Kunst
special: Overleven is een kunst

Themamaand: de waarde van kunst

Na drie maanden zonder theatervoorstellingen, bioscopen en musea mogen we eindelijk weer op pad. Het leek ons een mooi moment om de balans op te maken: wat betekent kunst precies voor ons? Deze maand publiceren we daarom een serie artikelen over de waarde van kunst.

In deze editie schrijft redacteur Els van Swol over de waarde van kunst in tijden van crisis en oorlog.

De afgelopen maanden (her)lazen we massaal boeken als De pest van Albert Camus en Station Elf van Emily St. John Mandel, over een rondreizend gezelschap dat Shakespeare opvoert, of keken naar bekende toneelspelers die een verhaal uit Boccaccio’s Decamerone voorlazen. We zagen meer films dan ooit en volgden virtuele rondleidingen door tal van musea. We sloten ons aan bij een digitale leesclub of volgden cursussen via ZOOM, en hadden het er maar druk mee. Zó druk, dat we haast vergaten dat we dit jaar ook 75 jaar vrijheid vieren. En dat terwijl we veel zouden kunnen leren van wat kunst ten diepste kan betekenen ten tijde van een échte oorlog.

Huiveringwekkend
De grote lijnen zijn wel bekend, van bijvoorbeeld musici en toneelspelers die in de concentratie- en vernietigingskampen optraden, maar de details blijven nog steeds indrukwekkend en huiveringwekkend. Van de paukenist die zachtjes, als protest, door een orkeststuk heen de beginnoten van Beethovens vijfde symfonie roffelde – tonen die victorie uitdrukken – en van de fluitist die in kamp Vught op een dag in april 1944 zowel ’s ochtends als ’s avonds bij het prikkeldraad de daar gecomponeerde Aubade van Marius Flothuis blies. Deze aubade was zowel een begroeting van de nieuwe dag, waarvan niemand wist wat die zou brengen, als een uitdrukking van de verlatenheid van de komende nacht.

Eigenlijk zijn er verschillende betekenislagen te ontdekken in kunst zoals die in de kampen werd gepraktiseerd: afleiding, troost, verzet, een manier om te overleven én als boodschap voor naoorlogse generaties. We zouden ze allemaal aan de hand van voorbeelden na kunnen lopen, maar de conclusie zit eigenlijk al in de aubade van Flothuis besloten: kunst helpt om te overleven. Twee voorbeelden mogen dit duidelijk maken: Midzomernachtsdroom van Shakespeare en de tekeningen die kunstenaar Leo Kok (1923-1945) in kamp Westerbork op papier zette.

William Shakespeare
Het beroemde toneelstuk Midzomernachtsdroom van Shakespeare wordt opvallend genoeg vaak in moeilijke tijden en kort daarna van stal gehaald. Zo was er in 1941 een opvoering in kamp Westerbork door geïnterneerde vluchtelingen uit nazi-Duitsland en werd het tijdens kerst in een bewerking van Sonja Prins (‘een Duitse bewerking’ schreef ze in haar autobiografie) opgevoerd in het concentratiekamp Ravensbrück. Het Shakespearetheater in Diever opende met Midzomernachtsdroom in 1946 en 1947 en het kleine Londense Bridge Theatre streamde onlangs tijdens coronatijd gedurende een week een eerder opgenomen opvoering, die de nadruk legde op het blijspelkarakter van het stuk.

Op het eerste gezicht zou je denken: nogal wiedes, het ís een blijspel, het verzet de geest, maar wie verder kijkt dan zijn neus lang is, ziet er ook een andere vorm van verzet in. Verzet tegen het gezag van Athene (Egeus, Theseus) waardoor kwetsbare mensen (Hermia en Lysander, die verliefd zijn op elkaar) op de vlucht slaan. De kampbewakers in Westerbork zullen het laatste vast over het hoofd hebben gezien, net zoals ze in Ravensbrück werden overvallen door tal van improvisaties in de toneeltekst die de censuur anders niet hadden doorstaan, zoals de bewakers in Vught de dubbelheid van Flothuis’ Aubade wellicht niet hebben opgemerkt.

Leo Kok
Die dubbelheid komt ook tot uiting in de tekeningen die de kunstenaar Leo Kok maakte in kamp Westerbork, waar hij van augustus 1942 tot september 1944 gevangen zat, én in de receptie daarvan. Tekeningen die toen, dankzij een bevriende marechaussee uit het kamp, zijn meegesmokkeld en nu – een zeldzaamheid, gezien de kwetsbaarheid ervan – in museum Nairac in Barneveld te zien zijn. Een museum dat vaker met tijdelijke tentoonstellingen komt die verrassen. Een voorbeeld is de tekening ‘Kampgezicht met een gedeelte van een transporttrein’ waarop een boompje in jong blad staat. De trein en het boompje staan in schril contrast tot elkaar.

De samensteller van deze tentoonstelling, Jaap Nijstad, de zoon van de vrouw van Leo Kok, zegt in de indrukwekkende, drie kwartier durende film over Kok dat ‘de geschiedenis zwaarder is dan de natuur, en het niet lukt om iets van schoonheid te zien’ in de tekeningen. Toch lijkt hij te twijfelen, want in de bijschriften van de fototentoonstelling Het is wat we willen zien … of niet in een andere zaal van het museum, lezen we dat hij vindt dat de natuur soms ‘iets [laat] zien van een schepping die het kwaad wil overstijgen’. Hoewel het soms moeite kost om dat te herkennen. Of: ‘We zoeken naar schoonheid, naar een vorm van esthetiek die bijna onbewust vertroost’.

Zou het dan misschien zo kunnen zijn, dat die ‘pijnlijke schoonheid’ in de genoemde tekening juist voor een kunstenaar als Leo Kok een manier van overleven betekende? En dat zijn werk daarmee méér is dan louter ‘documentalistisch werk’? Namelijk kunst die eenzelfde gelaagdheid in zich heeft als de Aubade van Flothuis en de Midzomernachtsdroom van Shakespeare: mooi én pijnlijk, pijnlijk én mooi, berustend én vol verzet, vol verzet én berustend, als een paukenroffel. In tijden van oorlog en crisis komt wat kunst echt wil zeggen sterk naar voren. Aan de ene kant is het een uitdrukking van pijn en verdriet, aan de andere kant van schoonheid en troost, terwijl het ons ook wakker kan schudden. Ook in coronatijd beseffen we dit des te meer.

Voor een impressie van de tekeningen van Leo Kok zie je hieronder drie exemplaren uit de tentoonstelling die tot 29 augustus 2020 te zien is in museum Nairac te Barneveld:

‘Boulevard des misères’
Materiaal: potlood, o.i. inkt en aquarel op papier
Opschrift: Leo Kok W’Bork / 3-’44
Bijschrift: De hoofdstraat in het kamp kreeg van de bewoners de trieste en cynische benaming ‘Boulevard des misères’. Het was de plek van binnenkomende en vertrekkende transporten. De plaats van afscheid van familie en dierbaren die werden gedeporteerd naar een, toen nog, ongewisse bestemming.
Bron: Museum Nairac

‘Zelfportret Leo Kok’
Materiaal: houtskool, conté (?) op papier
Opschrift: Leo Kok / 3-’44
Bijschrift: Dit is het enig bekende zelfportret van Leo Kok. In Westerbork is hij in augustus 1944 ook nog geportretteerd door zijn kampgenote Rose Marie Gompertz. Zij kwam in 1943 met de Barneveld groep in het kamp.
Bron: Museum Nairac

”S’-gevallen bezig met het foliënplukken’
Materiaal: o.i. inkt en aquarel op papier
Opschrift: Leo Kok / ’44
Bijschrift: In de groep mensen die aan het werk is bevindt zich, rechts aan tafel ‘en profil’ ook een tante van Leo, Leentje Klisser-Kok. Behalve een zoon die in de onderduik de oorlog overleeft, wordt het gezin Klisser in februari 1944 in Auschwitz vermoord. Het jongste kind, Leo genaamd, net als zijn grote neef, is dan 7 jaar jong.
Bron: Museum Nairac