch een sterk stuk in de roman. Bij Dumon Tak is de liefde in the end niet groter dan de haat. Er is geen wondermiddel. Dat zorgt ervoor dat de roman bij momenten door merg en been gaat. Iedere onzinnigheid wordt van tafel geveegd. Ook de positieve psychologie moet er flink aan geloven. Mensen op televisie die zeggen dat ze ‘klaar zijn’ voor de dood, de dood ‘omarmen’, omringd worden door ‘warmte en vriendschap’. Anna’s verontwaardiging is voelbaar:

Nooit zag je eens angstige en onzekere mensen op de televisie die radeloos met hun vuist op de praatprogrammatafel sloegen en die tegen de talkshowhost zeiden dat ze de dood met de allergrootste vrees tegemoetgingen.

Met dit soort passages snijdt Dumon Tak dwars door de dunne laag heen waarin mensen het op orde lijken te hebben. De laatste strohalm die Anna wél weet te vinden is hoop. Sporadisch wordt dat wrakstuk bij naam genoemd. Hoop is iets goeds, op hoop kun je drijven, want wie weet staan de zoons van haar zus op een dag toch voor haar deur.

Lianne La Havas en Bibi Dumon Tak zoeken in een periode van vervreemding opnieuw naar hun identiteit, door muziek te maken en door te schrijven. Ze drijven weg en keren terug naar hun naam; de misschien wel krachtigste metafoor van wie we zijn.

Muziek / Album

Nieuwe muziek onder een nieuwe naam

recensie: The Chicks - Gaslighter

Op 4 maart brachten The Chicks het nummer “Gaslighter” uit, de eerste single van het gelijknamige album dat in juli zou volgen. Het is veertien jaar geleden dat de Texaanse band, voorheen The Dixie Chicks, nieuwe muziek uitbracht. Gaslighter is een persoonlijk album met een al even roerige voorgeschiedenis als het voorlaatste album van de band, Taking the Long Way, dat in 2006 verscheen.

Politieke ophef

Taking the Long Way werd geschreven en geproduceerd in de nasleep van een heftige periode voor de band, die bestaat uit leadzangeres Natalie Maines en zussen Martie Erwin Maguire en Emily Strayer. Toen de Verenigde Staten in 2003 op het punt stonden Irak binnen te vallen, bekende Maines tijdens een optreden in Londen dat ze zich ervoor schaamde dat toenmalig president George W. Bush eveneens uit Texas afkomstig is. Het was ongewenst dat countryartiesten zich politiek uitlieten, en ongebruikelijk dat de kritiek een republikeinse president betrof; countrymuziek geniet voornamelijk populariteit in de zuidelijke, conservatieve staten.

Maines’ uitspraak kwam de band duur te staan: radiostations weigerden hun muziek nog te draaien, voormalige fans vernielden hun albums en toursponsors trokken zich terug. Taking the Long Way was in veel opzichten een reactie op de controverse: met onder andere het Grammy-winnende “Not Ready To Make Nice” maakten The Chicks duidelijk dat zij geenszins van plan waren excuses te veinzen.

Een nieuwe naam

Gaslighter is opnieuw een persoonlijk album. De bandleden zijn in de afgelopen veertien jaar alle drie gescheiden van hun partners en verwerken hun verdriet in nummers als “Sleep At Night”, “Hope It’s Something Good” en “Everybody Loves You”. Behalve voor liefdesverdriet, een veelbezongen onderwerp binnen de countrymuziek, is er ook ruimte voor thema’s als hoop en woede. Het wraakgierige “Tights On My Boat” zorgt voor de luchtige noot op een bij vlagen zwaarmoedig album, terwijl “My Best Friend’s Wedding” ode brengt aan het alleen-zijn en het bewandelen van onbegaande paden. Ook het ondeugende “Texas Man” verhoedt dat Gaslighter al te jammerend gaat klinken.

Een van de sterkste nummers op Gaslighter is het politiek getinte “March March”, dat als single werd uitgebracht te midden van de wereldwijde Black Lives Matter-demonstraties die volgden op de dood van George Floyd. “March March” is tevens het eerste nummer dat de band uitbracht onder de naam The Chicks. Toen in de Verenigde Staten de discussie omtrent de verheerlijking van het slavernijverleden steeds verhitter werd, besloot de band een duidelijk standpunt in the nemen door het woord ‘dixie’ uit haar naam te verwijderen. Het woord verwijst naar de groep zuidelijke staten die tijdens de burgeroorlog als confederatie streden tegen de afschaffing van de slavernij.

Openlijk progressieve Chicks

De muziekvideo voor “March March” bevat beelden van verschillende politieke demonstraties, variërend van vrouwenrechten en klimaatverandering tot het door middelbare scholieren georganiseerde wapenprotest March For Our Lives, naar aanleiding waarvan “March March” geschreven werd. De tweede helft van het nummer is instrumentaal, waarbij een mooie solo is weggelegd voor Maguire’s ‘fiddle’, de viool met de karakteristieke bluegrass-sound. De videoclip onderstreept de smeekbede van de huilende viool met de almaar sneller voorbijflitsende namen van de vele slachtoffers van raciaal geweld in de Verenigde Staten.

The Chicks steken hun progressieve idealen niet onder stoelen of banken. De band lijkt bovendien vrede te hebben gesloten met verder populariteitsverlies onder haar conservatieve achterban. Maines verwijst in “March March” schouderophalend naar het verleden wanneer zij concludeert: “Half of you will love me, half already hate me.”

Boeken / Non-fictie

Een bundel om van te snoepen

recensie: Henny Vrienten - De een is de ander niet

Iedere Nederlander die van popmuziek houdt zal Henny Vrienten kennen. Of het nu van zijn werk met Doe Maar is of als soloartiest of van zijn samenwerkingsverband Vreemde Kostgangers. Vrienten staat garant voor een herkenbaar stemgeluid en een dito zangstijl. Nu zijn zijn songteksten gebundeld in het smakelijke boekje De een is de ander niet.

In het boekje De een is de ander niet staan de songteksten van Vrientens solowerk centraal. Deze worden gelardeerd met korte verhaaltjes en tekeningen. Alle songteksten die Vrienten schreef na Doe Maar in de periode van 1984 tot 2019 zijn hierin verzameld. Het zijn songteksten die gerust gelezen kunnen worden als gedichten.

Kennismaking

Een nieuw boek om te recenseren is altijd een soort cadeautje. Bij aankomst van De een is de ander niet voelt dat ook zeker zo. Bij het uitpakken gaat uw recensent altijd kriskras even proeven aan het boek. Deze keer wordt na wat bladeren een eerste tekstfragment willekeurig uit het boek gelezen. De greep bracht een geweldig verhaal naar voren over de totstandkoming van de albums van het samenwerkingsverband Vreemde Kostgangers. Een groep bestaande uit Nederpopgrootheden Boudewijn de Groot, George Kooymans en natuurlijk Henny Vrienten. Zo leren we in één klap dat De Groot alle teksten schreef voor hun tweede album en Vrienten voor het eerste album vier liedjes doneerde, die dan ook in dit boekje zijn terug te vinden. Een prachtig begin van de kennismaking met dit boek en een mooi breekpunt in de solocarrière van Vrienten, om de tocht door het boek daarna chronologisch op te pakken.

Meteen is helder dat Vrienten naast de reeds bekende songteksten ook fijne verhaaltjes toevoegt om meer inzicht te geven in de tijd waarin de liedteksten tot stand kwamen. Het colofon vertelt dat de tekeningen, die her en der in het boek te vinden zijn, uit de werkschriften van Vrienten zijn overgenomen. Die tekeningen die de teksten illustreren zijn dus tevens historisch materiaal, horende bij de liedjesteksten.

Voor fans een must

Wie de liedjes van Vrienten niet kent kan nog altijd dit alleraardigste boekje lezen als een dichtbundel met niet al te zware kost. Je hoeft niet diep te graven om de teksten van Vrienten te doorgronden. Daar zijn het tenslotte liedjes voor. Voor wie de liedjes en carrière van Vrienten wel op het netvlies heeft, is dit een leuke tijdreis door zijn muzikale leven na Doe Maar. De verhalen zijn soms verhelderend voor de tijdsgeest van de albums, soms vermakelijk, maar altijd smaakvol en fijn om te lezen.
Voor de fans van de muziek van Henny Vrienten is het boekje wel een must vanwege de verhalen, om de tekeningen te zien en zijn songteksten in een beter leesbaar formaat bij de hand te hebben dan in een onmogelijk lettertype in een cd-boekje.

Het boekje is handzaam en ziet er qua vormgeving uit als een werkschrift. Het is geen boek dat uitnodigt om in één adem uit te lezen. Het is een boek om regelmatig van te ‘snoepen’. Even een stukje tussendoor. Iets wat helemaal past in de tijd waarin we toch al erg gewend zijn aan het versnipperen van onze aandacht.

Boeken
special: Waar kijkt onze redactie deze maand naar uit?

8WEEKLY staat te trappelen

Elke maand zijn er zoveel mooie albums, voorstellingen en boeken te beluisteren, zien en lezen dat het soms lastig is om de parels ertussenuit te vissen. Daarom vertellen onze redacteuren in ‘8WEEKLY staat te trappelen’ waar zij zich de komende maand het allermeest op verheugen. Het wordt alweer herfst, dus deze maand kijken we uit naar fijne literatuur om de kou mee door te komen.

De straatwaarde van ziel: essays vol verbeeldingskracht
Door Els van Swol

Literair tijdschrift De Gids opent altijd met een column van Roel Bentz van den Berg, maar ook als deze op de laatste pagina zou staan, zou ik allereerst ‘Bentz van den Berg’ opslaan. Zijn columns zijn zo goed, vind ik, omdat ze, – net als de roman Het naderen van de brug, die hij eerder schreef -, vol verbeeldingskracht zitten.

Een mooi voorbeeld daarvan is een essay over drummer Max Roach (Engelen in regenjas), waarin hij fantasievol schrijft over ‘de man die met de stilte converseerde’: ‘Vraag en antwoord, weet de drummer nog uit zijn gospeljaren, zo krijg je de stilte aan de praat.’

Het onderwerp van een essay of column kan bij Bentz van den Berg van alles zijn: Max Roach dus, de filosoof Nietzsche, het geluid van wapperend wasgoed, iets anders dat hij ziet, hem invalt of dat hij zich herinnert. Nooit willekeurig, maar altijd in een bezield verband. Dat maakt zijn columns en essays zo sterk en bijzonder. Reden genoeg om uit te zien naar zijn door Uitgeverij Atlas Contact voor september aangekondigde nieuwe essaybundel, De straatwaarde van de ziel.

Daddy: Net zo spannend als beloofd?
Door Dorien Pool

In 2016 verraste Emma Cline de literaire wereld met haar debuut De meisjes, een verhaal geïnspireerd op het verhaal van de criminele sekteleider Charles Manson. Met zo’n onderwerp heb je geheid een spannend verhaal te pakken, dacht ik hoopvol, maar dat bleek niet helemaal waar te zijn. Wel was ik onder de indruk van de thematiek en haar schrijfstijl.

Nu is daar haar tweede roman, Daddy. Wederom met een spannende synopsis: “De nanny van een beroemde familie verstopt zich voor de pers na een schandaal. Een elfjarig meisje wordt door haar oudere vriendin uitgedaagd. Een vader onderbreekt zijn rendez-vous om zijn zoon op te halen na een weerzinwekkend incident, maar wie is schuldig?” Zou het dit keer zo spannend zijn als beloofd? We gaan het zien!

Het NK Poetry Slam: poëzie als battle
Door Roos Wolthers

Het voordragen van poëzie als wedstrijd: dat is een poetry slam in heel weinig woorden. In het nationale kampioenschap, het NK Poetry Slam, staan ieder jaar de beste voordrachtsdichters van Nederland. Je hoort verrassende, grappige en ontroerende teksten en ziet de meest uiteenlopende performances. Jij beslist wie er uiteindelijk de eerste prijs, de gouden vink, wint door zo hard mogelijk voor je favoriet te applaudisseren.

Dit jaar is er veel nieuw talent tot de finales doorgedrongen, maar er staan ook een aantal bekende namen op de line-up. Martje Weijers bijvoorbeeld, die vorig jaar dit soort fantastische zinnen kwam: ‘Ik wil een aftreksel maken van je navel, er een schuimrubberen poefje van maken en kussentjes breien van jouw navelpluis.’ Uiteindelijk werd ze tweede, maar ik ga mijn handen helemaal kapot klappen om ervoor te zorgen dat ze dit jaar wél met de gouden vink naar huis gaat.

Muziek / Album

Een legende bij leven zingt

recensie: Dan Penn – Living On Mercy

Het gebeurt niet vaak dat Dan Penn ons verblijdt met een nieuw album. En als het niveau zo hoog is als Living On Mercy ons laat horen, dan kunnen we niet anders dan zeer verheugd zijn.

Het eigen oeuvre van Dan Penn is klein in aantal opgenomen albums. Penn was meer een songwriter die liedjes schreef voor anderen. Niet dat hij pas laat zijn eigen muziek ging opnemen. Nee, zijn eerst song nam hij al in 1960 op. Maar hem werd een songschrijverscontract aangeboden dat hij aanvaardde en zo ging hij dan ook aan het werk.

Rijke historie

Dan Penn schreef bekende songs als ‘Do Right Woman’ voor Aretha Franklin en ‘Dark End Of the Street’ voor James Carr. Deze laatste werd ook gezongen door Percy Sledge en The Flying Burrito Brothers. Een ander succes was ‘I’m Your Puppet’, dat door James & Bobby Porify tot een hit werd gezongen. Veel van zijn liedjes zijn door meerdere artiesten gezongen. Maar het bloed van de songwriter kruipt waar het niet gaan kan. Zo is de uitvoerende artiest Dan Penn, hoewel maar bij mondjesmaat, toch altijd actief gebleven. Soms alleen en soms met zijn songschrijversmaatje Spooner Oldham. Die zeldzame momenten spreiden zich inmiddels over bijna vijftig jaar uit! Het verschijnen van een nieuw album is voor de liefhebber bijna wereldschokkend. Veel vernieuwing verwachten we van deze achtenzeventigjarige natuurlijk niet. Maar schoonheid in liedjes aanbrengen is Penn nog steeds gegeven. Hij schrijft nog net zo over de liefde als vele jaren geleden en de stem van Penn is zeer fraai gekleurd en zuiver. De dertien liedjes die Penn op zijn nieuwe album brengt, hebben dezelfde kracht als van zijn vorige soloalbums.

Schoonheid in traditie

Zijn derde studioalbum Living On Mercy is een schoonheid. De vorige is alweer zesentwintig jaar geleden. Do Right Man verscheen in 1994. Het album daarvoor Nobody’s Soul dateerde van 1973. Penn werd geboren in 1941. Wie weet volgt er nog een album maar de jaren beginnen wel te tellen voor Penn. Opnieuw is Spooner Oldham zijn maatje op dit nieuwe album. Oldham is enigszins een rode draad in het songschrijversleven van Penn. Aan de opnamekwaliteit kunnen we horen dat Penn een uitstekende studioband in de beroemde Muscle Shoals Sound Studio in Nashville tot zijn beschikking heeft gehad.

Zo maakt Penn een pareltje van dit album met veel traditie. Hij krijgt hulp van een tweetal dames, Cindy Walker en Marie Lewey, die hem van achtergrondvocalen op een aantal tracks voorzien zodat de liedjes nog meer kracht worden bijgezet. Een trio aan koperblazers, die volledig ten dienste van het liedje staan, completeren de instrumentale begeleiding van toetsen, gitaar en bas. Hoogtepunten uitkiezen uit de ruim dozijn liedjes is haast ondoenlijk. Zwakke momenten kent het album niet. Het titelnummer is geweldig, maar ook een liedje als ‘I Do’ is oorstrelend. Living On Mercy is een album om te koesteren, te blijven luisteren en vervolgens in je hart te sluiten.

 

Boeken / Non-fictie

Habsburgers wilden vooral boven de partijen staan

recensie: De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht - Martyn Rady

Als in de laatste scène van Shakespeare’s Hamlet alle helden dood op de grond liggen, verschijnt plotseling prins Fortinbras uit Noorwegen op het toneel om de vacante troon op te eisen. De Habsburgers, die tussen 1273 en 1918 vrijwel onafgebroken heersten over grote delen van Midden-Europa, handelden precies zo. In zijn vlot vertaalde boek De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht beschrijft Martyn Rady mooi hoezeer de Habsburgers in de beginperiode afhankelijk waren van het leed van anderen.

De Habsburgers kwamen oorspronkelijk uit Zwaben. In de dertiende eeuw verdienden ze veel geld met tolheffing. Na de val van de Hohenstaufers werd Rudolf I (1218-1291) in 1273 in Aken zelfs tot rooms-koning van het Heilig Roomse Rijk gekozen. Door een uitgekiende huwelijkspolitiek wist Rudolf bovendien Oostenrijkse gronden in bezit te krijgen. Toch werden de Habsburgers in 1356 buiten het belangrijkste document uit de geschiedenis van het Heilige Roomse Rijk, de Gouden Bul, gehouden. Daardoor mochten ze niet meebeslissen wie tot koning werd benoemd. Uit nijd schudden de Habsburgers hun Zwabische verleden af en werden Oostenrijkers.

Verzonnen verleden

Daarvoor moesten deze parvenu’s zichzelf wel opnieuw uitvinden. Met behulp van vijf oorkondes vervalste Rudolf van Habsburg (1339-1365) de familiestamboom. Daarin stond de totale macht van de nieuw gecreëerde functie van de aartshertog van Oostenrijk centraal, was de kerk ondergeschikt aan hem en werden zijn functie en goederen erfelijk. Om een link met de Romeinen te kunnen leggen, beweerde Rudolf van de Romeinse senatoren-familie Colonna af te stammen. Op die manier konden de Habsburgers zichzelf als de ware erfgenamen van de keizerlijke titel presenteren.

Humanisten deden daar in de zestiende eeuw nog een schepje bovenop. Ze dichtten de Habsburgers een uitzonderlijke status van ‘universele monarchen’ met de daarbij behorende keizerstitel toe. Uit de hofbibliotheek van Wenen (gebouwd in de jaren 1720) blijkt de grenzeloze ambitie van de Habsburgers. Op de pilaren van de bibliotheek, die staan voor de zuilen van Hercules, prijkt het motto van de familie Plus Ultra (steeds verder). Op het fresco daarboven staan drie godinnen die een vaandel dragen waarop AEIOU staat geschreven. Dit acrostichon staat hoogstwaarschijnlijk voor Alles Erdlich Ist Österreich Untertan: het is aan Oostenrijk de gehele wereld te beheersen. Overigens vond de beroemdste humanist Erasmus dergelijke pretenties maar onzinnig: ‘koningen en gekken worden geboren en niet gemaakt.’

Huwelijkspolitiek

Net als prins Fortinbras waren de Habsburgers er als de kippen bij om bezittingen van uitgestorven adellijke families te ‘claimen’. Daarnaast waren ze gelukkig in het sluiten van politieke allianties door het uithuwelijken van hun kinderen. Die huwelijken waren niet zonder risico. Frederik III (1415-1493) smeedde het over Europa versnipperde erfgoed aaneen. Zijn opvolger Maximilaan (1459-1519) nam een gok door het sluiten van huwelijken met het Huis van Jagiello (Hongarije en Bohemen) en het Huis van Aragón (Spanje). Doordat beide huwelijken geen mannelijke erfgenaam opleverden, kregen de Habsburgers grote delen van Midden-Europa én de Spaanse bezittingen in de Nieuwe Wereld in de schoot geworpen. Niet voor niets was een bekende uitspraak uit de zeventiende eeuw: ‘Terwijl anderen oorlog voeren, trouw jij, Gelukkig Oostenrijk.’

Maximiliaan I en zijn familie

Onder keizer Karel V (1500-1558), gezegend met de door inteelt veroorzaakte terugwijkende bovenkaak en vooruitgeschoven kin, groeiden de Habsburgers uit tot een wereldmacht met een nieuwe missie. In de visie van Karel moest de dynastie op één lijn worden gebracht met de verdediging van het katholieke geloof. Opmerkelijk genoeg streefde Karel ernaar boven de partijen te staan. Karel droomde aanvankelijk van vrede met alle christelijke vorsten en zocht naar een theologische formule om de verschillen tussen katholicisme en het opkomende protestantisme te overbruggen. Rady stipt deze episode jammer genoeg slechts summier aan, zoals alle Habsburgers in sneltreinvaart worden behandeld. Overigens toonde Karel zich na de overwinning op protestantse vorsten mild: krachtens de Vrede van Augsburg van 1555 mochten vorsten en heren zelf bepalen welk geloof ze aanhingen.

Keizer Karel V

Don Juan

Na de dood van Karel in 1558 vielen de Habsburgse bezittingen uiteen. Zijn zoon Filips II (1527-1598) erfde het Spaanse deel inclusief de Nederlanden, terwijl Karels broer Ferdinand (1503-1564) over het Midden-Europese deel regeerde. Filips ontpopte zich in zijn gebieden tot een onverzoenlijke geloofsfanaticus. Om de band tussen de dynastie en het katholieke geloof te onderstrepen liet Filips buiten Madrid het Escorial bouwen, compleet met een mausoleum waarin hij familieleden liet (her)begraven. Ferdinand was pragmatischer. Hij accepteerde dat protestanten in verschillende landdagen in de meerderheid waren en zette protestanten op sleutelposities van het steeds verder uitdijende overheidsapparaat.

Escorial

Toen in de Nederlanden in de jaren 1560 het protest van edelen tegen aangekondigde hervormingen uitmondde in de eis om godsdiensttolerantie, reageerde Filips door Alva te sturen. Rady beschrijft het allemaal als een wervelwind, waarbij je af en toe snakt naar een smeuïge anekdote. Gelukkig staan die sporadisch ook in het boek. Toen Filip’s halfbroer Don Juan in oktober 1578 na een mislukt avontuur als landvoogd van de Nederlanden stierf, maakten de Engelsen en de opstandelingen op zee de dienst uit. Om te voorkomen dat de vijand Don Juan in handen kreeg, werd zijn lijk daarom niet per schip vervoerd, maar in stukken gehakt, in zadeltassen gestopt en via Frankrijk naar Madrid gestuurd. Daar werden de delen samengevoegd en in het Escorial begraven.

Bureaucratische botanisten en verzamelaars

Maria Theresia (1717-1780) en haar zoon Jozef II (1741-1790) zagen de staat als een machine waarin alle tandraderen precies op elkaar ingrijpen. Orde, regelmaat, observatie, verantwoording en bestuur van bovenaf werd de nieuwe bestuursstijl. Om de staatsbureaucratie optimaal te laten draaien hervormden zij het leger en de belastingen, maar ze innoveerden ook. Onder hun bewind professionaliseerde het ambtenarenapparaat door de instelling van vaste werktijden (8-19 uur). Tevens hielden ze in verband met de rekrutering van het leger volkstellingen, al snel gevolgd door een andere noviteit, het nummeren van huizen.

Daarnaast waren de Habsburgers verwoede verzamelaars van dieren, medailles, munten en planten. Het verzamelen en verspreiden van (wetenschappelijke)kennis werd een nieuwe missie van de Habsburgers. Vandaar dat hun verzamelingen – volgens de laatste wetenschappelijke inzichten zorgvuldig werden gecatalogiseerd en toegankelijk waren voor het publiek. Zo stond de echtgenote van Maria Theresia, Frans Stefan (1708-1765), aan de wieg van het Museum van Natuurlijke Historie in Wenen en was de dierentuin van Schönbrunn (1752) de grootste van Europa. Ook hier trakteert Rady de lezer op een aandoenlijk verhaal. Toen in 1775 een Oostenrijkse Oost-Indische Compagnie werd opgericht en Oostenrijk kortstondig over een zeemacht beschikte, deed Jozef II (1741-1790) dat niet vanuit commerciële motieven. Eigenlijk was hij slechts geïnteresseerd in het vervangen van zijn botanische collectie, die door een ongeluk in zijn kassen verloren was gegaan.

Zwanenzang

Na de val van Napoleon creëerden de grootmachten van Europa tijdens het Congres van Wenen (1814-1815) een nieuw machtsevenwicht. Metternich, de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, zorgde ervoor dat de status-quo stand hield. Toen in 1848 Europa in de ban raakte van revolutionaire omwentelingen, bleven de Habsburgers dankzij het leger in het zadel. Frans Jozef (1830-1916) voerde weliswaar een eigen grondwet in, maar moest niets hebben van politieke inspraak. Voor zijn bureaucratische absolutisme vertrouwde hij alleen op ambtenaren. Na de verpletterende nederlaag tegen Pruisen in 1862 ontstond in 1867 de ‘dubbelmonarchie’ Oostenrijk-Hongarije, een multinationaal gedrocht. Hongarije werd onafhankelijk maar bleef wel binnen het Habsburgse Rijk.

Congres van Wenen (1814 – 1815)

Rady laat goed zien hoe deze constructie een voedingsbodem bleek voor het nationalisme dat in alle Habsburgse gebieden sluimerde. De status aparte van Hongarije wekte de jaloezie van andere volkeren, zoals de inwoners van Bohemen, die zich achtergesteld voelden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, die begon met de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand – over wie Rady opvallend mild oordeelt – schaarden de verschillende nationaliteiten van het rijk zich nog één keer achter de keizer. Desondanks was het lot van de Habsburgers verbonden met dat van het Duitse keizerrijk. Waar eerder na een verloren slag een verdrag kon worden gesloten en eventuele gebieden werden prijsgegeven, moest de blanco cheque van 1914 aan Duitsland worden terugbetaald. Door de nederlaag van Duitsland spatte het Habsburgse rijk uiteen.

Boeken / Fictie

Een zelfmoord in zeer korte verhalen

recensie: Jente Posthuma – Waar ik liever niet aan denk

In de nieuwste roman Waar ik liever niet aan denk (2020) van Jente Posthuma verliest de naamloze ik-figuur haar tweelingbroer door zelfmoord. Met haar observerende schrijfstijl die schijnbaar aan de oppervlakte blijft maar intussen scherp is georkestreerd, toont Posthuma de grillige contouren van een eenzaam en pijnlijk rouwproces.

Posthuma die in 2012 de A.L. Snijdersprijs voor het beste Zeer Korte Verhaal won, etaleert datzelfde talent ook in Waar ik liever niet aan denk. De hoofdstukken in de roman zijn kort, soms maar een halve bladzijde, en niet-chronologisch opgesteld. In weinig woorden weet Posthuma subtiele scenes uit het dagelijks leven van de ik-figuur neer te zetten die vaak verrassend in elkaar zijn gevlochten.

Waar ik liever niet aan denk gaat over familie, volwassen worden en de magnetische werking van de dood. Het verhaal maakt met name indruk door de rauwe relatie tussen de ik-figuur en haar tweelingbroer. Geen romantisch beeld van een onafscheidelijke tweeling, maar juist de strijd staat centraal, het tot elkaar veroordeeld zijn. Ze schipperen tussen afstand en nabijheid, begrip en onbegrip, alleen-zijn en samenzijn, met – voor de lezer – de continue schaduw van de zelfmoord van de broer: het definitieve afscheid.

Waar ik liever niet aan denk is een menselijke roman waarin de details de boventoon voeren: een voorliefde voor wollen truien, samen lachen om een piklapje en dromen over New York. De ik-figuur slijt haar dagen in ‘een stad vol poppetjes’, waarvan ze er zelf een is, waarvan haar broer er een was, maar waarin die miniatuurlevens ontegenzeggelijk groot kunnen zijn, vooral in hun afwezigheid. De ogenschijnlijk onbenullige details – van hele mensenlevens tot favoriete bekers, tv-series en een Suske & Wiske – worden door de dood verheven. Posthuma weet dat kwetsbare mechanisme raak te beschrijven.

Boeken / Fictie

Toch nog een ‘nieuwe’ roman van Joseph Roth

recensie: Joseph Roth - Tarabas. Een gast op deze aarde

Alle romans van Joseph Roth leken al vertaald te zijn, maar Tarabas, een gast op deze aarde uit 1934, het jaar waarin met het vooruitzicht op de Tweede Wereldoorlog wordt teruggeblikt op de Grote Oorlog en de Russische burgeroorlog, leek over het hoofd gezien.

De Rus Nikolaus Tarabas is uitzonderlijk gewelddadig. Dat komt van pas als hij revolutie predikt tegen de tsaar, meehelpt bij een bomaanslag in een Oekraïense havenstad en zeker ook als hij voorop gaat in de oorlog tegen het Oostenrijk-Hongaarse rijk en in de Russische burgeroorlog. Waarom gaat hij volledig op in wreedheden? Vanwaar zijn woede, zijn angsten?

Hij weet er weinig raad mee als de vrede is aangebroken en hij als kolonel een regiment mag bestieren. Een joodse stadswijk wordt wreed bestormd door zijn laveloze soldaten en een menigte christelijke boeren, een pogrom die de kolonel volkomen lazarus (bewust?) aan zich voorbij laat gaan, maar in feite had moeten voorkomen.

Omslag

Na alle geweld volgt Tarabas’ extreme omslag naar berouw en boetedoening. Je vraagt je, spannend genoeg, tot op de laatste bladzijde af hoe dat afloopt en hoe dat kan. Dat laatste wordt niet inzichtelijk gemaakt, zeker niet door Tarabas: die geeft uitsluitend blijk van een eendimensionaal innerlijk. Verteller Roth lijkt er principieel voor te passen dat innerlijk alwetend op te vullen. Uit een brief d.d. juli 1934 blijkt dat hij op zijn opus uitgekeken begon te raken.

Iemand die radicaliseert van een slecht tot een goed mens is een zeldzaamheid. Veel vaker is goedheid, van brave huisvaders tot gezagsgetrouwe ambtenaren, ontaard in kwaad, vaak naar eigen zeggen niet uit eigen wil. Misschien gaf Roth in de gestalte van Tarabas lucht aan zijn bij voorbaat ijdele hoop dat er niet wéér een wereldoorlog ontketend zou worden. In 1933 omschreef Roth zijn Tarabas als ‘Glänzender Stoff [gevonden in Oekraïense krant], fern von Deutschland [speelt in Oost-Europa], aber mit deutlicher Beziehung dazu.’

Autistisch

Getrouw aan zijn heersende inborst overheerst Tarabas als personage het hele verhaal. Zijn alleenstaande positie zou je autistisch kunnen noemen. Hij bestaat alleen in zijn botsende zelf. In het bijzijn van zijn ondergeschikten is hij onmachtig tot conversatie en vrijwel altijd zit hij alleen aan tafel aan de brandewijn. Anderen brengen het toch verder dan schetsmatige figuren. Roth geeft in puntige trekken weer wat in ze omgaat. Zijn schrijfstijl ontvouwt zich in vrij korte, opvallend modern klinkende zinnen, in niet te lange beschrijvingen met trefzekere details. Roth schrijft nuchter, soms met een spottende wending, maar met voelbaar onderliggende deernis. Ondanks het monomane geweld kent het verhaal een goed tempo, ook dankzij het per hoofdstuk verspringen van de tijd. Voor Roths doen is Tarabas als karakter en als verhaal aan de monothematische kant, al weet hij behendig voor afwisseling in de plot te zorgen.

De roman werd in 1934 vertaald door Nico Rost. In datzelfde jaar, na Roth’s vlucht uit Duitsland, zag de oorspronkelijke exilroman het licht bij Querido. De vertaling werd in 1937 en in 2006 heruitgegeven en is nu door Elly Schippers glansrijk overtroffen.

Kunst / Achtergrond
special: Een viering van menselijkheid

Themamaand: de waarde van kunst

Na drie maanden zonder theatervoorstellingen, bioscopen en musea mogen we eindelijk weer op pad. Het leek ons een mooi moment om de balans op te maken: wat betekent kunst precies voor ons? Deze maand publiceren we daarom een serie artikelen over de waarde van kunst.

Onze hoofdredacteur Roos Wolthers wordt na een lange treinreis overvallen met een lastige vraag. Ze probeert hem te beantwoorden terwijl ze met een toevallige reisgenoot door galeries in München dwaalt.

Het is zes uur ’s ochtends en ik loop door München met Erik, een jongen die ik net heb ontmoet toen we de nachttrein uitstapten. Het is meteen duidelijk dat hij geen fan is van smalltalk. Als ik vertel dat ik kunstwetenschappen studeer, vraagt hij: ‘Wat denk jij dat het nut is van kunst?’ Die vraag kreeg ik eerder, van docenten, klasgenoten, kennissen en familieleden die het onverstandig vonden dat ik in de culturele sector wilde gaan werken. Dit keer is het echter geen retorische vraag, Erik vraagt het vanuit oprechte interesse. Ik heb geen antwoord paraat (in mijn verdediging: het was zes uur ’s ochtends en ik had de nacht op een krappe stoel in een felverlichte treincoupé doorgebracht). Erik geeft me zijn mening: kunst is nuttig, omdat het een boodschap overbrengt.

De volgende dag lunchen we samen en daarna sleep ik hem mee naar de galerie van Kristina, een meisje dat ik eerder in Berlijn heb leren kennen. Ze vraagt ons mee naar een opening in een andere galerie diezelfde avond en laat ons de expositie zien. We zien metalen kaders die rondom de hoeken van muren zijn gevouwen. Erik bekijkt de werken en knikt beleefd. Hij wil mij niet in verlegenheid brengen door een spervuur aan vragen over de betekenis van de werken op Kristina af te vuren, maar barst los zodra we buiten staan. Wat is de boodschap van deze werken? Wat is de bedoeling van de kunstenaar? Als je hedendaagse kunst als een communicatiemiddel probeert te zien, besef ik, loop je er al snel tegenaan dat die communicatie vaak niet bepaald efficiënt is. Ik geef mijn interpretatie van het werk en mompel iets over aandacht vestigen op elementen van architectuur die makkelijk over het hoofd worden gezien. Hij lijkt er genoegen mee te nemen, maar ik ben zelf niet tevreden met mijn antwoord. Natuurlijk kun je nadenken over de betekenis van een kunstwerk, maar ik ga nu mee in zijn idee dat kunstwerken altijd één concrete boodschap hebben en dat het jouw taak is om die eruit te destilleren, terwijl ik dat idee eigenlijk te simplistisch vind.

De galerie waar ’s avonds de opening plaatsvindt blijkt nog abstracter werk te tonen. Er hangen lange, gekleurde stroken papier aan de muren. Dit keer heb ik niet direct een coherente interpretatie van de werken klaar. Ik probeer uit te leggen dat ik ze ook kan waarderen zonder dat ik ze volledig begrijp, maar Erik blijft de werken zien als een puzzel die hij niet kan oplossen.

We zijn hier nu toch, dus ik vraag aan een vrouw wie de tentoonstelling gecureerd heeft. Ze wijst naar een jonge man die druk aan het praten is. Zodra zijn gesprekspartner een drankje gaat halen, stap ik op hem af en vraag hem of hij ons iets meer over de expositie kan vertellen. Hij biedt ons een rondleiding aan en vertelt enthousiast over de werken en hoe ze zijn gemaakt. We raken in gesprek en Erik vraagt hem wat de boodschap is die de kunstenaar ons met deze werken wil vertellen. De curator kijkt hem aan en antwoordt:

“Art should not give you answers and make your life more simple. It should make your life more fucked up and complicated and leave you with more questions.”

Ik vond het knap dat hij zo’n duidelijke visie had over wat kunst voor hem betekent en wist meteen dat ik ook zo zelfverzekerd mijn eigen antwoord klaar wilde hebben. Sindsdien heb ik er veel over nagedacht, terwijl ik onderzoek deed voor mijn opleiding, een expositie bezocht of napraatte over een film.

Natuurlijk zijn alle mogelijke antwoorden al eens gegeven, door kunstenaars, filosofen, wetenschappers. Door Heidegger, die vond dat kunst waardevol is omdat je er anderen beter door gaat begrijpen. Door Brecht, die vond dat kunst mensen wakker moest schudden en hen aan moest sporen tot actie. Door Aristoteles, die schreef dat kunst voor catharsis zorgt.

Op de vraag: ‘Wat is het nut van kunst?’ zou ik nu antwoorden dat ze allemaal gelijk hebben – kunst kan je perspectief verbreden, je activeren en je raken – maar tegelijkertijd ook allemaal niet. Kunst is nuttig op allerlei verschillende manieren, maar heeft geen direct nut zoals een flesje water, een winkelwagentje of een topografieles dat wel hebben. Kunst wel een direct doel toeschrijven zorgt er al snel voor dat je het tot dat ene doel reduceert. Toen Halbe Zijlstra grote bezuinigingen op de kunstensector aankondigde in 2010, schreef toenmalig Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr:

“ik was van plan een heldenstuk te schrijven
over het belang van kunst
haar grote nut
maar mijn blad zweeg indrukwekkend
en alle muzen weken

de waarheid is
zij heeft geen nut
kunst is maar een bijproduct
zij is niet nodig om te kunnen
eten, neuken, ademen”

Dat kunst geen nut zou hebben, klinkt oneerbiedig, maar in werkelijkheid geeft het juist aan wat kunst zo onmisbaar en uniek maakt. Het bijzondere aan mensen is dat ze dingen maken die geen direct nut hebben, dat ze dingen maken omdát ze dingen willen maken: omdat die dingen mooi zijn of wonderlijk of verontrustend, omdat ze iets willen achterlaten of omdat ze een verhaal willen vertellen. Kunst is een viering van menselijkheid, juist omdat de vraag naar het nut ervan geen eenduidig antwoord heeft.

Ik ben er nog steeds niet helemaal over mijn antwoord uit, maar ik ben er nu ook niet meer van overtuigd dat ik zelfverzekerd een antwoord klaar moet hebben. Het mooie aan kunst is juist dat er geen simpel antwoord is op de vraag wat haar nut is en dat die vraag er, net als sommige kunstwerken, meestal voor zorgt dat je met meer vragen achterblijft.

 

Foto’s: Expositie Energy Stains van de Australische kunstenaar Conor O’Shea, die in 2018 te zien was in galerie Loggia in München.

Kunst
special: Column over de impact van kunst

Zo fragiel en breekbaar als een reiger

In onze rubriek Blikopeners schrijven redacteuren over een kunstervaring die hun leven op een kleine of grote manier veranderde. Els van Swol vertelt over een mobile van Alexander Calder, die de manier waarop ze naar kunst kijkt voorgoed bepaalde.

Ik herinner het me als de dag van gisteren. Mijn moeder nam mij mee naar het Amsterdamse Stedelijk Museum. Wat de aanleiding was, weet ik niet meer. Misschien had ze er zomaar, opeens zin in. Onder aan de grote, statige trap bleef zij stokstijf staan, de knieën recht, het hoofd achterover en de blik omhoog, naar het eind van de trap: daar hing een mobile van Alexander Calder, wiegend zijn evenwicht zoekend. Een mobile van een verstilde schoonheid, zowel langzaam en statig bewegend gelijk een zwaan, zo fragiel en breekbaar als een reiger, die schokschouderend zijn weg zoekt.

Het was een overweldigende ervaring, dat voelde ik aan de stilte die ons omringde, aan alles eigenlijk. Een immanent én transcendent kunstwerk, wat je ziet én wat daar bovenuit stijgt, vorm en inhoud, materie als idee ineen aan het hoge plafond en wij met beide benen op de grond, pogend, zo naar boven reikend, om zelf ook ons evenwicht te bewaren, bijna figuurlijk omver geblazen door dat lichte kunstwerk.

‘Als je het begrijpt’, schreef Calder in zijn autobiografie over kunst in het algemeen, ‘kan het je heel erg aangrijpen’. Mijn moeder begreep het in één oogopslag en droeg die kennis, dat gevoel ervoor, woordloos op mij over. Vanaf dat moment keek ik naar kunst als iets dat zowel aardse materie als bovenaardse sfeer is. In die kwetsbaarheid geldt dat niet alleen voor de mobile van Calder, maar bijvoorbeeld ook voor de tere stillevens van een Dick Ket of Jan Mankes. Ook de liefde daarvoor gaf mijn moeder mij mee.

‘Al zou je honderd versies van je scriptie schrijven’, tekende mijn scriptiebegeleider tientallen jaren later in de kantlijn ervan aan, ‘het thema transcendentie en immanentie zal er altijd in terugkomen’. Tot vervelends toe, dacht ze er waarschijnlijk bij. Zo is het maar net, want de ervaring ervan gaat spreken en zwijgen te boven, en is volgens de filosofe Susan Neiman – waar mijn scriptie onder meer over ging – ‘extremely important and indeed a good, sometimes the only, alternative to speaking or silence.’

Toen, onder aan die trap, heb ik voor eens en altijd begrepen, dat die combinatie van immanentie en transcendentie, innerlijk en uiterlijk, de basis vormt van elk groots kunstwerk, hoe klein en fragiel soms ook. De mobile van Calder heb ik later nog vele malen teruggezien en telkens moet ik aan die eerste keer denken. We zeiden niets tegen elkaar en liepen stil door, maar voelden op dat moment een verbondenheid die mij, zo klein als ik was, altijd is blijven vergezellen.