Boeken / Fictie

Droge zoektocht naar legendarische afkomst

recensie: Roel Smits - Ik ben de zoon van John Lennon

Een onopvallende familieman die wil ontsnappen aan de anonimiteit heeft reden om te geloven dat John Lennon zijn echte vader is. Klinkt absurdistisch? Niet dus, want hij gelooft werkelijk dat John Lennon zijn vader is en de zoektocht die volgt is bittere ernst.

Op haar sterfbed vertelt de moeder van Chris de Soete haar zoon tot diens verbazing dat zijn vader niet zijn vader is. Vlak voor haar huwelijk ontmoette zij John Lennon, die bij haar een kind verwerkte. Chris geniet van die onwerkelijke wijsheid en blijft de mantra hoopvol herhalen: ‘Ik ben de zoon van John Lennon.’ De popicoon wordt zo het symbool van zowel zijn ontwaking als zijn ontsporing.

De zoon van

Uit het niets komt Chris door de bekentenis van zijn moeder in directe lijn te staan met een van de grootste popidolen aller tijden. Eén probleem: hij is dood. Om zijn verleden te achterhalen reist Chris daarom naar Engeland en Amerika – een reis die Lennon zelf ook aflegde –, waar hij in aanraking komt met mensen die John Lennon gekend hebben.

Die wens om iets of iemand anders te zijn lijkt de auteur op het lijf geschreven. Roel Smits (1964) leek voorbestemd voor een carrière in de wetenschap en werkte voor het prestigieuze Max Planck Instituut voor taalpsychologie. Maar, zijn ‘creativiteit zocht een uitweg’, aldus de schrijver in het tijdschrift Cursus 22 van de Technische Universiteit Eindhoven. Het schrijverschap dat volgde leverde al een verhalenbundel en een roman op.

In Smits’ tweede roman krijgt ook hoofdpersoon Chris van de ene op de andere dag de kans iemand anders te zijn. Als kind van John Lennon wordt ook hijzelf bijzonder. Een herkenbaar thema in een tijdperk waarin roem voor iedereen toegankelijk lijkt en waarin diegenen die achterblijven dat aan zichzelf te danken hebben. Wat als hij werkelijk het bloed van Lennon heeft, en niet langer een onopvallende, saaie burgerman uit Eindhoven is?

Iedereen vraagt me dat! Natuurlijk ben ik dan niet meer dezelfde Chris! Waarom kunnen jullie dat niet begrijpen? En nee, het gaat niet om het geld.

Ernst


Chris is grote delen van het boek verlamd door twijfel, onzekerheid of drugs. Het is een van de effecten die zijn nieuwe mogelijke, hedonistische vader op hem heeft: hij maakt kennis met de wereld van seks en drugs en kunst die hij alleen van tv kent. Hij lijkt zichzelf evengoed te herontdekken als te verliezen en hij ruïneert zijn familiebestaan. In feite doet Chris dan ook weinig tijdens zijn zoektocht naar zijn verleden. Hij zwelgt in een droom die werkelijkheid lijkt te worden.

De zelfdestructie die Chris in zichzelf aanwakkert neigt naar het karikaturale. Chris beschrijft zijn ‘liefdevolle’ trips als hij aan de drugs zit en het doet met een minderjarige. Hij speelt met haar menstruatievocht en smeert Indiase hete saus op zijn geslacht. Soms klinkt de echo van Arnon Grunberg, meester in het beschrijven van cynische zelfdestructie. Maar waar Grunberg daarbij altijd venijnig ironisch is, ontbreekt hier die humoristische ondertoon – en dat in een verhaal rond zo’n hyperbolische lijfspreuk (‘ik ben de zoon van John Lennon’).

Feit en fictie

Op zoek naar zijn ware afkomst ontmoet Chris mensen uit de entourage van John Lennon. Feit en fictie lopen hierbij in elkaar over. In lange, soms droge monologen wordt John Lennon de ongrijpbare personificatie van vrije liefde (al dan niet met mannen), artistiek experiment, en losbandigheid met behoefte aan zorgzaamheid. Het is de roem en tragiek van de superster op wie iedereen projecteert wat hij of zij wil. Toch rijst bij al die uitweidingen de vraag of het hier nu een hagiografie betreft, of dat John Lennon vooral dient als kapstok voor een innerlijke zoektocht.

Tegen het einde worden de persoonlijke worstelingen van Chris wat interessanter. Wat heeft deze zoektocht hem opgeleverd en gekost? Waren al die mensen uit de entourage van John Lennon wel zo gelukkig met hun ontmoeting met de ster? Maar tot dan is de roman vooral een verhaal waarin een knipoog ontbreekt en de legendarische status van John Lennon wel erg in de kijker staat.

Bekijk de boektrailer:

8WEEKLY MediaPlayer
Boeken / Fictie

Broederliefde

recensie: Patrick DeWitt (vert. Caroline Meijer en Saskia van der Lingen) - De gebroeders Sisters

Twee broers die op elkaar letten en voor elkaar opkomen, tot de laatste snik als het moet. Broers die elkaar nodig hebben, ondanks dat – of juist doordat – ze tegenpolen zijn. De gebroeders Sisters is in ieder geval geen ‘normaal’ cowboyverhaal.

Het is 1851 en de beruchte gebroeders Charlie en Eli Sisters worden door hun baas, de Commodore, achter de goudzoeker Hermann Kermit Warm aangestuurd. Waarom? Hij heeft iets gestolen van de Commodore. De mannen vertrekken op hun krakkemikkige paarden vanuit Oregon naar Californië. Nou ja, het paard van Eli, Tub, is een beetje aftands. Charlies paard Nimble gaat nog wat vlotter. Eigenlijk passen de paarden wel bij hun berijders.

Gemankeerd verleden


Het verhaal van de reis wordt verteld door Eli, die niet alleen de lotgevallen van de broers op reis beschrijft, maar ook – en misschien wel vooral – wat hijzelf beleeft en wat hij allemaal leert onderweg.  Vanaf de eerste pagina is duidelijk dat de broers een geschiedenis te verwerken hebben. Maar in het Wilde Westen, waar wapens de macht hebben, is het verwerken van problemen meestal vooruitschuiven. ‘Beter na afloop, Eli.’

Eli is een dankbare prooi voor de kleinste tegenslag, zo lijkt het. Een spinnenbeet zorgt ervoor dat zijn hoofd opzwelt, een tandartsbezoek zorgt voor een omweg en Eli lijkt verliefd te worden op iedere vrouw die meer dan twee woorden met hem spreekt. En hij is wel erg gehecht aan een paard dat eigenlijk alleen nog maar goed is voor de slacht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Charlie zo verzorgend is voor zijn broer, zij het op een afstandelijke en gewelddadige manier. Dat doet hij al sinds hun kindertijd – ook zo’n probleemgebied.

Bedriegelijk

Je hoeft problemen niet per se vooruit te schuiven, je kunt ze ook vergeten. Charlie doet het liefst allebei. Als wegrennen voor het verleden niet meer kan – als ze een avond in een hotel zitten bijvoorbeeld – dan gaat Charlie drinken. Brandewijn, liefst veel. ’s Ochtends verdrijft hij de kater met morfine en daar gaan de gebroeders, de ene aangeslagen op zijn aftandse paard en de andere zelf een wrak. Westwaarts, om hun opdracht te vervullen.

Maar laat je niet bedriegen. De reputatie van de gebroeders Sisters snelt hen vooruit, tot aan de randen van Californië aan toe. De obstakels op hun route worden vakkundig opgeruimd, of in een vlaag van woede. Vooral Charlie heeft daar last van. Eli minder – hij leerde van hun moeder een trucje om woedeaanvallen te verdrijven – een trucje waar Eli het liever niet over heeft. Net als hun trucje in vuurgevechten – dat geheim is levens waard. De staljongen die getuige was van een shoot-out moet het met zijn leven bekopen, want trucjes beschadigen ook de reputatie.

Tegenstelling zonder slachtoffer

Toch is Eli een schat van een jongen. Bij een tandarts krijgt hij een tandenborstel en poeder met een pepermuntsmaakje. Gecharmeerd door de frisse smaak in zijn mond besluit hij het iedere dag te doen. Meer nog, in zijn enthousiasme wil hij het tandenpoetsen delen. Nadat Eli de hechtingen uit zijn kaak heeft gehaald wil hij de receptioniste van hun hotel een demonstratie tandenpoetsen geven.

Het voorstel maakte haar enthousiast, want ook zij was onlangs tot deze methode bekeerd, en al snel pakte ze haar eigen spullen zodat we gelijktijdig onze tanden konden poetsen. Zo kwam het dat we even later zij aan zij voor de waskom stonden te schrobben, glimlachend terwijl onze monden zich vulden met schuim.

Ook Charlie krijgt een demonstratie, maar die is minder ontvankelijk. Misschien is dat wel de grootste tegenstelling tussen de twee broers: de een wil zijn problemen vergeten en verstoppen, de ander wil een schone lei. Die tegenstelling wordt mooi en minutieus uitgewerkt in De gebroeders Sisters. De aandoenlijke Eli en de licht ontvlambare Charlie zijn perfect op elkaar ingespeeld en vullen elkaar precies aan. Waar de een iets verliest, blijkt de ander iets te winnen.

Uiteindelijk is De gebroeders Sister een heerlijk boek, maar geen western, hoe zeer het daar ook op lijkt. Nee, het lijkt meer op Kerouac dan op Karl May. Waar May avonturen schreef, daar schrijft DeWitt een heuse road novel: niet dat de broers hun bestemming bereiken is van belang, maar hoe ze daar komen. Het is volkomen terecht dat die routebeschrijving boek van het jaar in de VS en Canada werd, de Governor General’s Award ontving en op de shortlist van de Booker Prize en de Giller Prize stond.

Boeken / Non-fictie

Vrije Fransman

recensie: H.L. Wesseling - De man die nee zei

Dapper, zelfstandig en onverzettelijk, maar ook dwars, Anti-Amerikaans en misschien zelfs seniel. Voor de een de grootste Fransman aller tijden, voor de ander een dictator. Charles De Gaulle zou weleens de meest controversiële Fransman aller tijden kunnen zijn.

Emeritus hoogleraar geschiedenis Hendrik L. Wesseling vond het tijd dat er een Nederlandstalige biografie aan het toch al indrukwekkende corpus over de voormalig president (1959-1969) van de Franse Republiek werd toegevoegd. Maar wat kan er nog toegevoegd worden aan het werk over een man die in 2004 werd gekozen tot de ‘grootste Fransman aller tijden’ en hoe doe je dit op een interessante, leuke manier?

‘Nee’

Inhoudelijk is het een rijk boek. Zo is er uitgebreid aandacht voor De Gaulles politieke opvattingen en zijn visie op staatsinrichting. Een heel hoofdstuk is gewijd aan hoe het hem lukte de instabiele Vierde Republiek door middel van een referendum te vervangen door de door hem ontworpen Vijfde Republiek. Het grootste deel van het boek draait echter om de verschillende momenten in De Gaulles leven waarop hij ‘nee’ zei terwijl zijn omgeving het tegenovergestelde van hem verwachtte. De Gaulle weigerde zich in 1940 bij de Franse capitulatie neer te leggen en gaf leiding aan de Vrije Fransen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1946 weigerde hij de wens van de grondwetcommissie uit te voeren omdat hij zelf een andere grondwet voor ogen had, en ook weigerde militair afhankelijk te zijn van het Amerikaanse atoomwapen. Ook na de oorlog bleef De Gaulle een rebel.

De beeldvorming over De Gaulle in de naoorlogse periode was dan ook verdeeld. Voor sommigen was hij een onverzettelijke leider, voor anderen vooral een lastige man. Illustratief hiervoor is een quote van een Amerikaanse parlementariër die De Gaulle beschouwde als ’the most ungrateful man since Judas Iscariot’. Maar president De Gaulle was bezig met slechts één ding: Frankrijk moest weer worden ‘wat het is opgehouden te zijn sinds Waterloo: de eerste van de wereld’. Het was lastig om van De Gaulle te houden, maar, zo betoogt Wesseling, dat maakte ook niet uit. In veel van de gevallen waarin de Fransman ‘nee’ zei heeft de geschiedenis hem, achteraf, gelijk gegeven. Maar dat is nu eenmaal het lot van de meeste rebellen.

Waar zijn de tanks?

De man die nee zei staat bol van de ironische observaties en rake citaten. Zo komen De Gaulles beruchte zuinigheid langs en de praktische problemen die zijn lengte (1,96) veroorzaakten – zoals de noodzaak langere bedden in de presidentiële slaapkamer te plaatsen. Daarnaast is er aandacht voor de tragische episode in het leven van de De Gaulles waarin hun dochter Anne, die leed aan het syndroom van Down, op negentienjarige leeftijd overlijdt. Zo biedt Wesseling een aardige kijk op het privéleven van De Gaulle.

Toch ontbreken er ook enkele aspecten van De Gaulles leven, die ook zeker in dit boek hadden thuisgehoord. Zo worden van De Gaulles militaire loopbaan vooral de politieke gebeurtenissen besproken, maar is er weinig aandacht voor zijn militaire denken. Vooral De Gaulles originele gedachten over de inzet van het tankwapen, die door de Franse Generale Staf genegeerd werden, waren bijzonder interessant geweest om nader uit te diepen. De Franse oorlogsplanning voor 1940 liet immers veel te wensen over en De Gaulles superieuren wisten zich geen raad met het Duitse bliksemoffensief dat handig gebruikmaakte van de snelheid van hun Panzers. Het Duitse bevel had ‘vader van de Blitzkrieg’ Heinz Guderian wel de ruimte gegeven om zijn ideeën over de inzet van het tankwapen uit te werken, maar het starre Franse opperbevel was nooit geïnteresseerd in De Gaulles ideeën, die op die van Guderian leken.

Doe-het-zelf

Wesseling heeft geen onbekende paden bewandeld en brengt ook geen radicaal nieuwe ideeën over De Gaulle naar voren. Wel biedt hij zijn lezers een boeiend portret van een van de grootste en invloedrijkste staatsmannen van de twintigste eeuw. Het is helder en consistent opgebouwd rond het thema van De Gaulles weigering om zich door anderen te laten leiden. Wesseling laat veelal in het midden wat hij zelf van De Gaulles handelen vindt. De lezer mag hiermee zelf aan de slag, zoals het in historische werken hoort.

De man die nee zei is dan ook geen baanbrekend werk binnen alles wat over De Gaulle is gepubliceerd. Wel is het een interessant boek voor wie meer wil weten over het leven van de man die de Fransen zelf ‘de grootste aller tijden’ vinden en diens beweegredenen beter willen begrijpen. 

Boeken / Fictie

Zoon probeert aftakelende vader te doorgronden

recensie: Arno Geiger - De oude koning in zijn rijk

Wie dement is, heeft niet zo veel zinnigs meer te vertellen. Arno Geiger beschrijft hoe zijn vader zich gedraagt tijdens zijn destructieve ziekte, en hij ontkracht daarbij dit vooroordeel.

Geiger vertelt een verhaal met een sterk autobiografische insteek. Over de ontdekking van de dementie, hoe de familie ermee omgaat en vooral hoe zijn vader verandert.

Je probeert je te oriënteren, maar het lukt niet. De dingen draaien door, doden, levenden, herinneringen, droomachtige hallucinaties, flarden van zinnen die je niets zeggen – en die toestand wordt de rest van de dag niet anders meer.

Op deze manier stelt de zoon zich voor hoe zijn vader zich moet voelen, en dat is één sterke kant van dit boek. De andere is de manier waarop Arno Geiger de moeilijkheden beschrijft van de omgang met een demente oudere. Het is alsof je tegen een volslagen vreemde praat, die toch nauw verwant is.

Heimwee hebben terwijl je thuis bent

Het verschil tussen de gezonde vader en de zieke, dementerende oude man staat centraal in vrijwel alle hoofdstukken. Als je dementeert, zo blijkt uit de roman, raak je je gevoel van thuis-zijn kwijt. In zijn eigen huis verklaart August Geiger: ‘Kom, ik moet nu eens naar huis gaan.’ Op dat moment is zijn ziekte al redelijk ver gevorderd. De grote traumatische gebeurtenis in zijn leven, de Tweede Wereldoorlog, heeft ervoor gezorgd dat hij nooit meer van huis zou gaan, ook niet op vakantie. Maar nu hij dement is, zit hij opgescheept met een permanent gevoel van heimwee. De ironie hiervan maakt Geiger op een pijnlijke manier duidelijk.

De hoofdstukken beginnen met een dialoog waarin de verteller probeert een herinnering op te halen met zijn vader, op diens heldere momenten.

‘Papa, wat is de gelukkigste tijd van je leven geweest?’
‘Toen de kinderen nog klein waren.’
‘Jij en je broers en zussen?’
‘Nee, mijn eigen kinderen.’

Het hoofdstuk waar deze dialoog op volgt toont pijnlijk hoe het huwelijk tussen de ouders van Geiger stukliep, hoe de zoon zich zijn vader herinnerde als stugge man en hoe de jonge Geiger tekeerging in zijn puberteit. Nu, als volwassen man, kan hij zich beter in zijn vader inleven. Arno Geiger creëert hiermee een melancholische ondertoon, die een goedkoop hoogtepunt bereikt aan het einde. Geiger portretteert zijn vader dan als een trotse maar zwakke man die de voorkeur geeft aan zijn ‘kleine verlangens boven een nieuw huis’. Het lijkt bijna alsof hij iets goed te maken heeft. Die autobiografische insteek heeft dus ook wel een nadeel. Was dit soort clichés achterwege gebleven, dan was de roman een stuk sterker geweest.

Kafka

Een van de vooroordelen waartegen Geiger gekant is, is dat je dementerenden moet benaderen als kinderen. Dat gaat niet op: wie dement is, leert niets meer bij, een kind wel. En toch gaat lang niet alles verloren bij mensen met deze ziekte. Geigers vader heeft dan misschien geen herinneringen meer en het is alsof hij is vertrokken naar een ander land, hij praat nog wel als een personage dat zo uit een verhaal van Kafka is gestapt.

Boeken / Fictie

Jeugdige literatuur in een stijlvol jasje

recensie: Das Magazin. Literair tijdschrift

Nederland is een literair tijdschrift rijker. Das Magazin (afgekort Das Mag) is jong, eigenwijs en vooral heel mooi. Een eerbetoon aan de letter.

Gedichten op bierviltjes, een handleiding in wasknijpen, een grote verscheidenheid aan verhalen, prozagedichten. Je kunt het zo gek niet bedenken, of het staat in Das Mag. Als het maar gemaakt is met woorden, mooie woorden. Niet alles is even geslaagd, wel is alles even enthousiast. En bij wie gevoelig is voor taal, zal dat enthousiasme ongetwijfeld overslaan: van Das Magazin krijg je zin om te schrijven.

Verleiden
Dat komt niet in de laatste plaats door de vormgeving. Das Mag draait dan wel om woorden en zinnen, het oog moet wel worden verleid ze te lezen. Oprichters Toine Donk en Daniël van der Meer beseften dat. In de aankondiging van Das Magazin, waarvan in september het nulnummer verscheen, noemden zij het doel van het tijdschrift: opgepakt en gelezen worden. Het moest een tijschrift worden ‘volledig tegen de conjunctuur in, zoals Keynes het zou willen’. Het resultaat is een tijdschrift dat de aandacht vangt zonder schreeuwerig te zijn. Hip op een tijdloze manier. Dikke bladzijden, mooie illustraties en een prettige leesletter maken het tot een waar kunstwerkje.

Het thema van het eerste nummer is ‘De Aanval’. Niet dat de redactie zich daar veel van heeft aangetrokken. Slechts een van de vier hoofdstukken waarin het tijdschrift is opgedeeld, is aan het thema gerelateerd. Daarin staat onder andere een verhaal van Joost de Vries, ‘Vechtmemoires’, over de vroegere stoeipartijen tussen hem en zijn broer. Verder zou je dat hele aanvalsidee zo vergeten. Maar ach, wat deert het. Das Magazin geeft niet de indruk zich aan regels te willen houden.

Experimenteel, vrolijk en spontaan
Dat experimentele maakt het tot een vrolijk en spontaan tijdschrift. In de rubriek ‘Literair Wereldnieuws’ is een vleugje politiek te vinden, in het essay van Chad Harbach een beetje ernst. Maar Das Magazin is vooral plezier. In het schrijven, in de taal. Er is plek voor iedere taalkunstenaar – rapper Faberyayo schreef een gedicht in het nulnummer, en cabaretier Jan Jaap van der Wal heeft zijn vaste plek in een briefwisseling met Daan Heerma van Voss.

Alhoewel, iedere taalkunstenaar… Echt verrassend is de keuze voor auteurs in Das Magazin niet. Ze maken bijna allemaal deel uit van het clubje schrijvers dat vaker samen optreedt, samen werkt en elkaar zelfs recenseert. Het ons-kent-onsgehalte is hoog. Op Remco Campert, A.H.J. Dautzenberg en Chad Harbach na zijn het écht jonge schrijvers, die zich succesvol aan een jonge generatie literatuurliefhebbers hebben weten te binden.

Niet alles even succesvol, maar uitschieters maken dat goed
Niet alle verhalen zijn even succesvol. Misschien dat het de prijs is voor het experimentele karakter. Zo zijn er twee pagina’s besteed aan een ‘fictieve datavisualisatie’. Grappig, voor even, een paar seconden, maar nalezen doe je het niet. Ook het onconventionele verhaal van Alma Mathijsen komt niet goed uit de verf. Het is een verzameling plaatjes van de hoofdpersoon met bijschriften, maar doordat ze niet echt een eenheid vormen, blijf je als lezer een beetje verdwaasd achter.

Uitschieters weten dat goed te maken. Zoals het melancholische ‘Hoe het was’ van Maartje Wortel. In rauwe zinnen en een vloeiend ritme vertelt ze het verhaal van een jongen die naar een eiland gaat om de teloorgang van zijn liefde te overdenken. Alleen dat verhaal al is een reden om Das Magazin te kopen, al is er nu alleen nog maar een deluxe editie verkrijgbaar. Voor het volgende nummer, dat in juni verschijnt, hebben de makers een grotere oplage beloofd. Iets om naar uit te kijken. En niet in het minst dus vanwege de fraaie vormgeving: Das Magazin gooi je niet zomaar bij het oud papier.

Boeken / Fictie

Jazz, martini’s en een streven naar succes

recensie: Amor Towles (vert. René van Veen) - Een kwestie van hoffelijkheid

Amerika ging in de jaren dertig door een crisis, maar New York bleef desondanks dé plek van de onbegrensde mogelijkheden en onverwachtse ontmoetingen. In Een kwestie van hoffelijkheid weet Amor Towles die atmosfeer van hooggespannen verwachtingen en toekomstdromen treffend te vatten.

Overdag een baan als typiste in een suf kantoor, ’s avonds martini’s drinken in de hipste jazzclubs van New York. Een kamer delen in een pension, maar feesten bezoeken in enorme villa’s en landhuizen. Het leven van de twintiger Katey Kontent bestaat uit grote tegenstellingen, en juist daardoor is ze erop gebrand carrière te maken: ze wil net zo succesvol worden als de mensen door wie ze omringd wordt. Die wens deelt ze met de net zo jonge en aantrekkelijke Eve. Wanneer de twee vriendinnen de knappe Tinker Grey ontmoeten, ontstaat een ingewikkelde driehoeksrelatie.

Geen damesromannetje
Wie bovenstaande tekst leest denkt wellicht aan een damesromannetje, maar dankzij Towles heeft het boek een stuk meer diepgang gekregen. Een kwestie van hoffelijkheid draait niet alleen om de relaties tussen Katey, Eve en Tinker, maar ook om muziek, literatuur, feminisme, welvaart, ellende en fatsoensnormen. Veel thema’s om in één boek te behandelen, maar het is Towles gelukt om er een samenhangend geheel van te maken. De roman biedt inzicht in het Manhattan van de jaren dertig van de vorige eeuw, maar geeft ook een inkijkje in de geest van een jonge, onafhankelijke vrouw met de wil om wat van haar leven te maken.

Ondanks dat de drie belangrijkste personages hun levens niet helemaal op orde hebben, ga je als lezer wensen net als zij in die tijd in New York te wonen. Een vriendenkring bestaande uit mensen met namen als Dicky Vanderwhile en Bitsy Houghton, cocktails drinken in clubs waar de grootste namen uit de jazz bijeenkomen, vakanties in een herenhuis in upstate New York en weekendjes op Long Island.

Een extra dimensie
Het verhaal van Katey, die opklimt van typiste tot hoofdredactrice bij Vogue-uitgeverij Condé Nast, is juist interessant doordat het in het sprankelende New York van de jaren dertig is geplaatst. Katey leest Henry David Thoreau en Jules Verne, werkt voor een celebrity-tijdschrift en weet zich ondanks haar afkomst – haar vader was een arme Russische immigrant – probleemloos te mengen met de culturele en intellectuele elite in de stad.

Ze heeft affaires met rijke jonge mannen en wekt de aandacht van belangwekkende figuren uit de bladenindustrie. Al deze gegevens zouden maar matig interessant zijn wanneer ze in het heden gesitueerd zouden zijn – zulke boeken bestaan immers al volop – maar Towles’ gedetailleerde en levendige beschrijving van de jaren dertig in New York geven het boek een extra dimensie. Een kwestie van hoffelijkheid is gebaseerd op een boeiende verhaallijn maar biedt vooral een fascinerende en beeldende impressie van  Manhattan in de jaren dertig.

Boeken / Non-fictie

Het grote echte theater

recensie: Maarten Doorman - Rousseau en ik

Het is dit jaar precies 300 jaar geleden dat Jean-Jacques Rousseau werd geboren. Reden voor veelschrijver, filosoof en dichter Maarten Doorman om een inleidend boek te presenteren over deze bijzondere Franse wijsgeer en daar een hedendaagse kritiek aan toe te voegen.

Rousseau (1712-1778) is even beroemd als berucht. Beroemd om invloedrijke meesterwerken zoals Du Contrat Social en Emile ou de l’éducation uit 1762, berucht om zijn narcisme, overgevoeligheid en paradoxale karakter. In Rousseau en ik komen al deze verschillende aspecten aan bod. Doorman kiest ervoor om in deze kennismaking met Rousseau de nadruk te leggen op authenticiteit. Het diep menselijke verlangen naar het oprechte, het eerlijke, het pure en het zuivere vindt in Rousseau zijn filosofische uitdrager, die voor wat betreft de moderne tijd de klok luidt met zijn beroemde stelling: we moeten terug naar de natuur.

Paradox


Een van de problemen waar filosofen mee te maken krijgen, is in hoeverre ze hun eigen bedenksels willen en vooral kunnen naleven. Buitengewoon scherp schrijven over bijvoorbeeld ethiek is één ding, je fatsoenlijk gedragen in de praktijk een ander. Rousseau heeft zijn leven lang geworsteld met dit probleem en was wat dat betreft een wandelend vat vol tegenstrijdigheden. Dat hij bijvoorbeeld alle vijf zijn kinderen te vondeling legde, en tegelijkertijd in een bevlogen opvoedkundig betoog ervoor kon pleiten dat moeders hun eigen kinderen behoorden groot te brengen, is hem door menig biograaf nagedragen. En tegelijkertijd droeg hij het zichzelf na in zijn postuum verschenen autobiografie Les Confessions; tussen de autobiografische werken van Augustinus en J.H. Newman een hoogtepunt in het genre.

Het aardige van Rousseau en ik is dat het deze en vele andere paradoxen op haast anekdotische wijze aan de lezer presenteert, zodat het nergens zwaar op de hand wordt, zonder dat het daarbij al te oppervlakkig wordt. Oppervlakkigheid die wel op de loer ligt wanneer Doorman de filosofie van Rousseau koppelt aan het hedendaagse verlangen naar authenticiteit, omdat een inleiding nu eenmaal niet al te diepgravende filosofische uiteenzettingen verdraagt. Deze analyse vormt als het ware het tweede gedeelte van het boek, waarbij de gedachten van Rousseau niet altijd meer helder te herkennen zijn.

Authenticiteit?


Authenticiteit verwijst naar echtheid, en echtheid volgens Rousseau is het zoeken naar oorsprong, het zoeken naar het natuurlijke. Dat is niet slechts nostalgie, en ‘vroeger was alles beter’, maar een manier van leven die Rousseau in zijn filosofische en pedagogische werken uit de doeken doet. Dat we tegenwoordig vooral kunstmatig authentiek zijn, is een conclusie die Doorman terecht trekt in zijn boek, waarbij hij zich vooral beroept op The Authenticy Hoax van Andrew Potter uit 2010. Potter toont aan hoe de moderne cultuur geobsedeerd is geraakt met het benadrukken van de ervaring van authenticiteit, tegen elke prijs. En we houden ervan. Zorgvuldig uitgekozen foto’s van onszelf op Facebook, licht geretoucheerd. Op vakantie naar historische oorden, rugzaktoeristen tegen het lijf lopend. Politici die zichzelf zijn, dankzij de mediatrainer. De open haard met echt gekocht hout, het eerlijke eten, de vintage kleding, de spontane boeren die een vrouw zoeken; de voorbeelden zijn eindeloos. En toch zal iedereen aanvoelen dat het niet echt écht is. Althans, zolang we weten dat we ingestemd hebben met artificiële echtheid, en de ironie gebruiken om zo nu en dan de draak te steken met deze vormen van authenticiteit. En dús ook de draak steken met onszelf, precies zoals Rousseau dat kon in zijn Les Confessions.

Het is de verdienste van Doorman dat je na het lezen van Rousseau en ik zin krijgt om ook Andrew Potter te lezen, of Stine Jensen en Charles Taylor. Daarnaast wordt de nieuwsgierigheid naar één van de prachtige vertalingen van het werk van Rousseau gewekt. Een uiteindelijk antwoord op wat authenticiteit nu precies inhoudt geeft het boek niet, het ontmaskert des te meer. Maar misschien kunnen we het vragen aan de schrijver zelf. Door bijvoorbeeld zijn vriend te worden op Facebook, of zijn website te bezoeken – inclusief spontane zwart-witfoto.

Film / Achtergrond
special: HAFF 2012

Laat je betoveren op het Holland Animation Film Festival

.

Van 28 maart tot 1 april vindt in Utrecht de vijftiende editie plaats van het Holland Animation Film Festival. 8WEEKLY blikt vooruit op dit festival dat als geen ander een blik in een magische wereld weet te werpen.

Vorige week vrijdag bezocht ik een lezing getiteld: De Schijn van Kunst. Vanuit voornamelijk Heideggeriaans perspectief werd er een licht geschenen op kunst. Na afloop vroeg ik mij af: ‘kan een mens zonder kunst?’ Mijn korte antwoord: nee! Kunst is er in verschillende vormen en heeft het zwaar in deze tijden van economische tegenspoed. Temeer omdat kunst eerder verwart dan je verder helpt, en eerder geld kost, dan oplevert. Materieel gezien.

Maska

Maska

De komende dagen gaat het in Utrecht vooral om tot de verbeelding sprekende, bewegende kunst. Beter bekend als animatie. Er is een grote verscheidenheid aan stijlen binnen de animatiefilms te bewonderen. Van realistische animatie als 21G (Sun Xun) tot het lijnenspel in de Lijn (Sjaak Rood) en van de poppenanimatie Maska (Quay Brothers) tot Japanse anime als Rainbow Fireflies (Kounosuke Uda). Naast de bekendere animatiefilms (Kung Fu Panda 2, de oscarwinnaar Rango, Kuifje en Puss in Boots) zijn er vooral minder bekende en ronduit obscure animatiefilms uit de hele wereld te zien. Er zijn selecties van korte animatiefilms en de nodige lange animatiefilms. Het is ondoenlijk deze allemaal te beschrijven, dus hieronder een persoonlijke selectie.

Grote meesters

Ni No Kuni

Ni No Kuni

Aan China wordt dit jaar extra aandacht besteed, met vier compilaties van korte animatiefilms in het programma-onderdeel Independent China. Ook is er aandacht voor animatietalent van eigen bodem en is er een ruime keuze aan internationale animatiefilms te zien, waaronder werk van grote meesters als Paul Driessen, Jan Švankmajer en Terry Gilliam. Naast al deze films zullen er ook games worden gepresenteerd, zoals een game van de bekende Ghibli studio. Hun samenwerking met de even bekende gamesstudio Level 5 leidde tot het rollenspel Ni No Kuni.

Voor de liefhebbers van humor, actie en parodieën is er de Deense film Ronal the Barbarian. De makers van deze film schitterden eerder al met Terkel I Knibe en Rejsen till Saturn. Twee films waarin de zwartgallige, flauwe, botte humor hoogtij viert en die vol zitten met leipe plottwists en meedogenloos harde oplossingen. Dat belooft dus weer veel goeds in de nieuwste creatie van deze gestoorde Denen. Geheel anders is het stemmige Alois Nebel, gebaseerd op de graphic novel van Jaroslav Rudis en Jaromir 99. In strak zwartwit volgen we de einzelgänger Alois Nebel, die meer van oude dienstregelingen dan van mensen houdt. Babeldom van Paul Bush is een fictieve documentaire over een futuristische stad, waarin met prachtige beelden een filosofische beschouwing op onze toekomst geschetst wordt.

Magische mystiek

Le Tableau

Le Tableau

Als afsluiter van het festival is er Le Tableau van Jean-François Laguionie. Een regisseur die al lange tijd meedraait. In de jaren zestig debuteerde hij met korte films, die een zeer kenmerkende stijl kennen. In 1985 kwam hij met zijn eerste langspeelfilm Gwen, le livre de sable. Een prachtige magisch realistische film, met prachtig kleurgebruik en een dromerige mystiek. Le Tableau is zijn nieuwste creatie, die zijn kleurgebruik en magisch realisme weer doen opleven. De trailer op Youtube belooft alvast heel veel goeds.

Komt dat dus zien vanaf donderdag in het Louis Hartlooper Complex en ’t Hoogt! En laat je betoveren in de magische wereld van de animaties, even uit de vluchtige jachtigheid van je dagelijkse beslommeringen. Laat je verwarren met korte films van eigen bodem of van ver, of laat je vermaken door Denen of Hollywood.

Film / Films

Moderne actiethriller in oud jasje

recensie: Haywire

.

Dankzij een bijzondere cast en een idee voor een Hitchcock-achtige film komt regisseur Steven Soderbergh met een wat andere thriller dan we gewend zijn. Het jaren vijftig sfeertje van Haywire is aardig, maar staat toch haaks op het modernere verhaal.

Steven Soderbergh dook voor zijn eigen plezier eens in de intelligence thrillers. Als fan van de vroege James Bond-films zoekt hij in de film meer naar het mens achter het karakter dan naar alleen maar actie. Je ziet de overduidelijke invloed van Hitchcock in de manier waarop Soderbergh de film benaderd. De regisseur noemt als belangrijkste kwaliteit van Hitchcock-films de schuld die in de karakters zit.

~

Private huurlinge
Zelf laat hij dat zien in de wijze waarop zijn hoofdkarakter Mallory Kane als huurlinge het onderwerp is van een complot. De decors, lang uitgetrokken vechtscènes en een plot dat de tijd neemt om zich te ontwikkelen zijn allemaal reflecties van een vervlogen tijd in de film. Dit alles zit echter wel in een verhaal dat zich in het heden afspeelt.

Mallory Kane, gespeeld door Gina Carano, is een special agent van een privaat militair bedrijf dat de Amerikaanse overheid als klant heeft. Haar baas Kenneth (Ewan McGregor) stuurt haar op speciaal verzoek naar een klus in Barcelona met Aaron (Channing Tatum). Op deze missie wordt door het team een Chinese activist gered. Maar de volgende opdracht in Dublin blijkt een valsstrik te zijn waar de hoofdrolspelers van de Barcelonaklus een hele andere agenda hebben dan Mallory dacht.

~

Niet erg overtuigend
De aparte casting met Ewan McGregor als ras-Amerikaan en Michael Fassbender als Britse gentleman maakt de film verfrissend. Zelfs Channing Tatum lijkt onder Soderberghs regie eindelijk eens te kunnen acteren. Tussen al die mannen speelt Gina Carrano, MMA kampioene, als nieuwkomer een niet heel overtuigende rat in de val, maar komt er toch mee weg.

Het is vooral het tempo van de film dat de film naar beneden trekt. Het is wel aardig als pastische-gimmick maar toch past het niet echt bij de tijdgeest. Haywire gaat daarom toch een beetje zeuren, ook al is het een verademing om weer eens tijd te hebben om het verhaal te zien ontwikkelen. De rustige edit op jazzmuziek drukt de bedoelde sfeer heel nadrukkelijk op de kijker. Soderbergh heeft met Haywire zichzelf in een stijl kunnen uitleven maar dat levert niet het grootste kijkgenot op.

Film / Films

Russische cineast brengt opnieuw existentiële thema’s tot leven

recensie: Elena

.

~

De film handelt over Elena, een verzorgster, die een relatie heeft met de oudere Volodya, een zeer vermogende man. Elena heeft in haar vorige huwelijk een zoon gekregen, die in armoede leeft. Daarnaast wil ze voorkomen dat haar zoon (Sergey) in het leger gaat, en hier is veel geld voor nodig. Dit levert de verwachte relatieperikelen op, temeer omdat de belevingswerelden van Elena en Volodya op deze manier met elkaar in conflict komen. Volodya behorende tot de selfmade rich man, kan namelijk niet aanzien hoe Sergey een potje van zijn leven maakt. De stereotypen waarin deze personages worden gebracht, dwingt de kijker een keuze te maken. De psychologische diepgang die eerdere karakters in Zvyagintsev’s films zo typeerden blijft hier opvallend oppervlakkig. We zien Sergey drinkend, rokend en gamend zijn uren slijten in een aftandse flat met een uitzicht op grauwe Sovjet flats in verregaande staat van ontbinding.

De film start met een onhebbelijkheid die arthouse-cinema kenmerkt, namelijk het minutieus in beeld brengen van handelingen die weinig tot niets aan het verhaal toevoegen. Er zijn cineasten, Béla Tarr en Sharunas Bartas schieten me te binnen, die dit op zo’n manier in beeld brengen, dat dit wel fascineert. De meeste regisseurs gaan helaas mank op dit vlak, zo ook Zvyagintsev. Misschien is het zijn conservatisme, dat wel in zijn plattelandsfilms werkt, maar niet in een stadsdrama. Dit strakke en fantasieloze stads landschap spreekt in dit geval niet tot de verbeelding. Al snel dringt zich een gevoel van een gebrek aan het verhaal op. Zeker, wanneer het uitbeelden van allerhande handelingen de gehele film doorgaan. Wat maakt dat de ene regisseur de kijker hierin mee kan nemen en de andere niet? Dit is een interessante vraag!

~

De vrouwelijke personages spelen een belangrijke rol in deze film. Naast Elena is er de dochter van Volodya, Katya genaamd. Zij is neergezet als een hedonistische vrouw. Het leven gaat haar voor de wind en ze maakt zich niet zo druk om haar ontbrekende moraal. Elena stelt zich ogenschijnlijk afhankelijk op ten opzichte van Volodya, maar zij blijkt op eigen wijze haar weg te vinden. Daarnaast vertegenwoordigen Elena en Katya twee verschillende generaties die met elkaar in conflict zijn. Waarover Volodya geen macht heeft. Dit wordt treffend door Katya’s gedrag en redenaties in beeld gebracht: “Rotte genen geven rotte kinderen”. Dit gegeven staat symbool voor de staat waarin Rusland op dit moment verkeert. De staat die moeilijk bij machte is om de corruptie te bestrijden en zelf eveneens corrupt is. Volgens de regisseur een thema dat zich in alle tijden en samenlevingen voordoet.