Boeken / Fictie

Geef Tom Lanoye nou gewoon de ruimte

recensie: Tom Lanoye - Heldere hemel

.

Het Boekenweekgeschenk is een Boa constrictor die zich om de nek van je carrière wentelt en er langzaam alle leven uit perst. Bernlef, Arthur Japin, Kader Abdolah en talloze anderen presteerden voor een miljoenenpubliek op de bodem van hun kunnen. Weggooien van het boekje was nog te veel werk. Te vaak is het geschenk, bedoeld als presentje voor wie de literatuur een warm hart toedraagt, slechts een fors uitgevallen boekensteun gebleken, of een dag gratis treinreizen in de vorm van een draak van een haastnovelle.

De dying seconds


De hoop van het CPNB was dit jaar gevestigd op Tom Lanoye. Een van de meest constante en getalenteerde schrijvers van het taalgebied, dat zeker, maar ook eentje die het melodrama en de epische vertellingen niet schuwt, er zelfs zijn handelsmerk van maakte. Terwijl het geschenk altijd bestaat uit een pagina-aantal dat niet alleen bondigheid vereist, maar bovendien voor een groot publiek ’toegankelijk’ moet zijn. Geen geringe opdracht voor een der breedsprakigste Nederlandstalige auteurs (lees er zijn winnende zin van de Tzum-prijs 2009 maar op na), maar in Heldere hemel toont Lanoye ook in de Beschränkung zijn Meisterschaft. Het is een ambitieus werkje, ver weg van de autobiografische geschriften waarmee Lanoye furore maakte. Niet létterlijk ver weg, want plaats van handeling is Kortrijk, een stad in West-Vlaanderen. Een kleine tachtig kilometer van Sint-Niklaas, Lanoyes geboorteplaats en decor voor veel van zijn boeken.

In de dying seconds van de Koude Oorlog duikt er plotseling een vliegtuigje op de radar. Met de strijd tussen Oost en West nog altijd niet uitgestreden en de atoomdreiging als een zorgelijk gezoem op de achtergrond, slaat de schrik de Amerikaanse legerleiding om het lijf. Wat is dit voor provocatie van de Sovjets? Ondertussen, ergens midden in België, zit Vera in haar zelfgebouwde haciënda al aan de whisky. Zij heeft zojuist al haar sloten laten vervangen omdat ze zich bedreigd voelt door Walter, haar ex-man. Dan, als zij haar gedachten in melancholie heeft laten terugkeren naar de tijd dat alles nog koek, ei en artistiek genoegen was, staat Carla voor de deur. Het meisje blijkt de ex van haar sufgeblowde zoon Peter en tevens de nieuwe vriendin van Walter, Peters vader.

Oorlog


Zijn er nu mensen die nog niet het woord ‘soap’ in neonletters zien flikkeren? Het uittillen van dit soort banaliteiten boven het niveau van de dagelijkse telenovelle is Lanoye wel toevertrouwd. In de dialogen die volgen op de ontmoeting tussen Carla en Vera toont hij het talent van de dramaturg in al zijn woeste glorie. Ook een vierde, veel kortere verhaallijn (over een geborneerde hoofdredacteur van een Vlaamse krant en diens oude adjunct, die het vliegtuigje op het spoor is) geeft Lanoye blijk van zijn talent om in enkele zinnen een wereld in verandering te schetsen: oude journalistieke waarden worden overvleugeld door klantgerichtheid, morele principes verwaarloosd ter meerdere eer en glorie van de lezer.

Het grootkapitaal is op oorlogspad in de wereld van de dagbladen, de Sovjet-Unie lijkt op oorlogspad in het luchtruim. En Vera neemt haar posities in in haar eigen huis, tegenover Carla en haar jeugdige schoonheid, een vitaliteit die Vera’s eigen ondergang nog eens extra in de verf zet.

Wat er ontbreekt?


De hele novelle lang hangt de apocalyps als onweer in de lucht. Voor alle personages lijkt het vliegtuigje de katalysator van een reusachtige verandering in hun leven. Of die verwachting ingelost wordt of niet, is dan eigenlijk al niet meer van belang. Lanoye dient de lezer dit keer geen twaalfgangenmenu op zoals in Sprakeloos of in zijn Goddelijke monster-trilogie. Een broodje gezond met karnemelk is het ook niet geworden, en zeker geen kleffe afbakloempia; Heldere hemel zijn de drie degelijke gangen die je in de brasserie van het sterrenrestaurant kunt krijgen. Wat er ontbreekt? Een paar honderd pagina’s, dat is alles.

Boeken / Non-fictie

Van de wereld afgezonderd

recensie: Arlette Kouwenhoven - De Fehrs. Kroniek van een Nederlandse mennonietenfamilie

De geïsoleerde mennonietenkolonie spreekt tot de verbeelding – zowel in onze tijd als vroeger. Met haar geschiedenis van de mennonieten presenteert Kouwenhoven veel interessante feiten, maar geen boeiend verhaal.

Het is een bizar idee dat in onze tijd nog altijd een geloofsgemeente bestaat zonder elektriciteit en telefoons, een wereld ook waarin goederen getransporteerd worden met karren.  Maar toch bestaat ze: in de woestijnplaats Sabinal, in het noorden van Mexico. Hier wonen zo’n 2.000 mennonieten – volgelingen van de Friese kerkhervormer Menno Simons. Tijdens de Reformatie in de zestiende eeuw scheidden ze zich af van de katholieke kerk en vanwege hun geloofsvisie kregen ze al snel de spotnaam ‘wederdopers’. Hun christelijk geloof bezegelen ze immers pas als volwassene met de doop. Kouwenhoven deed onderzoek naar de vele generaties mennonieten die zich sinds de zestiende eeuw verspreidden over de wereld. In Sabinal trof zij de nazaten aan van de allereerste Nederlandse gemeenschap, ‘met verweerde boerenkoppen en namen als Wiebe, Klassen en Friesen’.

Stamboom
Het bleek bovendien mogelijk om van één lid van deze gemeente – Jacob Fehr – de hele stamboom uit te pluizen. Fehr bleek een rechtstreekse afstammeling te zijn van de zestiende-eeuwse Nederlander Gijsbert Jansz de Veer. En die herleiding was geen gemakkelijke opgave, gezien het feit dat de meeste mennonieten heel veel kinderen kregen, met ook nog eens voor een groot deel dezelfde namen. In Kouwenhovens boek stikt het dan ook van de Jacobs, Isaacs, Davids en Benjamins.  

Het is niet zo vreemd dat de auteur gefascineerd raakte door deze hechte geloofsgemeenschap. Al in de vroegmoderne tijd vond men de mennonieten maar zonderlinge types, waarbij vooral hun sobere en geïsoleerde levensstijl onderwerp van spot waren. Zo maakte de achttiende-eeuwse schilder Cornelis Troost er een sport van mennonieten belachelijk weer te geven in zijn schilderijen en werd in Amsterdam een toneelstuk verboden omdat daarin de draak werd gestoken met mennonieten.

Migratiegeschiedenis
In De Fehrs gaat het echter niet om deze culturele representaties, maar om de feitelijke historische gebeurtenissen zelf. En dan in het bijzonder die van de familie De Veer, in de loop der tijd verdietst tot DeFehr en nog later tot Fehr. Kouwenhoven beschrijft in vijf hoofdstukken hun migratiegeschiedenis. Steeds weer werden de mennonieten gedwongen om te vertrekken en op een onherbergzame plek opnieuw een kolonie te stichten. Eerst trokken zij richting het oosten, van Nederland naar Pruisen en vandaar naar Nieuw-Rusland, om vervolgens de oversteek te maken richting het westen, naar Canada en ten slotte naar Mexico. Telkens slaagden de mennonieten erin om op ver afgelegen plaatsen vruchtbare grond te creëren en een bestaan te stichten los van de wereld.

Voor wie geïnteresseerd is in deze migratiegeschiedenis bevat dit boek dan ook interessante informatie. Helaas blijft het daarbij meestal ook. Kouwenhovens verhaal blijft erg feitelijk en descriptief en is dan ook met recht een kroniek te noemen: een boek met chronologisch geordende historische feiten. De onderzoekster presenteert de gegevens  die zij heeft en die geven slechts een vluchtig inzicht in hoe het er in de opeenvolgende gemeentes aan toe ging. Veelzeggend is dat zij regelmatig opmerkt dat iets moeilijk te zeggen is, of onduidelijk blijft. De onderzoeksgegevens over de Fehrs zijn schaars en vult de auteur aan met meer algemene informatie over de mennonietengemeente. Zo lezen we dat Benjamin DeFehr begin achttiende eeuw trouwde met de dertig jaar oudere Barbke Mombers. Over dit opmerkelijke gegeven weten we verder echter niets, behalve dat het huwelijk zich voltrok in een periode waarin de pest uitbrak. En dan volgt er een stukje over de pest.

Het resultaat hiervan is dat het boek nergens lang kan boeien. Voor degene die over een bepaalde periode meer wil weten over de mennonietengemeente kunnen Kouwenhovens gegevens een ingang bieden. Maar bovenal is dit toch een lange verzameling feiten uit het archief. Soms opmerkelijk en interessant, maar voor een populair-wetenschappelijk boek te veel als los zand gepresenteerd.

Boeken / Fictie

Sfeervolle coming-of-age annex poproman

recensie: Victor Schiferli - Dromen van Schalkwijk

.

Met de coming-of-age Dromen van Schalkwijk levert Victor Schiferli een dromerig debuut af dat in de jaren tachtig speelt. Zijn Felix Swammerdam is een verlegen puber, die opgroeit met gescheiden ouders en maar moeilijk aansluiting bij leeftijdsgenoten vindt. Laat staan bij ‘zijn’ lieve lotje. In muziek vindt hij zijn uitlaatklep.

Victor Schiferli kan bogen op rijke werkervaring in de literaire wereld. Hij was redactielid van literair kanon Bunker Hill, redacteur bij uitgeveriij De Bezige Bij en tegenwoordig maakt hij vertalingen van Nederlandse literatuur mogelijk. Middels drie poëziebundels trad hij eerder al op de voorgrond en sinds Dromen van Schalkwijk kan hij op zijn curriculum vitae ook romanschrijver bijschrijven.

Passie voor muziekDromen van Schalkwijk is een compacte en prettig geschreven roman, een aandoenlijk portret van een verlegen jongen die zich door zijn tienerjaren worstelt. Voor mensen die geen affiniteit met muziek hebben, wordt het wellicht een lastig verhaal. Maar lezers die zich willen onderdompelen in de nostalgische jaren tachtig hebben met Dromen van Schalkwijk een fraaie en sfeervolle roman te pakken.

Film / Films

Geboorte van de psychoanalyse

recensie: A Dangerous Method

De intellectuele driehoeksverhouding tussen Carl Jung, zijn idool en latere rivaal Sigmund Freud en Jungs psychiatrische patiënt, maîtresse en collega Sabina Spielrein biedt een sfeervolle praatfilm met topcast.

~

Met A Dangerous Method gooit David Cronenberg het over een totaal andere boeg. Hij werd bekend met horrorfilms (Videodrome, The Fly) en brak bij het grote publiek door met thrillers (A History of ViolenceEastern Promises). Fans van de Canadese regisseur moeten het ditmaal doen met slechts twee masochistische scènes: een vrouw wordt hard op haar billen geslagen.

Diagnose hysterie
Het gewillige slachtoffer is Keira Knightley die in 1906 als Sabina Spielrein, dochter van een Russische zakenman, hevig tegenstribbelend wordt afgeleverd bij de Burghölzli-kliniek in Zürich. Diagnose hysterie. Psychiater Carl Jung (Michael Fassbender: Hunger, Shame) moedigt haar aan te spreken over zaken waarover je normaliter niet spreekt, omdat die bijvoorbeeld pervers worden gevonden. Dat de woorden aanvankelijk nog moeilijk uit haar mond komen, zie je door haar rollende ogen en spastische trekken met de kin. Jarenlange therapie en tijdelijke seksuele omgang met de patiënte zorgen voor genezing. Sabina Spielrein wordt uiteindelijk zelf ook psychiater.

~

Oostenrijker Carl Jung kijkt erg op tegen Zwitser Siegmund Freud (Viggo Mortensen in zijn derde opeenvolgende samenwerking met David Cronenberg). In de opvatting van de psychoanalyse streeft de mens primair naar lustbeleving. Jung heeft vanaf het begin zijn twijfels over Freuds denkbeeld dat neurosen allemaal te herleiden zouden zijn tot seksuele trauma’s of verdringing. Jung wil niet tegen de patiënt zeggen: ‘dit is nu eenmaal hoe u bent’. Hij probeert mensen te laten zien wat ze kunnen worden. Bovendien vindt hij Freuds droomanalyse gevaarlijk. Als de relatie Jung-Freud op gespannen voet komt te staan, is Spielrein intermediair tegen wil en dank.

Waanvoorstelling
Freud zegt niet voor God te willen spelen. ‘De wereld is zoals ze is: begrijpen en accepteren is de weg naar geestelijke gezondheid. Wat voor nut heeft het om de ene waanvoorstelling in de andere te veranderen?’ Freud is teleurgesteld in Jung omdat hij in hem zijn opvolger zag. De verwijdering van zijn idool en het zoeken naar de juiste methodiek gaan ten koste van Jungs eigen geestelijke gesteldheid. Collega-psychiater Otto Gross (Vincent Cassel: Public Enemy Number One, Black SwanIrréversible), die op last van zijn vader in de kliniek wordt behandeld voor zijn immorele seksuele gedrag en openlijke losbandigheid, is een verrijking van de vertelling. Hij maakt Jungs handelen broodnodig impulsiever.

~

Het geweldige script van Christopher Hampton (Dangerous Liaisons, Atonement) is een bewerking van zijn eigen toneelstuk The Talking Cure (2002) dat hij baseerde op het non-fictieboek van John Kerr, A Most Dangerous Method (1993). Brieven van de drie hoofdpersonen dienen als bronmateriaal voor de dialogen en enscenering van de film. In die tijd schreven intellectuelen niet alleen wat ze dachten, maar ook wat ze zeiden, droegen, aten en droomden. Dat maakt A Dangerous Method bijna een docudrama en geschiedenisles. Cronenberg filmde op authentieke locaties in Wenen, waaronder in Freuds woonruimte. Hampton achterhaalde zelfs welke sigaren Freud rookte en hoeveel. De beelden zijn pittoresk, kleurrijk en ademen een impressionistische sfeer. In al hun vredigheid contrasteren ze met het woelige menselijke brein.

Weinig interesse in eigen psyche
Het schrappen van psychoanalyse uit het basispakket maakt de medische beschouwing over de menselijke geest niet minder fascinerend. Jung en Freud hebben weinig interesse om hun eigen psyche en onderlinge handelswijze aan een analyse te onderwerpen. Net als Spielrein zijn zij op hun manier hysterisch. Een typerend en grappig voorbeeld is als beide heren samen met de boot naar Amerika gaan om lezingen te houden en Jung tegen Freud zegt: ‘Ga jij maar die kant op, ik reis eersteklas.’

Boeken / Non-fictie

Thuis de wereld redden

recensie: Roger Scruton (vert. Frans van Zetten) - Groene filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet

.

Misschien herinner je dit nog: eind 2008 dacht Mark Rutte – tegenwoordig premier van een kabinet dat enkel weet heeft van asfalt, bezuinigingsregels en de manier om Rutger Castricum weg te lachen – met Pamflet van een optimist het startsein van een ‘Groen Rechtse agenda’ te geven. Tussen droom en daad zat een crisis (en de PVV) in de weg, en sindsdien is het stil op het rechtse milieufront. Tot aan het verschijnen van Scrutons Groene filosofie.

Thuiselijkheid


Scruton benadert de milieuproblematiek vanuit het stokpaardje van zijn eigen conservatieve variant, namelijk vanuit het ‘verlies of gebrek aan thuis’. Dat doet hij zeer prettig schrijvend, alsof hij wordt geïnterviewd; de lezer krijgt zijn betoog toegediend in afgemeten hapjes. Tegenover ‘het vrijblijvende nergens van de consumptiemaatschapij’ plaatst hij de ‘oikofilie’, het gevoel en de liefde voor het eigen thuis: ‘De mens is een thuiselijk (Heimatliches) wezen.’ Deze oikofilie wortelt in de lokale gemeenschap, en brengt – instinctief, zo veronderstelt Scruton – een bestendige verantwoordelijkheidszin met zich mee voor de directe omgeving, voor mens, natuur en architectuur.

Scrutons plausibele gedachte is dat mensen in het lokale het milieuprobleem nog als dat van zichzelf kunnen ervaren. In deze ‘sferen van traditionele affectie’ zullen mensen zich associëren in burgerverenigingen, de ‘kleine pelotons’ van conservatismevader Edmund Burke. Ook Burkes intergenerationale contract – ’tussen de levenden, de doden en de ongeborenen’ – roept Scruton in herinnering wanneer hij pleit voor rentmeesterschap, voor een engagement van de lange termijn.

Tussen verzoening en polemiek

Voor ons, allen in meer of mindere mate kinderen van de jaren zestig, voelt het idee van een zaak die het individu overstijgt en plichten met zich meebrengt altijd wat ongemakkelijk. Toch lijkt Scruton/Burke het gelijk aan zijn zijde te hebben. Wanneer we genoeg verbonden zijn met de omgeving, of zelfs met de natiestaat – bij de grenzen waarvan de loyaliteit halt houdt, aldus Scruton –, zijn we inderdaad bereid tot offers. Samengevat betekent dit groene conservatisme:

Een benadering van milieuproblemen waarin de liefde voor het lokale een centrale plaats krijgt in het beleid, en waarin homeostase en herstelvermogen, in plaats van herordening van de maatschappij en centrale controle, de voornaamste uitkomsten zijn.

Dit zet hij af tegen de door ’thuislozen’ bevolkte ‘radicale milieubeweging’ en tegen de niet ter verantwoording te roepen ngo’s. Ja, dit zijn extreme, en dus valse tegenstellingen. Nu maken conservatieven zich hier vaker schuldig aan, maar Scrutons vaak sympathieke conservatisme heeft dergelijke retorische trucs niet nodig.

Tegelijkertijd houdt hij wel een midden tussen kritiek op de staat en kritiek op de markt. Bovenstaande steken wisselt hij af door kritiek te leveren op marktfundamentalistisch rechts. Dat erkent in zijn bijziendheid enkel economisch nut – wat overigens ook Ruttes groene agenda kenmerkte. Evenzo geeft Scruton aan dat de linkse milieubeweging en het conservatisme eigenlijk ‘natuurlijke bondgenoten’ zijn. Strategisch wel weer slim.

Eilanden van waarde


Scruton doorspekt zijn pleidooi met culturele verwijzingen, wat doet ademen. Waar vind je nog iemand die zonder met zijn ogen te knipperen durft te beweren dat we, om te bewijzen hoe belangrijk het ’thuis’ is voor mensen, geen sociologische enquêtes nodig hebben? Daarvoor kunnen we ook terecht bij de Die Walküre of de Odyssee. Daarnaast pleit Scruton – eveneens esthetisch filosoof – voor de bestempeling van de schoonheid van het landschap als ‘heilig’ en dus oncompenseerbaar; om zo ‘eilanden van waarde’ te waarborgen in een ‘zee van prijzen’.  

Vervelend genoeg is zijn pleidooi wat onrealistisch: mensen keren niet terug naar een ‘Heimatlichkeit’ en ook zal de consumptiemaatschappij niet ‘opeens’ verdwijnen. En het begint altijd wat te wringen als conservatisme, met zijn geloofsartikel van geleidelijke verandering, wil conserveren wat eerst nog geconstrueerd moet worden. Hanteert Scruton bovendien niet een overoptimistisch mensbeeld (en dat voor de ‘philosophy of imperfection’)?

En o ja, het milieu. Hoe de wereld, en dus niet alleen het beekje achter het huis, te redden? Volgens Scruton gaat China het niet doen, het komt op Amerika aan, dat via ‘geo-engineering’ het initiatief moet nemen. Voor het gemak negerend dat Amerika het land der klimaatsceptici is, en niet het Kyoto-protocol heeft ondertekend. Toch kan Scrutons boek bijdragen: als rechts hiervan een deel overneemt om in eendrachtige samenwerking met links de wereld te redden.

Film / Films

Seks, drugs en wannabe’s

recensie: Wanderlust

.

Een New Yorks stelletje ruilt hun stadsleven in voor een hippiegemeenschap. Het gras blijkt echter ook daar niet groen genoeg. Wanderlust neemt je mee op een amusante psychedelische trip met hier en daar een diepe kuil.

Het getrouwde stel George (Paul Rudd) en Linda (Jennifer Aniston) hebben net een veel te dure studio gekocht in hartje Manhattan wanneer George zijn baan kwijt raakt. Als Linda ook haar documentaire over gemartelde pinguïns niet kan verkopen, besluit het overwerkte en gestresste stel New York achter te laten en in te trekken bij de broer van George in Atlanta. Onderweg komen ze terecht in Elysium, een hippieachtige leefgemeenschap met uiteenlopende, vrijdenkende mensen. George en Linda besluiten hier twee weken te blijven, wat ertoe leidt dat niet alleen hun eigen kijk op de wereld, maar ook hun relatie veranderd.

~

Onvolwassen humor
Elysium is de tegenpool van Manhattan met zijn anti-economische, vegetarische, alle-tijdmentaliteit en vrije liefde. De tegenstellingen van beide culturen worden door middel van vele clichés overduidelijk gemaakt. Waar het leven in New York snel, druk, luidruchtig en duur is, is het leven in Elysium traag, kleurrijk, vrij en open. De uitgebreide cast voldoet ruim aan alle clichés: van de wijnmakende schrijver en nudist Wayne (Joe Lo Truglio) tot de alfaleider van het groepje Seth (een onherkenbare Justin Theroux), maar voegt aan die clichés onverwachts ook een amusant laagje toe. Theroux zet zijn karakter humorvol neer zonder dat het irritant wordt. Helaas kan dat van Wanderlust zelf niet gezegd worden. Want zoals het een onmisbare Apatow-productie betaamt, is de humor niet van de hoogste plank. Het is soms tenenkrommend slecht.

Hoewel de Apatow-clan, waar Paul Rudd een onderdeel van is, in de afgelopen jaren ook succesvolle films heeft afgeleverd (The 40-year-old Virgin en Knocked Up) komt er op een gegeven moment toch een grens aan de onvolwassen mannen van rond de 40 die alleen kunnen grappen over seks, drugs, pies en poep. Het dieptepunt wordt bereikt wanneer Rudds personage tegenover de spiegel staat en op uiterst grove wijze een veel te lange, onnodige monoloog houdt over zijn geslachtsdeel. Er schuilt geen humor in zulke vulgaire grappen of naaktscènes, maar daar denken de veertigers van Wanderlust kennelijk anders over. Gelukkig bestaat de film niet alleen maar uit smakeloze humor en platte dialogen. Nieuw aan deze Apatow-productie zijn de satirische momenten en de goed getimede net iets te lange pauzes die duidelijk de meeste lachers op de hand krijgen.

~

De liefde overwint
Het eerste halfuur van Wanderlust zit vol met zulke momenten die een glimlach op je gezicht toveren, zoals de scène waarin George letterlijk in slaap valt op Linda. De goede chemie tussen Rudd en Aniston zet een leuk overtuigende koppel neer dat ongegeneerd ruziet in de auto of in een kamer vol mensen. Hoewel er meerdere subverhalen zijn, blijft hun relatie de rode draad in de film. Toch is het vooral de wirwar van bombastische kleuren en personages dat Wanderlust een leuke film maakt. 

Boeken / Fictie

Een boekje dat geen Boekenweekthema nodig heeft

recensie: Remco Campert - Vrienden, vriendinnen en de rest van de wereld

De Boekenweek begint en dat betekent tafels vol boeken, boekjes en gelegenheidsuitgaves die zo zijdelings mogelijk aan het thema van deze keer raken. Werkjes die over een halfjaar nog steeds op tafel liggen, maar dan in de ramsj.

Op het eerste gezicht lijkt het nieuwe boekje van Remco Campert, Vrienden, vriendinnen en de rest van de wereld (Boekenweekthema 2012: vriendschap, vandaar), een typische haastklus van een uitgever die zijn A-auteur graag nog eens extra onder de aandacht wil krijgen en in de gauwigheid wat oude stukjes van diens hand gebundeld heeft. Hardcover eromheen en verkopen maar. Wie Vrienden leest, weet beter. Natuurlijk, de titel verwijst nogal expliciet naar het door de meeste schrijvers verfoeide Boekenweekthema, maar deze nieuwe Campert-productie is alleen wat betreft de omvang teleurstellend. De inhoud is fris als een glas vers geperste sinaasappelsap.

Moppen zijn nooit leuk

Wat Campert in Vrienden doet, is niet eenvoudig te omschrijven. Ultrakorte verhalen zijn het in elk geval allemaal, maar het één is een prozagedicht, het volgende een mopje en een derde stukje lijkt weer het meest op een roman die door een 300 woorden-mal gedrukt is. De kwaliteit van de verhaaltjes is wisselend, maar een constante blijft Camperts experimenteerdrift met omvang en vorm. De allerkortste onder de verhalen in Vrienden zijn vaak slechts enkele zinnen lang. Die miniatuurtjes blijven ver achter bij de rest. Mopjes zijn het, weliswaar met de pen van de stilist geschreven, maar het blijven mopjes. En die zijn nu eenmaal nooit echt leuk.

Ze besloten elkaar te vergeven.
Ze schudden elkaar de hand en zeiden: even goede vrienden.
Even, maar dan ook geen seconde langer.

Dit wordt de lezer verkocht als één heel verhaal, en hoe zeer je ook je best doet, als Campert-fan, hier komt zelfs een oude meester niet mee weg.

De lichtvoetige schrijver en de melancholicus


Heel veel beter zijn de verhalen die enkele pagina’s beslaan. ‘Wind’ bijvoorbeeld, een poëtische vertelling over het einde van een relatie. Of ‘De teloorgang’, waarin Duimelot, Likkepot en al die andere figuren uit het kinderversje een De Toppers-achtige band vormen. ‘Duim en de dingen’, over Klein Duimpje die collega-sprookjesfiguren een hak zet, is van dezelfde onbekommerde meligheid, die we ook kennen uit Tjeempie, De Lijst Mallebrootje of De Familie Kneupma. Op die manier verschaft Vrienden de lezer een inkijkje in de veelzijdigheid van Camperts schrijverschap. De lichtvoetige schrijver met een afkeer van zwaarwichtigheid (de aanprijzing die al sinds jaar en dag op zijn boeken wordt afgedrukt). En de melancholicus, die oog heeft voor verval en vergankelijkheid, niet in de laatste plaats die van zichzelf. De laatste jaren lijkt deze laatste eigenschap bij Campert de overhand te krijgen, zowel in zijn poëzie als in zijn zaterdagcolumn in de Volkskrant.

En dan, net als je denkt dat de ouderdom de ironie in de ogen van de schrijver heeft gedoofd, volgt er weer een verhaal of een boekje dat bijna uit je handen zweeft, zo licht is het. Het avontuur van Iks & Ei bijvoorbeeld, of enkele verhalen uit Om vijf uur in de middag. Of, in deze bundel, het miniverhaaltje ‘Ó.B.N.’, over een bureau dat een jaarlijkse bijdrage vraagt aan iedere Bekende Nederlander om in hun administratiekosten te voorzien. Indien aan die vraag geen gehoor wordt gegeven, krijgt de Bekende Nederlander in kwestie een knokploeg bestaande uit Frans Bauer, Gordon en Patricia Paay over de vloer.

Dit doet niemand Campert na


Zo kan Vrienden gelezen worden als een volgende bevestiging van Camperts befaamde lichtvoetigheid. De zinnen zijn kort en helder, de verhaaltjes vertellen soms veel en soms juist helemaal niets, maar wat nooit – maar dan ook echt helemaal nooit – in zijn schrijven verzeild raakt, is enige vorm van pretentie. Johan Cruijff zei ooit dat voetbal simpel was, maar dat simpel voetballen het moeilijkste is wat er bestaat. Als dat waar is, is Remco Campert de Johan Cruijff van de literatuur: het lijkt eenvoudig en vederlicht, maar niemand doet het hem na.

De Maker zag dat het niet goed was. Toch besloot hij het verhaal het daglicht te laten zien. De lezer moest het ontbrekende er zelf maar bij bedenken.

Boeken / Achtergrond
special: Driemaal Jan Elburg

Alle woorden staan op springen

Het drieluik De man met de drietand, Een halve eeuw vriendschap en Ik zie scherper door de taal geeft een fascinerend en ontroerend beeld van de dichter en beeldend kunstenaar Jan Elburg en de bewegingen van Cobra en de Vijftigers. Daarnaast vormen de drie boeken samen een eminent stuk cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw in Nederland.

In juni 1938 bezocht de negentienjarige chemisch laborant Jan Elburg de Galerie Robert aan de Keizersgracht in Amsterdam. Daar was net de Internationale Tentoonstelling van het Surrealisme geopend. Het was een schok voor hem: een bizarre deconstructie van wat tot dan toe in Nederland als ‘kunst’ werd beschouwd. Figuren op schilderijen en ruimtelijke objecten waren opgesplitst in losse onderdelen en opnieuw geassocieerd. Menselijke ledematen waren verbonden met bizarre voorwerpen. Absurde voorwerpen, zoals een met bont beklede kop-en-schotel, stonden op een sokkel. Toevallig samengevoegde beelden zweefden door droomachtige landschappen. De kunstenaars – onder wie Picasso, Max Ernst, Miro en Dalí – leken de bewegingen van het toeval en het onbewuste een grote plaats toe te kennen in het scheppingsproces. Elburg werd losgerukt uit zijn schoolkrant- en cabaretpoëzie en ging op zoek naar zijn artistieke identiteit.

Onbloedige bom onder de gezapigheid

~

Sleutelwoorden in de biografie De man met de drietand van Jan van der Vegt zijn ‘protest’, ‘spel’ en ‘vrijheid’. Elburg werd geboren in Zeeland in een milieu van vissers en schippers. Water zou altijd een belangrijk element voor hem blijven, evenals (lege) ruimte. Hij groeide op in het rode Amsterdam Noord en werd daar, ook door zijn eigen baan bij de BPM, voor altijd verbonden met de idealen van de arbeidersklasse. Hij bleef fellow traveller van de CPN, ook toen na de oorlog de dictatoriale kant van het communisme de heldenrol uit het verzet overschaduwde. Van der Vegt beschrijft in een rustige, weloverwogen stijl het samengaan van Elburgs protest tegen de burgerlijke conventies met zijn groei als kunstenaar.

Spelend met taal en materialen ontwikkelde hij zich samen met Lucebert en Kouwenaar – de ‘Majakovski-cel’ – en met Constant, Appel en Corneille van Cobra tot een van de Vijftigers. Deze groep dichters wilde al experimenterend de Nederlandse poëzie een nieuwe impuls geven. ‘Alle woorden staan op springen’, is een regel uit een van Elburgs vroege gedichten. Dit lijkt het programma van een kunst die een onbloedige bom wil leggen onder de zelfgenoegzaamheid en gezapigheid van de traditionele koopmanscultuur van de Lage landen. Veelbetekenend zijn de regels uit Het uitzicht van de duif (bedoeld is de vredesduif van Picasso) geïllustreerd met houtsneden van Constant, verschenen in 1952:

Wij, die de wereld bekijken met een vers
op de tong als een fluittoon van hoon,
wij dragen in wangen opgeborgen
een koperen doodshoofd dat boos is:
door hamers van binnenuit nors gebeukt,
in het zoeklicht van buiten verstard tot een grijns,
de lach van het cynische incasseren……

Oorlogstrauma’s en turbulente liefdes


Zonder te vervallen in emotioneel voyeurisme laat Van der Vegt zien hoe de persoonlijkheid van Elburg, van nature een verlegen, teruggetrokken, soms ongemakkelijke man, mede werd gevormd door traumatische oorlogservaringen. Hij vocht in de eerste oorlogsdagen van mei 1940 aan de IJssellinie, waar hij een groot aantal SS’ers doodschoot, die in rubberbootjes de IJssel overstaken. Later doodde hij bij een dreigende aanhouding in Amsterdam een jonge Wehrmachtsoldaat. Dat gevoegd bij de hevige spanningen die zijn verzetswerk met zich mee had gebracht, was Elburg zijn hele latere leven ten prooi aan nachtmerries en angsten. Dit leidde uiteindelijk na ruim dertig jaar docentschap aan het IVKNO, vanaf 1968 de Rietveld Academie, tot blijvende arbeidsongeschiktheid.

Zijn liefdesleven binnen de vriendengroep van de Vijftigers was nogal turbulent. Opgestuwd door de aanwezigheid van muze – of groupie – Fréderique Rutgers, die onbekommerd van partner wisselde, golfden de liefdesdrama’s af en aan, totdat Elburg voor de tweede keer trouwde en een gezin kreeg. Ondanks zijn protesten tegen een burgerleven koos hij ten slotte voor stabiliteit: het ooit door Lucebert belachelijk gemaakte leven van een ‘letterheer’ die geniet van zijn ‘bedje en kadetje’.

Vloeiende lijn tussen hoge en lage kunst

~

De bundel Ik zie scherper door de taal, samengesteld en ingeleid door Jan van der Vegt, is het derde stuk van het drieluik. Elburgs ontwikkeling als een van de belangrijkste Nederlandse dichters van de twintigste eeuw wordt beschreven vanuit een dubbel perspectief. Na een periode waarin hij conventionele versvormen bestudeerde en hanteerde, begon Elburg te experimenteren. De proeven van deze chemisch laborant waren een opmaat voor de uitgangspunten van het tijdschrift Reflex en de Cobragroep: een directe, spontane weergave te bewerkstelligen van de onmiddellijke ervaring. Elburg hield deze vernieuwingen aanvankelijk achter, omdat hij vooral erkenning van zijn talent wilde. Met de bundel Laag Tibet (1952) trad hij voor het eerst in de publiciteit met werk dat zijn ontwikkeling weergaf. Hier laat hij zijn proteststem horen, het is een aanval op de lauwe spitsburgerlijkheid van het laagland, in woord- en beeldassociaties:

De lauwe branding in mijn mond zal geen muziek,
geen serenades op mijn huig verslijten:
er blijft verbitterd zand om in te bijten
een strand dat zelfs de westenwind verliet. 

Een wakende dromer

Jan Elburg was een wakende dromer, die in zijn beeldende en poëtische werk gebruikmaakte van een intuïtief begrip van de uiterlijke voorwaarden en de verborgen betekenissen van taal en materiaal. Hij zocht de ruimte op, ook letterlijk, in zijn assemblages en collages. In het spelen met associaties, verschuivingen en verdichtingen werkte hij de (soms toevallige) signalen uit de hem omringende wereld om tot een nieuw, hyperindividueel verband. De kijker/lezer moet hier niet op zoek gaan naar ‘wat de kunstenaar heeft bedoeld’ maar zelf het spel verder spelen, met eigen opkomende impulsen. Eigen keuzes maken, eigen bedoelingen creëren – in een tijdvak dat voor dergelijke zaken nauwelijks openstond. Dat was misschien wel het uiteindelijke programma van deze vernieuwende kunstenaar.

En dan, krakend in de versnelling,
keert het kijken weerom in het stof
dat tussen hier – vechtend, parend –
en daar wordt opgewaaid,

de ouderwetse kristallen bol dofslaand.

De man met de drietand. Leven en werken van Jan G. Elburg 1919 – 1992 • Jan van der Vegt • Meulenhoff • 25, – • 492 pag • ISBN 9789029088275
Een halve eeuw vriendschap. Twee Vijftigers in brieven. Koos Schuur en Jan G. Elburg • Bezorgd door Siem Bakker • Meulenhoff •  19,95 • 392 pag • ISBN 9789029084369
Ik zie scherper door de taal. Jan G. Elburg • Samenstelling Jan van der Vegt • Meulenhoff • 19,95 • 254 pag • ISBN 9789029088282

Kunst / Expo binnenland

Neo-hippies leven als nomaden in Rusland

recensie: Pavel Prokopchik - The Tribe

Pavel Prokopchik, winnaar van de Zilveren Camera en daarmee van de belangrijkste prijs van fotografie in Nederland, volgde twee jaar lang een groep jonge, Russische nomaden. Daar rolde een interessante fotoserie uit, die tot en met 21 maart te zien is in FOAM.

Occupy is er niets bij. Als aanklacht tegen het kapitalisme en materialisme leiden opstandige Russen een rondtrekkend bestaan: ze slapen in tentenkampen, verlaten schuren en vervallen kamers of simpelweg op de grond in het bos. Ze leven buiten de samenleving, hebben soms niet eens een paspoort en zelden een baan. Overlevend door wat de natuur hen geeft, soms met behulp van de opbrengsten van een bescheiden wietteelt.

Absurdisme en rebellie


‘Dit zijn toch gewoon hippies,’ becommentarieert een oudere bezoeker van de tentoonstelling. Maar nee, hoewel de batikstoffen, harembroeken en didgeridoos  anders doen vermoeden, zijn dit geen hippies. Deze jonge nomaden leven zonder bezittingen, zoekend naar een manier om te ontsnappen aan de Russische staat. 

The Tribe, 2011

The Tribe, 2011

Pavel Prokopchik (1982) groeide zelf op in Letland, destijds nog deel van de Sovjet-Unie. Sinds 2001 woont hij in Nederland en studeerde hier fotografie aan het KABK (2009), maar zijn geboorteland blijft een terugkerend thema in zijn fotografie. Het bijzondere leven van etnische minderheden, (passief) rebelse Russen en de soms absurde samenleving zijn steeds terugkerende onderwerpen.

Zo volgde hij voor zijn prijswinnende documentaire serie Apashka een sjamaan, die vele volgelingen naar haar afgelegen boerderij weet te trekken en ze vervolgens overhaalt deel te nemen in bloederige rituelen. Prokopchik combineert voor dit project  foto en film. Voor Theatre of the absurd brengt hij stukjes van het alledaagse Russische leven in beeld. De foto’s zijn vaak sober, wars van sentiment of sensatie.

Intiem en dromerig

Prokopchik reisde voor The Tribe mee met de groep van de jonge Lama. Door het volledige vertrouwen dat deze zwervende mensen in de fotograaf schonken, kon hij foto’s maken van intieme momenten, zoals van een jong stel dat ineengestrengeld slaapt op de grond. Een andere foto toont hetzelfde stel terwijl ze poedelnaakt koken op een houtvuur.

The Tribe, 2011

The Tribe, 2011

Het verzet van deze nomaden is niet agressief en bijna onzichtbaar. Hun niet-westerse en antikapitalistische leven, zonder status, bezittingen of comfort is een stil protest. Pavel Prokopchik wil laten zien dat deze mensen hun eenvoudige bestaan omarmen. Ze maken er het beste van, dartelend in de rivier, tokkelend op een gitaar. In een van de video’s zien we twee jonge mannen ‘Don’t worry, be happy’ zingen.

De fotograaf lijkt ook gefascineerd door de harmonie van het tribale leven. De foto’s hebben iets dromerigs, mede door de onschuld die deze mensen uitstralen. De zachte kleuren en Prokopchiks kundige gebruik van sfeerbepalend licht versterken dit effect. Dit is bijvoorbeeld te zien in een foto van een tentenkamp in het bos. Gebroken zonnestralen geven het kamp van praktische koepeltentjes en boeddhistische gebedsvlaggetjes een warme gloed.

Utopische droom

The Tribe biedt een uniek kijkje in het leven van deze groep vrijdenkers. De foto’s vormen samen een document, een verhaal. Een foto valt echter uit de toon en vergt uitleg, die de bezoeker niet krijgt. Een sportief gekleed meisje op Allstars rommelt tussen duizenden vergeelde paparassen in een vervallen kamer. Wat doet ze daar? Wat wil de fotograaf duidelijk maken?

The Tribe, 2011

The Tribe, 2011

De foto’s hadden op een groter formaat nog meer effect gehad. Maar wat geeft het. De bezoeker laat zich meesleuren in een utopische droom en raakt vertederd door de naïviteit van deze nomaden. Ze verlangen zo naar een leven van vóór het communisme en het kapitalisme. Maar aan het moderne Rusland kunnen deze idealisten nooit echt ontsnappen.

Film / Films

Het treurigste geluid

recensie: El sonido del Bandoneón

Geen instrument belichaamt met zijn onbeschrijfelijke geluid de melancholie zoals de bandoneon. Over het van oorspong Duitse instrument dat door de Argentijnen werd geadopteerd als hun nationale trots maakte Jiska Rickels een sfeervolle documentaire.

~

De bandoneon wordt vaak met Argentinië en de tango geassocieerd, maar uit Rickels documentaire blijkt wat een enorme reis het instrument heeft afgelegd. In een kort segment bezoekt ze het Duitse dorpje waar de eerste bandoneons ooit eens werden vervaardigd. Het instrument werd vroeger in die streek gebruikt om kerkkoren muzikaal te begeleiden. Door de migratie van Duitsers naar de nieuwe wereld belandde de bandoneon in Argentinië. Als dat niet was gebeurd was het instrument misschien voorgoed verdwenen. Een van de geïnterviewden in de film weet deze overtocht raak te typeren: van een instrument voor religieuze liederen en psalmen kwam de bandoneon terecht in de louche buurten van Buenos Aires. In de bordelen, kroegen en op straat werd het geluid al snel geassocieerd met verleiding en passie, maar ook met heimwee en verdriet.

Rickels documentaire geeft geen standaard historisch overzicht van de ontwikkeling van het instrument. De film is meer een sfeervol reisverslag dat op momenten wordt afgewisseld met interviews en muzikale intermezzo’s. Rickels begint in Buenos Aires met een portret van de bekende componist en bandoneonspeler Néstor Marconi. Vervolgens praat een restaurateur lyrisch over het instrument en vertelt hij dat de oude bandoneons in Argentinië steeds meer een dure zeldzaamheid worden, ondanks de toegenomen vraag. 

Van de stad gaat de film naar een dorp in de Andes. De gevarieerdheid tussen de landschappen toont hoe ver de bandoneon heeft gereisd en hoe het muziekinstrument is omarmd door mensen. In de bergen filmt Rickels de bandoneonist Daniel Veda die een heel andere soort muziek maakt dan de tango’s van de grote stad. Veda’s geluid lijkt meer op country of folk. Ook is een ritueel te zien waarin Pachamama (Quechua voor moeder aarde) wordt geëerd en waaruit blijkt hoe eeuwenoude tradities nog steeds een rol spelen in de Andes. Deze wereld staat in schril contrast met het volgende deel, waar we in een Duits winterlandschap zijn beland met daarin het dorp waar de bandoneons vroeger werden gemaakt. 

Klank en ziel

~

Uit El Sonido del Bandoneón wordt vooral duidelijk hoe het geluid van een instrument zeer verschillende mensen kan raken en daarbij culturele en sociale verschillen overbrugt. De film volgt een aantal Argentijnen die in de ban zijn geraakt van de bandoneon en lessen volgen bij Veda. Ondanks hun grote passie is het voor deze arme studenten moeilijk om aan een instrument te komen. Zo maakt een jongen een replica van karton, om het spelen op de toetsen te oefenen. Helaas blijkt uit de documentaire ook dat de Argentijnse regering zich weinig bekommert om het culturele belang van de bandoneon. Iets dat treffend geïllustreerd wordt als Veda uiteindelijk gedwongen wordt om te stoppen met lesgeven ondanks de grote belangstelling die er is. 

El sonido del Bandoneón is vooral een ode aan een uniek muziekinstrument en laat keer op keer zien hoe mensen diep in hun ziel geraakt worden als ze de klanken horen. Daarnaast geeft de film een mooi beeld van het gevarieerde Argentijnse landschap en van een eigenzinnige volksgeest die het instrument heeft geadopteerd tot een onlosmakelijk deel van haar cultuur. De film heeft op momenten een waarschuwende toon, waaruit blijkt dat de muzikale nalatenschap van de bandoneon kwetsbaar is en in leven gehouden moet worden door nieuwe generaties muzikanten.

De film draait de komende maanden in diverse bioscopen in Nederland. Kijk voor alle vertoningen op http://www.elsonidodelbandoneon.nl/