Boeken / Fictie

Zoon probeert aftakelende vader te doorgronden

recensie: Arno Geiger - De oude koning in zijn rijk

Wie dement is, heeft niet zo veel zinnigs meer te vertellen. Arno Geiger beschrijft hoe zijn vader zich gedraagt tijdens zijn destructieve ziekte, en hij ontkracht daarbij dit vooroordeel.

Geiger vertelt een verhaal met een sterk autobiografische insteek. Over de ontdekking van de dementie, hoe de familie ermee omgaat en vooral hoe zijn vader verandert.

Je probeert je te oriënteren, maar het lukt niet. De dingen draaien door, doden, levenden, herinneringen, droomachtige hallucinaties, flarden van zinnen die je niets zeggen – en die toestand wordt de rest van de dag niet anders meer.

Op deze manier stelt de zoon zich voor hoe zijn vader zich moet voelen, en dat is één sterke kant van dit boek. De andere is de manier waarop Arno Geiger de moeilijkheden beschrijft van de omgang met een demente oudere. Het is alsof je tegen een volslagen vreemde praat, die toch nauw verwant is.

Heimwee hebben terwijl je thuis bent

Het verschil tussen de gezonde vader en de zieke, dementerende oude man staat centraal in vrijwel alle hoofdstukken. Als je dementeert, zo blijkt uit de roman, raak je je gevoel van thuis-zijn kwijt. In zijn eigen huis verklaart August Geiger: ‘Kom, ik moet nu eens naar huis gaan.’ Op dat moment is zijn ziekte al redelijk ver gevorderd. De grote traumatische gebeurtenis in zijn leven, de Tweede Wereldoorlog, heeft ervoor gezorgd dat hij nooit meer van huis zou gaan, ook niet op vakantie. Maar nu hij dement is, zit hij opgescheept met een permanent gevoel van heimwee. De ironie hiervan maakt Geiger op een pijnlijke manier duidelijk.

De hoofdstukken beginnen met een dialoog waarin de verteller probeert een herinnering op te halen met zijn vader, op diens heldere momenten.

‘Papa, wat is de gelukkigste tijd van je leven geweest?’
‘Toen de kinderen nog klein waren.’
‘Jij en je broers en zussen?’
‘Nee, mijn eigen kinderen.’

Het hoofdstuk waar deze dialoog op volgt toont pijnlijk hoe het huwelijk tussen de ouders van Geiger stukliep, hoe de zoon zich zijn vader herinnerde als stugge man en hoe de jonge Geiger tekeerging in zijn puberteit. Nu, als volwassen man, kan hij zich beter in zijn vader inleven. Arno Geiger creëert hiermee een melancholische ondertoon, die een goedkoop hoogtepunt bereikt aan het einde. Geiger portretteert zijn vader dan als een trotse maar zwakke man die de voorkeur geeft aan zijn ‘kleine verlangens boven een nieuw huis’. Het lijkt bijna alsof hij iets goed te maken heeft. Die autobiografische insteek heeft dus ook wel een nadeel. Was dit soort clichés achterwege gebleven, dan was de roman een stuk sterker geweest.

Kafka

Een van de vooroordelen waartegen Geiger gekant is, is dat je dementerenden moet benaderen als kinderen. Dat gaat niet op: wie dement is, leert niets meer bij, een kind wel. En toch gaat lang niet alles verloren bij mensen met deze ziekte. Geigers vader heeft dan misschien geen herinneringen meer en het is alsof hij is vertrokken naar een ander land, hij praat nog wel als een personage dat zo uit een verhaal van Kafka is gestapt.